Chronische jeuk

Initiatief: NVDV Aantal modules: 7

Lokale Therapie

Uitgangsvraag

Welke vorm van lokale therapie komt in aanmerking bij de behandeling van chronische jeuk en welke lokale behandeling heeft de voorkeur?

Aanbeveling

Non-farmacologische interventies

Indifferente middelen/emollientia dienen te worden gebruikt ter voorkoming en behandeling van xerosis cutis en chronische jeuk wat als gevolg hiervan kan ontstaan.

 

Bij het voorschrijven moet duidelijke uitleg en smeeradviezen worden meegegeven. Houd hierbij rekening met de individuele toestand en voorkeur van de patiënt.

 

Lokale anesthetica


Polidocanol-ureum vetcrème kan worden ingezet bij CPUO en chronische jeuk als gevolg van xerosis cutis.

 

Lokale corticosteroïden

Lokale corticosteroïden zijn aan te bevelen voor de behandeling van jeuk in het kader van een dermatose.
Bij de behandeling van CPUO stelt de werkgroep dat het gebruik van lokale corticosteroïden een beperkte rol heeft en wordt het niet aanbevolen.

 

Bij het voorschrijven moet duidelijke uitleg en smeeradviezen worden meegegeven. Houd hierbij rekening met de individuele toestand en voorkeur van de patiënt.

 

Lokale calcineurineremmers

Lokale calcineurineremmers zijn aan te bevelen voor de behandeling van jeuk in het kader van een dermatose. Raadpleeg hiervoor de bestaande richtlijnen.
Bij de behandeling van CPUO stelt de werkgroep dat het gebruik van lokale calcineurineremmers niet is aangewezen.

 

Zink

 

Bij gelokaliseerde vormen van chronische jeuk in de anogenitale regio kunnen zinksulfaatpreparaten worden overwogen.

 

Menthol

 

Omwille van het tijdelijke, jeukstillende effect kan bij chronische jeuk lokaal gebruik van menthol-houdende FNA preparaten als aanvulling worden overwogen. Het heeft geen plaats als monotherapie.

 

Capsaïcine

 

Capsaïcine in crème of pleisters in doseringen van 0,025% tot 0,075% is aan te bevelen bij notalgia paresthetica.

 

Lokale botulinetoxine

 

Bij refractaire, gelokaliseerde vormen van chronische jeuk met een vermoede neuropathische oorzaak kan lokale toediening van botulinetoxine worden overwogen.

 

UVB-therapie

 

Indien maximale lokale behandeling én systemische behandeling met antihistaminica, een neurolepticum of antidepressivum ineffectief (of gecontraïndiceerd) is, kan smalspectrum UVB-therapie worden opgestart bij patiënten met CPUO.

 

Omwille van de toepasbaarheid en effectiviteit is smalspectrum UVB-therapie aan te raden bij patiënten met uremische pruritus.

Overwegingen

In 2020 heeft een werkgroep van de NVDV met afgevaardigden uit de domeingroepen ‘Inflammatoire dermatosen’ en ‘Allergie en eczeem’ een leidraad samengesteld waarin de indicaties voor het voorschrijven van lichttherapie bij bepaalde groepen huidafwijkingen werd aangescherpt [Leidraad Lichttherapie 2020]. Bij huidaandoeningen die relatief veel voorkomen en waarbij het effect van lichttherapie bij een deel van de patiënten is aangetoond in klinische studies, is een goed onderbouwde indicatiestelling geformuleerd om praktijkvariatie te verminderen en om zinnige zorg te kunnen leveren. De plaatsbepaling van UVB-behandeling bij chronische jeuk komt hierin ook aan bod.

De aanbevelingen in dit hoofdstuk betreft UVB-behandeling zijn gebaseerd op de leidraad lichttherapie [Leidraad Lichttherapie 2020].

Onderbouwing

Het uitgangspunt van dit hoofdstuk is om zoveel mogelijke concrete handvatten aan te reiken over de lokale behandeling van chronische jeuk voor dagelijks gebruik in de spreekkamer. Idealiter zou de commissie een stroomdiagram opstellen met lokale therapieën. Echter maakt de heterogeniteit van de literatuur dit helaas niet mogelijk. De variabiliteit van de oorzaken van chronische jeuk en studies is te groot.

In dit hoofdstuk zullen de diverse lokale behandelopties gecategoriseerd worden besproken per interventie type waarbij aanvullende aanbevelingen voor de praktijk worden geformuleerd.

 

Smalspectrum UVB-therapie versus ‘time-matched’ UVA-therapie bij uremische pruritus

 

Zeer laag

 

Uitkomstmaat: Afname pruritus (VAS)

Er zijn zeer voorzichtige aanwijzingen dat er géén verschil in afname van pruritus zou kunnen zijn tussen smalspectrum UVB-therapie en ‘time-matched’ UVA-therapie bij patiënten met uremische pruritus.

 

Ko 2011

 

 

-

 

Uitkomstmaat: Verandering in kwaliteit van leven

 

We zijn onzeker over het effect van smalspectrum UVB-therapie en ‘time-matched’ UVA-therapie op de kwaliteit van leven van patiënten met uremische pruritus. Er is geen data bekend.

