Diagnostiek
Uitgangsvraag
Welke vorm van diagnostiek (anamnese, lichamelijk onderzoek, aanvullend onderzoek) moet minimaal verricht worden bij chronische jeuk?
Aanbeveling
Voor het diagnostisch traject van chronische jeuk kan door middel van anamnese en lichamelijk onderzoek onderscheid worden gemaakt tussen jeuk met en jeuk zonder primaire huidafwijkingen en tussen gelokaliseerde en gegeneraliseerde jeuk.
In geval van gegeneraliseerde jeuk zonder primaire huidafwijkingen is het aangewezen een oriënterend internistisch (tractus)anamnese en een oriënterend internistisch lichamelijk onderzoek uit te voeren.
Bij chronische jeuk zonder zichtbare primaire huidafwijkingen (en/of secundaire huidafwijkingen) is het zinvol om initieel een beperkt aanvullend bloedonderzoek te verrichten om screenend onderliggende niet-dermatologische aandoeningen op het spoor te komen.
Initieel kunnen de volgende bepalingen als minimum-set screenend onderzoek worden aangevraagd: bloedbeeld met leukocyten-differentiatie, ontstekingswaarden, ferritine, leverenzymen en nierfunctie, TSH en een nuchtere glucose. Zie tabel 6.
Bij chronische jeuk zonder zichtbare primaire huidafwijkingen (en/of secundaire huidafwijkingen) dient aanvullend beeldvormend onderzoek alleen gedaan te worden als daar een indicatie voor is. Routinematig inzet van beeldvormend onderzoek wordt afgeraden.
Vraag bij alle patiënten met chronische jeuk naar de ernst van de jeukklachten en de impact hiervan op het dagelijks functioneren.
Bij afwezigheid van huidafwijkingen en/of afwezigheid van een anamnese verdacht voor een allergie wordt geadviseerd om terughoudend te zijn met allergologisch onderzoek.
Vanwege mogelijke maternale en foetale risico’s is het raadzaam een gynaecoloog te consulteren in het geval van pemfigoïd gestationis (PG) en intrahepatic cholestasis of pregnancy (ICP).
Onderbouwing
Samenvatting literatuur
In het geval van chronische jeuk zonder zichtbare primaire huidafwijkingen is het zinvol om een beperkt aanvullend bloedonderzoek te verrichten om screenend onderliggende niet-dermatologische aandoeningen op het spoor te komen. Initieel kunnen de volgende bepalingen als minimum-set screenend onderzoek worden aangevraagd: bloedbeeld met leukocyten-differentiatie, ontstekingswaarden, ferritine, lever- en nierfunctie, TSH en een nuchtere glucose.
Op basis van bevindingen van de anamnese en het lichamelijk onderzoek kan vervolgens eventueel gericht aanvullend bloedonderzoek worden ingezet, bijvoorbeeld op HIV of hepatitis-serologie, of worden doorverwezen (zie ook de tabellen 4 en 5)
Op indicatie kan aanvullend onderzoek ingezet worden, bijvoorbeeld de inzet van faeces-onderzoek in geval van verdenking op een parasitaire infectie als onderliggende oorzaak van chronische jeuk (zie tabel 4). Routinematig aanvullend onderzoek (bijvoorbeeld beeldvormend onderzoek gericht op maligniteiten-screening) lijkt een te beperkte opbrengst te geven om aanbevolen te worden bij chronische jeuk zonder klachten om een onderliggende aandoening zoals een maligniteit op het spoor te komen. In selecte gevallen van plots ontstane ernstige jeuk zonder duidelijke uitlokkende oorzaken of begeleidende symptomen kan maligniteiten-screening overwogen worden.
Afname van een huidbiopt is vooral zinvol in geval van verdenking op een dermatologische aandoening (dus bij aanwezigheid van primaire huidafwijkingen) én wanneer er twijfel bestaat over de diagnose.
