Chronische jeuk

Initiatief: NVDV Aantal modules: 7

Etiologie

Uitgangsvraag

Wat is de etiologie van chronische jeuk?

Onderbouwing

Chronische jeuk kan voorkomen als losstaand symptoom bij patiënten met een huidziekte, maar kan ook een uiting zijn van systemische, neurologische en psychiatrische ziekten. Bij deze laatstgenoemde oorzaken kan de huid er geheel normaal uitzien, of zijn alleen secundaire huidafwijkingen zoals excoriaties en bulten als gevolg van krabben. In geval van bulten spreekt men van prurigo nodularis, waarbij het lastig kan zijn om de onderliggende oorzaak vast te stellen.

Door de ‘International Forum for the Study of Itch’ (IFSI) is een klinische classificatie voorgesteld om onderscheid te maken tussen verschillende vormen van jeuk (Stander et al., 2007). De eerste groep (I) bestaat uit jeuk met daarbij primaire huidafwijkingen, de tweede groep (II) bestaat uit patiënten met een normale huid zonder huidafwijkingen en de derde groep (III) bestaat uit patiënten met secundaire huidafwijkingen ontstaan door jeuk en krabben. Daarnaast is er een indeling gemaakt naar etiologie, bestaande uit dermatologische, systemische, neurologische en somatoforme (psychogene) oorzaken. Verder kan jeuk ontstaan door een combinatie van bovenstaande oorzaken (‘mixed origin’). Het kan ook voorkomen dat er geen oorzaak kan worden aangetoond. In deze classificatie wordt dan niet gesproken van ‘pruritus sine materia’, maar van de term ‘pruritus of unknown origin’ (PUO).
In dit hoofdstuk wordt de etiologie van chronische jeuk weergegeven, voor zover het bekend is.

Systemische oorzaken die vaak gepaard gaan met chronische jeuk zijn samengevat in tabel 1. Daarnaast zullen de meest voorkomende oorzaken en enkele specifieke patiënten populaties verder worden toegelicht in dit hoofdstuk.

Tabel 1. Overzicht van meest voorkomende primair niet dermatologische c.q. systemische oorzaken van chronische jeuk

Metabole en endocriene aandoeningen

Chronische nierinsufficiëntie

Hepatobiliaire ziekte met of zonder cholestase

Hypoparathyreoïdie

Hyper- en hypothyreoïdie

Ijzerdeficiëntie

Diabetes mellitus

Infectieuze aandoeningen

HIV/AIDS

Parasitaire infecties (incl. worminfecties)

Virale hepatitis

Hematologische aandoeningen

Polycythaemia vera, myeloproliferatieve ziekten

Lymfomen (zoals ziekte van Hodgkin)

Neurologische aandoeningen

Multipele sclerose

Hersentumoren

Notalgia paresthetica

Brachioradiale pruritus

Postherpetische neuralgie

Dunnevezelneuropathie

Psychiatrische aandoeningen

Depressieve stoornis

Obsessief-compulsieve stoornis (skin picking)

Angststoornissen

Waanstoornissen

Exogene factoren

Geneesmiddelen

Drugs

Rupsen/insecten

Fysiologische oorzaken: zwangerschap, ouderdom.

Voor deze uitgangsvraag is er geen systematische literatuuranalyse verricht. De overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op de European S2k Guideline on Chronic Pruritus uit 2019 (en de daaronder beschreven referenties) en op basis van expert opinion van de werkgroep en is specifiek voor de Nederlandse situatie.

 

Pruritus bij metabole en endocriene ziekten

Geschat wordt dat minder dan 10% van de patiënten met endocriene ziekten, zoals hypothyreoïdie en diabetes mellitus, klachten ervaart van chronische jeuk. Jeuk bij metabole en endocriene ziekten leidt vaak tot gegeneraliseerde jeuk, al zijn gelokaliseerde vormen van jeuk ook beschreven, zoals genitale jeuk bij diabetes mellitus . Het klinische beeld is divers, en gaat vaak gepaard met xerosis cutis (met name bij hypothyreoïdie) en secundaire krabdefecten.

 

Bij patiënten met primaire hypoparathyreoïdie komt jeuk vaker voor. De achterliggende pathofysiologie hiervan is nog niet bekend, wel wordt gedacht aan een tekort aan vitamine D en mineralen (onder andere zink). Ook ijzerdeficiëntie is mogelijk geassocieerd met chronische jeuk, echter is ook hiervan de pathofysiologie niet bekend. Daarnaast kan ook ijzerstapeling (hemochromatose) jeukklachten tot gevolg hebben.

