Coeliakie en glutengerelateerde aandoeningen

Initiatief: NVMDL Aantal modules: 20

Positieve serologie bij normaal biopt

Uitgangsvraag

Wat is het beleid bij volwassenen met (herhaald) positieve serologie (IgA tegen tissue transglutaminase (tTG-IgA) en/of IgG tegen gedeamineerde gliadine peptiden (DGP-IgG) bij IgA- deficiëntie) en (herhaald) normale histologie in duodenumbiopten?

Aanbeveling

Overleg met een in coeliakie gespecialiseerde arts bij complexe diagnoses.

 

Stuur bij discrepantie tussen serologie en histologie de biopten naar een referentiepatholoog voor herbeoordeling.

 

Adviseer de patiënt om in overleg met de diëtist ten minste 1 maand voldoende gluten in te nemen voordat opnieuw coeliakie-specifieke antistoffen en duodenumbiopten worden afgenomen.

 

Neem standaard 6 biopten af vanwege de mogelijkheid van vals-negatieve biopten: 2 uit de bulbus en 4 uit het pars descendens duodeni.

 

Overweeg de tTG IgA/DGP IgG antistoffen te bevestigen middels een IgA endomysium test; bij een negatieve IgA endomysium test is vals positieve tTG IgA/DGP IgG zeer waarschijnlijk.

 

Overweeg herhalen van serologie na 3-6 maanden (eventueel met behulp van een ander platform) indien de klachten aanhouden.

 

Overweeg indien de serologie wederom positief is de histologie te herhalen.

 

Overweeg bij potentiële coeliakie (gedefinieerd als positieve coeliakie-specifieke antilichamen bij normale histologie in duodenumbiopten) en aanhoudende klachten een proefbehandeling met een glutenvrij dieet begeleid door de diëtist. Monitor op klachten en serologie. Overweeg bij klinische verbetering op een later tijdstip een formele glutenbelasting. Stop het glutenvrij dieet als geen klinische verbetering optreedt.

Overwegingen

Bij een groep patiënten is er verdenking op coeliakie op basis van klachten en positieve coeliakie gerelateerde serologie maar zijn er in de duodenum biopten geen afwijkingen. Om hoeveel patiënten dit gaat is niet precies bekend, maar op basis van de specificiteit van de coeliakie gerelateerde serologische testen (95-100%; Giersiepen, 2012; Rostom, 2005) is dit een kleine groep. 

 

Mogelijke oorzaken van positieve coeliakie serologie in afwezigheid van afwijkingen in duodenum:

 

1) Vals positieve tTG IgA en/of DGP IgG antistoffen: De meeste laboratoria maken alleen gebruik van geautomatiseerde test platforms voor het meten van tTG IgA en DGP IgG antistoffen. Echter IgA antistoffen tegen endomysium (EMA IgA) zijn, hoewel niet in alle studies, meestal nog net iets specifieker dan tTG IgA zonder in te leveren in sensitiviteit (Hill, 2005; Lewis, 2006). Omdat deze test meer expertise vereist, wordt deze test door slechts een beperkt aantal laboratoria uitgevoerd. Daarnaast verschillen de test platforms die worden gebruikt voor het testen van coeliakie gerelateerde antistoffen (vaak subtiel) in sensitiviteit en specificiteit (Suh-Lailam, 2016; Giersiepen, 2012), waarbij de meer sensitieve platforms mogelijk een iets hogere vals positiviteit rate hebben.

 

2) tTG-IgA antistoffen kunnen transient positief zijn in individuen met genetische predispositie (Hogen, 2010) of ten tijde van diabetes diagnose (Parkkola, 2018).

 

3) Onvoldoende gluten inname: Het gaat in deze gevallen veelal om lage antistof titers. De antistof titers dalen immers snel bij coeliakiepatiënten die op een glutenvrij dieet gaan (Kaukinen, 2002). Vaak gaat er een aantal weken voorbij tussen serologische analyse en de endoscopie en histologische analyse van de biopten, met het risico dat de patiënt alvast op eigen initiatief een glutenvrij dieet start.