 

-

Uitkomstmaat: Aantal patiënten met tenminste één bijwerking

 

We zijn onzeker over het effect smalspectrum UVB-therapie en ‘time-matched’ UVA-therapie op het optreden van tenminste één bijwerking bij patiënten met uremische pruritus. Er is geen data bekend.


Smalspectrum UVB-therapie versus reguliere jeuk therapie bij uremische pruritus

Zeer laag

 

Uitkomstmaat: Afname pruritus (VAS)

 

Er zijn zeer voorzichtige aanwijzingen dat smalspectrum UVB-therapie in vergelijking met reguliere jeuk therapie zou kunnen leiden tot een sterkere afname in VAS bij patiënten met uremische pruritus.

 

Wang 2013

 

-

 

Uitkomstmaat: Verandering in kwaliteit van leven (DLQI)

 

We zijn onzeker over het effect van smalspectrum-UVB en de reguliere jeuk therapie op de kwaliteit van leven van patiënten met uremische pruritus. Er is geen data bekend.

 

-

 

Uitkomstmaat: Aantal patiënten met tenminste één bijwerking

 

We zijn onzeker over het effect van smalspectrum-UVB en de reguliere jeuk therapie op het optreden van tenminste één bijwerking bij patiënten met uremische pruritus. Er is geen data bekend.



Smalspectrum UVB-therapie versus cetirizine 10mg 1x/dag bij uremische pruritus

 

Zeer laag

 

Uitkomstmaat: Afname pruritus (VAS)

 

Er zijn zeer voorzichtige aanwijzingen dat smalspectrum UVB-therapie in vergelijking met cetirizine 10mg 1x/dag zou kunnen leiden tot een sterkere afname in VAS bij patiënten met uremische pruritus.

 

Sherjeena 2017



-

 

Uitkomstmaat: Aantal patiënten met tenminste één bijwerking

 

We zijn onzeker over het effect van smalspectrum-UVB en cetirizine 10mg 1x/dag op de kwaliteit van leven van patiënten met uremische pruritus. Er is geen data bekend.

 

-

 

Uitkomstmaat: Verandering in kwaliteit van leven (DLQI)

 

We zijn onzeker over het effect van smalspectrum-UVB en cetirizine 10mg 1x/dag op het optreden van tenminste één bijwerking bij patiënten met uremische pruritus. Er is geen data bekend.

 

Non-farmacologische interventies

Emollientia worden veelvuldig ingezet ter voorkoming en behandeling van xerosis cutis en pruritus dat hierdoor kan ontstaan. Ingrediënten van emollientia zijn soms vergelijkbaar met de natuurlijke eigenschappen van het stratum corneum zoals vetten, ureum, melkzuur en aminozuren. Het beoogde effect van het gebruik van emollientia is het bevorderen van vochtretentie en de barrière functie van een gezonde epidermis.
De afname van xerosis is gestoeld op het verbeteren van de barrièrefunctie van de huid en afname van het epidermale waterverlies. In het algemeen wordt qua douchegedrag geadviseerd lauwwarm water te gebruiken, badproducten met een mild laag pH te gebruiken, direct na het baden droogdeppen van de huid, emolliens toe te passen en irriterende (bijv. geparfumeerde) producten te vermijden.  

 

Lokaal ureum heeft een jeukverminderend effect bij diverse oorzaken van jeuk, inclusief xerosis cutis. Qua percentage zijn doseringen van 5% tot 20% ureum gangbaar om de huid soepel te houden. Hogere concentraties hebben in toenemende mate keratolytische eigenschappen, wat minder gewenst is bij een jeukende huid.

 

Er bestaan talloze natuurlijke topicale producten waar jeukstillende eigenschappen aan zijn toegedicht. Voorbeelden hiervan zijn appelcider azijn, tea tree olie, kokosolie, citroensap, bessen, mint, tijm, aloë vera, bijenwas,  glycerine, diverse kruiden, havermout, melk, honing.  Veel van deze producten worden gebruikt in de traditionele geneeskunde waarbij het werkingsmechanisme onbekend is. Olie en wax kunnen vergelijkbare eigenschappen hebben als emollientia en havermout (als emolliens of in bad) kan door de beoogde anti-inflammatoire eigenschappen een jeukstillend effect hebben. Voorkomende bijwerkingen omvatten onder andere allergische reacties en huidirritatie.

 

 

Alternatieve therapie

Alternatieve behandelingen zoals acupunctuur, transcutane elektrische neuro stimulatie (TENS) en aromatherapie zijn beschreven bij pruritus. Over het algemeen is er gebrekkig of geen bewijs voor de werkzaamheid van deze behandelingen en kan er geen aanbeveling worden gedaan over alternatieve therapeutische opties.

 

In enkele publicaties was er sprake van een afname van jeuk na acupunctuur. Het werkingsmechanisme voor dit waargenomen effect blijft echter onduidelijk.

Acupunctuur is relatief veilig, echter kent het enkele bijwerkingen zoals huidinfecties; met name bij hergebruikte naalden.

 

TENS wordt middels elektroden op de huid uitgevoerd waarbij specifieke frequentie en amplitude worden ingesteld in sessies van 15 tot 30 minuten. Bijwerkingen kunnen zijn lokale huidirritatie, lokaal erytheem en een doof gevoel.

