Cervixcytologie - Rapportage
Uitgangsvraag
Aanbeveling
Laboratoria dienen zoveel mogelijk gestandaardiseerd en uniform te rapporteren (synoptic reporting) ten behoeve van de uniformiteit en herkenbaarheid voor de aanvrager. De rapportage moet de volgende onderdelen bevatten.
- NAW-gegevens, patiënt/cliënt zo nodig aangevuld met PatID uit een zorginstelling;
- naam aanvrager, praktijk of afdeling, lokatie;
- naam en adres van het laboratorium;
- identificatienummer van het preparaat (C-nummer, te verstrekken door het lab);
- klinische gegevens vastleggen in CRIS4;
- bijzonderheden afname (indien relevant voor beoordeling);
- datum ontvangst materiaal in laboratorium;
- typering van ontvangen materiaal (indien anders dan landelijk uniform) vastleggen in CRIS4;
- verslaglegging volgens CRIS4 inclusief conclusie en eventueel advies voor vervolgonderzoek;
- indien van toepassing bij immunocytochemie: MIB1/P16;
- geautoriseerd door betrokken uitvoerders van de cytologische analyse (naam, initialen of in code);
- indien van toepassing bij hrHPV-test: gebruikte HPV-test (korte naam), detectie HPV-typen (high risk), HPV-uitslag (zie module Beoordeling resultaat van hrHPV-test).
Overwegingen
Professioneel perspectief: Rapportages dienen elektronisch te worden verzonden binnen de daarvoor afgesproken/overeengekomen termijn.
Onderbouwing
Samenvatting literatuur
Inleiding
Een laboratorium dient over een adequaat Laboratorium Informatie Management Systeem (LIMS) te beschikken voor het vastleggen van gegevens en waarnemingen met betrekking tot cervixcytologie. Er dient gebruik gemaakt te worden van CRIS4. Idealiter worden medische gegevens elektronisch aangeleverd en volgens van te voren afgesproken format in het LIMS van het laboratorium en uiteindelijk in de rapportage te worden verwerkt. De rapportage en eventuele wijziging(en) van een testuitslag dienen als aparte activiteiten gezien te worden en als een onderdeel van de verslaglegging. De verslaglegging verwijst naar de registratie van het gehele testproces inclusief gegevens over de aanvraag, de ontvangst, de analyse, de gegevens voor kwaliteitsbewaking, de standaard referentie waarden en ook de rubrieken voor de rapportage van een uitslag. Het laboratorium legt dus méér vast in de verslaglegging dan er uiteindelijk aan de aanvrager in de vorm van een rapport wordt gerapporteerd. Zie Venn diagram 'verslaglegging' vs 'rapportage' ter illustratie.
Het eindproduct van een cervixcytologische beoordeling is 'de rapportage'. De rapportage is de samenvatting met het 'voor de aanvrager relevante gedeelte' van de cervixcytologische beoordeling.
In het LIMS is het rapport-gedeelte van de verslaglegging schrijf beveiligd (write-protected). Dit kan niet veranderd worden zonder eerst te de-autoriseren. Zie verder module Wijziging in het verslag en versiebeheer.
Nota bene: In het dagelijks spraakgebruik in een laboratorium, wordt bovenstaand onderscheid niet altijd strikt gehanteerd. De termen 'uitslag' en 'verslag' wordt vaak door elkaar gebruikt om het rapport mee aan te duiden ('het verslag is al naar de aanvrager verstuurd').
Samenvatting literatuur
Voor deze uitgangsvraag is geen systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd door de methodologen.
Evidence tabellen
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld :
Laatst geautoriseerd : 01-11-2016
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
Aanleiding
In 1996 werd de eerste ‘consensus based' praktijkrichtlijn gepubliceerd voor de uitvoering van cervixcytologie in Nederland. Sinds die tijd is de richtlijn diverse malen geüpdatet om te blijven voldoen aan de actuele stand van zaken. De commissie cytologie van de Nederlandse Vereniging Voor Pathologie (NVVP) heeft het initiatief genomen voor het ontwikkelen en onderhouden van deze richtlijn. Bij deze revisie, die geschreven is met het oog op het nieuwe bevolkingsonderzoek dat eind 2016 / begin 2017 van start zal gaan, is zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van de methodiek van ‘evidence based' richtlijnontwikkeling. Door middel van een enquête onder betrokken medisch specialisten en zorgverleners betrokken bij dit onderwerp, is een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste knelpunten in de dagelijkse praktijk.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. Er wordt aangegeven wat in het algemeen de beste zorg is voor het uitvoeren van cervixcytologisch onderzoek buiten het bevolkingsonderzoek en besteed aandacht aan de beoordeling en kwaliteitscriteria voor de uitvoering van het cervixcytologisch- en moleculair biologisch onderzoek (HPV-test). De richtlijn geeft aanbevelingen over de diagnostiek, de behandeling en de follow-up van patiënten met voorstadia van cervixcarcinoom. De richtlijn kan worden gebruikt bij het geven van voorlichting aan patiënten. Ook biedt de richtlijn aanknopingspunten voor bijvoorbeeld transmurale afspraken of lokale protocollen ter bevordering van de implementatie van deze richtlijn.
