Chronische Pijnrevalidatie

Initiatief: VRA Aantal modules: 14

Uitgangsvraag

Hoe dient het nazorgtraject te worden vormgegeven?

Aanbeveling

Stel samen met de patiënt en omgeving een supportplan op om het geleerde gezonde gedrag te integreren in dagelijks leven aan de hand van de vijf thema’s: drijfveren, zelfregulatie, draagkracht, gewoonten en omgevings- en sociale factoren. Voorbeelden zijn de WK en IK kaarten.

 

Bepaal samen met de patiënt en omgeving gedurende het behandeltraject, hoe geleerde vaardigheden en ondersteunende omstandigheden geïntegreerd kunnen worden in dagelijks leven.

  • stel hier samen een supportplan voor op dat de patiënt zelfstandig uitvoert met indien nodig tijdcontingente ondersteuning van team, gespecialiseerde behandelaren in de eerste lijn of ervaringsdeskundigen.
  • Bij betrokkenheid van andere (in) formele hulpverleners wordt door het revalidatie team gezorgd voor afstemming en een overdracht.

Monitor en evalueer de effecten van behandeling op lange termijn (inclusief supportplan), door standaard metingen na een jaar op activiteiten en participatie niveau.

Overwegingen

Terugval

In de literatuur wordt een range (op basis van schattingen) van percentages tussen de 30-70% gegeven van percentages patiënten die niet in staat zijn om de positieve behandelresultaten in de tijd te behouden (Rurk 1991, Morley 2008, 2013). Uit de review van Elbers et. al. (2021) van cohorten en RCTs naar lange termijn effecten van IMPT (Interdisciplinary Multimodal Pain Treatment) blijkt dat in merendeel van de 37 studies effecten over langere tijd (12 maanden) behouden blijven en of zelf verbeteren. Slechts bij een beperkt aantal studies ziet men effecten afnemen tot niveau van start behandeling. Deze afname varieerde per uitkomstmaat waarbij het vaakst sprake was van terugval voor het domein emotioneel functioneren (in 3 van de 6 studies), voor angst (4 van de 12), depressie (12 van de 31), pijnintensiteit (6 van de 38), sociaal functioneren (1 van de 5) en pijn interferentie (4 van de 36). Op de uitkomstmaten fysiek functioneren en self-efficacy liet geen enkele studie een terugval zien in respectievelijk 11 en 9 studies. Van de 37 geïncludeerde studies blijkt dat 22 van de onderzochte programma’s een of andere vorm van nazorg aanboden. Dit varieerde van éénmalige terugkomconsulten fysiek of telefonisch bij een van de behandelaren (variërend van na 2 weken tot 6 maanden), meerdere terugkomsessies individueel of in groepsverband en terugkomsessies met meerdere behandelaren.

Verklaringen voor terugval in de literatuur geven aan dat nieuw aangeleerde strategieën in het omgaan met pijn of functioneren ondanks de pijn direct na behandeling nog onvoldoende geïntegreerd of geautomatiseerd worden in het dagelijks leven. Dit komt doordat deels de nieuwe vaardigheden worden aangeleerd in de specifieke context van de behandelomgeving in de behandelsetting zelf. De mogelijkheden om de natuurlijke omgeving van een patiënt realistisch te simuleren binnen de grenzen van een behandelsetting zijn beperkt. Hierdoor wordt effectieve generalisatie van nieuw aangeleerd gedrag naar persoonlijke betekenisvolle omgevingen belemmerd (den Hollander 2010). Voor generalisatie naar eigen omgeving is het van belang dat er variatie is in oefenstof en context waarin deze wordt aangeboden (den Hollander 2020, Raviv 2022). Ook is het nieuwe aangeleerde gedrag kwetsbaar in de fase na behandeling. Verstoringen (bijv. onverwachte exacerbaties van symptomen) of een onvoorziene gebeurtenis in de persoonlijke omgeving, (hernieuwd) bezoek aan biomedisch georiënteerde behandelaar (nocebo’s) in de periode na behandeling, problemen veroorzaakt door co-morbiditeit, kunnen leiden tot het oppakken van coping strategieën van voor de behandeling, waardoor effectiviteit van de nieuwe strategieën afneemt en terugval naar oud gedrag optreedt (Carver & Scheer, 2017; Vlaeyen, 2016). Nazorg aanbieden na pijnrevalidatie met als doel het bestendigen en/of uitbouwen van de bereikte resultaten in de eigen context van de patiënt kan helpend zijn om terugval te voorkomen.