Bij gegeneraliseerde jeuk zonder zichtbare primaire huidafwijkingen is het in de regel niet zinvol om een huidbiopt af te nemen. Slechts in selecte gevallen (zoals ernstig therapieresistente chronische jeuk bij ouderen > 65 jaar) kan in de 2e lijn een huidbiopsie voor directe immuunfluorescentie van normaal ogende huid en serologisch onderzoek overwogen worden om ‘onzichtbare dermatosen’ zoals een nonbulleus pemfigoïd te diagnosticeren. (Lamberts A, Meijer JM, Pas HH, Diercks GFH, Horváth B, Jonkman MF. Nonbullous pemphigoid: Insights in clinical and diagnostic findings, treatment responses, and prognosis. J Am Acad Dermatol. 2019 Aug;81(2):355-363. doi: 10.1016/j.jaad.2019.04.029. Epub 2019 Apr 19. PMID: 31009674.)
Diagnostiek naar allergische etiologie
Jeuk kan ook een uiting zijn van een allergie of intolerantie. De betrouwbaarheid van allergologisch onderzoek in de vorm van huidpriktesten, een serologisch onderzoek op IgE middels fluorescentie-enzym immunoessay (FEIA) of contact-allergisch onderzoek is sterk afhankelijk van de voorafkans hierop, dus van het huidbeeld en klachtenpatroon.
Bij afwezigheid van een huidbeeld bij chronische jeuk, maar bij aanwezigheid van een atopische constitutie, kan bij een screenende skinpricktest of IgE FEIA een sensibilisatie gevonden worden waarvan de relatie met de jeukklachten niet vast staat. Het volgen van een dieet op basis van onderzoek met klinisch niet-relevante positieve uitslagen geeft bij volwassenen met atopie geen verbetering, maar kan wel gepaard gaan met relevante deficiënties. Een huidpriktest of IgE FEIA dient daarom alleen te worden verricht bij de daarvoor passende indicaties; verdenking op acute voedselallergie, een inhalatie- of insectenallergie met hierbij passende anamnese.
Er is onvoldoende bewijs voor bijdrage van screening middels serologisch onderzoek naar immunoglobuline G (IgG) bij chronische jeuk. Het bepalen van histamine metabolieten dient beperkt te worden tot bij een klinische verdenking op een mestcel gerelateerde ziekte of in het kader van een anafylactische reactie.
Er is één retrospectieve studie verricht naar de mogelijke bijdrage van contact-allergisch onderzoek bij prurigo patiënten. Er werd een vrijwel vergelijkbaar aantal sensibilisaties aangetroffen in de groep met prurigo als in vergelijking met de gemiddelde populatie in het betreffende centrum, behoudens een iets verhoogde sensibilisatie voor sodium lauryl sulfate. Het is echter hierbij onbekend of dat het vermijden van aangetroffen sensibilisaties ook daadwerkelijk heeft geleid tot minder klachten.
Tabel 6. Aandachtspunten voor laboratorium onderzoek bij chronische jeuk
Soort jeuk |
Indicatie |
Aandachtspunten |
Gegeneraliseerde jeuk |
Screenend laboratoriumonderzoek
|
|
Op indicatie
|
|
|
|
||
Sterke verdenking op atopie (bv. allergische rhinitis):
|
||
Verdenking op leveraandoening/cholestase:
|
||
Verdenking op maligniteit:
|
||
Verdenking op neurologische aandoening:
|
||
Verdenking op “onzichtbare” huidaandoening (zoals non-bulleus pemfigoïd)
|
||
Jeuk met primaire huidafwijkingen |
Verdenking op primaire dermatologische aandoening
|
|
|
|
|
|
|
Zoeken en selecteren
Voor deze uitgangsvraag is er geen systematische literatuuranalyse verricht. De overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op de European S2k Guideline on Chronic Pruritus uit 2019 en op basis van expert opinion van de werkgroep en is specifiek voor de Nederlandse situatie.
Anamnese
Bij chronische jeukklachten is de anamnese een essentiële eerste stap om te achterhalen wat de etiologie van de jeuk zou kunnen zijn. Daarnaast is het ook van belang om richting te geven voor inzet van aanvullend onderzoek. Typische richtinggevende kenmerken uit de anamnese die soms al zelfs al tot de diagnose kunnen leiden zijn bijvoorbeeld de duur van de jeuk, lokalisatie, verloop van de jeuk in de tijd en verlichtende en verergerende factoren. Ook informatie over de patiënt zoals voorgeschiedenis (let op atopie), sociale anamnese, woonruimte, beroep, jeuk bij huisgenoten en familieanamnese zijn essentieel om uit te vragen.
