Comprehensive geriatric assessment (CGA)

Initiatief: NVKG Aantal modules: 33

Geriatrisch assessment (GA) bij CGA

Uitgangsvraag

Welke elementen uit het CGA kunnen door medisch specialisten niet gespecialiseerd in de geriatrie of ouderengeneeskunde, uitgevoerd worden om inzicht te krijgen in de factoren geassocieerd met negatieve uitkomsten waaronder functionele achteruitgang, morbiditeit en mortaliteit bij de patiënt?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  • Wat zijn de voorwaarden voor afname van een GA?
  • Uit welke elementen bestaat een GA?
  • Wat kan aanvullend beleid zijn n.a.v. afwijkingen in het GA?
  • Welke patiënten kunnen na een GA verwezen worden naar een klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde?
  • Wat dient er te gebeuren met de bevindingen?

Aanbeveling

Een medisch specialist, niet gespecialiseerd in de ouderengeneeskunde, kan een geriatrisch assessement (GA) (laten) afnemen:

  • Het GA wordt verricht als bij screening een verhoogd risico blijkt op negatieve uitkomsten waaronder functionele achteruitgang, morbiditeit en mortaliteit
  • Het GA bestaat uit een aanvullende (hetero-)anamnese en aanvullend onderzoek naar risicofactoren voor negatieve uitkomsten waaronder functionele achteruitgang, morbiditeit en mortaliteit op de betreffende geriatrische/ouderengeneeskundige assen.

 

Bespreek de uitkomsten van het GA met patiënt en mantelzorger en neem deze mee in het proces van shared decision making wat uiteindelijk in een zorgplan resulteert.

 

Stel vervolgens aanvullende interventies in op basis van de gevonden risicofactoren voor negatieve uitkomsten waaronder functionele achteruitgang, morbiditeit en mortaliteit of verwijs de patiënt alsnog door voor een comprehensive geriatric assessment (CGA).

Overwegingen

Wanneer medisch specialisten een geriatrisch assessment (GA) uitvoeren wordt mogelijk efficiënter gebruik gemaakt van geriatrische of ouderengeneeskundige expertise. In deze sectie worden op basis van consensus binnen de werkgroep en in afstemming met de NIV en NVKG onderdelen van het CGA aangemerkt die er mogelijk voor zorgen dat een medisch specialist niet gespecialiseerd in de geriatrie of ouderengeneeskunde, na initiële screening, een betere inschatting kan maken over de kwetsbaarheid van de patiënt aan de hand van de risicofactoren aanwezig bij patiënt die geassocieerd zijn met negatieve uitkomsten waaronder functionele achteruitgang, morbiditeit en mortaliteit.

 

Bij het afnemen van een GA dient nader onderzoek te worden verricht naar de geriatrische/ouderengeneeskundige assen die afwijkend zijn. Hierna kunnen de nodige maatregelen gericht op de gevonden kwetsbaarheid worden ingesteld, of kan worden overwogen de patiënt alsnog door te verwijzen naar de klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde voor een CGA.

 

Voorwaarden voor afname van een GA

De medisch specialist dient in samenwerking met de vakgroep geriatrie/interne ouderengeneeskunde afspraken te maken om de inhoud van het GA te bepalen zodat deze bij het CGA aansluit zoals deze lokaal wordt verricht. Werkafspraken dienen vastgelegd te worden ten aanzien van doorverwijzing van de patiënt voor een CGA. De commissie adviseert dat de GA’s binnen een multidisciplinair overleg (MDO) worden besproken om de kwaliteit te waarborgen. Het GA kan (deels) middels taakherschikking of taakdelegatie worden verricht, maar wordt uitgevoerd in afstemming met de medisch specialist.

 

Uit welke elementen bestaat een geriatrisch assessment?

Het geriatrisch assessment dient tenminste te bestaan uit de volgende onderdelen: anamnese en hetero-anamnese waarbij minstens de mate van zelfstandig functioneren, voedingsstatus, vallen en mobiliteit, sociale omstandigheden, steunsysteem, cognitieve danwel stemmingsstoornissen en eerder doorgemaakt delier worden uitgevraagd. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de wensen en verwachtingen van de patiënt zelf. Naast de anamnese en hetero-anamnese kan de volgende aanvullende diagnostiek plaatsvinden afhankelijk van de afwijkingen gevonden bij initiële screening. Overweeg aanvullend onderzoek afhankelijk van de lokale voorkeur en in afstemming met de klinisch geriater en/of internist ouderengeneeskunde. De werkgroep adviseert onderstaande domeinen te inventariseren middels de genoemde instrumenten.

