Chirurgische correctie blepharo-/dermatochalasis, blepharoptosis en wenkbrauwptosis

Initiatief: NVPC Aantal modules: 20

Indicaties voor ptosiscorrectie

Uitgangsvraag

Wat zijn de indicaties voor ptosiscorrectie?

Aanbeveling

Overweeg een ptosiscorrectie indien de levatorfunctie tenminste 11 mm bedraagt bij:

  • Een hangend bovenooglid dat de pupil deels bedekt;
  • Een verschil in MRD1 van ten minste 2 mm;
  • Een door de patiënt gepercipieerde lage ooglidstand waarbij de pupillen nog vrij zijn;

 

Indien er bij het optillen van het hangende ooglid een contralaterale ptosis optreedt:

Waarschuw de patiënt dat er na correctie van het hangende ooglid een ptosis aan de andere zijde kan optreden. Overweeg in overleg met de patiënt in één tempo beiderzijds ptosiscorrectie te verrichten.

 

Wees bedacht op onderliggende pathologie indien de levatorfunctie minder dan 11 mm bedraagt.

 

Verwijs de patiënt naar een centrum met voldoende ervaring in de behandeling van niet-aponeurogene ptosis indien:

  • de levatorfunctie minder dan 11 mm bedraagt;
  • patiënt bekend is met spierziekten of neurologische afwijkingen.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

Niet van toepassing, omdat geen systematic review verricht is.

 

Waarden en voorkeuren

Er kan een verschil zijn per operateur waar de één bij kleinere links/rechts verschillen zal adviseren om te behandelen vergeleken met een andere operateur. Ook kan de verwachting van een patiënt afwijken van die van de operateur. Zo kan een correct uitgevoerde ptosiscorrectie toch tot ontevredenheid bij de patiënt leiden als bijvoorbeeld de overtollige huid niet ook wordt gecorrigeerd. Omgekeerd kan de wens van de patiënt alleen maar zijn om beter te kunnen zien en hoeft deze niet per se een behandeling van het overtollige huid of de wenkbrauw. Aan de hand van “shared decision making” kunnen chirurg en patiënt bepalen of en zo ja welke interventie er kan worden uitgevoerd en wat er daarvan verwacht mag worden.

 

Kosten en middelen

Het toepassen van de aanbevelingen zal naar verwachting van de richtlijncommissie geen effect hebben op de kosten en middelen, omdat de aanbevelingen grotendeels al aansluiten bij de thans toegepaste methoden.

 

Indien de patiënt voldoet aan de door zijn/haar verzekering opgestelde criteria voor vergoeding van behandeling, kan een aanvraag worden ingediend bij de verzekering.

 

Professioneel perspectief

Ptosis van het bovenooglid kan veel oorzaken hebben. Bij myogene ptosis is er sprake van een vermindering van de functie (amplitude) van de levatorspier. Dit kan congenitaal optreden, maar ook secundair aan spierziekten zoals dystrophia myotonica of bij afwijkingen van de mitochondriale functie zoals bijvoorbeeld bij Chronisch Progressieve Externe Ophthalmoplegie (CPEO) en daaraan verwante syndromen. Bij neurogene ptosis zijn er afwijkingen van de innervatie van de levatorspier, zoals bij een N III parese, maar ook kan afwijkende innervatie van de spier van Müller een rol spelen, zoals bij het syndroom van Horner. Een afwijking van de neuromyogene prikkeloverdracht veroorzaakt ptosis bij (oculaire) myasthenie. Bij abnormale ooglidbewegingen kan er sprake zijn van een Marcus Gunn jaw-winking ptosis. Er kan mechanische ptosis optreden ten gevolge van toename van gewicht van het bovenooglid (zoals bij Giant Papillary Conjunctivitis secundair aan het dragen van zachte contactlenzen, of een orbitale tumor) of door verlittekening na trauma, waaronder eerdere chirurgische interventie.

