Diagnostiek onderste luchtwegen
Uitgangsvraag
Wat is de plaats van diagnostiek van de onderste luchtwegen bij patiënten met Chronische rhinosinusitis?
Aanbeveling
Besteed bij patiënten met CRS aandacht aan de onderste luchtwegen door te vragen naar eerder gediagnosticeerd astma, of kortademigheid, hoesten, piepende ademhaling en verminderde inspanningstolerantie.
Verwijs patiënten met CRS door voor spirometrisch onderzoek bij de huisarts indien er aanwijzingen zijn voor lagere luchtwegproblematiek.
Verwijs patiënten naar de longarts bij sterke verdenking op astma en eerder negatieve spirometrie bij de huisarts of ernstiger, ongecontroleerde lagere luchtwegproblematiek.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Er is literatuuronderzoek gedaan naar de diagnostische accuratesse van spirometrie om astma op te sporen dan wel uit te sluiten bij patiënten met CRS. Er zijn geen studies gevonden die voldeden aan de PICO. De aanbevelingen worden daarom gebaseerd op andere argumenten waaronder expert opinie, waar mogelijk onderbouwd met (niet systematisch gezochte) literatuur.
Vanuit epidemiologisch onderzoek weten we dat meer dan 50% van de patiënten met CRS ook lagere luchtwegproblematiek heeft, waarvan astma het meest voorkomt (Braunstahl, 2011). Er is helaas geen duidelijk verband tussen nasale parameters en longfunctie parameters (Williamson, 2011). De diagnose astma is goed te stellen op basis van klachten en een aangetoonde reversibele luchtwegobstructie. Dit is doorgaans het geval bij 50% van de astmapatiënten (von Bülow, 2017). Hoewel een normale spirometrie astma dus zeker niet uitsluit, is het wel een goede eerste stap om ernstige lagere luchtwegpathologie uit te sluiten. Bij een anamnese die verdacht is voor astma en een normale spirometrie zonder reversibiliteitcriteria is een verwijzing naar de longarts geïndiceerd voor het verrichten van histamineprovocatietest. Een negatieve histaminedrempel sluit een astma praktisch uit (Coates, 2017)
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
Gezien de hoge prevalentie van astma bij CRS, de risico’s op verder longfunctieverlies en het optreden van exacerbaties in de toekomst, is het van belang om bij het geringste vermoeden op astma diagnostiek hiernaar in te zetten. De ervaring leert dat patiënten niet altijd uit zichzelf astmaklachten aangeven bij CRS, dan wel zelf niet direct een relatie leggen tussen lagere luchtwegklachten en de neusbijholten-klachten waarmee ze zich presenteren. Er dient dus specifiek op doorgevraagd te worden.
De anamnese kan bestaan uit de volgende vragen:
- Is er bij u ooit astma vastgesteld?
- Zo ja, heeft u hiervoor ooit medicatie gehad?
- Zo nee, heeft u regelmatig klachten van kortademigheid, piepen, hoesten of een inspanningsbeperking?
Bij een voor astma verdachte anamnese kan met de patiënt worden afgestemd waar de verdere diagnostiek naar astma zal plaatsvinden: in de eerste lijn of de tweede lijn. Bij voorkeur vindt een eerste analyse middels spirometrisch onderzoek plaats via de huisarts vanwege kortere toegangstijden en een kortere reistijd. Bij verdenking op lagere luchtwegklachten die ernstig beperkend zijn of een al bewezen persisterend ongecontroleerd astma, is het advies om direct te verwijzen naar een longarts.
Kosten (middelenbeslag)
Hoewel er geen literatuur gegevens zijn over kosten-effectiviteit van screening voor astma bij patiënten met CRS, lijkt het voor de hand te liggen dat tijdige diagnostiek niet alleen voordelen biedt voor de patiënt wat betreft een betere kwaliteit van leven en minder kans op blijvende longschade, maar ook voor de maatschappij door minder zorgkosten en een betere arbeidsparticipatie.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Tegenwoordig hebben vrijwel alle huisartsen toegang tot spirometrisch onderzoek en kan de patient (aanwezige astmaklachten bij een CRS-patiënt) laagdrempelig worden terugverwezen naar de huisarts zonder onnodige belasting van het gezondheidssysteem. Enkel mensen met ernstiger beperkingen zullen via de tweede lijn worden geanalyseerd (naar verwachting minder dan 20%). De infrastructuur is dus al aanwezig, personeel in de eerste lijn is getraind en kosten van een spirometrisch onderzoek zijn doorgaans acceptabel (€70,- per onderzoek). Bij een sterke verdenking op astma en een negatieve spirometrietest kan eventueel doorverwijzing naar de 2e lijn plaatsvinden. Hiervoor bestaan al transmurale afspraken.