 

Nazorg pijnrevalidatie

Nazorg wordt gedefinieerd als zorg waarin de cliënt begeleid wordt in het onderhouden en/of uitbreiden van gerealiseerde winst (behandelresultaat) na beëindiging van het IMPT-traject. Interventies worden ingezet op behoud van gedrag, er worden geen nieuwe doelen gesteld. Nazorg wordt aangeboden om gerealiseerde effecten te behouden en het toepassen van aangeleerde vaardigheden te integreren in dagelijks leven van de patiënt om terugval te voorkomen. Terugval wordt gedefinieerd als terugkeer, voor een langere periode, naar het niveau van functioneren (gedefinieerd in termen van niveau van activiteiten en participatie (gedrag) voor start behandeling, volgend op behandeling waarin niveau van functioneren is verbeterd. Er zijn vooralsnog geen consistente bevindingen t.a.v. effectiviteit van nazorg in welke vorm dan ook. (Brouwer, 2019; Morley, 2008; Opozda, 2016; Turk & Rudy, 1991; Wilson, 2010; Fleigh, 2013; Hout & Neal, 2016; Buzasi, 2021)

 

Vormen van nazorg

De vorm van nazorg is divers en kan variëren van een éénmalig terugkom consult na b.v. drie maanden, bij alleen de revalidatiearts of meerdere behandelaren van het revalidatieteam, of meerdere terugkomconsulten in een periode tot 6 maanden na einde behandeling, of terugkomactiviteiten in groepsverband tot aan het aanbieden van zogeheten boostersessies, waarin een aantal aangeleerde strategieën weer even opgepakt en bekrachtigd worden. In een enkel geval wordt de behandelfase verlengd, echter dan spreken we niet van nazorg. Studies naar effectiviteit van nazorg bij interdisciplinaire pijnrevalidatieprogramma’s ontbreken. Naast deze vorm van nazorg kan gekozen worden voor een nazorgprogramma dicht bij de patiënt, door een goed georganiseerd eerstelijns netwerk. Belangrijke voorwaarden zijn een goede afstemming en overdracht (supportplan) zodat de eerstelijnszorgverleners aan kunnen sluiten bij de patiënt en het in revalidatie geleerde gedrag. Naast eerstelijnszorgverleners kan gedacht worden aan hulpverleners uit het sociale domein. Ook hierbij is het supportplan leidend en afstemming met het revalidatieteam gewenst.

Het wel of niet aanbieden van nazorg staat ter discussie. Enerzijds omdat meerwaarde nog onvoldoende is onderzocht en anderzijds wordt nazorg in beperkte mate aangeboden omdat de aanname is dat (te) lang ‘doorbehandelen’ leidt tot afhankelijkheid aan behandelteam. Deze afhankelijkheid zou de opbouw en inzet van de gewenste zelfredzaamheid en zelfmanagement vaardigheden verminderen.

 

Voorkomen terugval

Het probleem van terugval is niet beperkt tot IMPT voor chronische pijn; vergelijkbare percentages en problemen met behoud van gedragsverandering worden benoemd bij verschillende patiëntengroepen of gezondheidsproblemen (Reuter 2009, Lee 2012, DiMatteo 2004). In het algemeen wordt om terugval te voorkomen gebruik gemaakt van zelfregulatieprincipes, zoals het vervangen van gewoontegedrag door nieuw aangeleerde managementstrategieën. Deze worden beschouwd als cruciale factoren voor succesvolle lange termijn resultaten van behandelprogramma's (Kwasnicka 2016, Nicholas 2012, Papies 2016, Wood 2016, de Ridder 2008). Patiënten die actief blijven binnen de mogelijkheden, ruimte maken voor hun emoties, zelfmanagementstrategieën toepassen en proberen te focussen op positieve uitkomsten hebben de grootste kans om zich aan te passen aan de uitdagingen die een chronische ziekte met zich meebrengt (Ridder, 2008). Mensen die zich onvoldoende kunnen aanpassen hebben een lagere kwaliteit van leven (Ling, 2012).

 

Onderhouden van nieuw aangeleerd gedrag

In het artikel van Kwasnicka (2016) worden 5 overkoepelende thema’s voor het behoud van gezondheidsgerelateerd gedrag geformuleerd. Deze met elkaar verbonden thema’s zijn gebaseerd op de huidige gedragstheorieën en geven een verklaring over hoe individuen gedragsverandering in de loop van de tijd en in verschillende situaties proberen te handhaven. De vijf thema’s zijn: drijfveren, zelfregulatie, draagkracht (fysieke en mentale capaciteit van iemand), gewoonten en omgevings- en sociale factoren. In het Solace-onderzoek zijn (Elbers, 2021), in samenwerking met patiënten met chronische pijn, twee strategieën voor behoud van nieuw aangeleerd gedrag, ontwikkeld; ‘Waardegerichte Doelen’(WD) en Inzicht Kaarten(IK). Per thema wordt benoemd welke producten uit het SOLACE-onderzoek hierbij passen.