In deze richtlijn beperken we ons echter tot de “aponeurogene” ptosis. Dat is ptosis die veroorzaakt wordt door veranderingen van de levator aponeurose. Deze veranderingen leiden in het algemeen tot uitrekken van de levator aponeurose, waardoor ptosis optreedt. Dergelijke veranderingen kunnen optreden ten gevolge van veroudering (de involutionele oorzaak), maar ook ten gevolge van het dragen van harde dan wel zachte contactlenzen. In deze gevallen is het oorzakelijk mechanisme niet duidelijk. In zeer zeldzame gevallen kan een aponeurogene ptosis optreden ten gevolge van orbitaal trauma.

Bij aponeurogene ptosis bestaat het klinisch beeld uit ptosis in combinatie met een goede levatorfunctie (tenminste 11 mm) en vaak een hoge huidplooi (skin crease) in het bovenooglid. Bij involutionele aponeurogene ptosis is de patiënt vrijwel altijd ouder dan 60 jaar. Anamnestisch is de ptosis bij hen geleidelijk ontstaan. Bij patiënten jonger dan 60 jaar is er anamnestisch vrijwel altijd sprake van het (langdurig) dragen van contactlenzen (van den Bosch et al.,1992; Verhoekx et al., 2019; Bleyen et al., 2011).

 

Correctie van aponeurogene ptosis kan worden verricht via een anterieure benadering, door middel van plicatie of inkorten van de levator aponeurose, of door middel van een posterieure benadering waarbij resectie plaatsvindt van een deel van de conjunctiva en spier van Müller en soms een deel van de tarsale plaat (Ben Simon et al., 2005). Bij de indicatie voor 1- of 2-zijdige ingreep dient men bewust te zijn van wet van de symmetrische innervatie, de wet van Hering. Hiervan is sprake indien, bij manueel optillen van het hangende ooglid, aan de andere zijde een ptosis optreedt. In dat geval moet de operateur met de patiënt bespreken dat er na correctie van het hangende ooglid een ptosis van het contralaterale ooglid kan optreden, waarvoor operatieve interventie nodig kan zijn. Als alternatief kan de operateur voorstellen beide bovenoogleden in één tempo te opereren.

 

Er bestaat geen operatie-indicatie bij unilaterale ptosis met een verschil in MRD1 van minder dan 2 mm, omdat de betrouwbaarheid van de uitkomst van de operatie daarvoor te gering is. (nb: MRD-1 = Margin Reflex Distance 1; de verticale afstand tussen de reflex op de cornea van een op ooghoogte gehouden lampje tot de rand van het bovenooglid terwijl de patiënt recht uitkijkt).

Het staat de chirurg in voorkomende gevallen vrij van deze regel af te wijken, mits met de patiënt wordt besproken dat de voorspelbaarheid van ptosischirurgie beperkt is en dat (aanvullende) correctie (wederom) tot een asymmetrisch resultaat en bijwerkingen kan leiden.

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid van de aanbeveling(en)

Deze aanbevelingen stemmen in grote lijnen overeen met de huidige praktijk en huidige regel-geving. Derhalve mag worden aangenomen dat onderstaande aanbevelingen aanvaardbaar en haalbaar zijn voor alle stakeholders.

Onderbouwing

Een op latere leeftijd verworven hangend ooglid ontstaat in de meeste gevallen door verslapping/uitrekking van de levator aponeurose. Het inkorten hiervan kan hinderlijke klachten verhelpen, zoals gezichtsveldverlies of storende asymmetrie. Er zijn echter ook andere oorzaken (neurologisch, myogeen) waarbij de behandeling een andere benadering behoeft. Hier is de levatorfunctie meestal minder dan 11 mm. Bij een ogenschijnlijke eenzijdige ptosis kan het contralaterale oog na de ingreep gaan zakken. Een juiste indicatiestelling en bespreking van verwachtingen is van groot belang.

Er is geen systematische literatuuranalyse verricht. Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is gebruik gemaakt van expert opinion en relevante publicaties (zie overwegingen).