TENS wordt voornamelijk toegepast ter bestrijding van pijn, Het wordt echter ook wel toegepast ter vermindering van jeuk 

 

Aromatherapie geeft mogelijk verbeterde hydratie van de huid en kan derhalve eventueel overwogen worden als een alternatieve behandeling van pruritus, met name wanneer de jeuk geassocieerd is met een droge huid zoals bij atopisch eczeem en uremische pruritus.

Aromatherapie kan toegepast worden met baden, kompressen en inhalaties waarbij er variërende bijwerkingen zijn gerapporteerd, waaronder ook lokale huidirritatie.

 

Lokale anesthetica

Lokale anesthetica verhinderen de perifere neurale transmissie via de sensorische zenuwbanen die betrokken zijn bij het optreden van pruritus. Met name bij gelokaliseerde vormen van pruritus zoals notalgia paraesthetica en pruritus na verbranding kunnen lokale anesthetica effectief zijn.

 

Polidocanol is een anionisch surfactant met lokale anesthetische eigenschappen via PAR-2 remming. Het percentage toegepast in een vehikel varieert (2%-10%) en kan bovendien soms verwerkt zijn in andere actieve substanties; een voorbeeld hiervan is ureum bij toepassing op grotere oppervlakten zoals bij atopisch eczeem. In Nederland is alleen Polidocanol 3% ureum 5% vetcrème beschikbaar.

Pramocaïne is een lokaal anestheticum met jeuk- en pijnstillende eigenschappen voor gelokaliseerde vormen van pruritus. Het is beschikbaar als pramocaïne/zinkoxide hydrofobe crème.

 

Lokale corticosteroïden

Corticosteroïden hebben een anti-inflammatoir effect waardoor ze secundair ook jeukstillend werken. Doordat het werkingsmechanisme van corticosteroïden aangrijpt op inflammatie is lokale therapie hiermee zinvoller indien er sprake is van een vorm van dermatitis; bij jeukklachten zonder aanwezigheid van huidafwijkingen worden lokale corticosteroïden om deze reden niet aanbevolen. Voor de toepassing van lokale corticosteroïden als behandeling van een dermatose is het raadzaam om de reeds bestaande richtlijnen te raadplegen. Het toepassen van lokale corticosteroïden voor langere tijd en/of op grote lichaamsoppervlakten dient in ieder geval te worden vermeden. Daarnaast is voorzichtigheid geboden bij toepassing van lokale corticosteroïden bij kinderen, zwangeren en ouderen, gezien er bij deze groepen een verhoogd risico op bijwerkingen bestaat [Leidraad Dermatocorticosteroïden].

Bij neuropathische jeuk lijken antihistaminica en lokale corticosteroiden weinig effectief.

 

Lokale calcineurineremmers

Het werkingmechanisme van de lokale calcineurineremmers tacrolimus en pimecrolimus grijpt, net zoals de lokale corticosteroïden, hoofdzakelijk aan op inflammatie. Dit maakt dat lokale calcineurineremmers vooral effectief zijn bij jeuk door actieve inflammatie van de huid zoals het geval is bij een onderliggende dermatitis of een andere vorm van gelokaliseerde chronische pruritus. Raadpleeg hiervoor de reeds bestaande richtlijnen. Voor jeuk zonder onderliggende oorzaak en jeuk door een andere oorzaak dan een dermatose is onvoldoende bewijs voor effectiviteit en kan er geen aanbeveling worden gedaan voor het gebruik van deze groep middelen

Bij aanvang van behandeling met topicaal tacrolimus of pimecrolimus kan er tijdelijk een branderige sensatie of (toename van) jeuk optreden. Het branderige gevoel verdwijnt meestal na 5-10 dagen bij tweemaal dagelijks gebruik, echter kan het bij staken en later herstarten van de therapie opnieuw optreden.

Lokale calcineurineremmers zijn een veilige vorm van behandeling bij zowel kinderen als volwassenen. Het voordeel van deze middelen is dat er geen huidatrofie optreedt bij langdurig gebruik.

Het risico op ontwikkelen van een lymfoom als bijwerking van lokaal tacrolimus en pimecrolimus is als uiterst laag. Beide sterktes van tacrolimus lokaal lijken veilig zonder verhoogd risico op maligniteiten.

 

Zink

Zink wordt al meer dan een eeuw toegepast in de dermatologie gezien het een anti-inflammatoire, antiseptische en antiprurigineus effect in relatie met een gunstig veiligheidsprofiel. De toepassing van zink is breed, onder andere bij gelokaliseerde pruritus, en het kan in verschillende concentraties (10%-50%) worden verwerkt in crème, zalf, pasta, lotion of smeersel. Bij gelokaliseerde vormen van chronische jeuk in de anogenitale regio kunnen zinksulfaatpreparaten worden overwogen.

Menthol

Menthol is een alcohol die uit mintolie wordt onttrokken of synthetisch wordt gefabriceerd. Na aanbrengen op de huid of slijmvlies veroorzaakt het een gevoel van koude, gevolgd door een pijnstillend effect. De verkoelende sensatie van menthol kan ruim een uur aanhouden; het kan echter ook irriterend werken. Menthol wordt gebruikt in concentraties variërend van 0,1% tot 10%; de optimale concentratie is niet bekend. In Nederlang is alleen een concentratie van 1 % beschikbaar.