 

Pruritus bij chronische nierinsufficiëntie

Over het ontstaan van jeuk bij patiënten met chronische nierinsufficiëntie bestaat nog veel onduidelijkheid. Veronderstelde mogelijke mechanismen zijn toegenomen concentraties van bivalente ionen (calcium, magnesium), parathyreoïd hormoon (PTH), histamine en tryptase; dysfunctie van het perifere of centrale zenuwstelsel; betrokkenheid van opioïd receptoren (µ- en κ-receptoren) en xerosis cutis. In een recent onderzoek uit 2016 werden twee uremische toxines, p-cresylsulfaat en indoxylsulfaat, genoemd als mogelijke factoren in de pathofysiologie van chronische jeuk.

 

Pruritus bij hepatobiliaire ziekte

Verschillende leverziekten kunnen gepaard gaan met chronische jeuk. Hoewel dit in de literatuur vaak wordt aangeduid als cholestatische jeuk, hoeft cholestase niet aanwezig te zijn. De jeukklachten kunnen een eerste uiting zijn van een leverziekte, zoals bij primaire biliaire cholangitis (PBC), en kunnen heftig zijn.

 

Cholestase kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan er sprake zijn van een mechanische obstructie, zoals het geval kan zijn bij galsteenlijden in galwegen of galblaas, primaire scleroserende cholangitis of obstructie door een maligniteit. Een andere oorzaak is falen van de hepatocellulaire secretie, zoals bij primaire biliaire cholangitis en primaire scleroserende cholangitis. Ook kan sprake zijn van een verminderde hepatocellulaire secretie, zoals bij cholestase in de zwangerschap, benigne recidiverende intrahepatische cholestase en progressieve familiaire intrahepatische cholestase. Jeukklachten komen minder frequent voor bij toxine- of geneesmiddelgeïnduceerde cholestase en chronische infecties (zoals hepatitis B).

 

De daadwerkelijke prevalentie van pruritus in hepatobiliaire ziekten is niet bekend, maar jeuk lijkt het meest recent voor te komen bij PBC, primaire scleroserende cholangitis en secundaire scleroserende cholangitis. Kenmerkend is dat jeuk bij leverziekten een piek vertoont in de avond en nacht. Hoewel de jeuk meestal over het hele lichaam aanwezig is, kan de jeuk in een beginstadium beperkt blijven tot de handpalmen en voetzolen. Meestal zijn er enkel secundaire huidafwijkingen te zien, zoals excoriaties en prurigo papels en noduli.

 

Gedacht wordt dat bij de pathogenese van cholestatische pruritus onder andere galzouten, histamine en progesteron-metabolieten een rol spelen. Ook wordt gedacht dat opioïden een rol spelen, gezien het jeukremmende effect van µ-opioïdreceptor-antagonisten zoals naltrexon. In recent onderzoek werd beschreven dat de concentratie van autotaxine, een enzym dat lysofosfatidylcholine omzet in lysofosfatidezuur, verhoogd is bij zwangeren met zwangerschapscholestase. Ook bij patiënten met cholestase met jeuk werd een verhoogd concentratie autotaxine gevonden in vergelijking met patiënten met cholestase zonder jeuk, waarbij de autotaxine activiteit ook correleerde met de subjectief gemeten mate van jeuk.

 

Pruritus bij infectieziekten

Acute jeuk kan voorkomen bij huidinfecties en infestaties, zoals herpes simplex, herpes zoster en varicella zoster. Bij 4% van de herpes zoster patiënten blijft de jeuk chronisch aanwezig, ook wel aangeduid met post-herpetische jeuk.

 

Bij patiënten met HIV kan jeuk het eerste symptoom zijn, zoals bij het ontstaan een jeukende papuleuze huiduitslag (‘Pruritic Papular Eruption of HIV’). Er zijn weinig gegevens bekend, maar geschat wordt dat tot 45% van de patiënten met HIV jeukklachten heeft. [Kaushik 2014]. Bij veel van deze patiënten wordt geen oorzaak gevonden voor de jeukklachten. 

 

Ook bij patiënten met een chronische hepatitis C infectie (HCV) kan jeuk één van de eerste symptomen zijn, en wordt gerapporteerd bij circa 15% van de patiënten met HCV.