Een belangrijke differentiërende vraag bij chronische jeuk is hoe de huid er initiëel uitzag bij het ontstaan van de jeukklachten. Hierdoor kan er een onderscheid worden gemaakt tussen jeuk met en jeuk zonder zichtbare huidafwijkingen. Een andere differentiërende vraag is of er sprake is van gelokaliseerde of gegeneraliseerde jeuk.
Wanneer jeuk ontstaat op zichtbaar aangedane huid met bijvoorbeeld erytheem, papels of vesikels (zogenoemde primaire huidafwijkingen), moet gedacht worden aan een dermatologische aandoening. Als er jeuk ontstaat op een zichtbaar normale, niet-aangedane huid (chronische jeuk zonder huidafwijkingen) is een huidziekte minder waarschijnlijk en moet - na het uitsluiten van een droge huid - gedacht worden aan een niet-dermatologische oorzaak. Een uitgebreide internistische anamnese is dan noodzakelijk. Het acroniem HUIDPASTA kan als ezelsbruggetje helpen om een compleet beeld te krijgen. HUIDPASTA staat voor Hodgkin, Uremie, Icterus, Diabetes, Psychogeen, Anemie, Senilitas, Toxicodermie en Ancylostoma.
Aandachtspunten hierbij zijn o.a. aanwezigheid van algemene symptomen (o.a. koorts, ongewenst gewichtsverlies, nachtzweten), reis-anamnese (tropen-bezoek in het bijzonder), risico op een SOA, medicatiegebruik en middelenmisbruik (zie ook tabel 3). Geneesmiddelen die relatief frequent gelieerd zijn met jeuk zijn onder meer opioïden, chloroquine (met name bij patiënten van Afrikaanse afkomst), ACE-remmers en statines. Het gebruik van de oncologische immuuntherapieën met checkpoint-inhibitoren zoals nivolumab gaat frequent gepaard met heftige jeuk. Drugsgebruik (met name cocaïne en amfetamine) kan ook leiden tot jeuk.
Bij gelokaliseerde jeuk is de lokatie uiteraard van belang. Diagnoses die passen bij gelokaliseerde jeuk zijn bijvoorbeeld notalgia paraesthetica, brachioradiale jeuk of post-herpetische neuralgie.
Het is belangrijk om de impact en ernst van de jeukklachten uit te vragen; achter de zin ‘ik heb liever pijn dan jeuk dokter’ kan veel leed zitten. Ga na of er sprake is van slaapproblematiek, wat de impact van de jeuk is op werk en relaties en of er aanwijzingen zijn voor schaamte, angst of depressie. Gevalideerde meetinstrumenten als gouden standaard ontbreken bij jeuk, maar een visual analogue scale (VAS) of numeric rating scale (NRS) zijn eenvoudige tools om de jeuk een score toe te kennen en behulpzaam om de jeuk-intensiteit te vervolgen.
Jeuk is een prominente klacht bij alle zwangerschapsdermatosen. Vroegtijdige herkenning van deze zwangerschapsdermatosen is van belang, niet alleen voor het selecteren van de optimale therapiekeuze, maar ook vanwege mogelijke maternale en foetale risico’s. Dit geldt voor pemfigoïd gestationis (PG) en intrahepatic cholestasis of pregnancy (ICP).
Tabel 3. Aandachtspunten voor anamnese bij chronische jeuk (zonder primaire huidafwijkingen)
Kenmerk van jeuk |
Aandachtspunt |
Duur van jeuk |
Onderscheid tussen acute (duur jeukklachten < 6 weken) en chronische jeuk (> 6 weken)
|
Ontstaan van jeuk |
Wanneer de jeuk is ontstaan op een initieel normaal ogende huid zonder huidafwijkingen, dient te worden gedacht aan een niet-dermatologische oorzaak.
|
Kwaliteit van jeuk |
Jeuk gepaard gaand met een brandend, prikkend of stekend gevoel past bij urticaria en bij neuropathische vormen van jeuk.