 

  1. Drijfveren. Mensen zullen het gedrag makkelijker vol kunnen houden als er positieve drijfveren zijn zoals tevredenheid met het gedrag, plezier hebben in het veranderen of congruentie met hun identiteit, overtuigingen en waarden.

In het SOLACE-onderzoek is een strategie ‘waardegerichte doelen (WD)’ ontwikkeld voor patiënten met chronische pijn die bestaat uit het stapsgewijs formuleren van op waarden gebaseerde doelen. Bij WD ondersteunt een werkformat het formuleren van doelen. In het eerste deel wordt cliënt gemotiveerd om na te denken over betekenisvolle ervaringen en om belangrijke persoonlijke waarden. Het tweede deel bestaat uit een algoritme om wensen om te zetten in haalbare doelen gekoppeld aan persoonlijke waarden welke binnen zes maanden behaald moeten kunnen worden. Om de weg naar doel toe te ondersteunen maken cliënten voor zichzelf herinneringen aan in hun agenda of kalender. Tevens organiseren ze sociale steun. In het derde deel van het werkformat verdelen en plannen de cliënten hun doelgerichte activiteiten in ‘stappen' op weg naar het einddoel. Bij elke stap wordt beschreven wat men van plan is te gaan doen, wanneer en waar ze deze activiteit willen uitvoeren. Vervolgens is de vraag om mogelijke barrières te identificeren en om voor elke mogelijke barrière een adequate strategieën te bedenken om deze te overwinnen. Door voortdurend dezelfde stap-voor-stap volgorde te gebruiken, leren cliënten om gewenste en haalbare doelen stellen, vooruit te komen en succes te boeken door ook te anticiperen op mogelijke barrières.

 

  1. Zelf regulatie: Vooral in de beginfase van de behandeling zijn mensen gefocust op herstel en hebben alle ruimte om te werken aan de gedragsverandering. De motivatie voor gedragsverandering is dan het grootst. In de loop van de tijd zal het normale leven weer opgepakt worden en kan de motivatie minder worden. Het blijven formuleren van doelen zoals o.a. wordt aangereikt in bij punt 1 genoemde WD, kan daarbij ondersteunen. Daarnaast is zelfregulatie nodig om actief gedrag op basis van automatismen of emotie of behoeften gedreven te vervangen door meer doelgericht gedrag (actief blijven ondanks pijn).

In Solace-onderzoek is een 2e strategie ontwikkeld die in dit proces kan ondersteunen: Inzicht Kaarten (IK) IK bestaat uit een set kaarten waarop cliënten hun meest betekenisvolle ervaringen, ideeën en mijlpalen tijdens behandeling en ook erna kunnen opschrijven. De bovenste helft van een kaart biedt ruimte voor het noteren van de 'inzichten'. Op de onderste helft kan een foto, tekening of een citaat wordt toegevoegd die het makkelijk maakt de situatie of het verworven ‘inzicht’ te onthouden (cues). Aan de hand van de ingevulde IK’s kunnen behandelaren enerzijds checken of cliënt aangeboden stof begrijpt en gerichte feedback te geven (teach-back) en daarmee het leerproces faciliteren en evalueren. De set IK’s ondersteunt de cliënt na de revalidatie in herkennen van lastige situaties en toepassen van succesvolle oplossingen op basis van eerdere ervaringen. De cliënt dient de set IK’s verder uit te bouwen met nieuwe ervaringen/leermomenten na de behandeling. Daarmee creëert deze een naslagwerk wat ondersteuning biedt in nieuwe situaties of omgevingen.

 

  1. Gewoonten; gewoonten zijn geautomatiseerde gedragingen die vaak gekoppeld zijn aan context specifieke cues. De uitvoering of toepassing vindt meestal onbewust plaats. Nieuw gedrag dient ook geautomatiseerd te worden; enerzijds door veel herhalingen in stabiele omstandigheden met aangepaste beloningsmaatregelen (Wood et al (2016).