 

Pruritus bij maligniteiten

Bij veel maligniteiten inclusief tumoren, beenmergziekten, myeloproliferatieve ziekten en lymfoproliferatieve aandoeningen komt jeuk voor, vaak aangeduid met de term ‘paraneoplastische jeuk’. Over het voorkomen van jeuk bij maligniteiten is weinig bekend doordat er onvoldoende epidemiologische studies naar dit onderwerp beschikbaar zijn. Wel werd in een cohort studie bij patiënten met een maligniteit benoemd dat 5.9% klachten ervaart van gegeneraliseerde jeuk, waarbij gastro-intestinale tumoren en hematologische maligniteiten het meest frequent klachten van jeuk gaven. In een cohort onderzoek uit 2014 naar 8744 patiënten met chronische jeuk werd vastgesteld dat jeuk zonder huidafwijkingen, een risicofactor is voor ongediagnosticeerde hematologische maligniteiten en galwegkanker [Fett 2014]. Ook in een Deense cohort studie werd een verhoogd risico op maligniteiten gevonden onder patiënten met chronische jeuk (absoluut 1-jaars risico van 1.63%), met een hoger dan verwacht risico op zowel hematologische maligniteiten als solide tumoren [Johannesdottir 2014].

 

Bij de meeste patiënten met paraneoplastische jeuk wordt geen specifiek huidbeeld gezien, maar een normale huid danwel alleen secundaire huidafwijkingen. Het onderliggende mechanisme van paraneoplastische jeuk is nog niet opgehelderd. In de literatuur worden verschillende mechanismen genoemd, zoals toxische producten die door de tumor zelf worden gegenereerd, allergische reacties op vrijgekomen verbindingen (‘compounds’) en een directe invloed van de tumor op de hersenen of zenuwen (bij hersentumoren, vaak aangeduid als neuropathische jeuk. Ook speelt mogelijk interleukine-31 (IL-31) een rol bij het ontstaan van jeuk, gezien in een recent onderzoek bij patiënten met een cutaan T-cel lymfoom een associatie werd gevonden tussen verhoogd IL-31 en aanwezigheid van jeukklachten [Singer 2013].

 

Over het algemeen is de prevalentie van jeuk in hematologische maligniteiten hoger in vergelijking met niet-hematologische maligniteiten. Zo wordt geschat dat jeuk voorkomt bij 30% van de patiënten met een Hodgkin lymfoom, 15-50% bij patiënten met een non-Hodgkin lymfoom en 15-50% bij patiënten met polycythaemia vera (PV). Bij polycythaemia vera is het klassieke beeld het ontstaan van jeuk na blootstelling met water (aquagene pruritus). Dit hoeft  echter het geval te zijn. Gedacht wordt dat de jeukklachten ontstaan door het vrijkomen van grote hoeveelheden histamine door het verhoogd aantal basofiele granulocyten bij polycythemia vera. Dit is het meest uitgesproken aanwezig bij patiënten met een JAK2 mutatie, welke aanwezig is bij het overgrote deel van de patiënten met dit ziektebeeld [Siegel 2018].

 

Jeuk bij de ziekte van Hodgkin is vaak ’s nachts het meest uitgesproken aanwezig. De jeuk begint vaak aan de benen, maar gaat al snel over in gegeneraliseerde jeuk. Verschillende factoren kunnen bijdragen aan het ontstaan van jeuk bij lymfomen, zoals uitscheiding van leukopeptidases, bradykinine en histamine.

 

Patiënten met een neuro-endocriene tumor met carcinoïd syndroom (overmatige productie van serotonine) kunnen klachten krijgen van jeuk. Dit gaat daarnaast vaak gepaard met opvliegers (flushing), diarree en cardiale klachten.

 

Pruritus bij neurologische aandoeningen

Ruimte innemende processen (zoals tumoren, abcessen, hemorragieën) van het zenuwstelsel zijn samen met degeneratieve neurologische aandoeningen zoals multipele sclerose, zeldzame oorzaken van neurologische jeuk. Jeuk kan bij deze aandoeningen zich dan ook presenteren als symptoom voorafgaand aan de diagnose en kan voorbijgaand, continu of paroxysmaal van aard zijn. Ook kan het gepaard gaan met paresthesieën, hypoesthesieën of neuropathische pijnklachten.

