Kwantificeren van nasendoscopische beelden
Uitgangsvraag
Wat is de plaats van kwantificeren van nasendoscopische beelden bij patiënten met chronische rhinosinusitis en neuspoliepen?
Aanbeveling
Beschrijf en registreer op gestructureerde en consequente wijze het nasendoscopisch beeld, waarbij onder andere gelet wordt op:
- de kwaliteit van de neusslijmvliezen;
- de mate van inflammatie;
- de eventuele aanwezigheid van (taai/pussig) secreet;
- de eventuele aanwezigheid/locatie/grootte van neuspoliepen; en tenslotte
- eventuele post-operatieve veranderingen.
Overweeg bij aanwezigheid van neuspoliepen de neuspoliepscore te gebruiken met idealiter een gradering van 0 tot 4 per zijde.
Voor de plaats van deze aanbeveling zie stroomdiagram.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Er is literatuuronderzoek gedaan naar de verschillende scoresystemen om het nasendoscopisch beeld bij patiënten met CRS kwantitatief in kaart te brengen. Er werd geen vergelijkende literatuur gevonden die richting kon geven aan klinische besluitvorming. Hier ligt een kennislacune. De aanbeveling zal daarom gebaseerd worden op aanvullende argumenten waaronder expert opinie, waar mogelijk onderbouwd met (indirecte) literatuur.
Door middel van anterieure rhinoscopie kan het voorste gedeelte van de onderste neusgang goed beoordeeld worden. Dit geeft al een indruk van de kwaliteit van de slijmvliezen, de doorgankelijkheid van de neus en eventuele aanwezigheid van (grote) neuspoliepen en/of ontstekingssecreet. Voor een goed onderzoek van de middelste neusgang en de diepere delen van de neus is echter nasendoscopisch onderzoek noodzakelijk. Er wordt gekeken naar zwelling en kleur van het slijmvlies, rhinorroe/onstekingssecreties, korsten, eventueel aanwezige (post-operatieve) littekenvorming en de aard, aanwezigheid en uitgebreidheid van eventuele poliepen.
In wetenschappelijke studies binnen de rhinologie wordt gebruik gemaakt van diverse endoscopie scoringssystemen om afwijkingen te kwantificeren en daarmee het effect van behandelingen beter te kunnen vergelijken. De volgende endoscopie scoringssystemen worden besproken: Lund-Kennedy score (LK), modified Lund-Kennedy score (MLK), discharge inflammation polyp score (DIP), Peri-operative sinonasal endoscopy (POSE) score en Nasal polyp score (NPS) (Durr, 2012; Kim, 2020; Psaltis, 2014; Tepes, 2021; Tsuzuki, 2014; Zhang, 2017). In tabel 1 zijn de verschillende scoringssystemen weergegeven.
Tabel 1. Scoringssystemen van het naseondoscopisch beeld bij patiënten met CRS en neuspoliepen.
Scoringssysteem |
Item |
Waarneming |
Score |
Lund-Kennedy (LK) endoscopic scoring system |
Polyps |
No polyps |
0 |
Polyps in the middle meatus only |
1 |
||
Beyond middle meatus |
2 |
||
Edema |
Absent |
0 |
|
Mild |
1 |
||
Severe |
2 |
||
Discharge |
No discharge |
0 |
|
Clear, thin discharge |
1 |
||
Thick, purulent discharge |
2 |
||
Scarring |
Absent |
0 |
|
Mild |
1 |
||
Severe |
2 |
||
Crusting |
Absent |
0 |
|
Mild |
1 |
||
Severe |
2 |
||
Modified Lund-Kennedy (MLK) |
Polyps |
No polyps |
0 |
Polyps in the middle meatus only |
1 |
||
Beyond middle meatus |
2 |
||
Edema |
Absent |
0 |
|
Mild |
1 |
||
Severe |
2 |
||
Discharge |
No discharge |
0 |
|
Clear, thin discharge |
1 |
||
Thick, purulent discharge |
2 |
||
Discharge-Inflamation-Polyp/edema (DIP) score |
Discharge |
Absent discharge |
0 |
Thick mucus |
5 |
||
Purulent discharge |
10 |
||
Inflammation |
No inflammation |
0 |
|
Moderate inflammation |
5 |
||
Severe inflammation |
10 |
||
Polyps/edema |
Normal mucosa |
0 |
|
Marked edema/no polyps |
5 |
||
Polyps filling nasal cavity |
10 |
||
Peri-operative sinus endoscopy (POSE) scoring system |
Middle turbinate |