|
Locatie van jeuk |
Het is klinisch relevant om onderscheid te maken tussen gelokaliseerde jeuk en gegeneraliseerde jeuk. Gelokaliseerde jeuk met zichtbare primaire huidafwijkingen wordt meestal veroorzaakt door een inflammatoire huidaandoening. Gelokaliseerde jeuk op niet-aangedane huid zonder zichtbare huidafwijkingen is suggestief voor een neurologische aandoening. Zo is gelokaliseerde jeuk op de rug typisch voor notalgia paraesthetica; jeuk op de latere zijde van de (boven)-armen is passend bij brachioradiale jeuk. Bij gegeneraliseerde jeuk zonder zichtbare primaire huidafwijkingen moet gedacht worden aan een interne, neurologische (denk ook aan bijkomende sensibele verschijnselen) of psychiatrische oorzaak, maar ook aan de mogelijkheid van bijwerking op een geneesmiddel of middelenmisbruik.
|
Intermitterend of continu jeuk |
Intermitterende jeuk kan passen bij urticaria, constante jeuk is meer suggestief voor eczeem of een interne aandoening.
|
Tijdsbeloop van jeuk |
Gegeneraliseerde jeuk in de nacht in combinatie met koude rillingen, vermoeidheid en algemene symptomen (bijv. gewichtsverlies, koorts, nachtzweten) wijst op een maligniteit, zoals een Hodgkin lymfoom. Jeuk in de avond kan passen bij scabiës. Jeuk in de wintermaanden is suggestief voor jeuk t.g.v. een droge huid en eczeem.
|
Triggerfactoren van jeuk
|
Toename van jeuk bij lichamelijke inspanning past bij constitutioneel eczeem, cholinergische jeuk of cholinergische urticaria.
Jeuk die uitgelokt wordt door afkoelen na een warme douche/bad kan wijzen op droge huid, aquagene jeuk of polycythaemia vera.
|
Ernst van jeuk |
Inschatting van de ernst van de jeuk en vervolgen van de jeuk-intensiteit kan m.b.v. een numeric rating scale (NRS) of visual analogue scale (VAS).
Mate van slaapproblemen door jeuk.
Impact van jeukklachten op kwaliteit van leven, werk, relaties.
Aanwijzingen voor een depressie.
|
Mensen in de omgeving last van jeuk
|
De aanwezigheid van jeuk bij een of meerdere huisgenoten is suggestief voor scabiës.
|
Voorgeschiedenis van huidaandoening/allergieën |
Is de patiënt bekend met een dermatologisch belaste voorgeschiedenis met bijvoorbeeld eczeem of psoriasis, dan is de kans groot dat de jeukklachten gerelateerd zijn aan een opvlamming van de pre-existente huidaandoening.
|
Atopische constitutie |
Een atopische constitutie (d.w.z. een voorgeschiedenis van constitutioneel eczeem, allergische rhinitis, allergisch astma of voedselallergie) dient standaard uitgevraagd te worden.
|
Voorgeschiedenis van interne aandoeningen
|
Is de patiënt bekend met bijvoorbeeld een nier- of leveraandoening? |
Algemene symptomen |
Koorts, algemene malaise, nachtzweten, koorts, anorexia, gewichtsverlies.
|
Internistische (tractus) anamnese |
Indien sprake is van gegeneraliseerde jeuk zonder zichtbare huidafwijkingen, is een orrienterend internistische anamnese noodzakelijk. Zijn er klachten wijzend op interne ziektebeelden zoals diabetes mellitus, nier- of leveraandoening?
|
Reis-anamnese |
In het bijzonder een tropenbezoek
|
Seksuele anamnese |
Risico-inschatting voor HIV
|
Medicatiegebruik |
Een compleet overzicht van medicatie-gebruik dient in kaart gebracht te worden met extra aandacht voor medicatie-veranderingen in de voorgaande 12 maanden voor het ontstaan van jeuk. Tevens gebruik van over-the-counter medicatie en drugs-gebruik.