Pruritus bij psychiatrische aandoeningen

Pruritus is een veelvoorkomend symptoom bij patiënten met psychiatrische problematiek. Uit onderzoek is gebleken dat minstens 32% van de patiënten die op een psychiatrische afdeling verblijven jeuk rapporteert. Ook is gebleken dat volwassenen met een depressie twee keer zoveel kans hebben op het ontwikkelen van jeuk en dat de ernst van de jeuk toeneemt met de ernst van een depressie. Vermoedelijk speelt de productie en interactie van neuropeptiden zoals serotinine hierin een rol. Het behandelen van de onderliggende depressie is een belangrijke stap, naast de dermatologische aanpak van jeuk. Patiënten met een angststoornis hebben eveneens een grotere kans op het ontwikkelen van jeuk. Ook hier geldt dat een onderliggende angststoornis mee moet worden behandeld naast de dermatologische dermatica. Patiënten met een obsessief-compulsieve stoornis (skin picking) kunnen ook jeuk rapporteren, echter wekt het klinisch beeld de suggestie dat er veel jeuk is, terwijl de huidafwijkingen meer te wijten zijn aan de onderliggende dwangstoornis dan aan de jeukklachten. Jeukstillende middelen hebben dan ook weinig effect. Chronische pruritus kan een symptoom van psychotische stoornissen, zoals waanvoorstellingen, waarvan de infestatiewaan in de dermatologie het vaakst voorkomt en een therapeutische uitdaging vormt voor zowel dermatologen als voor psychiaters.

 

Pruritus bij geneesmiddelen

Ongeveer 5% van alle huid-gerelateerde bijwerkingen bestaat uit jeuk zonder bijkomende (zichtbare) huidafwijkingen [Reich 2009]. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van geneesmiddelen die jeukklachten kunnen veroorzaken. Jeuk kan door veel verschillende mechanismen ontstaan, zoals het ontstaan van xerosis cutis, fotoallergie of fototoxiciteit en medicatie-geïnduceerde hepatotoxiciteit of cholestase.

 

Tabel 2. Voorbeelden van medicijnen die chronische jeuk kunnen uitlokken of veroorzaken (zonder rash)

Medicatie groep

Voorbeelden

ACE-remmers

Captopril, enalapril, lisinopril

Antiaritmica

Amiodaron, disopyramide, flecaïnide

Antibiotica

Amoxicilline, cefotaxim, ceftriaxon, chloramfenicol, ciprofloxacine, claritromycine, clindamycine, cotrimoxazol, erytromycine, gentamicine, metronidazol, minocycline, ofloxacine, penicillinen, tetracycline

Antidepressiva

Amitriptyline, citalopram, clomipramine, doxepine, fluoxetine, fluvoxamine, imipramine, lithium, maprotiline, mirtazapine, nortriptyline, paroxetine, sertraline

Antihypertensiva

Clonidine, doxazosine, hydralazine, methyldopa, minoxidil, prazosine

Anti-epileptica

Carbamazepine, clonazepam, gabapentine, lamotrigine, fenobarbital, fenytoïne, topiramaat, valproïnezuur

Anti-inflammatoire therapie

Acetylsalicylzuur, celecoxib, diclofenac, ibuprofen, indometacine, ketoprofen, naproxen, piroxicam

Antipsychotica

Haloperidol, risperidon

Benzodiazepines

Alprazolam, lorazepam, oxazepam

Bètablokkers

Acebutolol, atenolol, bisoprolol, metoprolol, pindolol, propranolol

Bloedglucoseverlagende middelen

Glimepiride, metformine, tolbutamide

Bronchodilatoren, mucolytica, respiratoire stimulantia

theofylline, doxapram, ipratropium, salmeterol, terbutaline

Calciumantagonisten

Amlodipine, diltiazem, felodipine, nifedipine, nimodipine, verapamil

Diuretica

Amiloride, furosemide, hydrochloorthiazide, spironolacton, triamtereen

Hormonen

Clomifeen, danazol, orale anticonceptiva, oestrogenen, progesteron, steroiden, testosteron, tamoxifen

Immunosuppressiva

Cyclofosfamide, ciclosporine, methotrexaat, mycofenolaat mofetil, tacrolimus, thalidomide

Jicht medicatie

Allopurinol, colchicine

Plasmavervangingsmiddelen, xanthine derivaten

Hydroxyethyl zetmeel, pentoxifylline

Statinen

Fluvastatine, pravastatine, simvastatine

** voor de procentuele verhoudingen verwijzen wij u naar het farmacotherapeutisch kompas.

 

Chronische jeuk bij ouderen

Chronische jeuk komt vaak voor bij de ouder wordende mens. Het wordt geschat dat zo’n 60% van de 65+-ers iedere week milde tot ernstige pruritus heeft (Zylicz, Twycross et al. 2004). De prevalentie van seniele pruritus in een Deense groep verpleeghuisbewoners bleek 28,9%. (Presence and characteristics of senile pruritus among Danish elderly living in nursing homes. Nanna Dyhre-Petersen N, Gazerani P.Future Sci OA. 2019 Jul; 5(6): FSO399.). Ongeveer de helft van de patiënten, die zich met chronische jeuk presenteren op de polikliniek dermatologie vallen in de leeftijdscategorie 60–95 jaar (47.9% van de patiënten).