normal |
0 |
synechia/lateralized |
1-2 |
||
Middle meatus/MMA |
0 = healthy 1-2 = narrowing/closure 1-2 = maxillary sinus contents |
0 |
|
|
1-2 |
||
|
1-2 |
||
Ethmoid cavity |
healthy |
0 |
|
crusting |
1-2 |
||
mucosal edema |
1-2 |
||
polypoid change |
1-2 |
||
polyposis |
1-2 |
||
secretions |
1-2 |
||
Frontal recess/sinus |
|
0-2 |
|
Sphenoid sinus |
|
0-2 |
|
Overall total |
16 = middle meatal antrostomy + ethmoidectomy 18F = middle meatal antrostomy + ethmoidectomy + frontal sinusotomy 18S = middle meatal antrostomy + ethmoidectomy + sphenoidotomy 20 = middle meatal antrostomy + ethmoidectomy + sphenoidotomy + frontal sinusotomy |
|
Tabel 2. Scoringssystemen voor neuspoliepen (nasal polyp score, NPS)
|
Poliepscore |
||||
Scoringssysteem |
Grade 0 |
Grade 1 |
Grade 2 |
Grade 3 |
Grade 4 |
Original NPS (Lund, 1993) |
No polyps
|
Polyps confined within middle meatus |
Polyps extending beyond the middle meatus |
N/A |
N/A |
Modified NPS (Johansen, 1993) |
No polyps
|
Small polyps not reaching the upper edge of the inferior turbinate and causing only slight obstruction |
Medium-sized polyps reaching between the upper and the lower edge of the inferior turbinate and causing troublesome obstruction |
Large polyps reaching below the lower edge of the inferior turbinate and causing total or almost total obstruction |
N/A |
Modified NPS (Lildholdt, 1995) |
No polyps
|
Small polyps not reaching the upper edge of the inferior turbinate |
Medium-sized polyps reaching between the upper and the lower edge of the inferior turbinate |
Large polyps reaching below the lower edge of the inferior turbinate |
N/A |
Modified NPS (Small et al, 2005) |
No polyps
|
Polyp in middle meatus, not reaching below the inferior border of the middle turbinate |
Polyp reaching below the inferior border of the middle turbinate but not the inferior border of the inferior turbinate |
Large polyp reaching to or below the lower border of the inferior turbinate or polyps medial to the middle turbinate |
N/A |
Modified NPS (Gevaert et al, 2006) |
No polyps
|
Small polyps in the middle meatus not reaching below the inferior border of the middle concha |
Polyps reaching below the lower border of the middle turbinate |
Large polyps reaching the lower border of the inferior turbinate or polyps medial to the middle concha |
Large polyps causing complete (or almost complete) obstruction of the inferior meatus |
Modified NPS (Rhinosinusitis Initiative, 2006) |
No visible nasal polyps |
Small amount of polypoid disease confined within middle meatus |
Multiple polyps occupying the middle meatus |
Polyps extending beyond the middle meatus, within the sphenoethmoid recess but not totally obstructing, or both |
Polyps completely obstructing the nasal cavity |
laatste korstvorming), welke gescoord kunnen worden met 0 tot en met 2. Een nadeel van deze score is dat de LK score oorspronkelijk is bedoeld voor het endoscopisch vervolgen van patiënten na FESS, aangezien de laatste 2 items (littekenweefselvorming en korsten) normaliter zelden aanwezig zijn bij een preoperatieve patiënt met CRS. De LK score is later vereenvoudigd tot de modified Lund-Kennedy (MLK) score, waarbij de items littekenweefsel en korstvorming zijn weggelaten. De DIP score is een met de MLK vergelijkbare score, waarbij een score van 0, 5 of 10 wordt geregistreerd voor de items “discharge”, inflammatie en aanwezigheid en grootte van poliepen. De POSE score is specifiek bedoeld voor het vervolgen van geopereerde patiënten, waarbij o.a. wordt beoordeeld of de toegangswegen tot (verschillende) operatief geopende holtes nog steeds open zijn en of er bijvoorbeeld sprake is van synechievorming of korstvorming.