Aanbeveling
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
Gezien de hoge prevalentie van astma bij CRS en de impact die het niet tijdig diagnosticeren hiervan kan hebben op de patiënt (longfunctieverlies, exacerbaties, arbeidsverzuim), is het van belang om door te vragen naar de aanwezigheid van lagere luchtwegklachten. Dit kan met behulp van een aantal oriënterende vragen. Bij een positieve anamnese dient verder onderzoek door middel van spirometrie plaats te vinden. Dat kan het best op de plek waar dit al wordt gedaan, namelijk in de eerste lijn bij de huisarts of in de tweede lijn bij de longarts. Dit verdere onderzoek is weinig belastend voor de patiënt en is acceptabel qua kosten. De gezondheidswinst van een tijdige diagnose is naar verwachting aanzienlijk.
Onderbouwing
Achtergrond
Gezien de hoge prevalentie van lagere luchtwegklachten bij patiënten met chronische rhinosinusitis (CRS) en neuspoliepen is het belangrijk dat er een goede (pulmonale) anamnese wordt verricht. Hierbij wordt gevraagd naar relevante voorgeschiedenis, symptomen; zoals kortademigheid, piepen, hoesten, sputumproductie, broncheale hyperreactiviteit, recidiverende luchtweginfecties, inspanningstolerantie en medicatiegebruik. Het lichamelijk onderzoek kan bestaan uit inspectie, percussie en ausculatie van de thorax. Daarnaast is longfunctieonderzoek mogelijk. Er is praktijkvariatie in de diagnostiek van de onderste luchtwegen bij patiënten met CRS.
Samenvatting literatuur
No studies were identified that answered the PICO.
Zoeken en selecteren
A systematic review of the literature was performed to answer the following question:
What is the diagnostic accuracy of spirometry in the diagnostic work-up of patients with chronic rhinosinusitis?
Patients: patients with chronic rhinosinusitis
Index test: spirometry
Control test: -
Reference test: histamine provocation test
Outcomes: diagnostic accuracy (exclusion asthma), clinical outcomes
Timing/setting: at the general practitioner or ENT specialist
Relevant outcome measures
The guideline development group considered diagnostic accuracy as a critical outcome measure for decision making; and clinical outcomes as an important outcome measure for decision making.
The working group did not define the outcome measures listed above a priori, but followed the definitions used in the studies.
The working group defined 10% as a minimal clinically (patient) important difference for diagnostic accuracy.
Search and select (Methods)
The databases Embase en Ovid/Medline were searched with relevant search terms until 16-03-2022. The detailed search strategy is depicted under the tab ‘Methods’. The systematic literature search resulted in 504 hits. Studies were selected based on the following criteria: studies reporting diagnostic accuracy or clinical outcomes after performing spirometry in patients with CRS. Based on title and abstract screening, 14 studies were initially selected. After reading the full text, all studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab ‘Methods’), and no studies were included.
Results
No studies were included in the systematic analysis of the literature.
Referenties
- Braunstahl GJ. Chronic rhinosinusitis, nasal polyposis and asthma: the united airways concept reconsidered? Clin Exp Allergy. 2011 Oct;41(10):1341-3. doi: 10.1111/j.1365-2222.2011.03796.x. Epub 2011 Jun 14. PMID: 21672056.
- Coates AL, Wanger J, Cockcroft DW, Culver BH; Bronchoprovocation Testing Task Force: Kai-Håkon Carlsen, Diamant Z, Gauvreau G, Hall GL, Hallstrand TS, Horvath I, de Jongh FHC, Joos G, Kaminsky DA, Laube BL, Leuppi JD, Sterk PJ. ERS technical standard on bronchial challenge testing: general considerations and performance of methacholine challenge tests. Eur Respir J. 2017 May 1;49(5):1601526. doi: 10.1183/13993003.01526-2016. PMID: 28461290.