De strategie WD van het Solace-onderzoek hanteert een vaste methode zodat herhaling plaatsvindt en ook kunnen beloningen ingepast worden bij bereiken van bepaalde stappen. Het gestelde doel bereiken is op zich een beloning. De visualisaties (plaatjes, foto’s e.d.) bij geleerde inzichten in de strategie IK kunnen in de omgeving van de patiënt zichtbaar geplaats worden zodat er cues van ander gedrag aanwezig is. Als mensen effectieve zelfmanagementstrategieën ontwikkeld hebben, zullen ze tegenslagen makkelijker kunnen opvangen. Hoe meer het nieuwe gedrag een gewoonte is geworden, hoe kleiner de kans dat bij tegenslagen de oude, niet helpende patronen weer naar boven komen.

 

  1. Draagkracht. Mensen kunnen succesvol zijn in het onderhouden van nieuw gedrag als de psychologische en fysieke belastbaarheid adequaat is. Er moet rekening gehouden worden met wat iemand fysiek en mentaal aankan, een afweging tussen kosten en baten (in relatie tot waardevolle doelen) is van belang. Verder is flexibiliteit in het aanpassen aan omstandigheden noodzakelijk omdat in moeilijke situaties terugval naar oud gedrag snel gemaakt wordt.
  2. Omgevings- en sociale factoren. Een ondersteunende omgeving en sociale steun kan het nieuwe gedrag bekrachtigen waardoor het steeds meer ingebed wordt in het dagelijkse leven en de nieuwe gewoonten worden in getraind. Mensen neigen naar volharden in nieuw gedrag als dit in lijn is met relevante sociale veranderingen. Daarnaast spelen frequentie van het gedrag en context-respons verbanden een rol in het doorbreken van automatismen (Wood, 2016).

De strategieën WD en IK zijn ontwikkeld samen met patiënten en behandelaren (van Gessel, 2019) en getest in een haalbaarheidsstudie (Elbers 2020) waaruit blijkt dat beide strategieën door patiënten en zorgprofessionals als zinvol en goed uitvoerbaar vonden. Ook sloot de aanpak en inhoud aan op het behandelprogramma zelf. Belangrijk is dat de strategieën reeds geïntroduceerd worden tijdens de behandeling zelf. Het aanleren van het gebruik tijdens de behandeling faciliteert het zelfstandig gebruiken na de behandeling. Effect onderzoek naar deze strategieën is opgestart maar niet doorgezet. Vooralsnog worden er daarom nog geen resultaten verwacht.

 

Supportplan

Om behaalde winst van behandeling op lange termijn te onderhouden wordt geadviseerd een supportplan op te stellen. Het supportplan dient te worden opgesteld gedurende het behandeltraject en wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van een patiënt. De nadruk ligt op het vasthouden van het nieuw geleerde gedrag. Een supportplan bestaat uit: Het expliciet benoemen en inzetten van vaardigheden en/of omstandigheden en/of belangrijke anderen die helpend zij bij het succesvol uitvoeren van het beoogde gedrag dat helpt bij waardevol en prettig leven met pijn. Met andere woorden wat geeft iemand een steuntje in de rug om die dingen die helpen in het leven met pijn ook echt te doen (bijv iemand vragen om mee te gaan wandelen, mezelf herinneren aan het inbouwen van ontspannende momenten, van een wekelijks evaluatiemoment een leuke gewoonte maken. Het gebruik van een (bestaande) app kan hierbij behulpzaam zijn.

Daarnaast worden er in het supportplan concrete oplossingen voor toekomstig moeilijke situaties gemaakt, een zogenaamd ‘als-dan plan’. Benoem situaties die de patiënt moeilijk vindt of denkt dat die moeilijk zullen zijn en bedenk samen met de patiënt (en relevante naasten) maatregelen (wat te doen) die genomen kunnen om ondanks de lastige situatie het beoogde/ geleerde gedrag vol te houden. Leg zowel de belangrijkste persoonlijke succesfactoren als de geformuleerde oplossingen voor toekomstig moeilijke situaties vast in een supportplan zodat iemand hier op kan terugvallen. Hierbij kun je gebruikmaken van de ondersteunende infokaart die is ontwikkeld door pijnpatientennaar1stem.nl. Bespreek in het behandelteam wie het supportplan met de patient (en zijn naasten) opstelt.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Veel patiënten en hun omgeving ervaren de overgang van IMPT naar het volledig op zichzelf aangewezen zijn als een grote overgang (Willems, 2017). Een nazorgtraject kan helpend zijn om het nieuw geleerde gedrag goed en blijvend te integreren in de eigen context. Een nazorgtraject kan vanuit het revalidatieteam, in het centrum of online of in de eerste lijn dichtbij huis uitgevoerd worden, afhankelijk van de voorkeur van patiënt en zijn omgeving en de mogelijkheden die voorhanden zijn. Zo kan er worden gedacht aan face2face (groeps) bijeenkomsten of het zelfstandig gebruik van online monitoring systemen. De beslissing voor een nazorgtraject en in welke vorm wordt in samenspraak met de patiënt en het behandelteam gemaakt. Het samen beslissen wordt door patiënten gewaardeerd en verhoogt de motivatie om het nazorg traject daadwerkelijk uit te voeren.