Tenslotte bestaat de nasal polyp score (NPS). Middels dit scoringssysteem kan de grootte en/of uitgebreidheid van aanwezige neuspoliepen worden geregistreerd. Deze score is dus enkel bruikbaar voor de patiëntengroep waarbij sprake is van CRS met neuspoliepen. Een nadeel van deze score is dat er geen rekening wordt gehouden met de mate van inflammatie of aanwezigheid van (pussig) secreet. Tevens bestaat er geen eenduidige NPS (Djupesland, 2022). In de originele LK score werden poliepen gescoord als 1 (poliepen in de middelste neusgang) of 2 (poliepen met uitbreiding tot buiten de middelste neusgang). Hiermee kan echter onvoldoende het effect van behandeling op neuspoliep grootte worden beschreven. In de loop der jaren zijn er door diverse studiegroepen variaties aangebracht om specifiek neuspoliepen beter te scoren (zie tabel). Johansen, Lildhold en Small hebben verschillende systemen geïntroduceerd waarbij neuspoliepen per zijde gescoord konden worden tussen 0 en 3. Later is door Gevaert en het Rhinosinusitis Initiative nog een graad 4 toegevoegd. De definities van elke score kan tussen deze systemen steeds iets verschillen (bijvoorbeeld of een kleine poliep mediaal van de concha media direct al graad 3 is en wanneer de poliepscore voldoet aan de maximale score).
Al deze graderingsschalen van de NPS kwantificeren meestal de uitbreiding van de neuspoliepen in verticale (eendimensionale) richting, meestal gebruikmakend van de concha media en concha inferior als belangrijke anatomische landmarks. Tevens betreffen het niet-lineaire schalen, waarmee afname van het totale volume aan neuspoliepen lastig is te kwantificeren. Daarnaast is door de vele verschillende graderingssystemen een vergelijking in de literatuur lastig en voor de klinische praktijk niet eenduidig.
Idealiter heeft een scoringssysteem een aantal kenmerken om in aanmerking te komen voor implementatie in de algemene klinische praktijk; een dergelijk systeem dient intuïtief te gebruiken, makkelijk te onthouden, gevoelig voor veranderingen in ziekteactiviteit en even valide voor geopereerde als niet-geopereerde patiënten te zijn. Geen van de bovengenoemde scoringssystemen (LK, MLK, DIP, POSE, NPS) voldoet aan al deze bovenstaande kenmerken.
De werkgroep beveelt niet 1 specifiek scoringssysteem aan, maar adviseert om consistent en op gestructureerde wijze het nasendoscopisch beeld vast te leggen, waarbij onder andere gelet wordt op de kwaliteit van de neusslijmvliezen, de mate van inflammatie, de eventuele aanwezigheid van (taai/pussig) secreet, de eventuele aanwezigheid/locatie/grootte van neuspoliepen en tenslotte eventuele post-operatieve veranderingen. Indien gekozen wordt voor de NPS, dan is het advies om een schaal van 0-4 per zijde te hanteren.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
Voor patiënten is het waardevol dat het nasendoscopisch beeld op consistente wijze gestructureerd wordt vastgelegd, zodat de aandoening goed kan worden gevolgd. De scoringssystemen zijn allen op basis van nasendoscopische beelden, dit onderzoek is nu al standaard onderzoek en is bij gebruik van een scoringssysteem niet anders/meer belastend voor de patiënt.
Kosten (middelenbeslag)
De invoering van een specifiek endoscopie scoringssysteem zal geen significante impact hebben op de zorgkosten.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Wanneer er gekozen zou worden voor een specifiek endoscopie scoringssysteem, dan zou (beperkte) scholing van KNO-artsen nodig zijn. Tevens kost het de behandelend arts tijdens een consult wat meer tijd om op een gestructureerde manier nasendoscopie bevindingen te verzamelen en te registreren in het elektronisch patiëntendossier.
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
In de literatuur is geen goede vergelijking beschikbaar tussen de verschillende endoscopie systemen. De werkgroep beveelt niet 1 specifiek scoringssysteem aan, maar adviseert om consistent en op gestructureerde wijze het nasendoscopisch beeld vast te leggen.