 

Capsaïcine

Capsaïcine is het prikkelende agent van chili pepers en wordt onder andere gebruikt als pijn verlichtende medicatie. Lokale toepassing van capsaicine activeert sensibele C-vezels om neurotransmitters vrij te laten die dosisafhankelijk erytheem en een brandend gevoel veroorzaken. Lokale toepassing van capsaicine veroorzaakt intense depolarisatie van epidermale TRPV1 tot expressie brengende nociceptive/pruriceptieve C-vezels. Dit resulteert in acute branderige/stekende pijn en soms jeuk op het toepassingsgebied, evenals een langdurige dosisafhankelijke, reversibele degeneratie van terminale zenuwuiteinden en defunctionalisatie van cutane TRPV1-vezels. Repeterende toepassing van capsaicine doet het brandend gevoel afnemen door tachyfylaxie en terugtrekken van de epidermale zenuwvezels. Dit maakt het geschikt voor behandeling van gelokaliseerde vormen van chronische pruritus zoals notalgia paresthetica. Na staken van lokale capsaicine zal de pruritus na enkele weken weer terugkeren.

Hoe groter de initiële lokale dosering van capsaicine en hoe vaker de applicatiefrequentie, hoe sneller desensibilisatie zal optreden en dus hoe sneller de pruritus afneemt. Anderzijds, een lagere concentratie van capsaicine en een lagere applicatiefrequentie geven minder bijwerkingen wat de therapietrouwheid kan bevorderen; wel zal de tachyfylaxie later en trager optreden.

Concentraties zijn verschillend, maar 0.025% capsaicine wordt over het algemeen het beste verdragen bij de meeste patiënten. Capsaicine is ook goed oplosbaar in alcohol wat het geschikt maakt voor toepassing van ‘burning scalp’.

Voor de inversa locaties is het raadzaam om een lagere capsaicine concentratie toe te passen.

 

Lokaal salicylzuur

Lokaal salicylzuur is een frequent voorgeschreven keratolyticum dat mogelijk toename van hydratatie en versoepeling van het stratum corneum kan bewerkstelligen door verlaging van de pH. Het kan leiden tot een afname van jeuk bij patiënten met lichen simplex chronicus.

Salicylzuur kan toegevoegd worden aan crèmes, zepen, schuim en lotion met een concentratierange van 1% tot 6%; de applicatiefrequentie hangt mede af van de toegepaste concentratie en indicatie.

 

Lokale cannabinoïden

Cannabinoïden omvatten een breed scala aan farmacologische middelen die binden aan de cannabinoïdereceptor welke mogelijk een rol spelen bij de fysiologie van jeuk. Cannabinoïden laten mogelijk anti-inflammatoire eigenschappen zien door afname van de activatie van mestcellen door te interfereren met cannabinoid 1 (CB1) en cannabinoid 2 (CB2) receptoren.

Er zijn enkele casuïstieke vermeldingen van een potentieel positief effect bij chronische jeukklachten, maar gezien de beperkte bewijskracht van deze studies is er verder onderzoek nodig voor een plaatsbepaling van lokale cannabinoïden voor de behandeling van chronische jeuk.

 

Lokaal amitryptiline

Het tricyclische antidepressivum amitriptyline wordt buiten de psychiatrische indicaties om ook bij chronische pijn en bij chronische pruritus ingezet. Amitriptyline remt de heropname van 5-HT en noradrenaline in de hersenstam en ruggenmerg, en remt de natrium- en kaliumkanalen in de perifere zenuwen. Daarbij heeft het een inhiberende werking op de nicotine-acetylcholinereceptoren in de C-vezels.

In de literatuur zijn er enkele vermeldingen van het gebruik van lokale amitriptyline. In de enkele beschreven gevallen is het echter in combinatie met andere (lokale) middelen toegepast zoals ketamine en lidocaïne. Zodoende is er weinig bekend over de effectiviteit van lokale amitriptyline. Amitriptyline kan in een 10% crème vorm worden toegepast bij gelokaliseerde vormen van chronische neuropathische jeuk, zoals post-herpetische neuralgie en notalgia paresthetica.
gezien de beperkte bewijskracht van deze studies is er verder onderzoek nodig voor een plaatsbepaling van lokaal amitriptyline voor de behandeling van chronische jeuk.

 

Lokale gabapentine

Eén van de huidige, uit klinische ervaring meest effectieve behandelingen van neuropathische en uremische jeuk zijn gabapentine en pregabaline; anticonvulsiva die overprikkelde zenuwen in het centrale zenuwstelsel tot rust brengen. Beide zijn analogen van neurotransmitter gamma-aminoboterzuur (GABA), een belangrijke inhiberende neurotransmitter die de doorgifte van pruritogenen via neuronen in het ruggenmerg naar de hersenen dempt. De werking berust deels op remming van de calciumkanalen en vervolgens voortgeleiding van de actiepotentiaal. Gabapentine kan naast systemisch ook lokaal worden toegepast tegen neuropathische jeuk, zoals dit al langer wordt ingezet tegen neuropathische pijn.

