Cervixcytologie

Initiatief: NVVPa Aantal modules: 40

Cervixcytologie - Volumenormen

Uitgangsvraag

Dient er een norm gesteld te worden aan het minimaal aantal cervixcytologisch onderzoeken dat een laboratorium op jaarbasis uitvoert. Zo ja, wat is deze norm dan?

Aanbeveling

De werkgroep is van mening dat er geen eis kan worden gesteld aan het minimum aantal onderzoeken dat per jaar door een laboratorium/analist dient te worden beoordeeld. Wel dient het laboratorium en de analisten aan geldende kwaliteits-, accreditatie- en nascholingseisen te voldoen.

Overwegingen

Professioneel perspectief: Verwacht wordt dat met het invoeren van het nieuwe bevolkingsonderzoek (BVO) het aantal cervixcytologisch onderzoeken per laboratorium sterk zal afnemen. Door deze afname is het de vraag of de kwaliteit van de cytologisch beoordeling behouden kan blijven. In de literatuur is er geen bewijs dat er per laboratorium en per analist, per jaar een minimum aantal onderzoeken dient te worden beoordeeld om een bepaalde kwaliteit te waarborgen. De Britse NHS richtlijnen geven wel een indicatie van een minimum aantal preparaten dat per jaar door een cytologisch analist/screener zou moeten worden bekeken om vaardigheden te handhaven. Het aantal wat hier wordt genoemd is 3000 preparaten per jaar [NHSCSP Publication No.14 (1), NHS 2003 (2)]. Dit aantal is echter niet middels wetenschappelijk onderzoek vastgesteld, dus hieraan kunnen geen consequenties worden verbonden. De Europese richtlijn zegt dat in het geval van accreditatie een minimale grootte van de cytologische werkunit van ten minste vier personen de voorkeur heeft. Het minimum aantal gynaecologische, cytologische preparaten per jaar zou 15.000 dienen te bedragen [IARC 2008 (3)]. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze getallen gelden voor de screeningssetting, waar een andere vooraf kans op CIN2+ bestaat vergeleken met de indicatieve onderzoeken. Het is derhalve onduidelijk of deze getallen ook gelden voor de indicatieve setting.
Wel kan worden verwacht dat een laboratorium voldoet aan de geldende kwaliteitseisen en geaccrediteerd is. Ook kan van de analisten worden verwacht dat ze adequate nascholing volgen en voldoende zijn geaccrediteerd.

Onderbouwing

Inleiding
Met invoering van het nieuwe bevolkingsonderzoek (BVO) met primaire screening middels een high risk human papillomavirus (hrHPV)-test, waarbij de uitvoering hiervan in handen is van slechts vijf aangewezen screeningslaboratoria, zal het aantal cervixcytologische onderzoeken afnemen. De 40-50 resterende laboratoria zullen nog slechts te maken krijgen met onderzoeken op indicatie en in de follow-up fase na behandeling.

Samenvatting literatuur
Er is een systematische literatuursearch gedaan waarbij geen literatuur werd gevonden.
  1. 1 - Quality Assurance Guidelines for the Cervical Screening Programme. NHS Cervical Screening Programme, 1996
  2. 2 - NHSCSP Publication No. 14: January 2003: A Guide for Laboratories Participating in the NHS Cervical Screening Programme
  3. 3 - IARC. European guidelines for quality assurance in cervical cancer screening. Second Edition. 2008, International Agency for Research on Cancer.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 01-11-2016

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie

Algemene gegevens

Aanleiding
In 1996 werd de eerste ‘consensus based' praktijkrichtlijn gepubliceerd voor de uitvoering van cervixcytologie in Nederland. Sinds die tijd is de richtlijn diverse malen geüpdatet om te blijven voldoen aan de actuele stand van zaken. De commissie cytologie van de Nederlandse Vereniging Voor Pathologie (NVVP) heeft het initiatief genomen voor het ontwikkelen en onderhouden van deze richtlijn. Bij deze revisie, die geschreven is met het oog op het nieuwe bevolkingsonderzoek dat eind 2016 / begin 2017 van start zal gaan, is zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van de methodiek van ‘evidence based' richtlijnontwikkeling. Door middel van een enquête onder betrokken medisch specialisten en zorgverleners betrokken bij dit onderwerp, is een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste knelpunten in de dagelijkse praktijk.

Doel en doelgroep

Doelstelling
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. Er wordt aangegeven wat in het algemeen de beste zorg is voor het uitvoeren van cervixcytologisch onderzoek buiten het bevolkingsonderzoek en besteed aandacht aan de beoordeling en kwaliteitscriteria voor de uitvoering van het cervixcytologisch- en moleculair biologisch onderzoek (HPV-test). De richtlijn geeft aanbevelingen over de diagnostiek, de behandeling en de follow-up van patiënten met voorstadia van cervixcarcinoom. De richtlijn kan worden gebruikt bij het geven van voorlichting aan patiënten. Ook biedt de richtlijn aanknopingspunten voor bijvoorbeeld transmurale afspraken of lokale protocollen ter bevordering van de implementatie van deze richtlijn.
 