  1. Ben Simon GJ, Lee S, Schwarcz RM, McCann JD, Goldberg RA. External levator advancement vs Müller's muscle-conjunctival resection for correction of upper eyelid involutional ptosis. Am J Ophthalmol. 2005; 140: 426-32. doi: 10.1016/j.ajo.2005.03.033.
  2. Bleyen I, Hiemstra CA, Devogelaere T, van den Bosch WA, Wubbels RJ, Paridaens DA. Not only hard contact lens wear but also soft contact lens wear may be associated with blepharoptosis. Can J Ophthalmol. 2011; 46: 333-6. doi: 10.1016/j.jcjo.2011.06.010.
  3. Saonanon P, Sithanon S. External levator advancement versus Müller muscle-conjunctival resection for aponeurotic blepharoptosis: a randomized clinical trial. Plast Reconstr Surg. 2018; 141: 213e-219e. doi: 10.1097/PRS.0000000000004063.
  4. van den Bosch WA, Lemij HG. Blepharoptosis induced by prolonged hard contact lens wear. Ophthalmology. 1992; 99: 1759-65. doi: 10.1016/s0161-6420(92)31725-7.
  5. Verhoekx JSN, Detiger SE, Muizebelt G, Wubbels RJ, Paridaens D. Soft contact lens induced blepharoptosis. Acta Ophthalmol. 2019; 97: e141-e142. doi: 10.1111/aos.13863.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 10-06-2021

Laatst geautoriseerd  : 10-06-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Mond- Kaak- en Aangezichtschirurgie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog en B.S. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog, en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

Deze richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met:

  • Oogvereniging/Oog in oog
  • Patiëntenfederatie Nederland

Doel en doelgroep

Doel

Het doel is het ontwikkelen van een up-to-date multidisciplinaire richtlijn voor volwassen patiënten met een blepharo-/dermatochalasis, blepharoptosis of wenkbrauwptosis om daarmee de zorg voor deze patiënten in Nederland te optimaliseren.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij volwassen patiënten die een blepharoplastiek/correctie dermatochalasis, ptosiscorrectie of wenkbrauwlift (hebben) ondergaan.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor volwassen patiënten met een blepharo-/dermatochalasis, blepharoptosis of wenkbrauwptosis.

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep:

  • Drs. N.A.S. Posch (voorzitter), plastisch chirurg, Erasmus MC, Rotterdam; NVPC
  • Drs. J.G. Wijbenga, plastisch chirurg, Ziekenhuisgroep Twente, Hengelo/Almelo; Velthuis Kliniek, Enschede; Plastische Chirurgie Oost; NVPC
  • Dr. K. Booij, plastisch chirurg, Spaarne Gasthuis, Haarlem; Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk; Blooming Plastische Chirurgie Haarlem; NVPC
  • Drs. M. Citgez, plastisch chirurg, NKI – AVL, Amsterdam; NVPC
  • Dr. W.A. van den Bosch, oogarts (n.p.); NOG
  • Dr. D.T. Hartong, oogarts, Amsterdam UMC, Amsterdam; NOG
  • Drs. H.J. Schouten, MKA-chirurg, Spaarne Gasthuis, Haarlem; Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk; MKA Kennemer en Meer, Haarlem; NVMKA
  • Dr. R.E. Genders, dermatoloog, LUMC; Roosevelt Kliniek, Leiden; NVDV
  • Mevr. A.H.J. Jansen-Molenaar, patiëntvertegenwoordiger; Oogvereniging/Oog in oog

 

Met ondersteuning van:

  • Mw. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
  • Dr. ir. J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Utrecht
  • Mw. Drs. H. Deurenberg, SIROSS, informatiespecialist, Oss

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, een overzicht vindt u hieronder:

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Intellectuele belangen en reputatie

Extern gefinancierd onderzoek

Overige belangen

Booij

Plastisch chirurg, Spaarne Gasthuis, Haarlem; Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk; Blooming Plastische Chirurgie Haarlem