Er is één gerandomiseerd dubbelblind onderzoek waarbij topicale gabapentine 6% versus een neutrale crème werd vergeleken bij 30 patiënten met uremische pruritus als gevolg van chronische nierinsuffiëntie. Na twee weken was de verandering van de VAS in de experimentele groep significant groter dan in de controle groep [Aquino 2020].

Daarnaast werd in een retrospectieve studie de behandeling van scalp dysesthesie met gabapentine-creme beschreven [Thornsberry 2013]. Hierin werd de jeuk en een branderig gevoel behandeld met oraal dan wel lokaal gabapentine 10% creme. In totaal werd de behandeling aan 14 vrouwen voorgeschreven, waarvan uiteindelijk 7 patiënten zijn vervolgd. 4 van de 7 patiënten ervaarden een verbetering van de symptomen. Hiervan werden slechts twee patiënten lokaal behandeld middels gabapentine 10% crème 3x/dag. Enkele patiënten die effect hadden van gabapentine, werden tevens met antidepressiva behandeld (venlafaxine of amitriptyline). Het individuele effect van gabapentinecrème kan derhalve niet bepaald worden.

Omdat er slechts enkele casuïstieke vermeldingen zijn van een potentieel positief effect bij jeukklachten, maar de bewijskracht van deze studies beperkt is er verder onderzoek nodig voor een plaatsbepaling van lokale gabapentine voor de behandeling van chronische jeuk.

 

Lokale botulinetoxine

Botulinetoxine remt het vrijkomen van pre-synaptische acetylcholine, maar ook andere stoffen zoals ‘substance P’ en glutamaat die mogelijk betrokken zijn bij het ontstaan van pruritus. Er zijn zeven typen botulinetoxines, genoemd van A tot en met G; alleen botuline toxine A en B zijn beschikbaar in Nederland, waarvan botulinetoxine A medicinaal wordt toegepast. Het gebruik van botulinetoxine is beschreven als effectief bij onder andere notalgia paraesthetica, lichen simplex en dyshidrotisch handeczeem. Bij refractaire, gelokaliseerde vormen van chronische jeuk met een neuropathische oorzaak kan lokale toediening van botulinetoxine worden overwogen.

 

UV-lichttherapie

Uremische pruritus

Er werden drie studies, waaronder één RCT, gevonden die de effectiviteit van UVB-therapie beschrijven bij patiënten met chronische uremische pruritus [Ko 2011, Wang 2013, Sherjeena 2017].

Ko et al. vergeleken in hun geblindeerde studie 21 patiënten met chronische uremische pruritus die hemo- of peritoneaal dialyse kregen. Elf patiënten werden met UVB behandeld en tien met UVA. De totale follow-up bedroeg 12 weken, waar de behandeling na 6 weken werd gestaakt [Ko 2011].

In de quasi-experimentele studiedesign van Wang et al. werd de effectiviteit van smalspectrum UVB vergeleken met de reguliere jeuk therapie bij 43 patiënten met eindstadium nierfalen die (hemo)dialyseerden. De interventie- en controlegroep bestonden allebei uit 21 deelnemers na 1 drop-out in de interventiegroep. Beide groepen kregen reguliere jeuktherapie in de vorm van orale antihistaminica, emollientia, topicale corticosteroiden en topicaal menthol [Wang 2013].
Sherjeena et al. publiceerden in 2017 een gecontroleerd klinisch onderzoek (CCT) waarin smalspectrum UVB-therapie werd vergeleken met cetirizine 10mg/dag (n=30) bij patiënten met nierfalen en chronisch uremische pruritus. Alle patiënten ondergingen hemodialyse in deze studie. Er was bij aanvang van de studie geen significant verschil tussen beide groepen wat betreft de geobserveerde patiëntkarakteristieken, zoals bijvoorbeeld serum creatinine en ureum. De patiënten werden in twee groepen van 15 ingedeeld. De totale follow-up bedroeg 6 maanden, de interventie werd 6 weken toegepast [Sherjeena 2017].

Smalspectrum UVB-therapie versus ‘time-matched’ UVA-therapie [Ko et al. (n=21)]

Effectiviteit

Uitkomstmaat: Afname pruritus (VAS)

De pruritus werd bij baseline en vervolgens wekelijks gemeten middels een VAS tot en met week 12. Op baseline was de ernst van de pruritus niet numeriek weergegeven, maar visueel in een diagram. Na de follow-up van 12 weken was de VAS score in de interventiegroep met 3,91 ± 2,26 afgenomen en met 2,24 ± 2,21 in de controlegroep (MD: 1,67, 95%BI; -0,37 tot 3,72).

De kwaliteit van het bewijs werd vanwege indirectheid en imprecisie met twee levels afgewaardeerd (‘zeer laag’). De vergelijking was met UVA en niet met placebo. De Optimal Information Size werd niet bereikt gezien de kleine studiepopulatie en de 95%BI overschrijdt de klinische beslissingsdrempel tussen het wel en niet aanbevelen van de interventie [Ko 2011].

 

Veiligheid

Uitkomstmaat: Aantal patiënten met ten minste één bijwerking

Dit werd niet beschreven in deze studie.