Vaak is de oorzaak van de jeuk multifactorieel: pathofysiologische veranderingen van de oudere huid (1) waaronder, afgenomen functioneren van de stratum corneum, xerosis cutis, co-morbiditeiten (2) en polyfarmacie (3) kunnen allen een rol spelen in de etiologie van chronische jeuk bij ouderen. (Underlying diseases and co-factors in patients with severe chronic pruritus: a 3-year retrospective study. Sommer F, Hensen P, Böckenholt B, Metze D, Luger TA and Stän S. Acta Derm Venereol 2007; 87: 510–516).

Chronische jeuk bij kinderen

Onder kinderen die verder gezond zijn, wordt chronische jeuk bij het grootste deel van de kinderen veroorzaakt door een (chronische) huidaandoening. In verreweg de meeste gevallen betreft de veroorzakende huidaandoening constitutioneel eczeem onder deze groep.

Overige aandoeningen die jeuk bij kinderen kunnen veroorzaken zijn bijvoorbeeld (chronische spontane) urticaria, acne. De differentiaal diagnose van chronische jeuk onder kinderen omvat ook minder frequent voorkomende aandoeningen. Bij het ontbreken van een zichtbare huidaandoening dienen zeldzamere oorzaken van chronische jeuk wel overwogen te worden.

 

Chronische jeuk bij zwangerschap

Jeuk is een relatief veelvoorkomende klacht tijdens de zwangerschap. Naar schatting gaat 14 tot 20% van de zwangerschappen gepaard met jeuk. In het merendeel van de gevallen betreft het mild tot matig ernstige jeuk; Ernstige jeuk komt bij circa 2% van de zwangerschappen voor. Jeuk tijdens de zwangerschap kan veroorzaakt worden door diverse niet-zwangerschaps-gerelateerde aandoeningen, maar het kan ook te wijten zijn aan een specifieke zwangerschaps-dermatose. Zwangerschapsdermatosen zijn huidaandoeningen die exclusief voorkomen bij zwangere vrouwen. Er worden 4 zwangerschapsdermatosen onderscheiden: polymorphic eruption of pregnancy (PEP), pemfigoïd gestationis (PG), intrahepatic cholestasis of pregnancy (ICP) en atopic eruption of pregnancy (AEP).

 

Zwangerschapsdermatosen

Polymorphic eruption of pregnancy (voorheen bekend als pruritic urticarial papules and plaques of pregnancy, oftewel PUPP) is de meest frequent voorkomende zwangerschapsdermatose. De geschatte incidentie bedraagt 1 op de 160 zwangerschappen. Het komt typisch in het 3e trimester voor bij multiparae en uit zich met hevig jeukende erythemateuze papels en urticariële plaques. De huidafwijkingen ontstaan eerst in de striae ter plaatse van het abdomen en verspreiden zich later naar de extremiteiten. Het gebied rondom de navel blijft typisch gespaard. De diagnose PEP wordt meestal op klinische gronden gesteld. Het histopathologisch beeld is niet-specifiek, maar soms is een huidbiopt nodig om andere aandoeningen uit te sluiten. PEP is meestal self-limiting binnen een periode van 4-6 weken en er is geen verhoogd risico op maternale of foetale complicaties.


Pemfigoïd gestationis (voorheen bekend als herpes gestationis) is een zeldzame bulleuze auto-immuun aandoening die specifiek voorkomt in de zwangerschap, bij circa 1 op de 10.000 zwangerschappen. Het komt vaker voor bij multiparae, meestal in het 2e of 3e trimester. Klinisch uit een PG zich als heftig jeukende urticariële plaques en in latere stadia met vorming van blaren. Betrokkenheid van slijmvliezen wordt bij circa 20% van de patiënten met PG gezien. Het gelaat blijft typisch gespaard. De diagnose PG kan worden gesteld door middel van histopathologisch onderzoek en direct immunofluorescentie (IF) onderzoek van een huidbiopt. PG is geassocieerd met een verhoogd risico op vroeggeboorte en intra-uteriene groeivertraging. Bij circa 10% wordt de aandoening overgedragen van de moeder naar de neonaat. In het merendeel van de gevallen is het ziekteactiviteit mild en self-limiting.