 

4) Vals negatieve biopten: Hoewel duodenum biopten beschouwd worden als een gouden standaard, zijn vals negatieve biopten bekend, vooral als er te weinig biopten worden afgenomen. Vals negatieve histologie komt minder vaak voor indien er zowel biopten uit de bulbus als biopten uit het duodenum worden genomen (Husby, 2020).

 

5) Potentiële coeliakie: dit zijn per definitie patiënten met aanwezige antistoffen (tTG IgA en EMA IgA), HLA-DQ2 en/of HLA-DQ8 positief zonder villus atrofie (Marsh 0 of Marsh I) met of zonder gastro-intestinale of extra-intestinale symptomen (Caio, 2019)

 

6) Andere auto-immuunziekten: Vals zwak positieve (< 2 x ULN (upper limit of normal)) coeliakie serologie is, hoewel slechts incidenteel, beschreven bij auto-immuun systeemziekten en auto-immuun maag, darm en leverziekten (Bizzaro, 2003).

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Het belangrijkste doel is het optimaliseren van de accuratesse van de diagnostiek (serologie en histologie). Inname van gluten kan door sommige patiënten als belastend worden ervaren omdat zij zelf een relatie tussen gluteninname en klachten ervaren. Accurate serologie en histologie kan de diagnose coeliakie waarschijnlijker dan wel onwaarschijnlijk maken en voor de patiënt een reden zijn een glutenvrijdieet te blijven volgen/starten dan wel het glutenvrij dieet te staken.

Om te voorkomen dat ten onrechte de diagnose coeliakie wordt gesteld is het van belang om duidelijkheid te geven over een eventuele diagnose. De interventie is weinig (bloedafname) tot redelijk (endoscopie met biopt afnames) belastend voor de patiënt. De uitslagen kunnen een langdurig (proef) glutenvrij dieet overbodig maken.

 

Ten slotte is het van belang om te toetsen of bij een niet-conclusieve serologische en histologische diagnose een glutenvrij dieet een positief effect op de klachten van de patiënt kan hebben. Zie voor de overwegingen met betrekking tot een proefbehandeling met een glutenvrij dieet, de module “Glutenbelasting”. De aangetoonde glutenintolerantie kan in deze situatie de diagnose waarschijnlijker maken en voor de patiënt een reden zijn het glutenvrij dieet te blijven volgen.

 

Kosten (middelenbeslag)

De hoogste kosten vloeien voort uit een onterechte diagnose coeliakie waarvoor een levenslang dieet en monitoringsindicatie wordt gesteld. De voorgestelde interventies beginnen met de laagste kosten van laboratoriumonderzoek, maar ook herhaalde biopten die een onterechte levenslange diagnose voorkomen zijn kosteneffectief.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

De interventie is eenvoudig, routine in de dagelijkse MDL-praktijk en kan in de meeste ziekenhuizen worden uitgevoerd. De werkgroep voorziet geen bezwaar betreffende aanvaardbaarheid en haalbaarheid.

 

Rationale

De tTG IgA antistoftest is beschikbaar in de meeste laboratoria en heeft over het algemeen een goede sensitiviteit en specificiteit. Glutenvrij dieet leidt tot daling van de tTG IgA antistoffen. Indien er biopten uit zowel de bulbus als het duodenum worden afgenomen zijn vals negatieve biopten minder frequent.

 

De endomysiumtest is over het algemeen nog net iets specifieker dan de tTG-testen hoewel deze in een beperkt aantal laboratoria wordt aangeboden. Er zijn aanwijzingen dat tTG IgA antistoffen transient aantoonbaar kunnen zijn zonder aanpassing in het dieet.

 

Het is van belang om te toetsen of bij een niet-conclusieve serologische en histologische diagnose een glutenvrij dieet een positief effect op de klachten van de patiënt kan hebben.

Onderbouwing

Bij volwassenen met klachten en bij herhaling (zwak) positieve transglutaminase IgA antistoffen en/of gedeamideerd gliadine peptide IgG antistoffen worden over het algemeen in het kader van verdenking coeliakie biopten van het duodenum genomen. Indien de biopten vervolgens bij herhaling geen afwijkingen blijken te vertonen is het onduidelijk of het hier vals positieve serologie betreft of juist vals negatieve histologie.