 

De werkgroep verwacht dat met een nazorgtraject de gedragsverandering langer behouden kan worden met positief effect op kwaliteit van leven voor patiënt en zijn omgeving. Op basis van de ervaringen gedurende de behandelperiode kan de patiënt samen met het behandelteam een inschatting maken van dat wat nodig is om het geleerde (wenselijke) gedrag te behouden en kunnen de risicofactoren voor terugval naar oud (onwenselijk) gedrag worden geïdentificeerd. Het is wenselijk om al tijdens IMPT oplossingen voor de geïdentificeerde risicofactoren te formuleren. In het nazorgtraject wordt de uitvoering van het supportplan gemonitord en eventueel aangepast.

 

Kosten (middelenbeslag)

De werkgroep verwacht dat met een nazorgtraject het aangeleerde (gezonde) gedrag beter kan worden behouden. Het nieuwe (gezonde) gedrag draagt bij aan preventie van onnodige en onzinnige zorg en verdere medicalisering van het probleem. Aangezien het nieuwe gezonde gedrag gericht is op zelfmanagement en zinvol leven met pijn zullen de kosten van bezoek aan diverse behandelaren vanwege de pijn afnemen en daarmee ook de medische kosten. En participatiewinst blijft behouden hetgeen zal leiden tot een forse reductie van maatschappelijke kosten.

 

Een nazorgtraject dient duurzaam en efficiënt ingericht te worden waarbij indien mogelijk structureel gebruik gemaakt wordt van eHealth toepassingen en/of de inzet van ervaringsdeskundigen en lotgenoten en personen uit de directe omgeving van de patiënt.

 

Implementatie

Er is geen evidence based nazorgtraject beschikbaar dat kan worden geïmplementeerd. De focus van de nazorg ligt op behouden van het in het revalidatie traject aangeleerde gedrag middels een gepersonaliseerd supportplan waarin evidence based gedragsverandertechnieken (Kwasnicka, 2016) worden ingezet. Om dit te realiseren wordt er bij voorkeur gewerkt met een gepersonaliseerd nazorg traject met de middelen die in het (regionale) samenwerkingsnetwerk beschikbaar zijn. Het nazorg traject kan door verschillende formele/ informele hulpverleners worden gegeven. Hiervoor is samenwerking tussen zorg en het sociale domein nodig. Om het nazorg traject goed vorm te geven is het actief betrekken van (in)formele zorgverleners door het revalidatieteam gewenst. Op deze wijze kunnen deze hulpverleners aansluiten op het reeds geformuleerde supportplan voor het behouden van het gewenste gedrag.

Onderbouwing

Diverse onderzoeken laten een significante verbetering zien tussen begin en einde van een revalidatiebehandeling. Echter patiënten ervaren ook na behandeling nog een aanzienlijke impact van hun klachten op hun dagelijkse functioneren. Dat maakt de periode na een revalidatie traject kwetsbaar voor terugval. Veel patiënten rapporteren dat de overgang van een intensief revalidatie traject naar het volledig zelfstandig toepassen van het nieuw geleerde gedrag moeilijk is (Willems, 2017). Het leven stelt andere eisen, de nieuwe strategieën zijn nog heel nieuw en onvoldoende geïntegreerd, waardoor het blijven toepassen van nieuw geleerd gedrag en/of verbetering in functioneren kan afnemen. Het aanbieden van een nazorgtraject ondersteunt de patiënt in dit proces op de lange termijn. Bij andere aandoeningen zoals verslavingen wordt er standaard een nazorgtraject aangeboden. In revalidatie is dat nog niet vanzelfsprekend terwijl het belang in diverse onderzoeken benoemd wordt. De vraag rijst wat de inhoud , duur en het specifieke doel van zo’n nazorg traject moet zijn.

Vanwege het beschrijvende karakter van de vraagstelling en de specifieke aspecten voor de Nederlandse setting is er geen systematische literatuuranalyse uitgevoerd, maar is er gebruik gemaakt van systematische reviews en overige bekende literatuur.