Intrahepatic cholestasis of pregnancy (voorheen bekend als pruritus gravidarum) kenmerkt zich door plots ontstane hevige jeukklachten, initieel ter plaatse van de handpalmen en voetzolen en later uitbreidend naar de rest van het lichaam. Bij circa 20% gaan de jeukklachten gepaard met  een icterus. ICP komt laat in het 2e of 3e trimester van de zwangerschap voor. Er zijn geen primaire huidafwijkingen bij ICP; secundaire krabeffecten kunnen wel prominent aanwezig zijn. In het bloed kan cholestase worden aangetoond met een serum bilirubine > 10 mmol/L. IPC geeft een verhoogd risico op vroeggeboorte, meconiumhoudend vruchtwater en intra-uteriene vruchtdood.


Atopic eruption of pregnancy is een veelvoorkomende zwangerschapsdermatose. In de literatuur stond deze aandoening voorheen bekend als prurigo of pregnancy, pruritic folliculitis of pregnancy en eczema in pregnancy. Het klinisch beeld van AEP bestaat uit eczemateuze huidafwijkingen; de voorkeurslocaties zijn het gelaat, nek, de elleboogholtes en knieholtes. Bij een deel van de patiënten uit AEP zich meer als jeukende papels op de extremiteiten en romp. In tegenstelling tot de andere zwangerschapsdermatosen ontwikkelt AEP eerder in de zwangerschap, in het 1e of 2e trimester. Meestal is er een belaste voorgeschiedenis voor atopie. Jeuk staat op de voorgrond; met name de extremiteiten zijn aangedaan. Aanvullend onderzoek is meestal niet nodig. In het bloed kan een verhoogd totaal IgE worden gezien, maar het is niet noodzakelijk voor het stellen van de diagnose. Er zijn geen maternale of foetale risico’s verbonden aan AEP.

 

Jeuk niet gerelateerd aan de zwangerschap

Jeuk tijdens de zwangerschap kan veroorzaakt worden door een onderliggende aandoening die niet  samenhangt met de zwangerschap. Belangrijk is om een onderscheid te maken tussen jeuk met primaire huidafwijkingen en jeuk zonder primaire huidafwijkingen.

Indien jeuk ontstaat met primair aangedane huid – denk aan erytheem, papels of pustels bijvoorbeeld – is een huidaandoening waarschijnlijk. Meerdere huidaandoeningen kunnen tijdens de zwangerschap verergeren. Een specifiek voorbeeld is een exacerbatie van generaliseerde psoriasis pustulosa.

Jeuk zonder de aanwezigheid van primaire huidaandoeningen wijst meer in de richting van een interne oorzaak, zoals een leverziekte, nierziekte, endocrinologische aandoening of hematologische aandoening.

  1. Bechtel MA, Plotner A. Dermatoses of pregnancy. Clin Obstet Gynecol. 2015 Mar;58(1):104-11.
  2. Bechtel MA. Pruritus in Pregnancy and Its Management. Dermatol Clin. 2018 Jul;36(3):259-265.
  3. Bergman H, Melamed N, Koren G. Pruritus in pregnancy: treatment of dermatoses unique to pregnancy. Can Fam Physician. 2013 Dec;59(12):1290-4.
  4. Lambert J. Itch in Pregnancy Management. Curr Probl Dermatol. 2016;50:164-72.
  5. Mehta N, Chen KK, Kroumpouzos G. Skin disease in pregnancy: The approach of the obstetric medicine physician. Clin Dermatol. 2016 May-Jun;34(3):320-6.
  6. Orr B, Usatine RP. Pruritus in pregnancy. J Fam Pract. 2007 Nov;56(11):913-6.
  7. Weisshaar E, Szepietowski JC, Dalgard FJ, Garcovich S, Gieler U, Giménez-Arnau AM, Lambert J, Leslie T, Mettang T, Misery L, Şavk E, Streit M, Tschachler E, Wallengren J, Ständer S. European S2k Guideline on Chronic Pruritus. Acta Derm Venereol. 2019 Apr 1;99(5):469-506.
  8. Zupan-Kajcovski B, Broeshart JH, Faber WR. [Specific dermatoses of pregnancy]. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 Jul 15;150(28):1549-56.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 30-06-2022

Laatst geautoriseerd  : 10-05-2022

Geplande herbeoordeling  :

Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn chronische jeuk herziening 2022 en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn chronische jeuk herziening 2022. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Huidpatiënten Nederland

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn over chronische jeuk is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen voor de diagnostiek, begeleiding, behandeling en follow-up van patiënten met chronische jeuk.