No systematic literature analysis was performed for this clinical question, because the nature of this question does not lend itself well to be answered by means of a systematic review of original scientific research.

No systematic literature review was performed to answer this clinical question, due to the nature of the question.

  1. Bizzaro N, Villalta D, Tonutti E, Doria A, Tampoia M, Bassetti D, Tozzoli R. (2003). IgA and IgG tissue transglutaminase antibody prevalence and clinical significance in connective tissue diseases, inflammatory bowel disease, and primary biliary cirrhosis. Digestive Diseases and Sciences. 48(12):2360-5. doi: 10.1023/b:ddas.0000007875.72256.e8. PMID: 14714625.
  2. Caio G, Volta U, Sapone A, Leffler DA, De Giorgio R, Catassi C, Fasano A.Celiac disease: a comprehensive current review. BMC Med. 2019 Jul 23;17(1):142. doi: 10.1186/s12916-019-1380-z.Giersiepen K, Lelgemann M, Stuhldreher N, Ronfani L, Husby S, Koletzko S, Korponay-Szabó IR; ESPGHAN Working Group on Coeliac Disease Diagnosis. (2012). Accuracy of diagnostic antibody tests for coeliac disease in children: summary of an evidence report. Journal of Pediatric Gastroenteroly and Nutrition. 54(2):229-41. doi: 10.1097/MPG.0b013e318216f2e5. PMID: 22266486.
  3. Hill ID. (2005). What are the sensitivity and specificity of serologic tests for celiac disease? Do sensitivity and specificity vary in different populations? Gastroenterology. 128(4 Suppl 1):S25-32. doi: 10.1053/j.gastro.2005.02.012.
  4. Hogen Esch CE, Csizmadia GD, van Hoogstraten IM, Schreurs MW, Mearin ML, von
  5. Blomberg BM. Childhood coeliac disease: towards an improved serological mass
  6. screening strategy. Aliment Pharmacol Ther. 2010 Apr;31(7):760-6. doi:
  7. 10.1111/j.1365-2036.2009.04226.x. Epub 2009 Dec 25. PMID: 20047580.
  8. Husby S, Koletzko S, Korponay-Szabó I, Kurppa K, Mearin ML, Ribes-Koninckx C, Shamir R, Troncone R, Auricchio R, Castillejo G, Christensen R, Dolinsek J, Gillett P, Hróbjartsson A, Koltai T, Maki M, Nielsen SM, Popp A, Størdal K, Werkstetter K, Wessels M.J (2020). European Society Paediatric Gastroenterology, Hepatology and Nutrition Guidelines for Diagnosing Coeliac Disease 2020. Pediatr Gastroenterol Nutr. 70(1):141-156. doi: 10.1097/MPG.0000000000002497.PMID: 31568151
  9. Kaukinen K, Sulkanen S, Mäki M, Collin P. (2002). IgA-class transglutaminase antibodies in evaluating the efficacy of gluten-free diet in coeliac disease. European Journal of Gastroenterology and Hepatology.14(3):311-5. doi: 10.1097/00042737-200203000-00017. PMID: 11953698.
  10. Lewis NR, Scott BB. (2006) Systematic review: the use of serology to exclude or diagnose coeliac disease (a comparison of the endomysial and tissue transglutaminase antibody tests). Aliment Pharmacol Ther. 24(1):47-54. doi: 10.1111/j.1365-2036.2006.02967.x.PMID: 16803602 
  11. Parkkola A, Härkönen T, Ryhänen SJ, Uibo R, Ilonen J, Knip M; Finnish
  12. Pediatric Diabetes Register. Transglutaminase antibodies and celiac disease in
  13. children with type 1 diabetes and in their family members. Pediatr Diabetes.
  14. 2018 Mar;19(2):305-313. doi: 10.1111/pedi.12563. Epub 2017 Jul 26. PMID:
  15. 28745034.
  16. Rostom A, Dubé C, Cranney A, Saloojee N, Sy R, Garritty C, Sampson M, Zhang L, Yazdi F, Mamaladze V, Pan I, MacNeil J, Mack D, Patel D, Moher D. (2005). The diagnostic accuracy of serologic tests for celiac disease: a systematic review. Gastroenterology. 128(4 Suppl 1):S38-46. doi: 10.1053/j.gastro.2005.02.028. PMID: 15825125.
  17. Suh-Lailam BB, Davis KW, Tebo AE. (2016). Immunoassays for the detection of IgA antibodies to tissue transglutaminase: significance of multiples of the upper limit of normal and inter-assay correlations. Clincal Chemistry and Laboratory Medicine. 54(2):257-64. doi: 10.1515/cclm-2015-0348. PMID: 26172170.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 19-02-2023