Onderbouwing
Achtergrond
Chronische rhinosinusitis (CRS) wordt gediagnosticeerd op basis van (patiënt gerapporteerde) symptomen in combinatie met endoscopische en/of radiologische (CT-sinus) bevindingen (Fokkens, 2020). CRS kent vele facetten en er is helaas een grote spreiding in de ziektelast die patiënten rapporteren (bijvoorbeeld in vragenlijsten) en de afwijkingen die hun behandelend arts kan vaststellen (bijvoorbeeld met nasendoscopie of beeldvorming).
In de dagelijkse KNO-praktijk is voor diagnostiek en follow-up van CRS het routinematig gebruik van nasendoscopie te verkiezen boven CT in verband met stralenbelasting, toegankelijkheid en kosten.
In het kader van het vervolgen van de ziekte-activiteit of -controle bij een individuele patiënt, maar ook in het kader van het vergelijken van uitkomsten tussen patiënten, is kwantificeren van nasendoscopische bevindingen noodzakelijk. Er bestaan hiertoe diverse scoringssystemen. In de dagelijkse KNO-praktijk wordt bij CRS patiënten met neuspoliepen de grootte van neuspoliepen vaak gescoord door middel van de neuspoliep score (NPS). Er is echter veel variatie in de toepassing en interpretatie van deze score. Daarnaast worden (meestal in research setting) 1 of meerdere andere scoresystemen (zoals bijvoorbeeld de DIP-score, modified Lund-Kennedy score en POSE score) gebruikt om nasendoscopische bevindingen te scoren. Het is op dit moment onduidelijk of een van de scores beter is dan de andere in de diagnostische work-up wat betreft diagnostische accuratesse en dus bestaat er geen eenduidig advies over welke score de voorkeur verdient.
Conclusies
- GRADE |
It was not possible to draw conclusions or grade the level of evidence, due to the absence of comparative data. |
Samenvatting literatuur
No diagnostic studies directly comparing 2 nasal endoscopy scores and reporting the predefined outcomes in the same population were found.
Zoeken en selecteren
A systematic review of the literature was performed to answer the following question:
What are the benefits and harms of using the nasal polyp score compared to other nasal endoscopy scoring systems in the diagnostic work-up of patients with chronic rhinosinusitis?
P: Patients with chronic rinosinusitis.
I: Modified Lund-Kennedy endoscopy score (MLK), discharge, inflammation and polyps/edema score (DIP), Lund-Kennedy endoscopy score.
C: Nasal polyp score.
R: Lund-Mackay score (CT).
O: Clinical outcomes, diagnostic accuracy.
Relevant outcomes
The guideline development group considered clinical outcomes as a critical outcome measure for decision making; and diagnostic accuracy as an important outcome measure for decision making.
The working group defined diagnostic accuracy as sensitivity, specificity, negative predictive value and positive predictive value. The working group did not define clinical outcomes a priori, but used the definitions used in the studies.
Search and select (Methods)
The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until January 17, 2022. The detailed search strategy is depicted under the Methods tab. The systematic literature search resulted in 106 hits. Studies were selected based on the following criteria: diagnostic studies comparing 2 nasal endoscopy scores in the same population. Based on title and abstract screening, 7 studies were initially selected. After reading the full text, all studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the Methods tab).
Referenties
- Djupesland PG, Reitsma S, Hopkins C, Sedaghat AR, Peters A, Fokkens WJ. Endoscopic grading systems for nasal polyps: are we comparing apples to oranges? Rhinology. 2022 Apr 11. doi: 10.4193/Rhin21.401. Epub ahead of print. PMID: 35403178.
- Durr ML, Pletcher SD, Goldberg AN, Murr AH. A novel sinonasal endoscopy scoring system: the Discharge, Inflammation, and Polyps/edema (DIP) score. Int Forum Allergy Rhinol, 2012
- Fokkens WJ, Lund VJ, Hopkins C, Hellings PW, Kern R, Reitsma S, et al. European Position Paper on Rhinosinusitis and Nasal Polyps 2020. Rhinology 2020;58:1464
- Kim DH, Seo Y, Kim KM, Lee S, Hwang SH. Usefulness of Nasal Endoscopy for Diagnosing Patients With Chronic Rhinosinusitis: A Meta-Analysis. Am J Rhinol Allergy. 2020 Mar;34(2):306-314. doi: 10.1177/1945892419892157. Epub 2019 Nov 27. PMID: 31775519.