|
Familieanamnese
|
Is er sprake van een belaste familieanamnese voor huidaandoeningen of atopie? |
Sociale anamnese
|
Mogelijke relatie van de klachten met werk/hobbies? |
Tabel 4. Systemische aandoeningen die jeuk kunnen veroorzaken
ziektegroepen |
ziekten |
Metabole en endocriene oorzaken |
Chronische nierinsufficiëntie Leverziekten Hyperparathyroïdie Hyper- en hypothyreoïdie Ijzergebrek Diabetes mellitus
|
Infectieuze oorzaken |
HIV en AIDS
|
Hematologische oorzaken |
Polycythaemia vera, myeloproliferatieve ziekten, lymfomen (bijvoorbeeld Hodgkin lymfoom)
|
Neurologische oorzaken |
Multipele sclerose Hersentumoren Notalgia paresthetica Brachioradiale pruritus Postherpetische neuralgie Dunne-vezel neuropathieën
|
Psychiatrische en psychosomatische oorzaken |
Depressie Angst Wanen en hallucinaties Obsessieve-compulsieve stoornissen
|
Maligniteiten
|
O.a. gastrointestinale tumoren, hematologische tumoren, bottumoren |
Zwangerschap
|
Polymorphic eruption of pregnancy (PEP) Pemfigoid gestationis (PG) Intrahepatic cholestasis of pregnancy (ICP) Atopic eruption of pregnancy (AEP) |
Lichamelijke onderzoek
Een belangrijk aandachtspunt bij het lichamelijk onderzoek is de aan- of afwezigheid van huidafwijkingen. Inspectie van de gehele huid, inclusief scalp, nagels en anogenitaal gebied is nodig. Huidafwijkingen kunnen soms subtiel aanwezig zijn. Scabiës kan beperkte huidafwijkingen geven. Een droge huid, gekenmerkt door fijne schilfering en barstjes van de huid (craquelé huid), kan evengoed eenvoudig over het hoofd gezien worden.
Het is van belang onderscheid te maken tussen primaire en secundaire huidafwijkingen:
Primaire huidafwijkingen: hieronder vallen inflammatoire papels, plaques, erytheem, vesikels, bullae etc. Primaire huidafwijkingen wijzen vaker op een dermatologische oorzaak.
Secundaire huidafwijkingen: hieronder vallen huidafwijkingen ten gevolge van chronisch krabben en/of wrijven, zoals excoriaties, prurigo-papels, pigmentverschuivingen (hypo- of hyper-pigmentaties), dermografie en vergroving van het huidreliëf (lichenificatie). De aanwezigheid van secundaire huidafwijkingen kan passen bij een huidziekte, maar ook wijzen op een interne, neurologische of psychogene oorzaak.
In geval van gegeneraliseerde jeuk zonder primaire huidafwijkingen is het aangewezen een volledig lichamelijk onderzoek uit te voeren, zoekend naar bijvoorbeeld zichtbare stigmata van leverziekten, endocrinologische aandoeningen, anemie etc. Hoewel de opbrengst van het lichamelijk onderzoek waarschijnlijk beperkt is, kan het wel richting geven voor verder aanvullend onderzoek.
Bij gelokaliseerde jeuk is nauwkeurige inspectie van het desbetreffende lichaamsgebied aangewezen (bijvoorbeeld anale jeuk ten gevolge van hemorroïden).
Tabel 5. Aandachtspunten voor lichamelijk onderzoek bij chronische jeuk
Soort jeuk |
Aandachtpunt |
Zichtbare huidafwijkingen |
Onderscheid maken in primaire en secundaire huidafwijkingen.
|
Gelokaliseerde jeuk |
Nauwkeurige inspectie van het betreffende gebied
|
Gegeneraliseerde jeuk |
Algemeen (internistisch) lichamelijk onderzoek:
|
Referenties
- Weisshaar E, Szepietowski JC, Dalgard FJ, et al. European S2k Guideline on Chronic Pruritus. Acta Derm Venereol. 2019;99(5):469-506. doi:10.2340/00015555-3164
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 30-06-2022
Laatst geautoriseerd : 10-05-2022
Geplande herbeoordeling :
Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn chronische jeuk herziening 2022 en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn chronische jeuk herziening 2022. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn over chronische jeuk is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen voor de diagnostiek, begeleiding, behandeling en follow-up van patiënten met chronische jeuk.