Laatst geautoriseerd  : 19-02-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Immunologie
  • Nederlandse Coeliakie Vereniging

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijn werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Samenstelling werkgroep

Werkgroep

  • Dr. P. Wahab, MDL-arts in Rijnstate Ziekenhuis Arnhem, NVMDL (voorzitter)
  • Prof. Dr. G. Bouma, MDL-arts in Amsterdam UMC, locatie VUmc, NVMDL (voorzitter)
  • Prof. Dr. M.L. Mearin-Manrique, kinderarts-MDL in het LUMC, NVK (voorzitter)
  • Dr. Abdul Al-Toma, MDL-arts in St. Antonius Ziekenhuis Utrecht , NVMDL (voorzitter, afgetreden in mei 2020)
  • Prof. Dr. C.J.J. Mulder, MDL-arts in Amsterdam UMC, NVMDL
  • Dr. T. van Gils, AIOS-MDL in Amsterdam UMC, NVMDL
  • Dr. M.M.S. Wessels, kinderarts-MDL in Rijnstate Ziekenhuis Arnhem, NVK
  • Drs. C.R. Meijer-Boekel, kinderarts-MDL in LUMC, NVK
  • Prof. Dr. J.W.M. Muris, huisarts, Universiteit Maastricht, NHG
  • Drs. E.A. Neefjes - Borst, patholoog in Amsterdam UMC, NVVP
  • Dr. H.J. Bontkes, laboratorium specialist medische Immunologie, Amsterdam UMC, NVVI
  • Drs. M. Beukema, internist-intensivist in Streekziekenhuis Koningin Beatrix, NIV
  • Prof. Dr. B. Horváth, dermatoloog in UMC Groningen, NVDV
  • Drs. S. Neve, dermatoloog in Dijklander Ziekenhuis, NVDV
  • Drs. T. Holtackers-Dumay, kinder- en jeugdpsycholoog in St. Anthonius ziekenhuis, NIP
  • L.J. Bosch, MSc, diëtist en eigenaar bij ‘Voeding voor jou,’ NVD
  • G. Herweijer, MSc, diëtist in ‘Voeding + Advies’, ervaringsdeskundige, NCV
  • F.W.P.C. van Overveld, MSc, directeur NCV

Klankbordgroep

  • Dr. R. de Jongh, internist in het Amsterdam UMC, NIV
  • Dr. A.F.J.E. Vrancken, neuroloog in het UMC Utrecht, NVN
  • Dr. B.P.C. van de Warrenburg, neuroloog in het Radboudumc, NVN

Met ondersteuning van:

  • Dr. S. Persoon, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot 2020)
  • Dr. A. Nguyen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot 2021)
  • Dr. M. Verhoeven, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot 2021)
  • Dr. A.J. Versteeg, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot 2022)
  • Dr. E.V. van Dorp-Baranova, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard dat zij in de laatste drie jaar geen directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad.