 

Doelgroep De richtlijn is bedoeld voor alle betrokken beroepsgroepen. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard. Als de huisarts bij patiënten met chronische jeuk niet meer met de NHGStandaard uitkomt, kan de huisartsen gebruikmaken van deze richtlijn. Voor patiënten zijn afgeleide producten gemaakt, zoals te vinden op de websites van de betrokken patiëntenvereniging(en) en op www.thuisarts.nl

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische jeuk en patiëntenvertegenwoordiger(s), vanuit het HPN (zie hiervoor het overzicht van de werkgroepleden de tabel hieronder). Wetenschappelijke verenigingen zoals NVDV, NVVN, NHG, NVKG, NVK, NIP, NVH, V&VN en HPN en stakeholders zoals VIG, NVZ, V&VN, KNMP, NFU, ZN, ZiNL en de patiëntenfederatie werden voor de knelpunten analyse en commentaarronde uitgenodigd.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroepleden

Werkgroeplid

Affiliatie en vereniging

Dhr. Dr. H.B. Thio, dermatoloog, (voorzitter)

Erasmus MC, Rotterdam, NVDV

Dhr. Dr. D.M.W. Balak, dermatoloog

UMC Utrecht, NVDV

Dhr. Drs. Z. Çiftçi (secretaris) (vanaf februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Dhr. Drs. T. Boere (secretaris) (tot februari 2020)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Mw. Dr. M.C. Bolling, dermatoloog

UMC Groningen, NVDV

Dhr. Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog n.p.

Directeur NVDV, Utrecht

Dhr. Dr. R.A. Faaij, klinisch geriater

Diakonessenhuis, Utrecht, NVKG

Dhr. Drs. P.M.J.H. Kemperman, dermatoloog

Amsterdam UMC & Dijklander ziekenhuis, Purmerend, NVDV

Mw. Drs. T.A. Kouwenhoven, dermatoloog i.o.

Radboudumc. Nijmegen, NVDV

Dhr. Drs. A.S.H.J. Lokin, dermatoloog i.o.

Amsterdam UMC, NVDV

Mw. Drs. H. Heineman, huisarts

Groningen, NHG

 

Mw. L. Meerkerk, verpleegkundig specialist

Haaglanden MC, den Haag, V&VN

Mw. Drs. H. Rijk-van Gent, kinderarts

Antonius ziekenhuis, Sneek, NVK

Dhr. Dr. R. Rosken, internist-allergoloog-immunoloog

Zaans Medisch Centrum, NVvAKI

Mw. Dr. M.E. Schram, dermatoloog

ZBC Multicare, Hilversum, NVDV

Mw. Dr. S. Spillekom- van Koulil, psycholoog

Radboud UMC, Nijmegen, NIP

Mw. Drs. M. Stolting (secretaris) (vanaf september 2021)

Bureau NVDV, Utrecht, NVDV

Mw. E. Swanborn

Voorzitter HPN

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben bij aanvang van en na het afronden van de richtlijn schriftelijk verklaard of zij in de laatste twee jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen is opgenomen in bijlage 3. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief doordat er patiëntenvertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep (zie ook samenstelling van de werkgroep). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan HPN.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

De werkgroep chronische jeuk heeft in 2019-2021 de vraag- en doelstellingen van deze richlijn met elkaar afgestemd en uitgewerkt. De ontwikkeling van deze richtlijn is gebaseerd op de European S2k Guideline on Chronic Pruritus van the European Dermatology Forum (EDF) en the European Academy of Dermatology and Venereology (EADV).

Hieronder wordt de werkwijze van de richtlijn 2021 verder toegelicht.

Ten tijde van het tot stand komen van de richtlijnwerkgroep chronische jeuk waren enkele nieuwe, belangrijke publicaties verschenen die hoofdzakelijk als bouwsteen hebben gediend bij het opstellen van deze richtlijn.