Specifieke doelen van deze richtlijn voor cervixcytologie zijn:

  • Streven naar uniformiteit in uitvoering, beoordeling en verslaglegging
  • Randvoorwaarden voor laboratoria en testen benoemen
  • Multidisciplinariteit
  • Relatie met andere richtlijnen; sporen met andere richtlijnen
  • Relatie met bevolkingsonderzoek.

Doelpopulatie
De doelpopulatie van deze richtlijn zijn vrouwen waarbij een uitstrijkje wordt gemaakt, zijnde indicatief afgenomen bij klachten, of in het kader van het bevolkingsonderzoek (BVO) afgenomen.

Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten waarbij cervixcytologie wordt uitgevoerd, zoals pathologen, moleculair biologen in de pathologie, moleculair medisch microbiologen, arts-microbiologen, gynaecologen, huisartsen, cytologisch en moleculaire analisten, doktersassistenten en patiëntenorganisaties.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen. Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden, met een evenredige vertegenwoordiging van de diverse betrokken verenigingen en instanties, alsmede met een spreiding al dan niet in academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en zijn gemandateerd door hun vereniging voor hun inbreng.

Inbreng patiƫntenperspectief

Bij de start van de ontwikkeling van deze richtlijn is overleg geweest met de Leven met Kanker Beweging (Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties) en Stichting Olijf ten aanzien van de inbreng patiëntenperspectief. Stichting Olijf heeft beargumenteerd besloten niet deel te nemen in de werkgroep, maar konden wel benaderd worden om input te leveren tijdens het traject. De Leven met Kanker Beweging (Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties)(en Stichting Olijf) en Patiëntenfederatie NPCF zijn geconsulteerd in de externe commentaarronde. De Patiëntenfederatie NPCF heeft de richtlijn uitgezet bij de Patiëntenorganisatie Gynaecologie Nederland (PGN). Het commentaar van de Leven met Kanker Beweging en PGN (via NPCF) en de wijze waarop hiermee is omgegaan is opgenomen in de bijlage (zie bijlage 9 en zie bijlage 16).

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Werkend vanuit de eerder opgestelde basis en met het oog op het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker, is door de NVVP het initiatief genomen deze richtlijn te actualiseren. Gezien de omvang van het werk en het gemeenschappelijk belang van meerdere disciplines is in samenspraak met Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) een werkgroep samengesteld (zie bijlage 7) uit verschillende disciplines die betrokken zijn bij de uitvoering van cervixcytologie. De gemandateerde werkgroepleden werden verdeeld in subgroepen voor het beantwoorden van de uitgangsvragen, waarbij gezorgd is dat de relevante disciplines vertegenwoordigd waren. Daarnaast zorgde een redactieteam, bestaande uit de voorzitter, de procesbegeleider, de betrokken AIOS en de secretaresse van IKNL voor de coördinatie en onderlinge afstemming van de subgroepen. De subgroepen hebben gedurende een periode van ruim een jaar gewerkt aan een concept richtlijntekst die betrekking heeft op dit traject. De werkwijze van de werkgroep bestond uit een knelpuntenanalyse (zie bijlage 12), waarvoor een enquête werd gehouden. De resultaten zijn besproken en de hoogst geprioriteerde uitkomsten zijn omgezet in uitgangsvragen (zie bijlage 2). Met behulp van de zogenaamde Patiënt Intervention Comparison Outcome (PICO)-methode zijn er door de werkgroep en een methodoloog van IKNL onafhankelijke literatuursearches (zie bijlage 3) gedaan. De gevonden literatuur werd inhoudelijk, methodologisch en statistisch beoordeeld om tot een zo goed mogelijke afweging te komen voor de beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroepleden schreven afzonderlijk, of in de subgroepen, teksten die tijdens vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren werden geaccordeerd. De voltallige werkgroep is acht keer bijeen geweest om de resultaten van de subgroepen in onderling verband te bespreken. De teksten van de subgroepen zijn door het redactieteam samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document. Begin 2016 heeft een landelijke commentaarronde plaatsgevonden waarbij alle leden van alle relevante wetenschappelijke verenigingen en patiëntenvereniging werden uitgenodigd, persoonlijk, of via een aankondiging in een vaktijdschrift. De commentaren van deze enquête zijn verwerkt in de definitieve richtlijn.

Volgende:
Flowcharts