 

Domein

Meetinstrument

Ondervoeding

Poliklinisch: MNA-sf;

Klinisch: SNAQ

Cognitie

6-CIT

Stemming

GDS-2

ADL

Katz-ADL6

IADL

Lawton & Brody

Mobiliteit

4 meter looptest

Valrisico

VMS valrisicovraag*

Delier

VMS deliervraag**

* Bent u de afgelopen 6 maanden gevallen?

** Deliervraag: ‘Zijn er bij een eerdere opname of ziekte perioden geweest dat u in de war was?’

 

Voorts dient op zijn minst een volledig bloedbeeld en nierfunctie/elektrolyten bepaald te worden. Vervolgens dient een conclusie geformuleerd te worden waarin de kwetsbaarheid wordt benoemd met aanvullende maatregelen, of dat er overwogen moet worden dat de patiënt wordt doorverwezen naar de klinisch geriater of internist-ouderengeneeskunde.

 

Wat kan aanvullend beleid zijn naar aanleiding van afwijkingen in het GA?

  • Bij afwijkingen op meer dan één geriatrische/ouderengeneeskundige as overweeg overleg met klinisch geriater of internist-ouderengeneeskunde;
  • Bij cognitieve stoornissen (anamnestisch of bij afwijkende testuitslagen) danwel stemmingsproblematiek overweeg overleg met klinisch geriater of internist-ouderengeneeskunde;
  • Tref bij alle patienten maatregelen ten behoeve van het voorkomen van een delier;
  • Bij te verwachten woon/zorg problematiek of reeds aanwezige functionele beperkingen transferpunt overwegen; inventariseer de zorgbehoefte ten behoeve van een vroege ontslagplanning. Denk bij iedere patiënt aan de mogelijkheid van revalidatie;
  • Bij ondervoeding doorverwijzen naar de diëtist/en of voorschrijven van voedingssupplementen;
  • Bij verminderde loopsnelheid een verwijzing naar de fysiotherapie en/of ergotherapie, valpreventieve maatregelen.

 

Bij welke patiënten kan na een GA overwogen worden te verwijzen naar een klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde?

Onder andere:

  • Patiënten met (nieuwe) cognitieve stoornissen.
  • Patiënten met afwijkende bevindingen op meer dan één as.
  • Wanneer er vragen zijn over polyfarmacie
  • Indien een verwijzing nog als medisch zinvol en bijdragend wordt geacht in kader van complexe besluitvorming en advance care planning.
  • Als er vragen zijn omtrent behandeldilemma’s.
  • Wanneer er twijfels zijn over de wilsbekwaamheid.

 

Wat dient er te gebeuren met de bevindingen?

De factoren geassocieerd met negatieve uitkomsten waaronder functionele achteruitgang, morbiditeit en mortaliteit worden opgespoord. Bij het uitslaggesprek worden afhankelijk van deze kwetsbaarheid de risico’s besproken op delier, functionele achteruitgang, toename van zorgbehoefte en invloed van de voorgestelde behandeling op de kwaliteit van leven. Hierbij heeft shared decision making een prominente plaats. Een verslag met de uitkomsten van het GA dient in de medische status te worden vastgelegd en ook aan de huisarts te worden teruggekoppeld.

 

Samenvattend:

Naast de reguliere work-up van het ziekte specifieke probleem door de betreffende medisch specialist kan deze na screening een aanvullend GA verrichten, bestaand uit:

  • Uitbreiding van de (hetero)anamnese: de mate van zelfstandig functioneren, voedingsstatus, vallen en mobiliteit, sociale omstandigheden, steunsysteem, cognitieve danwel stemmingsstoornissen en eerder doorgemaakt delier;
  • Aanvullend klinimetrisch onderzoek gericht op de vier geriatrische/ouderengeneeskundige assen;
  • Aanvullend laboratorium onderzoek indien nog niet verricht;
  • Formuleren van conclusie met betrekking tot geriatrische/ouderengeneeskundige kwetsbaarheid en de invloed daarvan op beleid/behandeltraject;
  • Shared decision making met betrekking tot het in te zetten beleid;
  • Aanvullende maatregelen treffen en op basis van voorafgestelde voorwaarden doorverwijzing naar klinisch geriater of internist-ouderengeneeskunde.