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Citgez

Plastisch chirurg, Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, Amsterdam

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Genders

Dermatoloog, Leids Universitair Medisch Centrum; Roosevelt Kliniek, Leiden

  • Lid domeingroep dermatochirurgie en lasers NVDV
  • Lid domeingroep cosmetische dermatologie NVDV
  • Consulent Mediclnfo

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Hartong

Oogarts (oculoplastiek en orbita), Amsterdam Universitair Medisch Centrum

Bestuurslid DOS (Dutch oculoplastic/orbital Society)

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Jansen-Molenaar

Medisch adviseur bij de Oogvereniging. Physician Assistant Oogheelkunde

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Posch

Plastisch chirurg, Erasmus MC, Rotterdam

  • Bestuurslid NVPC
  • Voorzitter commissie kwaliteit
  • Voorzitter commissie richtlijnen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Schouten

MKA-chirurg, Spaarne Gasthuis, Haarlem; Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk

Lid werkgroep esthetische aangezichtschirurgie (WEAC); subcommissie van de NVMKA, onbetaalde functie

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Van den Bosch

Oogarts, niet praktiserend

 

Lid landelijke werkgroep van de Federatie medisch Specialisten voor de registratie en opleiding van “Cosmetisch Geneeskundigen”

Waarneemwerkzaamheden: betaald

 

Geen

 

Geen

 

 

 

 

Geen

 

Geen

 

Geen

Wijbenga

Plastisch chirurg, Ziekenhuisgroep Twente, Hengelo/Almelo; Velthuis Kliniek, Enschede

Tandarts, niet praktiserend

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door in de voorbereidende fase de Patiëntenfederatie Nederland te vragen om schriftelijke input omtrent knelpunten en aandachtspunten. Patiënten werden tevens in de werkgroep vertegenwoordigd door een afgevaardigde van de Oogvereniging en Oog in Oog. Ook tijdens de commentaarfase is de Patiëntenfederatie Nederland gevraagd om input.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie het implementatieplan).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Tevens werd aan de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen: het Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Nederlands Huisartsen Genootschap, Verenso, Nederlandse Internisten Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie en Nederlandse Vereniging voor Neurologie.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar relevante buitenlandse richtlijnen en naar systematische reviews. Voor (internationale) richtlijnen is gezocht in de databases van Guide Lines International Network en Medline. Voor bestaande systematic reviews is gezocht in de databases Ovid Medline en Cochrane Database of Systematic Reviews (zie de zoekverantwoording voor de orienterende search).

Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende resultaten (bias) voor de afzonderlijke uitkomstmaten te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de in de risk-of-bias tabel.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager [(RevMan) [Computer program]. Version 5.3. Copenhagen: The Nordic Cochrane Centre, The Cochrane Collaboration, 2014].

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een diagnostische of therapeutische interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (Tabel 1 en 2).

 

Tabel 1 Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE

Hoog

Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect.

 

 

Redelijk

Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt.

 

 

Laag

Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect.

 

 

Zeer laag

Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect.

 

Tabel 2 De kwaliteit van bewijs werd bepaald op basis van de volgende criteria

Type bewijs

Voor studies over therapeutische interventies:

RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’.

Afwaarderen

‘Risk of bias’

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Inconsistentie

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Indirect bewijs

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Onnauwkeurigheid

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Publicatiebias

- 1 Waarschijnlijk

- 2 Zeer waarschijnlijk

Opwaarderen

Groot effect

+ 1 Groot

+ 2 Zeer groot

 

Dosis-respons relatie

+ 1 Bewijs voor gradiënt

 

Alle plausibele ‘confounding’

+ 1 Zou een effect kunnen reduceren

+ 1 Zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien.

 

Formuleren van de conclusies

Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt per uitkomstmaat getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Er is naar gestreefd de conclusies zo uniform mogelijk te formuleren. Daarbij is gebruik gemaakt van suggesties van de GRADE Working Group (Santesso et al., 2019).