Doelgroep De richtlijn is bedoeld voor alle betrokken beroepsgroepen. Voor huisartsen geldt primair de NHG-Standaard. Als de huisarts bij patiënten met chronische jeuk niet meer met de NHGStandaard uitkomt, kan de huisartsen gebruikmaken van deze richtlijn. Voor patiënten zijn afgeleide producten gemaakt, zoals te vinden op de websites van de betrokken patiëntenvereniging(en) en op www.thuisarts.nl.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met chronische jeuk en patiëntenvertegenwoordiger(s), vanuit het HPN (zie hiervoor het overzicht van de werkgroepleden de tabel hieronder). Wetenschappelijke verenigingen zoals NVDV, NVVN, NHG, NVKG, NVK, NIP, NVH, V&VN en HPN en stakeholders zoals VIG, NVZ, V&VN, KNMP, NFU, ZN, ZiNL en de patiëntenfederatie werden voor de knelpunten analyse en commentaarronde uitgenodigd.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroeplid |
Affiliatie en vereniging |
Dhr. Dr. H.B. Thio, dermatoloog, (voorzitter) |
Erasmus MC, Rotterdam, NVDV |
Dhr. Dr. D.M.W. Balak, dermatoloog |
UMC Utrecht, NVDV |
Dhr. Drs. Z. Çiftçi (secretaris) (vanaf februari 2020) |
Bureau NVDV, Utrecht, NVDV |
Dhr. Drs. T. Boere (secretaris) (tot februari 2020) |
Bureau NVDV, Utrecht, NVDV |
Mw. Dr. M.C. Bolling, dermatoloog |
UMC Groningen, NVDV |
Dhr. Dr. J.J.E. van Everdingen, dermatoloog n.p. |
Directeur NVDV, Utrecht |
Dhr. Dr. R.A. Faaij, klinisch geriater |
Diakonessenhuis, Utrecht, NVKG |
Dhr. Drs. P.M.J.H. Kemperman, dermatoloog |
Amsterdam UMC & Dijklander ziekenhuis, Purmerend, NVDV |
Mw. Drs. T.A. Kouwenhoven, dermatoloog i.o. |
Radboudumc. Nijmegen, NVDV |
Dhr. Drs. A.S.H.J. Lokin, dermatoloog i.o. |
Amsterdam UMC, NVDV |
Mw. Drs. H. Heineman, huisarts |
Groningen, NHG |
Mw. L. Meerkerk, verpleegkundig specialist |
Haaglanden MC, den Haag, V&VN |
Mw. Drs. H. Rijk-van Gent, kinderarts |
Antonius ziekenhuis, Sneek, NVK |
Dhr. Dr. R. Rosken, internist-allergoloog-immunoloog |
Zaans Medisch Centrum, NVvAKI |
Mw. Dr. M.E. Schram, dermatoloog |
ZBC Multicare, Hilversum, NVDV |
Mw. Dr. S. Spillekom- van Koulil, psycholoog |
Radboud UMC, Nijmegen, NIP |
Mw. Drs. M. Stolting (secretaris) (vanaf september 2021) |
Bureau NVDV, Utrecht, NVDV |
Mw. E. Swanborn |
Voorzitter HPN |
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben bij aanvang van en na het afronden van de richtlijn schriftelijk verklaard of zij in de laatste twee jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen is opgenomen in bijlage 3. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVDV.
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief doordat er patiëntenvertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep (zie ook samenstelling van de werkgroep). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan HPN.
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.
Werkwijze
De werkgroep chronische jeuk heeft in 2019-2021 de vraag- en doelstellingen van deze richlijn met elkaar afgestemd en uitgewerkt. De ontwikkeling van deze richtlijn is gebaseerd op de European S2k Guideline on Chronic Pruritus van the European Dermatology Forum (EDF) en the European Academy of Dermatology and Venereology (EADV).
Hieronder wordt de werkwijze van de richtlijn 2021 verder toegelicht.
Ten tijde van het tot stand komen van de richtlijnwerkgroep chronische jeuk waren enkele nieuwe, belangrijke publicaties verschenen die hoofdzakelijk als bouwsteen hebben gediend bij het opstellen van deze richtlijn.