 

Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Bouma*

MDL arts, Amsterdam UMC, hoogleraar inflammatoire aandoeningenvan de tractus digestivus

Directeur research instituut Amsterdam Gastroenterology, Endocrinology and Metabolism, AMsterdam UMC

Plaatsvervangend opleider MDL, AMsterdam UMC, locatie Vumc

Nationale en internationale bestuurs- en werkgroepfucties:

Voorzitter Stichting Gastrostart NVGE 2019-2022 (onbetaald)

Voorzitter landelijke Werkgroep Autoimmuun Hepatitis 2017-2022 (onbetaald)

Lid van het Scientific Committee, dr. Schär Nutrition (onbetaald)

Lid van de wetenschappelijke adviesraad van de Nederlandse Coeliakie Vereniging (onbetaald)

National representative in de Council van de United European Gastroenterology, 2013-2015 (onbetaald)

Lid van de wetenschappelijke adviesraad van de Maag Lever Darmstichting (onbetaald)

 

Adviesraden:

2019 Advisory Board Takeda International (eenmalig, betaald)

2019 Nascholing IBD, financieel mogelijk gemaakt door Takeda (eenmalig, betaald)

2019 Advisory Board Roche International (eenmalig, betaald)

2020 Advisory Board Calypso Biotech (eenmalig, onbetaald)

2021 Advisory Board Alimentiv (eenmalig, onbetaald)

2022 Nascholing IBD, financieel mogelijk gemaakt door Janssen Pharmaceuticals (eenmalig, betaald)

- Clinical trials op het gebied van coeliakie:

S.I. Cellimmune-AMGEN clinical trial (NCT02633020)

P.I. Provention clinical trial (NCT04424927)

P.I. Calypso clinical trial (NCT04593251)

P.I. Tofacitinib for refractory celiac disease (Eudract 2018-001678-10)

 

Daarnaast P.I. en S.I. op diverse klinische trials op het gebied van IBD (contract research); PI op investigator initiated studies op het gebied van IBD, autoimmuun hepatitis en coeliakie.

Zie onder nevenwerkzaamheden: Financier: MLDS, inh onderzoek: onderzoek naar de lymfoomontwikkeling bij coeliakie, rol als PL: ja

inh: onderzoek naar de verbetering van diagnostiek van coeliakie. Rol PL: nee. Inh: MLDS. Onderzoek naar de rol van MTX bij IBD. Rol PL: ja. MLDS: inh: onderzoek naar voorspellers van exacerbatie van IBD. Rol PL: nee. KWF/coeliakievereniging PFizer (in kind). Inh: Rol van tofacitinib in de behandeling van refractarie coeliakie. Rol PL: nee

Geen

Wahab*

MDL arts, Rijnstate Ziekenhuis Rijstate

Lid ZonMw commissie EEK; vacatiegeld

Lid Regionaal Tuchtcollege Zwolle; vacatiegeld;

Lid wetenschappelijke advies raad Nederlandse Coeliakie Vereniging, onbetaald

Geen

Geen

Mearin-Manrique*

Kinderarts-MDL, afdeling Kindergeneeskunde Leids Universitair Mediach Centrum

(LUMC)

Lid Medisch Advies Raad

Ned. Coeliakie

Vereniging: onbetaald

Lid Public Affair

Committee European

Society Pediatric

Gastroenterology

Hepatology and

Nutrition (ESPGHAN):

onbetaald

Secretaris werkgroep

Coeliakie ESPGHAN:onbetaald

Financier: Thermo Fisher. Inh onderz: PreventCD (Prevention of Coeliac Disease) Rol PL: ja

Fin: BioHit. Inh onderzoek: GLUTENSCREEN (Early detection of coeliac disease). Rol PL: ja

Geen

Al-Toma* (afgetreden als voorzitter in 2020)

MDL-arts in St. Antonius Ziekenhuis Utrecht

Geen

Geen

Geen

Van Gils

(AIOS) maag-, darm- en leverziekten in het Amsterdam UMC.

Geen

Geen

Geen

Mulder

Werkgroep HEG Stoolbanking 2018 -2020 (onbetaald)

Consultant HLW voor Thiosix 2018 - 2020 4-8 uur per week

Begeleider 4 Promovendi VU 2019 - 2020 (onbetaald)

MCV de Veluwe 2 dagen poli/endoscopiie/week (betaald)