 

Overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie, of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor, vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso Coello et al., 2016).

Genoemd kunnen worden:

  • Kosten,
  • Waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
  • Balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies,
  • Aanvaardbaarheid van interventies,
  • Haalbaarheid van een aanbeveling.

 

Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen enkele verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.

 

Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, (de balans van) gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in Programm für Nationale VersorgungsLeitlinien von BÄK, KBV und AWMF Qualitätsindikatoren. Manual für Autoren: 6. Qualitätsindikatoren für Nationale VersorgungsLeitlinien (2009).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

 

Literatuurlijst

Alonso Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182:E839-42.Guyatt et al., 2008Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Programm für Nationale VersorgungsLeitlinien von BÄK, KBV und AWMF Qualitätsindikatoren. Manual für Autoren: 6. Qualitätsindikatoren für Nationale VersorgungsLeitlinien (2009).

Santesso N, Glenton C, Dahm P, Garner P, Akl EA, Alper B, Brignardello-Petersen R, Carrasco-Labra A, De Beer H, Hultcrantz M, Kuijpers T, Meerpohl J, Morgan R, Mustafa R, Skoetz N, Sultan S, Wiysonge C, Guyatt G, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interventions. J Clin Epidemiol. 2020 Mar;119:126-135.

 

Zoekverantwoording orienterende search

Database: Ovid MEDLINE(R) ALL <1946 to March 04, 2019>

Search Strategy:

--------------------------------------------------------------------------------

1 "alghoul$".fc_auts. and "Blepharoplasty".fc_titl. (1)

2 "Hollander$".fc_auts. and "Blepharoplasty".fc_titl. (1)

3 1 or 2 (2)

4 Blepharoplasty/ (2463)

5 Blepharoplast*.tw. (2051)

6 Blepharoplast*.kf. (179)

7 (periorbital adj3 surg*).ti. (26)

8 "Rhytidoplasty"/ (3182)

9 cosmetic techniques/ or rhytidoplasty/ (7845)

10 (periorbital adj3 surg*).kf. (1)

11 (periorbital adj3 surg*).tw. (105)

12 Eyelids/su [Surgery] (5054)

13 (eyelid adj3 (correct* or surg*)).tw. (1265)

14 (eyelid adj3 (correct* or surg*)).kf. (39)

15 or/4-14 (15092)

16 guideline/ or practice guideline/ (31558)

17 guidelin??.ti. (70002)

18 guidelin??.kf. (11365)

19 16 or 17 or 18 (94374)

20 15 and 19 (34)

21 4 or 5 or 6 or 7 or 10 or 11 or 12 or 13 or 14 (7807)

22 19 and 21 (12)

23 "filter systematic reviews".ti. (0)

24 meta analysis.pt. (97697)

25 (meta-anal$ or metaanal$).af. (172856)

26 (quantitativ$ adj10 (review$ or overview$)).tw. (8089)

27 (systematic$ adj10 (review$ or overview$)).tw. (154022)

28 (methodologic$ adj10 (review$ or overview$)).tw. (10450)

29 (quantitativ$ adj10 (review$ or overview$)).kf. (52)

30 (systematic$ adj10 (review$ or overview$)).kf. (13697)

31 (methodologic$ adj10 (review$ or overview$)).kf. (60)

32 medline.tw. and review.pt. (74701)

33 (pooled adj3 analy*).tw. (16633)

34 (pooled adj3 analy*).kf. (192)

35 "cochrane$".fc_jour. (14050)

36 or/24-35 (307963)

37 21 and 36 (29)

38 37 not 22 (28)

39 (approach* or method* or techniq*).ti,kf. (984392)

40 21 and 39 (956)

41 40 (956)

42 limit 41 to yr="2018 -Current" (65)

 

Cochrane zoekactie met free text en Mesh termen

blepharoplast*:ti,ab or MeSH descriptor: [Blepharoplasty] explode all trees

Volgende:
Diagnostiek