 

Wanneer een medisch specialist een geriatrisch assessment uitvoert zal deze een beter beeld krijgen van de geriatrische/ouderengeneeskundige kwetsbaarheid, de risicofactoren voor negatieve uitkomsten waaronder functionele achteruitgang, morbiditeit en mortaliteit van de patiënt en kan er doelmatiger worden doorverwezen voor geriatrische of ouderengeneeskundige expertise. Dit kan er voor zorgen dat patiënten eerder kunnen starten met een behandeling, passend bij de gezondheidsstatus en wensen van de patiënt. Echter, het kan ook gebeuren dat geriatrische of ouderengeneeskundige expertise ten onrechte wordt onthouden. Daarom is het van belang om de bevindingen van het GA multidisciplinair te bespreken met afvaardiging van de vakgroep klinische geriatrie/interne ouderengeneeskunde. Tot slot is het mogelijk dat overbehandeling danwel onderbehandeling wordt voorkomen als uit het GA blijkt dat patiënt in mindere of betere conditie is dan vooraf werd ingeschat.

Onderbouwing

Indien een patiënt potentieel kwetsbaar bevonden is, kan de behandelend specialist kiezen om zelf een geriatrisch assessment (GA) uit te voeren (zie Stroomschema). Het GA heeft als doel om als medisch specialist niet gespecialiseerd in de geriatrie of ouderengeneeskunde, passende zorg voor de kwetsbare patient te leveren in het kader van getrapte zorg. De behandelend specialist kan aan de hand van een afwijkende screening of aan de hand van de uitkomsten van het GA ook besluiten de patiënt voor een CGA te verwijzen naar de geriater of internist ouderengeneeskunde.

 

Wegens de dubbele vergrijzing alsmede de toenemende diagnostische en therapeutische mogelijkheden in de tweede lijnszorg, krijgen medisch specialisten toenemend ouderen als patiënt.Een deel van deze ouderen zal ‘kwetsbaar’ zijn en een verhoogd risico hebben op negatieve uitkomsten waaronder functionele achteruitgang, morbiditeit en mortaliteit.

 

Het CGA is een arbeidsintensief instrument waar niet alle kwetsbare ouderen baat bij hebben. Met de dubbele vergrijzing zal bijna iedere medisch specialist met oudere patienten te maken krijgen. Er is derhalve behoefte aan een handreiking voor medisch specialisten om zelf een inschatting te maken over de potentiële kwetsbaarheden van de oudere patiënt. Wij noemen dit een geriatrisch assessment (GA). De mensen die in aanmerking komen voor een GA zijn gelijk aan de mensen dien in aanmerking komen voor een CGA, hiertoe kunnen derhalve de zelfde screeningsinstrumenten gebruikt worden (module 2). Het GA kan gezien worden als een minimale inschatting om de potentiele risicofactoren van een patiënt in kaart te brengen en kan alleen verricht worden als aan bepaalde randvoorwaarden wordt voldaan (module organisatie van zorg). Aan de hand van deze inschatting kan besloten worden om voor de gevonden risicofactoren een passend diagnostisch danwel therapeutisch behandelplan op te stellen, of de patiënt alsnog te verwijzen naar een klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde. In deze module beschrijven wij de aandachtspunten voor een GA op de polikliniek en geven wij advies over bijvoorbeeld binnen welke kaders een medisch specialist een GA kan afnemen.

Bij deze uitgangsvraag is geen systematisch literatuuronderzoek gedaan. De overwegingen zijn onderbouwd met niet-systematisch literatuuronderzoek en op basis van expertise van de werkgroep en in afstemming met de NIV en NVKG.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-09-2021

Laatst geautoriseerd  : 01-09-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie

Algemene gegevens

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn wordt de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG) of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NVKG is regiehouder van deze richtlijnmodules en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de modules. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

De richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met:

  • Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
  • Patiëntenfederatie NL

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van deze richtlijn is verantwoording en optimalisering/ kwaliteitsverbetering van het specialistisch geriatrisch onderzoek. Er is nieuwe literatuur beschikbaar, waardoor een herziening gerechtvaardigd is. Daarnaast is er sinds het opleveren van de richtlijn in 2010 op het gebied van patiënten inbreng bij richtlijnen veel veranderd. De gezamenlijke besluitvorming (shared decision making) heeft een belangrijke plaats ingenomen in het zorgproces en is een belangrijk onderdeel van het CGA. Daarom zal in dit herzieningstraject een module worden ontwikkeld over Gezamenlijke besluitvorming binnen het CGA.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is in eerste instantie bestemd voor klinisch geriaters en internisten ouderengeneeskunde in de tweede lijn. Ook voor verpleegkundig specialisten, geriatrie verpleegkundigen en paramedici die samenwerken met klinisch geriaters of internisten ouderengeneeskunde bevat deze richtlijn relevante informatie. Daarnaast is deze richtlijn geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten waarbij het geriatrisch/ouderengeneeskundig team in medebehandeling is gevraagd. Tevens zal de mogelijkheid worden beschreven voor medisch specialisten niet gespecialiseerd in de ouderengeneeskunde om elementen van het CGA uit te voeren om inzicht krijgen in de mogelijke kwetsbaarheden zodat de patiënt de meest optimale en gepaste zorg krijgt.