- Psaltis AJ, Li G, Vaezeafshar R, Cho K-S, Hwang PH. Modification of the LundKennedy endoscopic scoring system improves its reliability and correlation with patient-reported outcome measures. Laryngoscope 2014;124:221623
- Tepe I, Koak Sokli? T, Urban?i? J. The agreement of the endoscopic Modified Lund-Kennedy scoring in a clinical research group: An observational study. Eur Ann Otorhinolaryngol Head Neck Dis. 2022 Aug;139(4):185-188. doi: 10.1016/j.anorl.2021.08.014. Epub 2021 Oct 12. PMID: 34654664.
- Tsuzuki K, Hinohira Y, Takebayashi H, Kojima Y, Yukitatsu Y, Daimon T, Sakagami M. Novel endoscopic scoring system after sinus surgery. Auris Nasus Larynx. 2014 Oct;41(5):450-4. doi: 10.1016/j.anl.2014.05.004. Epub 2014 May 29. PMID: 24882588.
- Zhang L, Zhang L. Comparison of different endoscopic scoring systems in patients with chronic rhinosinusitis: reliability, validity, responsiveness and correlation. Rhinol J 2017;55:3638
Evidence tabellen
Table of excluded studies
Author and year |
Reason for exclusion |
Wu, 2015 |
Wrong language |
Zhang, 2017 |
Does not report the outcomes from the PICRO |
Psaltis, 2014 |
Does not report the outcomes from the PICRO |
Tsuzuki, 2014 |
Does not report the outcomes from the PICRO |
Durr, 2014 |
Does not report the outcomes from the PICRO |
Kim, 2020 |
Does not compare I and C from PICRO |
Tepes, 2021 |
Does not compare I and C from PICRO |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 07-09-2023
Laatst geautoriseerd : 07-09-2023
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische rhinosinusitis met/zonder neuspoliepen.
Werkgroep
- Dr. R. van Weissenbruch, KNO-arts, Wilhelmina Ziekenhuis Assen, Assen, NVKNO
- Dr. S. Reitsma, KNO-arts, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NVKNO
- Drs. D.F. Eijkenboom, KNO-arts, Antonius Ziekenhuis, Sneek, NVKNO
- Drs. G.E. Joustra, AIOS, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, NVKNO
- Dr. G.J. Braunstahl, longarts, Franciscus Gasthuis, Rotterdam, NVALT
- Dr. M.B. Ekkelenkamp, arts-microbioloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, NVMM
- Drs. J. Vister, radioloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen, NVvR
- Dhr. T. Jonkergouw, adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie Nederland (tot maart 2023)
- Mevr. M. Broere, adviseur patiëntenbelang, Patiëntenfederatie Nederland (vanaf maart 2023)
- Mevr. K.M. Jaarsma-Osseweijer, voorzitter Reuksmaakstoornis.nl
Met ondersteuning van
- Dr. M.S. Ruiter, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. B.L. Gal-de Geest, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Van Weissenbruch |
KNO-arts Wilhelmina Ziekenhuis Assen |
Geen voor CRS 2018-2019 bij en nascholing voor huisartsen en KNO-artsen voor ALK en Sanofi College en algemene KNO |
Geen |
Geen restricties. |
Braunstahl |
Longarts, Franciscus Gasthuis & Vlietland Rotterdam |
Nul-aanstelling ErasmusMC voor onderzoek: onbetaald |
Vergoeding: Presentaties en incidenteel advieswerk voor Boehringer Ingelheim, Sanofi, Novartis, GSK, AstraZeneca, ALK, MEDA en Chiesi. Onderwerp relevant voor de richtlijn is behandeling met biologicals.