Geen

Geen

Geen

Wessels

Kinderarts MDL – Rijnstate Ziekenhuis Arnhem

Lid wetenschappelijke adviesraad Nederlandse coeliakie vereniging  - onbetaald

Geen

Geen

Meijer

Kinderarts MDL-LUMC 0,8 FTE

lid Special Interest Group (SIG) ESPGHANon celiac disease

Lid wetenschappelijke adviesraad Nederlandse coeliakie vereniging ‐ onbetaald

Geen

Geen

Muris

Hoofd vakgroep Huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastricht

Huisarts in Geulle, vergoeding

Geen

Geen

Neefjes-Borst

Patholoog, Amsterdam UMC

Onbetaald: werkgroep protocollen van PALGA

Geen  

Geen

Bontkes

Laboratorium specialist Medische Immunologie en hoofd laboratorium medische immunologie van het AmsterdamUMC, locatie VUmc

Bestuurslid van de SKML sectie humorale immunologie (onbetaald)

Coördinator SKML rondzending "coeliakie" (onbetaald, onkostenvergoeding voor het

laboratorium).

Lid van de Nederlandse sectie van het European Autoimmunity Standardisation Initiative

(EASI) (onbetaald)

Geen

Geen

Beukema

lnternist-intensivist/acute geneeskunde, Santiz Streekziekenhuis Koningin Beatrix Winterswijk

Adviescommissie GE (NIV)

Geen

Geen

Horváth

Dermatoloog, Afdelingshoofd

Afdeling Dermatologie, Centrum voor Blaarziekten Universitair Medisch Centrum Groningen

Geen

Geen

Geen

Neve

Dermatoloog bij Dijklanderziekenhuis te Hoorn voor 0,65 FTE

Visiteur kwaliteitscommissie NVDV.  Onkostenvergoeding

Leo Pharma dermatologie adviesraad

Geen

Geen

Holtackers

GZ-psycholoog, kindergeneeskunde, St. Antonius Ziekenhuis (24 uur) medische psychologie;

GZ-psycholoog, kinder- & jeugd & volwassenen, GGZ eigen praktijk (Psychologiepraktijk Samenspel Utrecht)

Lesgeven (sociale vaardigheidstraining) aan beroepskrachten

Rino Utrecht (aantal cursusdagen per jaar), betaald

Geen

Geen

Bosch

Diëtist en eigenaar bij 'Voeding voor jou'

Op social media en online ben ik bekend als de glutenvrije diëtist en verkoop ik online programma’s om zelfverzekerd en gezond glutenvrij te leven. Daarnaast ben ik vrijwilliger bij de Nederlandse Coeliakie Vereniging en werk ik samen met de Vlaamse Coeliakie Vereniging.

 

Dienstverband bij een diëstistenbedrijf dat opereert op het gebied waar de richtlijn zich op richt.

Eigendom van online informatieproducten over coeliakie en het glutenvrij dieet.

Geen

Herweijer

Diëtist en praktijkeigenaar diëtistenpraktijk Voeding + Advies

Vrijwilliger en waarneming bij afwezigheid van de diëtist voor de Nederlandse Coeliakie

Vereniging

Geen

Geen

*voorzitter richtlijncommissie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Nederlandse Coeliakie Vereniging (NCV) voor de invitational conference, afvaardiging van deze patiëntenvereniging in de werkgroep en betrekken van patiëntenvertegenwoordigers bij het ontwikkelen van Thuisarts-situaties. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie kop ‘waarden en voorkeuren van patienten’). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de NCV als ook aan de Patientenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn verwerkt.

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module 1a Serologische diagnostiek bij volwassenen

 

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 1b

Positieve serologie bij een normaal biopt

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 1c

Negatieve serologie bij een afwijkend biopt

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 1d

Serologische diagnostiek bij kinderen

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 1e

Glutenbelasting

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 2a

Gezondheidseffecten van GVD op lange termijn

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 2b

GVD en kwaliteit van leven

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 2c

Vitaminen- en mineralendeficiënties tijdens GVD

 

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 3

Glutensensitiviteit zonder coeliakie

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 4a

Monitoring van coeliakie bij volwassenen

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 4b

Monitoring van coeliakie bij kinderen

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module 6

Randvoorwaarden

(Organisatie van zorg)

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met coeliakie en glutengerelateerde aandoeningen. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door vertegenwoordigers van NVMDL, V&VN, NAPA, NVK, NCV, NHG en NIP via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.  

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

Volgende:
Behandeling: glutenvrij dieet