Samenstelling werkgroep

Voor het herzien van deze richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij het CGA. De werkgroep leden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep

  • drs. M. Hartgerink, klinisch geriater, werkzaam in het Wilhelmina Ziekenhuis, Assen, NVKG (voorzitter)
  • drs. E.J. Huinink-Broeshart, klinisch geriater, werkzaam in het Medisch Centrum Leeuwarden, Leeuwarden, NVKG
  • drs. A.C. van der Meer, klinisch geriater, werkzaam in het Groene Hart Ziekenhuis, Gouda, NVKG
  • drs. F.M.M. Oud, AIOS en promovendus klinische geriatrie, werkzaam bij Cluster midden en Gelre ziekenhuis Apeldoorn & Zutphen en UMC Groningen NVKG
  • dr. T.R. Ruiter, internist-ouderengeneeskunde & klinisch farmacoloog, werkzaam in het Maassstad Ziekenhuis, Rotterdam, NIV
  • drs. G. Labots, internist-ouderengeneeskunde, werkzaam in het HagaZiekenhuis, Den Haag, NIV
  • R.M.J. Warnier MANP., verpleegkundig specialist AGZ, afd. ouderengeneeskunde, Maastricht UMC+, Maastricht, V&VN (tot december 2018)
  • drs. H.P.J.M. Habets, verplegingswetenschapper & seniordocent, werkzaam in het Zuyderland MC, Sittard-Geleen, V&VN (vanaf januari 2019)
  • R. Lammers MSc., patiëntvertegenwoordiger, PFNL

 

Klankbordgroep

  • dr. N.S.M Schoonenboom, neuroloog, Spaarnegasthuis, NVvN
  • drs. M.A. Sluman, cardioloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, NVVC
  • dr. A.M.J.S. Vervest, orthopedisch chirurg, Tergooi, NOV
  • drs. M. Bezemer, specialist ouderengeneeskunde, Zorgspectrum, Verenso
  • dr. I. Groeneweg-Koolhoven, psychiater ouderenpsychiatrie, Bavo Europoort (onderdeel van Parnassia Groep), NVvP

 

Met ondersteuning van

  • dr. W.J. Harmsen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, Utrecht.
  • A.A. Lamberts MSc., senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, Utrecht.

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaand tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Achternaam werkgroeplid

Hoofdfunctie

Nevenwerkzaamheden

Gemelde belangen

Ondernomen acties

Warnier

Verpleegkundig Specialist Ouderengeneeskunde MUMC+

- Promovendus MUMC "Opsporen van kwetsbare ouderen
- Bestuurslid Stichting Geriatric Giants Limburg (onbetaald)

geen

geen

Habets

Verplegingswetenschapper & seniordocent, werkzaam in het Zuyderland MC, Sittard-Geleen

- Senior lecturer Hogeschool Zuyd

geen

geen

Huinink

- Klinisch geriater Medisch Centrum Leewarden
- Opleider klinische geriatrie

geen

geen

nee

Ruiter

- Internist-ouderengeneeskunde & klinisch farmacoloog, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam

- Postdoctoraal wetenschappelijk onderzoeker afdeling Epidemiologie, Erasmus MC
- Lid NIV Kerngroep ouderengeneeskunde

geen

geen

Oud

- AIOS Klinische Geriatrie
- Promovendus Expertisecentrum Ouderengeneeskunde Gelre Ziekenhuizen

Bestuurslid opleiding, onderwijs en wetenschap, Nederlandse Vereniging voor Geriatrie Junior (onbetaald)

geen

geen

Meer, van der

Klinisch geriater, Groene Hart Ziekenhuis te Gouda

geen

geen

geen

Hartgerink

Klinisch geriater Wilhelmina Ziekenhuis, Assen

-

 geen

geen

Labots

- Internist-ouderengeneeskunde, HagaZiekenhuis, Den Haag
- Klinisch-farmacoloog in opleiding, CHDR, geen formele aanstelling, onbetaald

nvt

geen

nvt

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de Patiëntenfederatie te vragen om input te leveren tijdens de schriftelijke knelpuntenanalyse. De conceptmodules zijn tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de bijlagen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie, 2012), op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen via een schriftelijke knelpunteninventarisatie. Een rapportage hiervan kan worden aangevraagd via de Richtlijnendatabase. De werkgroep prioriteerde de knelpunten vervolgens en stelde het raamwerk vast.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de modules is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Volgende:
Effectiviteit CGA