Deelname richtlijn ernstige astma. Deelname klankbordgroep van het project ‘Obesitas volwassenen’
Geen vergoeding: Redactie NTvAAKI Bestuur RoLeX astma/COPD nascholingen Bestuur Rapsodi, ernstig astma database NL Voorzitter astmasectie NVALT Wetenschappelijke adviescommissie Longfonds |
Geen advieswerk voor industrie op gebied van CRS gedurende de looptijd van de richtlijn, restricties ten aanzien van besluitvorming voor module(s) over behandeling met biologicals. |
Ekkelenkamp |
Arts-microbioloog, UMC Utrecht |
Schrijver / columinst als ZZP’er, betaald |
Geen |
Geen restricties. |
Reitsma |
KNO-arts/rhinoloog, Amsterdam UMC |
Lid medische adviesraad patiëntenvereniging CRSwNP (crs-np.nl) onbetaald Lid bestuur stichting AERO (stichtinggaero.org) onbetaald |
Op incidentele basis de afgelopen 36 maanden: betaald adviseurschap voor Sanofi betaald adviseurschap voor Novartis. Onderwerp relevant voor de richtlijn is behandeling met biologicals. Op de afdeling KNO van het Amsterdam UMC, locatie AMC, wordt onderzoek verricht dat mede gefinancierd is met gelden van ZonMw, Mylan, Chordate Medical Systems, ALK, Allergy diagnostics, Sanofi, Novartis, GSK. Op ten minste 1 daarvan ben ik PI. Onderwerp relevant voor de richtlijn is behandeling met biologicals. Boegbeeldfunctie binnen de Nederlandse KNO-vereniging gezien voorzitterschap van de kerngroep Rhinologie
Lid van rhinologie-team Amsterdam UMC, locatie AMC, waar bijzondere/unieke expertise in behandeling van CRS patiënten is, in het bijzonder met het oog op biologicals; dit centrum heeft een landelijke tertiaire functie
Lid stuurgroep herziening Europese richtlijn voor CRS (EPOS; zie epos2020.com) waarin nieuwe theoretische concepten worden neergelegd |
Geen advieswerk voor industrie op gebied van CRS gedurende de looptijd van de richtlijn, restricties ten aanzien van besluitvorming voor module(s) over behandeling met biologicals. |
Eijkenboom |
KNO-arts Antonius ziekenhuis Sneek + Emmeloord |
Geen |
Deelname aan IPAS studie (ALICE) de afdeling KNO in het Antonius Ziekenhuis Sneek participeert sinds kort in de IPAS studie van ALK. IPAS staat voor "Itulazax Post-Authorisation Study". Het is een fase IV studie waarbij nog uitvoeriger gekeken wordt naar de bijwerkingen van een al in de normale praktijk voor te schrijven medicijn. Het betreft waarschijnlijk kleine patiënten aantallen (<10 in 2 jaar) met daarbij een beperkte vergoeding per patiënt. Safety studie. Geen PI. |
Geen restricties. |
Joustra |
Arts-assistent / promovendus KNO UMCG |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Vister |
Neuro- en Hoofhalsradioloog UMCG |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Jonkergouw |
Junior adviseur patiëntbelang bij Patiëntenfederatie Nederland |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Jaarsma |
Voorzitter van de vereniging Reuksmaakstoornis |
project fondsenwerver stichting Fier (Betaald) Wethouder gemeente Krimpen aan den IJssel (betaald) |
Geen |
Geen restricties. |
Gal-de Geest |
Adviseur bij Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Ruiter |
Adviseur bij Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten |
Geen |
Geen |
Geen restricties. |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van de Patiëntenfederatie Nederland en patiëntenorganisatie CRS voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en deelname van de Patiëntenfederatie Nederland en Reuksmaakstoornis.nl aan de werkgroep.
De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en Reuksmaakstoornis.nl en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Implementatie
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wkkgz een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Kwantificeren van nasendoscopische beelden |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, en het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Beeldvorming bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Diagnostiek onderste luchtwegen bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Behandeling onderste luchtwegen bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Langdurige antibiotica bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Systemische corticosteroïden bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Biologicals |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Chirurgie bij CRS |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Module Postoperatief corticosteroïdenimplantaat |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Ballondilatatie |
geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module Organisatie van zorg |
geen financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft]. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met chronische rhinosinusitis met/zonder neuspoliepen. De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (NVKNO, 2009) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door ZKN, het Longfonds, de NVvR en de NVKNO via enquête. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten, welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor het zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder ‘Onderbouwing’. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek, spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen, moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs, ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen. Dit kunnen aanvullende argumenten zijn uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg. Hieronder vallen alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg, zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Organisatie van zorg’.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/uploaded/docs/Medisch_specialistische_richtlijnen_2-0_-_tot_2023_-_verouderd.pdf?u=1aYjPr
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.