 

Kwaliteit van leven

Uitkomstmaat: Verandering in kwaliteit van leven

Dit werd niet beschreven in deze studie.



Smalspectrum UVB-therapie versus reguliere jeuk therapie [Wang et al. (n=43)]

Effectiviteit

Uitkomstmaat: Afname pruritus (VAS)

De pruritus werd op baseline en vervolgens op nog zeven momenten gemeten middels de VAS tot en met week 2. De VAS bij baseline was 6,62 ± 1.,43 in de interventiegroep en 6,14 ± 1,23 in de controlegroep. Na de follow-up van 2 weken was de VAS in de interventie groep 2,09 ± 1,84 en 5,57 ± 1,86 in de controlegroep (MD 3,48, 95%BI; 2,33 tot 4,63).

 

De kwaliteit van het bewijs werd vanwege beperkingen in studieopzet (bias) en imprecisie met twee niveaus afgewaardeerd (‘zeer laag’) [Wang 2013]. Het betreft hier een niet-gerandomiseerde, ongeblindeerde studieopzet wat ook in het quasi-experimentele studiedesign al was aangekondigd. De Optimal Information Size is niet bereikt gezien de kleine studiepopulatie.

 

Veiligheid

Uitkomstmaat: Aantal patiënten met ten minste één bijwerking

Dit werd niet beschreven in deze studie.

 

Kwaliteit van leven

Uitkomstmaat: Verandering in kwaliteit van leven

Dit werd niet beschreven in deze studie.



Smalspectrum UVB-therapie versus cetirizine 10mg 1x/dag [Sherjeena et al. (n=30)]

Effectiviteit

Uitkomstmaat: Afname pruritus (VAS)

De pruritus werd bij baseline en vervolgens na 4 weken, na 3 maanden en na 6 maanden gemeten middels een VAS. Pruritius was op baseline in de interventiegroep 9,13 ± 0,13 en 9,10 ± 0,60 in de controlegroep. Na de follow-up van 4 weken was pruritus afgenomen in de interventiegroep tot 1,90 ± 0,40 en 8,80 ± 0,70 in de controlegroep (MD -6,90, 95%BI; -6,49 tot -7,31).

 

De bewijskracht begon als laag omdat het bewijs afkomstig is uit een observationele studie. Er werd vanwege beperkingen in studieopzet (bias), indirectheid en imprecisie met twee levels afgewaardeerd (‘zeer laag’). Er is geen randomisatie én geen blinderingsmethode beschreven in de methodologische opzet van de studie. Er is vergeleken met cetirizine en niet met placebo. De Optimal Information Size is niet bereikt gezien de kleine studiepopulatie [Sherjeena 2017].

 

Veiligheid

Uitkomstmaat: Aantal patiënten met ten minste één bijwerking

Dit werd niet beschreven in deze studie.

 

Kwaliteit van leven

Uitkomstmaat: Verandering in kwaliteit van leven

Dit werd niet beschreven in deze studie.

De richtlijnwerkgroep heeft bij het vaststellen van de algemene uitgangsvragen besloten om systematische literatuuranalyse te verrichten naar de effectiviteit van enkele specifieke interventies. In het hoofdstuk lokale therapie is er specifiek gezocht naar de effectiviteit van UVB-lichttherapie.

De overige overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op de European S2k Guideline on Chronic Pruritus uit 2019, de Cochrane review van Andrade uit 2020 en op basis van expert opinion en is specifiek voor de Nederlandse situatie.

 

UV-lichttherapie

Voor deze interventie werd er op 01-07-2020 een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases Embase en Medline aan de hand van een PICO. De zoekstrategie is toegevoegd in het bijlagendocument.

De resultaten van de search werden door twee auteurs (ZÇ en EdB) onafhankelijk beoordeeld. De inclusiecriteria bij deze PICO waren; prospectieve studies, RCTs, systematische reviews en relevante observationele studies, niet-gerandomiseerde studies en retrospectieve studies, N ≥10 patiënten, publicatiedatum vanaf 2000, humane studies, Nederlands- en Engelstalige studies. Als exclusie criteria werden aangehouden: case reports, case series, studies van vóór het jaar 2000, interventies die niet beschikbaar zijn in Nederland, dubbele publicaties.

Er werden in totaal 1529 studies gevonden op basis van de algemene zoekstrategie. Voor het beantwoorden van de PICO werden op basis van screening op titel en abstract 49 studies geïncludeerd. Uit de selectie van andere uitgangsvragen en nalopen van referenties uit de literatuur werden nog 27 studies geïncludeerd op titel en abstract. Na full tekst screening werden er in totaal 3 studies meegenomen. In de literatuurlijst onderaan dit hoofdstuk worden de gebruikte studies vermeld.

Onderstaande tekst is een overzicht van de bestaande literatuur over de indicaties van UVB-therapie bij chronische jeuk.