  1. Buzasi E, Kurakata H, Gandhi A, Birch HL, Zarnegar R, Best L. Effects of booster sessions on self-management interventions for chronic musculoskeletal pain: a systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials. Pain. 2022 Feb 1;163(2):214-257. doi: 10.1097/j.pain.0000000000002302. PMID: 33863859.
  2. DiMatteo MR. Variations in Patients' Adherence to Medical Recommendations: A Quantitative Review of 50 Years of Research. Medical Care. 2004;42(3):200-209.
  3. Dragioti E, Evangelou E, Larsson B, et al. Effectiveness of multidisciplinary programmes for clinical pain conditions: An umbrella review. journal of rehabilitation medicine. 2018;50(9):779-791.
  4. Elbers S. Pool J. Wittink H., Koke A., Smeets R. Exploring the feasibility of relapse prevention strategies in interdisciplinary multimodal pain therapy programs: Qualitative study JMIR Huma factors 2020 7(4), e21545
  5. Elbers S, van Gessel C, Renes RJ, van der Lugt R, Wittink H, Hermsen S. Innovation in Pain Rehabilitation Using Co-Design Methods During the Development of a Relapse Prevention Intervention: Case Study. J Med Internet Res. 2021 Jan 20;23(1):e18462. doi: 10.2196/18462. PMID: 33470937; PMCID: PMC7857944.
  6. Gatchel RJ, McGeary DD, McGeary CA, et al. Interdisciplinary chronic pain management: Past present and future. American Psychologist. 2014;69(2):119-130.
  7. Van Gessel C, Elbers S, Wittink H, et al. Innovation in pain management: using a participatory design method to develop a relapse prevention intervention. 2019.
  8. Den Hollander MD, De Jong JW, Volders S, et al. Fear reduction in patients with chronic pain: a learning theory perspective. Expert review of neurotherapeutics. 2010;10(11):1733-1745.
  9. Hollander MD, de Jong J, Onghena P, Vlaeyen JWS. Generalization of exposure in vivo in Complex Regional Pain Syndrome type I. Behav Res Ther. 2020 Jan;124:103511. doi: 10.1016/j.brat.2019.103511. Epub 2019 Nov 14. PMID: 31865235.
  10. Fleig L, Pomp S, Schwarzer R, Lippke S. Promoting exercise maintenance: how interventions with booster sessions improve long-term rehabilitation outcomes. Rehabil Psychol. 2013 Nov;58(4):323-33. doi: 10.1037/a0033885. Epub 2013 Sep 16. PMID: 24041250.
  11. Kaiser U, Treede R, Sabatowski R. Multimodal pain therapy in chronic noncancer pain—gold standard or need for further clarification? 2017. 2017;158(10):1853-1859.
  12. Kok, L., Houkes, A., & Niessen, N. (2008). Kosten en baten van revalidatie. (SEO-rapport; Nr. 2008-68). SEO https://www.seo.nl/wp-content/uploads/2020/04/2008-68_Kosten_en_baten_revalidatie.pdf
  13. Kwasnicka D, Dombrowski SU, White M, et al. Theoretical explanations for maintenance of behaviour change: a systematic review of behaviour theories. Health Psychology Review. 2016;10(3):277-296.
  14. Lee WL, Abdullah KL, Bulgiba AM, et al. Prevalence and predictors of patient adherence to health recommendations after acute coronary syndrome: data for targeted interventions? European Journal of Cardiovascular Nursing. 2012;12(6):512-520.
  15. Morley S, Williams A. New Developments in the Psychological Management of Chronic Pain. Canadian journal of Psychiatry. 2015;60(4):168-175.
  16. Morley S, Williams A, Eccleston C. Examining the evidence about psychological treatments for chronic pain: Time for a paradigm shift? Pain. 2013;154(10):1929.
  17. Morley S. Relapse prevention: still neglected after all these years. Pain. 2008;134(3):239-240.
  18. Nicholas MK, Asghari A, Corbett M, et al. Is adherence to pain self-management strategies associated with improved pain, depression and disability in those with disabling chronic pain? European Journal of Pain. 2012;16(1):93-104.
  19. Papies E. Health goal priming as a situated intervention tool: How to benefit from nonconscious motivational routes to health behavior. Health Psychology Review. 2016;10(4):408-424.
  20. Raviv L, Lupyan G, Green SC. How variability shapes learning and generalization. Trends Cogn Sci. 2022 Jun;26(6):462-483. doi: 10.1016/j.tics.2022.03.007. PMID: 35577719.
  21. Reuter T, Ziegelmann JP, Lippke S, et al. Long-Term Relations Between Intentions, Planning, and Exercise: A 3-Year Longitudinal Study After Orthopedic Rehabilitation. Rehabilitation Psychology. 2009;54(4):363-371.
  22. De Ridder D, Geenen R, Kuijer R, et al. Psychological adjustment to chronic disease. The Lancet. 2008;372(9634):245-255.
  23. Turk DC, Rudy TE. Neglected topics in the treatment of chronic pain patients—relapse, noncompliance, and adherence enhancement. Pain. 1991;44(1):5-28.
  24. Willems M, Jentink W, Kouwenhoven M. Hoe en waar kan een revalidant het beste leren? Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde. Oktober 2017.
  25. Wood W, Rünger D. Psychology of Habit. Annual Review of Psychology. 2016;67:289-