- von Bülow A, Backer V, Bodtger U, Søes-Petersen NU, Assing KD, Skjold T, Porsbjerg C. The level of diagnostic assessment in severe asthma: A nationwide real-life study. Respir Med. 2017 Mar;124:21-29. doi: 10.1016/j.rmed.2017.01.010. Epub 2017 Jan 27. PMID: 28284317.
- Williamson PA, Vaidyanathan S, Clearie K, Barnes M, Lipworth BJ. Airway dysfunction in nasal polyposis: a spectrum of asthmatic disease? Clin Exp Allergy. 2011 Oct;41(10):1379-85. doi: 10.1111/j.1365-2222.2011.03793.x. Epub 2011 Jun 16. PMID: 21676
Evidence tabellen
Table of excluded studies
Reference |
Reason for exclusion |
Frendø M, Håkansson K, Schwer S, Rix I, Ravn AT, Backer V, von Buchwald C. Asthma in ear, nose, and throat primary care patients with chronic rhinosinusitis with nasal polyps. Am J Rhinol Allergy. 2016 May;30(3):67-71. doi: 10.2500/ajra.2016.30.4304. PMID: 27216338. |
Wrong comparison |
Håkansson K, Thomsen SF, Konge L, Mortensen J, Backer V, von Buchwald C. A comparative and descriptive study of asthma in chronic rhinosinusitis with nasal polyps. Am J Rhinol Allergy. 2014 Sep-Oct;28(5):383-7. doi: 10.2500/ajra.2014.28.4076. PMID: 25198023. |
Wrong comparison |
Huang Z, Zhou B, Zhang Q, Huang Q, Sun Y, Wang M, Wang X, Wang C, Li Y, Cui S. The role of upper and lower airway patency in chronic rhinosinusitis with nasal polyps and asthma. Laryngoscope. 2013 Mar;123(3):569-73. doi: 10.1002/lary.23649. Epub 2012 Oct 15. PMID: 23070787. |
Wrong comparison |
Kariya S, Okano M, Higaki T, Noyama Y, Haruna T, Ishihara H, Makino T, Onoda T, Nishizaki K. Chronic rhinosinusitis patients have decreased lung function. Int Forum Allergy Rhinol. 2014 Oct;4(10):828-33. doi: 10.1002/alr.21370. Epub 2014 Aug 13. PMID: 25132678. |
Wrong comparison |
Kariya S, Okano M, Oto T, Higaki T, Makihara S, Haruna T, Nishizaki K. Pulmonary function in patients with chronic rhinosinusitis and allergic rhinitis. J Laryngol Otol. 2014 Mar;128(3):255-62. doi: 10.1017/S0022215114000450. Epub 2014 Mar 13. PMID: 24621450. |
Wrong population |
Krouse JH. Asthma Management for the Otolaryngologist. Otolaryngol Clin North Am. 2017 Dec;50(6):1065-1076. doi: 10.1016/j.otc.2017.08.006. Epub 2017 Oct 6. PMID: 28988813. |
Wrong study design |
Lee SY, Yoon SH, Song WJ, Lee SH, Kang HR, Kim SS, Cho SH. Influence of chronic sinusitis and nasal polyp on the lower airway of subjects without lower airway diseases. Allergy Asthma Immunol Res. 2014 Jul;6(4):310-5. doi: 10.4168/aair.2014.6.4.310. Epub 2014 Mar 21. PMID: 24991454; PMCID: PMC4077957. |
Wrong population |
Nakamaru Y, Suzuki M, Honma A, Nakazono A, Kimura S, Fujiwara K, Morita S, Konno S, Homma A. Preoperative Pulmonary Function Testing to Predict Recurrence of Chronic Rhinosinusitis With Nasal Polyps. Allergy Rhinol (Providence). 2020 Jul 29;11:2152656720946994. doi: 10.1177/2152656720946994. PMID: 32844045; PMCID: PMC7418235. |
Wrong comparison |
Promsopa C, Kansara S, Citardi MJ, Fakhri S, Porter P, Luong A. Prevalence of confirmed asthma varies in chronic rhinosinusitis subtypes. Int Forum Allergy Rhinol. 2016 Apr;6(4):373-7. doi: 10.1002/alr.21674. Epub 2015 Dec 17. PMID: 26678021; PMCID: PMC4818724. |
Wrong comparison |