  1. Andrade A, Kuah CY, Martin-Lopez JE, et al. Interventions for chronic pruritus of unknown origin. Cochrane Database Syst Rev. 2020;1(1):CD013128. Published 2020 Jan 25. doi:10.1002/14651858.CD013128.pub2
  2. Aquino TMO, Luchangco KAC, Sanchez EV, Verallo-Rowell VM. A randomized controlled study of 6% gabapentin topical formulation for chronic kidney disease-associated pruritus. Int J Dermatol. 2020;59(8):955-961. doi:10.1111/ijd.14953
  3. Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV). Leidraad Lichttherapie. Utrecht: NVDV, 2020. Online beschikbaar op www.nvdv.nl. (Laatst geraadpleegd op 06-08-2021)
  4. Ko MJ, Yang JY, Wu HY, et al. Narrowband ultraviolet B phototherapy for patients with refractory uraemic pruritus: a randomized controlled trial. Br J Dermatol. 2011;165(3):633-639. doi:10.1111/j.1365-2133.2011.10448.x
  5. Sherjeena PB, Binitha MP, Rajan U, et al. A controlled trial of narrowband ultraviolet B phototherapy for the treatment of uremic pruritus. Indian J Dermatol Venereol Leprol. 2017;83(2):247-249. doi:10.4103/0378-6323.198464
  6. Thornsberry LA, English JC 3rd. Scalp dysesthesia related to cervical spine disease. JAMA Dermatol. 2013;149(2):200-203. doi:10.1001/jamadermatol.2013.914
  7. Wang TJ, Lan LC, Lu CS, et al. Efficacy of narrowband ultraviolet phototherapy on renal pruritus. J Clin Nurs. 2014;23(11-12):1593-1602. doi:10.1111/jocn.12252
  8. Weisshaar E, Szepietowski JC, Dalgard FJ, et al. European S2k Guideline on Chronic Pruritus. Acta Derm Venereol. 2019;99(5):469-506. doi:10.2340/00015555-3164

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-06-2022

Laatst geautoriseerd  : 10-05-2022

Geplande herbeoordeling  :

Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn chronische jeuk herziening 2022 en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn chronische jeuk herziening 2022. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Huidpatiënten Nederland

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn over chronische jeuk is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen voor de diagnostiek, begeleiding, behandeling en follow-up van patiënten met chronische jeuk.

 

Doelgroep De richtlijn is bedoeld voor alle betrokken beroepsgroepen. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard. Als de huisarts bij patiënten met chronische jeuk niet meer met de NHGStandaard uitkomt, kan de huisartsen gebruikmaken van deze richtlijn. Voor patiënten zijn afgeleide producten gemaakt, zoals te vinden op de websites van de betrokken patiëntenvereniging(en) en op www.thuisarts.nl

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische jeuk en patiëntenvertegenwoordiger(s), vanuit het HPN (zie hiervoor het overzicht van de werkgroepleden de tabel hieronder). Wetenschappelijke verenigingen zoals NVDV, NVVN, NHG, NVKG, NVK, NIP, NVH, V&VN en HPN en stakeholders zoals VIG, NVZ, V&VN, KNMP, NFU, ZN, ZiNL en de patiëntenfederatie werden voor de knelpunten analyse en commentaarronde uitgenodigd.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroepleden

Werkgroeplid

Affiliatie en vereniging

Dhr. Dr. H.B. Thio, dermatoloog, (voorzitter)

Erasmus MC, Rotterdam, NVDV

Dhr. Dr. D.M.W. Balak, dermatoloog

UMC Utrecht, NVDV

Dhr. Drs. Z. Çiftçi (secretaris) (vanaf februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Dhr. Drs. T. Boere (secretaris) (tot februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Mw. Dr. M.C. Bolling, dermatoloog

UMC Groningen, NVDV

Dhr. Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog n.p.

Directeur NVDV, Utrecht

Dhr. Dr. R.A. Faaij, klinisch geriater

Diakonessenhuis, Utrecht, NVKG

Dhr. Drs. P.M.J.H. Kemperman, dermatoloog

Amsterdam UMC & Dijklander ziekenhuis, Purmerend, NVDV

Mw. Drs. T.A. Kouwenhoven, dermatoloog i.o.

Radboudumc. Nijmegen, NVDV

Dhr. Drs. A.S.H.J. Lokin, dermatoloog i.o.

Amsterdam UMC, NVDV

Mw. Drs. H. Heineman, huisarts

Groningen, NHG

 

Mw. L. Meerkerk, verpleegkundig specialist

Haaglanden MC, den Haag, V&VN

Mw. Drs. H. Rijk-van Gent, kinderarts

Antonius ziekenhuis, Sneek, NVK

Dhr. Dr. R. Rosken, internist-allergoloog-immunoloog

Zaans Medisch Centrum, NVvAKI

Mw. Dr. M.E. Schram, dermatoloog

ZBC Multicare, Hilversum, NVDV

Mw. Dr. S. Spillekom- van Koulil, psycholoog

Radboud UMC, Nijmegen, NIP

Mw. Drs. M. Stolting (secretaris) (vanaf september 2021)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Mw. E. Swanborn

Voorzitter HPN

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben bij aanvang van en na het afronden van de richtlijn schriftelijk verklaard of zij in de laatste twee jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen is opgenomen in bijlage 3. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief doordat er patiëntenvertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep (zie ook samenstelling van de werkgroep). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan HPN.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

De werkgroep chronische jeuk heeft in 2019-2021 de vraag- en doelstellingen van deze richlijn met elkaar afgestemd en uitgewerkt. De ontwikkeling van deze richtlijn is gebaseerd op de European S2k Guideline on Chronic Pruritus van the European Dermatology Forum (EDF) en the European Academy of Dermatology and Venereology (EADV).