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 10-04-2024

Laatst geautoriseerd  : 10-04-2024

Geplande herbeoordeling  : 10-04-2028

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Ergotherapie Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck
  • Samenwerkingsverband Pijnpatiënten naar één stem

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten in de chronische pijnrevalidatie.

 

Werkgroep

  • prof. Dr. R.J.E.M. Smeets, hoogleraar revalidatiegeneeskunde & revalidatiearts, Universiteit Maastricht & CIR Clinics in Revalidatie Eindhoven, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (voorzitter)
  • prof. Dr. A.M.C.F. Verbunt, hoogleraar revalidatiegeneeskunde & revalidatiearts, Universiteit Maastricht & Adelante Zorggroep, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • drs. M.B.M. van Melick, ergotherapeut, Universiteit Maastricht, Ergotherapie Nederland
  • drs. C.J. van Oort, anesthesioloog, Ikazia Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • drs. S. van der Plas, huisarts, Huisartsenpraktijk Buis en Van der Plas, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • dr. A.J.A. Köke, fysiotherapeut & bewegingswetenschapper, Universiteit Maastricht & Adelante Zorggroep, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • dr. R.N.J.T.L. de Nijs, reumatoloog, Elkerliek ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • drs. I.L. Thomassen-Hilgersom, patiëntvertegenwoordiger, Pijnpatiëntennaaréénstem
  • E. de Jong, oefentherapeut, Oefentherapie & Coachpraktijk Eveline de Jong, Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck
  • drs. M.W. Havinga, orthopedisch chirurg, OCON Orthopedische kliniek, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • dr. H.R. Schiphorst Preuper, revalidatiearts, UMCG, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • dr. C. D. Schröder, GZ-psycholoog, Healthsupport4you, Nederlands Instituut van Psychologen (sinds november 2022)
  • dr. J.J.A. Samwel, klinisch psycholoog, Revalis, Nederlands Instituut van Psychologen. (tot juli 2022)

Met ondersteuning van

  • dr. J. Buddeke, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. T. Lamberts, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • dr. L. Oostendorp, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. L. Niesink-Boerboom, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Smeets

Revalidatiearts

Hoogleraar Revalidatiegeneeskunde,
Lid van Wetenschappelijke Advies Raad patiëntenvereniging de Wervelkolom. Lid van Wetenschappelijk Advies Raad patiëntenvereniging HME/MO

Lid examencommissie EFIC curriculum medici

Ediotrial board lid European Journal of Physiotherapy and Pain Practice

Geen

Geen restrictie

Van Melick

Ergotherapeut

Lid van de Landelijke werkgroep Ergotherapie en chronische pijn,

Geen

Geen restrictie

Samwel

Klinisch psycholoog

Voorzitter sectie Pijnonderwijs van PA!N

Lid van het Algemeen Bestuur van PA!N als gemandateerde vanuit NIP (Nederlands Instituut voor Psychologen)

Afgevaardigde Revalis in Netwerk Chronische Pijn Jeroen Bosch Ziekenhuis

Afgevaardigde Revalis in Netwerk Chronische Pijn Bernhoven Ziekenhuis

Geen

Geen restrictie

Schiphorst-Preuper

Revalidatiearts

Revalidatiearts, Universitair docent, Lid werkgroep Pijnrevalidatie Nederland, Lid algemeen bestuur Pijn Alliantie Nederland tot 2024. Kernredactielid NTPP tot 2024. Vice voorzitter werkgroep Leidraad organisatie van zorg chronische pijn namens de VRA. Lid WPN.