Hoofdzakelijk gaat het hier om de European S2k Guideline on Chronic Pruritus van the European Dermatology Forum (EDF) en the European Academy of Dermatology and Venereology (EADV) uit 2019. Daar de Europese werkgroep in hun richtlijn met algemene literatuur zoekacties heeft gezocht naar wetenschappelijke onderbouwing van de uitgangsvragen over de algehele klinische benadering van de patiënt met chronische jeuk, is er door de Nederlandse richtlijnwerkgroep besloten om niet hetzelfde pad te bewandelen en om de focus en de middelen van wetenschappelijke onderbouwing toe te spitsen op enkele belangrijke aspecten van de behandeling van CP. Hiervoor heeft de werkgroep bij de eerste vergadering een selectie gemaakt van 6 verschillende behandelmethoden/interventies welke uitvoerig zijn uitgezocht middels systematische literatuur zoekacties en beoordeling van de methodologische kwaliteit middels de GRADE-methode.
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. [Medisch Specialistische Richtlijnen] Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. [Brouwers 2010] Voor een stap-voor-stapbeschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt, wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt).
Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Knelpuntenanalyse
In de eerste vergadering zijn knelpunten en wensen ten aanzien van de richtlijn geïnventariseerd door de werkgroepleden. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door NVVN, NHG, NVKG, NVK, NIP, NVH, V&VN, HPN, NIV en KNMP. Tevens werden
uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Per uitgangsvraag zijn klinisch relevante uitkomstmaten opgesteld, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten is gekeken. De werkgroep heeft deze uitkomstmaten gewaardeerd volgens hun relatieve klinisch belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen is aan de hand van specifieke zoektermen een systematische zoekstrategie uitgevoerd in (verschillende) elektronische databases Embase en MEDLINE. In eerste instantie is gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De aldus gevonden studies zijn door twee arts-onderzoekers (TB en EdB) onafhankelijk van
elkaar geselecteerd op basis van titel en abstract en vooraf opgestelde selectiecriteria. Bij discrepantie is een derde persoon gevraagd. De beoordeling en uiteindelijke selectie op basis van volledige tekst is gedaan door arts-onderzoeker(s) van de NVDV. De geselecteerde studies zijn gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
De beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs/onderzoeksgegevens is in de richtlijn voor het grootste deel tot stand gekomen met de GRADE-methode.
Bij de GRADE-methode (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) worden individuele studies systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB)-tabellen, deze zijn op te vragen via de NVDV. Hiervoor is gebruikgemaakt van de Cochrane risk of bias tool. [Higgins 2011]
Tabel 1 geeft een kort overzicht van de indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE. Een volledige uitleg over de GRADE-methode valt buiten het bestek van deze richtlijn, zie hiervoor het ‘GRADE handbook’. [Schünemann 2013, www.gradeworkinggroup.com]
Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies volgens GRADE
GRADE-systeem |
|
Type bewijs |
|
Factoren die de kwaliteit van bewijs kunnen verlagen* |
|
Factoren die de kwaltiteit van bewijs kunnen verhogen** |
|
* Elk criterium kan de kwaliteit verminderen met 1 stap of bij zeer ernstige beperkingen met 2 stappen.
** Verhogen kan alleen indien er geen beperkingen zijn t.a.v. de studiekwaliteit, imprecisie, inconsistentie, indirectheid en publicatiebias.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde studies zijn overzichtelijk weergegeven als ‘karakteristieken en resultaten van geïncludeerde studies’. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur met betrekking op de vooraf opgestelde uitkomstmaten zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs middels GRADE
De kracht van het wetenschappelijke bewijs is bepaald volgens de GRADE-methode. (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag (zie tabel 2). Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie. [Schünemann, 2013]
Tabel 2. Kwaliteit van bewijs van conclusies volgens GRADE
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten werden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overige overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn voor zowel de GRADE- en EBRO-methodiek gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs, de belangrijkste overige overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht of het niveau van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling.
Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 8.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld in een commentaarformulier/tabel en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd. Zie daarvoor paragraaf ‘Autorisatie’.
Autorisatie
De richtlijn is geautoriseerd door de NVDV, NHG, V&VN, NIP, NVKG, NVK, HPN, NVI en NVvAKI op 10-05-2022.