Hieronder wordt de werkwijze van de richtlijn 2021 verder toegelicht.

Ten tijde van het tot stand komen van de richtlijnwerkgroep chronische jeuk waren enkele nieuwe, belangrijke publicaties verschenen die hoofdzakelijk als bouwsteen hebben gediend bij het opstellen van deze richtlijn.

 

Hoofdzakelijk gaat het hier om de European S2k Guideline on Chronic Pruritus van the European Dermatology Forum (EDF) en the European Academy of Dermatology and Venereology (EADV) uit 2019. Daar de Europese werkgroep in hun richtlijn met algemene literatuur zoekacties heeft gezocht naar wetenschappelijke onderbouwing van de uitgangsvragen over de algehele klinische benadering van de patiënt met chronische jeuk, is er door de Nederlandse richtlijnwerkgroep besloten om niet hetzelfde pad te bewandelen en om de focus en de middelen van wetenschappelijke onderbouwing toe te spitsen op enkele belangrijke aspecten van de behandeling van CP. Hiervoor heeft de werkgroep bij de eerste vergadering een selectie gemaakt van 6 verschillende behandelmethoden/interventies welke uitvoerig zijn uitgezocht middels systematische literatuur zoekacties en beoordeling van de methodologische kwaliteit middels de GRADE-methode.

 

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. [Medisch Specialistische Richtlijnen] Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. [Brouwers 2010] Voor een stap-voor-stapbeschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt).

Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Knelpuntenanalyse

In de eerste vergadering zijn knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd door de werkgroepleden. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVVN, NHG, NVKG, NVK, NIP, NVH, V&VN, HPN, NIV en KNMP. Tevens werden

uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Per uitgangsvraag zijn klinisch relevante uitkomstmaten opgesteld, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten is gekeken. De werkgroep heeft deze uitkomstmaten gewaardeerd volgens hun relatieve klinisch belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen is aan de hand van specifieke zoektermen een systematische zoekstrategie uitgevoerd in (verschillende) elektronische databases Embase en MEDLINE. In eerste instantie is gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De aldus gevonden studies zijn door twee arts-onderzoekers (TB en EdB) onafhankelijk van

 

elkaar geselecteerd op basis van titel en abstract en vooraf opgestelde selectiecriteria. Bij discrepantie is een derde persoon gevraagd. De beoordeling en uiteindelijke selectie op basis van volledige tekst is gedaan door arts-onderzoeker(s) van de NVDV. De geselecteerde studies zijn gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

De beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs/onderzoeksgegevens is in de richtlijn voor het grootste deel tot stand gekomen met de GRADE-methode.

 

Bij de GRADE-methode (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) worden individuele studies systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB)-tabellen, deze zijn op te vragen via de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]

 

Tabel 1 geeft een kort overzicht van de indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE. Een volledige uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013, www.gradeworkinggroup.com]

 

Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE

GRADE-systeem

Type bewijs

  • Gerandomiseerd onderzoek = hoog
  • Observationele studie = laag
  • Elk ander bewijs = zeer laag

Factoren die de

kwaliteit van bewijs kunnen verlagen*

  • Ernstige of zeer ernstige beperkingen in de kwaliteit van de studie
  • Indirectheid van het bewijs
  • Belangrijke inconsistentie tussen studies
  • Imprecisie
  • Grote kans op ‘publicatiebias’

Factoren die de

kwaltiteit van bewijs kunnen verhogen**

  • Sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 2 (< 0,5) gebaseerd op consistent bewijs uit twee of meer observationele studies, zonder plausibele ‘confounders’ (+1)
  • Zeer sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 5 (< 0,2) gebaseerd op direct bewijs zonder belangrijke bedreigingen voor de validiteit (+2)
  • Bewijs voor een dosis respons gradiënt (+1)
  • Alle plausibele ‘confounders’ zonder het effect te hebben verminderd (+1)

* Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met 1 stap of bij zeer ernstige beperkingen met 2 stappen.

** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias.

 

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde studies zijn overzichtelijk weergegeven als ‘karakteristieken en resultaten van geïncludeerde studies’. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur met betrekking op de vooraf opgestelde uitkomstmaten zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs middels GRADE

De kracht van het wetenschappelijke bewijs is bepaald volgens de GRADE-methode. (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag (zie tabel 2). Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie. [Schünemann, 2013]

 

Tabel 2. Kwaliteit van bewijs van conclusies volgens GRADE

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten werden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overige overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn voor zowel de GRADE- en EBRO-methodiek gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs, de belangrijkste overige overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht of het niveau van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling.

Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Organisatie van zorg

 

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 8.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld in een commentaarformulier/tabel en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd. Zie daarvoor paragraaf ‘Autorisatie’.

 

Autorisatie

De richtlijn is geautoriseerd door de NVDV, NHG, V&VN, NIP, NVKG, NVK, HPN, NVI en NVvAKI op 10-05-2022.

Volgende:
Systemische Therapie