Specifieke doelen van deze richtlijn voor cervixcytologie zijn:
- Streven naar uniformiteit in uitvoering, beoordeling en verslaglegging
- Randvoorwaarden voor laboratoria en testen benoemen
- Multidisciplinariteit
- Relatie met andere richtlijnen; sporen met andere richtlijnen
- Relatie met bevolkingsonderzoek.
Doelpopulatie
De doelpopulatie van deze richtlijn zijn vrouwen waarbij een uitstrijkje wordt gemaakt, zijnde indicatief afgenomen bij klachten, of in het kader van het bevolkingsonderzoek (BVO) afgenomen.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten waarbij cervixcytologie wordt uitgevoerd, zoals pathologen, moleculair biologen in de pathologie, moleculair medisch microbiologen, arts-microbiologen, gynaecologen, huisartsen, cytologisch en moleculaire analisten, doktersassistenten en patiëntenorganisaties.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen. Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden, met een evenredige vertegenwoordiging van de diverse betrokken verenigingen en instanties, alsmede met een spreiding al dan niet in academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en zijn gemandateerd door hun vereniging voor hun inbreng.
Inbreng patiƫntenperspectief
Bij de start van de ontwikkeling van deze richtlijn is overleg geweest met de Leven met Kanker Beweging (Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties) en Stichting Olijf ten aanzien van de inbreng patiëntenperspectief. Stichting Olijf heeft beargumenteerd besloten niet deel te nemen in de werkgroep, maar konden wel benaderd worden om input te leveren tijdens het traject. De Leven met Kanker Beweging (Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties)(en Stichting Olijf) en Patiëntenfederatie NPCF zijn geconsulteerd in de externe commentaarronde. De Patiëntenfederatie NPCF heeft de richtlijn uitgezet bij de Patiëntenorganisatie Gynaecologie Nederland (PGN). Het commentaar van de Leven met Kanker Beweging en PGN (via NPCF) en de wijze waarop hiermee is omgegaan is opgenomen in de bijlage (zie bijlage 9 en zie bijlage 16).
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
Werkend vanuit de eerder opgestelde basis en met het oog op het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker, is door de NVVP het initiatief genomen deze richtlijn te actualiseren. Gezien de omvang van het werk en het gemeenschappelijk belang van meerdere disciplines is in samenspraak met Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) een werkgroep samengesteld (zie bijlage 7) uit verschillende disciplines die betrokken zijn bij de uitvoering van cervixcytologie. De gemandateerde werkgroepleden werden verdeeld in subgroepen voor het beantwoorden van de uitgangsvragen, waarbij gezorgd is dat de relevante disciplines vertegenwoordigd waren. Daarnaast zorgde een redactieteam, bestaande uit de voorzitter, de procesbegeleider, de betrokken AIOS en de secretaresse van IKNL voor de coördinatie en onderlinge afstemming van de subgroepen. De subgroepen hebben gedurende een periode van ruim een jaar gewerkt aan een concept richtlijntekst die betrekking heeft op dit traject. De werkwijze van de werkgroep bestond uit een knelpuntenanalyse (zie bijlage 12), waarvoor een enquête werd gehouden. De resultaten zijn besproken en de hoogst geprioriteerde uitkomsten zijn omgezet in uitgangsvragen (zie bijlage 2). Met behulp van de zogenaamde Patiënt Intervention Comparison Outcome (PICO)-methode zijn er door de werkgroep en een methodoloog van IKNL onafhankelijke literatuursearches (zie bijlage 3) gedaan. De gevonden literatuur werd inhoudelijk, methodologisch en statistisch beoordeeld om tot een zo goed mogelijke afweging te komen voor de beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroepleden schreven afzonderlijk, of in de subgroepen, teksten die tijdens vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren werden geaccordeerd. De voltallige werkgroep is acht keer bijeen geweest om de resultaten van de subgroepen in onderling verband te bespreken. De teksten van de subgroepen zijn door het redactieteam samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document. Begin 2016 heeft een landelijke commentaarronde plaatsgevonden waarbij alle leden van alle relevante wetenschappelijke verenigingen en patiëntenvereniging werden uitgenodigd, persoonlijk, of via een aankondiging in een vaktijdschrift. De commentaren van deze enquête zijn verwerkt in de definitieve richtlijn.