Luk LJ, Rotella MR, Stillman LJ, Wise SK. Assessing asthma in the otolaryngologist's office. Curr Opin Otolaryngol Head Neck Surg. 2017 Jun;25(3):223-230. doi: 10.1097/MOO.0000000000000351. PMID: 28234779. |
wrong study design |
Uraguchi K, Kariya S, Makihara S, Okano M, Haruna T, Oka A, Fujiwara R, Noda Y, Nishizaki K. Pulmonary function in patients with eosinophilic chronic rhinosinusitis. Auris Nasus Larynx. 2018 Jun;45(3):476-481. doi: 10.1016/j.anl.2017.07.020. Epub 2017 Aug 10. PMID: 28803775. |
Wrong population |
Williamson PA, Vaidyanathan S, Clearie K, Barnes M, Lipworth BJ. Airway dysfunction in nasal polyposis: a spectrum of asthmatic disease? Clin Exp Allergy. 2011 Oct;41(10):1379-85. doi: 10.1111/j.1365-2222.2011.03793.x. Epub 2011 Jun 16. PMID: 21676042. |
Wrong comparison |
Youssef AM, Awad OGA, Taha M. Pulmonary Function of Patients with Chronic Rhinosinusitis and the Impact of Endoscopic Sinus Surgery. OTO Open. 2017 Oct 27;1(4):2473974X17738759. doi: 10.1177/2473974X17738759. PMID: 30480195; PMCID: PMC6239150. |
Wrong population |
Zhang L, Zhang L, Zhang CH, Fang XB, Huang ZX, Shi QY, Wu LP, Wu P, Wang ZZ, Liao ZS. The Lung Function Impairment in Non-Atopic Patients With Chronic Rhinosinusitis and Its Correlation Analysis. Clin Exp Otorhinolaryngol. 2016 Dec;9(4):339-345. doi: 10.21053/ceo.2015.01641. Epub 2016 Sep 8. PMID: 27604625; PMCID: PMC5115140. |
Wrong comparison |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 07-09-2023
Laatst geautoriseerd : 07-09-2023
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische rhinosinusitis met/zonder neuspoliepen.
Werkgroep
- Dr. R. van Weissenbruch, KNO-arts, Wilhelmina Ziekenhuis Assen, Assen, NVKNO
- Dr. S. Reitsma, KNO-arts, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NVKNO
- Drs. D.F. Eijkenboom, KNO-arts, Antonius Ziekenhuis, Sneek, NVKNO
- Drs. G.E. Joustra, AIOS, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, NVKNO
- Dr. G.J. Braunstahl, longarts, Franciscus Gasthuis, Rotterdam, NVALT
- Dr. M.B. Ekkelenkamp, arts-microbioloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, NVMM
- Drs. J. Vister, radioloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, NVvR
- Dhr. T. Jonkergouw, adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie Nederland (tot maart 2023)
- Mevr. M. Broere, adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie Nederland (vanaf maart 2023)
- Mevr. K.M. Jaarsma-Osseweijer, voorzitter Reuksmaakstoornis.nl
Met ondersteuning van
- Dr. M.S. Ruiter, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. B.L. Gal-de Geest, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Van Weissenbruch |
KNO-arts Wilhelmina Ziekenhuis Assen |
Geen voor CRS 2018-2019 bij en nascholing voor huisartsen en KNO-artsen voor ALK en Sanofi College en algemene KNO |
Geen |
Geen restricties. |
Braunstahl |
Longarts, Franciscus Gasthuis & Vlietland Rotterdam |
Nul-aanstelling ErasmusMC voor onderzoek: onbetaald |
Vergoeding: Presentaties en incidenteel advieswerk voor Boehringer Ingelheim, Sanofi, Novartis, GSK, AstraZeneca, ALK, MEDA en Chiesi. Onderwerp relevant voor de richtlijn is behandeling met biologicals.