Geen

Geen restricties

Schröder

GZ-psycholoog

Voorzitter sectie revalidatiepsychologie NIP

Geen

Geen restricties

Thomassen

Voorzitter Samenwerkingsverband Pijnpatiënten naar één stem

Voorzitter Patiëntenvereniging CRPS

Geen

Geen restricties

Verbunt

Revalidatiearts

Hoogleraar revalidatie-geneeskunde. Commissie VENI ZonMW betaald,

Vice voorzitter wetenschaps-commissie VRA

Editioral board lid European Journal of Pain

Project Netwerk Pijnrevalidatie Limburg, gefinancierd door zorgverzekeraars VGZ, CZ en Zilveren Kruis

Geen restricties

De Jong

Oefentherapeut

Bestuurslid Landelijk Netwerk Oefentherapeuten Chronische Pijn

Geen

Geen restricties

De Nijs

Reumatoloog

geen

Adviesraad AMGEN met betrekking tot osteoporose. PROFILE trial Sarilumab bij RA (gefinancierd door Sanofi Genzyme)

Aandelen in Farma & medische technologie

Restrictie: Is niet betrokken bij de besluitvorming rondom wel/niet afbouwen van pijnmedicatie voor start MSR.

Havinga

Orthopedisch chirurg

Lid beroepsbelangen-commissie NOV

Geen

Geen restrictie

Köke

Senior onderzoeker Revalidatie-geneeskunde

Afstudeerbegeleider Zuyd Hogeschool Heerlen, opleiding fysiotherapie.

Coördinator Innovatie Kenniscentrum Adelante Hoensbroek

Geen

Geen restricties

Van Oort

Anesthesioloog

Anesthesioloog-pijnspecialist (tot 2022)

Lid Centraal Medisch Tuchtcollege;

adviseur NVA;

Geen

Geen resricties

Van der Plas

Huisarts, praktijkhouder, kaderhuisarts bewegingsapparaat

Instructeur Outdoor Medicine: vrijwilligersvergoeding

 

Medische commissie Nederlandse Klim- en bergsport Vereniging: vrijwillig en onbetaald

 

Nascholingen geven bij huisartsen coöperatie Medicamus: betaald

 

Lezingen en workshops geven over outdoor- en bergsportgeneeskunde op persoonlijke titel: vrijwillig met onkostenvergoeding

 

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de patiëntorganisaties Pijnpatiëntennaaréénstem en de Patiëntenfederatie Nederland uit te nodigen voor de invitational conference. Het verslag hiervan [zie bijlagen] is besproken in de werkgroep. Ook heeft een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Pijnpatiëntennaaréénstem zitting genomen in de werkgroep.

De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en Pijnpatiëntennaaréénstem en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Nazorg

Geen financiële gevolgen

Uitkomst 3. Op basis van gegevens uit het DBC-informatiesysteem (DIS) wordt aangenomen dat er jaarlijks minder dan 15.000-20.000 WPN 3 en 4 patiënten zijn. Verder worden geen substantiële investeringen bij het uitvoeren van de aanbevelingen verwacht.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de chronische pijnrevalidatie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via een schriftelijke knelpunteninventarisatie en een invitational conference. Een verslag van de invitational conference is opgenomen als bijlage.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht. De beoordeling van de methodologische kwaliteit van de literatuur is uitgevoerd door adviseurs van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

De werkgroep voorzag reeds bij de start van het ontwikkeltraject dat de bewijskracht van de beschikbare evidence, beoordeeld middels GRADE, laag tot zeer laag zou zijn. Er zijn een aantal beperkingen inherent aan onderzoek in het domein revalidatiegeneeskunde, waaronder de onmogelijkheid om volledige blindering toe te passen en de kosten van behandeling waardoor het aantal geïncludeerde patiënten laag blijft, met onzekerheid in de grootte van het effect tot gevolg. Gezien deze beperkingen ligt het niet in de lijn der verwachting dat de bewijskracht zoals beoordeeld met GRADE in de toekomst hoger uit zal vallen.

 

In de module Interdisciplinaire Pijnrevalidatie heeft de werkgroep in de overwegingen een uitgebreide reflectie geschreven hieromtrent omdat zij van mening is dat er meer bewijs voorhanden is dan aan de hand van de GRADE methodiek in de literatuuranalyse is beschreven. Aanvullend bewijs verkregen via onderzoeksdesigns zoals Single Case Experimental Designs (SCED) en cohortstudies heeft een plaats gekregen in de overwegingen. De werkgroep heeft al het wetenschappelijk bewijs gewogen in de overwegingen en tot uitdrukking proberen te brengen in haar aanbevelingen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Organisatie van zorg