 

Hoofdzakelijk gaat het hier om de European S2k Guideline on Chronic Pruritus van the European Dermatology Forum (EDF) en the European Academy of Dermatology and Venereology (EADV) uit 2019. Daar de Europese werkgroep in hun richtlijn met algemene literatuur zoekacties heeft gezocht naar wetenschappelijke onderbouwing van de uitgangsvragen over de algehele klinische benadering van de patiënt met chronische jeuk, is er door de Nederlandse richtlijnwerkgroep besloten om niet hetzelfde pad te bewandelen en om de focus en de middelen van wetenschappelijke onderbouwing toe te spitsen op enkele belangrijke aspecten van de behandeling van CP. Hiervoor heeft de werkgroep bij de eerste vergadering een selectie gemaakt van 6 verschillende behandelmethoden/interventies welke uitvoerig zijn uitgezocht middels systematische literatuur zoekacties en beoordeling van de methodologische kwaliteit middels de GRADE-methode.

 

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. [Medisch Specialistische Richtlijnen] Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. [Brouwers 2010] Voor een stap-voor-stapbeschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt).

Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Knelpuntenanalyse

In de eerste vergadering zijn knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd door de werkgroepleden. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVVN, NHG, NVKG, NVK, NIP, NVH, V&VN, HPN, NIV en KNMP. Tevens werden

uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Per uitgangsvraag zijn klinisch relevante uitkomstmaten opgesteld, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten is gekeken. De werkgroep heeft deze uitkomstmaten gewaardeerd volgens hun relatieve klinisch belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen is aan de hand van specifieke zoektermen een systematische zoekstrategie uitgevoerd in (verschillende) elektronische databases Embase en MEDLINE. In eerste instantie is gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De aldus gevonden studies zijn door twee arts-onderzoekers (TB en EdB) onafhankelijk van

 

elkaar geselecteerd op basis van titel en abstract en vooraf opgestelde selectiecriteria. Bij discrepantie is een derde persoon gevraagd. De beoordeling en uiteindelijke selectie op basis van volledige tekst is gedaan door arts-onderzoeker(s) van de NVDV. De geselecteerde studies zijn gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

De beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs/onderzoeksgegevens is in de richtlijn voor het grootste deel tot stand gekomen met de GRADE-methode.

 

Bij de GRADE-methode (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) worden individuele studies systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB)-tabellen, deze zijn op te vragen via de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]

 

Tabel 1 geeft een kort overzicht van de indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE. Een volledige uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013, www.gradeworkinggroup.com]

 

Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE

GRADE-systeem

Type bewijs

  • Gerandomiseerd onderzoek = hoog
  • Observationele studie = laag
  • Elk ander bewijs = zeer laag

Factoren die de

kwaliteit van bewijs kunnen verlagen*

  • Ernstige of zeer ernstige beperkingen in de kwaliteit van de studie
  • Indirectheid van het bewijs
  • Belangrijke inconsistentie tussen studies
  • Imprecisie
  • Grote kans op ‘publicatiebias’

Factoren die de

kwaltiteit van bewijs kunnen verhogen**

  • Sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 2 (< 0,5) gebaseerd op consistent bewijs uit twee of meer observationele studies, zonder plausibele ‘confounders’ (+1)
  • Zeer sterk bewijs voor een associatie – significant relatief risico van > 5 (< 0,2) gebaseerd op direct bewijs zonder belangrijke bedreigingen voor de validiteit (+2)
  • Bewijs voor een dosis respons gradiënt (+1)
  • Alle plausibele ‘confounders’ zonder het effect te hebben verminderd (+1)

* Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met 1 stap of bij zeer ernstige beperkingen met 2 stappen.

** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias.

 

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde studies zijn overzichtelijk weergegeven als ‘karakteristieken en resultaten van geïncludeerde studies’. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur met betrekking op de vooraf opgestelde uitkomstmaten zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs middels GRADE

De kracht van het wetenschappelijke bewijs is bepaald volgens de GRADE-methode. (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag (zie tabel 2). Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie. [Schünemann, 2013]

 

Tabel 2. Kwaliteit van bewijs van conclusies volgens GRADE

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten werden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overige overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn voor zowel de GRADE- en EBRO-methodiek gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs, de belangrijkste overige overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht of het niveau van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling.

Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Organisatie van zorg

 

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 8.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld in een commentaarformulier/tabel en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd. Zie daarvoor paragraaf ‘Autorisatie’.

 

Autorisatie

De richtlijn is geautoriseerd door de NVDV, NHG, V&VN, NIP, NVKG, NVK, HPN, NVI en NVvAKI op 10-05-2022.

Volgende:
Diagnostiek