Deelname richtlijn ernstige astma. Deelname klankbordgroep van het project ‘Obesitas volwassenen’
Geen vergoeding: Redactie NTvAAKI Bestuur RoLeX astma/COPD nascholingen Bestuur Rapsodi, ernstig astma database NL Voorzitter astmasectie NVALT Wetenschappelijke adviescommissie Longfonds |
Geen advieswerk voor industrie op gebied van CRS gedurende de looptijd van de richtlijn, restricties ten aanzien van besluitvorming voor module(s) over behandeling met biologicals. |
Ekkelenkamp |
Arts-microbioloog, UMC Utrecht |
Schrijver / columinst als ZZP’er, betaald |
Geen |
Geen restricties. |
Reitsma |
KNO-arts/rhinoloog, Amsterdam UMC |
Lid medische adviesraad patiëntenvereniging CRSwNP (crs-np.nl) onbetaald Lid bestuur stichting AERO (stichtinggaero.org) onbetaald |
Op incidentele basis de afgelopen 36 maanden: betaald adviseurschap voor Sanofi betaald adviseurschap voor Novartis. Onderwerp relevant voor de richtlijn is behandeling met biologicals. Op de afdeling KNO van het Amsterdam UMC, locatie AMC, wordt onderzoek verricht dat mede gefinancierd is met gelden van ZonMw, Mylan, Chordate Medical Systems, ALK, Allergy diagnostics, Sanofi, Novartis, GSK. Op ten minste 1 daarvan ben ik PI. Onderwerp relevant voor de richtlijn is behandeling met biologicals. Boegbeeldfunctie binnen de Nederlandse KNO-vereniging gezien voorzitterschap van de kerngroep Rhinologie
Lid van rhinologie-team Amsterdam UMC, locatie AMC, waar bijzondere/unieke expertise in behandeling van CRS patiënten is, in het bijzonder met het oog op biologicals; dit centrum heeft een landelijke tertiaire functie
Lid stuurgroep herziening Europese richtlijn voor CRS (EPOS; zie epos2020.com) waarin nieuwe theoretische concepten worden neergelegd |
Geen advieswerk voor industrie op gebied van CRS gedurende de looptijd van de richtlijn, restricties ten aanzien van besluitvorming voor module(s) over behandeling met biologicals. |
Eijkenboom |
KNO-arts Antonius ziekenhuis Sneek + Emmeloord |
Geen |
Deelname aan IPAS studie (ALICE) de afdeling KNO in het Antonius Ziekenhuis Sneek participeert sinds kort in de IPAS studie van ALK. IPAS staat voor "Itulazax Post-Authorisation Study". Het is een fase IV studie waarbij nog uitvoeriger gekeken wordt naar de bijwerkingen van een al in de normale praktijk voor te schrijven medicijn. Het betreft waarschijnlijk kleine patiënten aantallen (<10 in 2 jaar) met daarbij een beperkte vergoeding per patiënt. Safety studie. Geen PI. |
Geen restricties. |
Joustra |
Arts-assistent / promovendus KNO UMCG |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Vister |
Neuro- en Hoofhalsradioloog UMCG |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Jonkergouw |
Junior adviseur patiëntbelang bij Patiëntenfederatie Nederland |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Jaarsma |
Voorzitter van de vereniging Reuksmaakstoornis |
project fondsenwerver stichting Fier (Betaald) Wethouder gemeente Krimpen aan den IJssel (betaald) |
Geen |
Geen restricties. |
Gal-de Geest |
Adviseur bij Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Ruiter |
Adviseur bij Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van de Patiëntenfederatie Nederland en patiëntenorganisatie CRS voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en deelname van de Patiëntenfederatie Nederland en Reuksmaakstoornis.nl aan de werkgroep.
De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en Reuksmaakstoornis.nl en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Implementatie
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wkkgz een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Kwantificeren van nasendoscopische beelden |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, en het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Beeldvorming bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Diagnostiek onderste luchtwegen bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Behandeling onderste luchtwegen bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Langdurige antibiotica bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Systemische corticosteroïden bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Biologicals |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Chirurgie bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Postoperatief corticosteroïdenimplantaat |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Ballondilatatie |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Organisatie van zorg |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft]. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met chronische rhinosinusitis met/zonder neuspoliepen. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (NVKNO, 2009) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door ZKN, het Longfonds, de NVvR en de NVKNO via enquête. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten, welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor het zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder ‘Onderbouwing’. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek, spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen, moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs, ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen. Dit kunnen aanvullende argumenten zijn uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg. Hieronder vallen alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Organisatie van zorg’.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/uploaded/docs/Medisch_specialistische_richtlijnen_2-0_-_tot_2023_-_verouderd.pdf?u=1aYjPr
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.