Borstkanker - Bepalen pT en tumorgraad
Aanbeveling
Tumorgrootte moet bepaald worden volgens de TNM classificatie, 8e editie
Alle invasieve carcinomen moeten met behulp van de gemodificeerde Bloom en Richardson richtlijnen gegradeerd worden.
Overwegingen
Er zijn geen overwegingen beschreven
Onderbouwing
Conclusies
Er zijn geen conclusies beschreven
Samenvatting literatuur
Tumordiameter
Tumoren worden gestadiëerd volgens de TNM classificatie, 8e editie (zie laatste modules). De pT is de maximale diameter van de dominante invasieve carcinoomhaard. Deze maat wordt gebruikt voor stadiëring, prognosebepaling en therapie-evaluatie en ook voor de indicatie voor aanvullende therapie.
De pT wordt bepaald door meting van macroscopisch herkenbare tumor bij voorkeur in het verse preparaat. De macroscopische maat moet vergeleken worden met de microscopische bevindingen in een centrale doorsnede van de tumor. De grootste maat dient als pT te worden beschouwd. Bij multinodulariteit wordt de maximale diameter van het gebied met de nodi als pT gemeten indien deze conflueren. Indien er sprake is van separate nodi die door preëxistent klierweefsel gescheiden worden geldt de diameter van de grootste haard als pT. Omdat de omslagpunten voor de indicatie voor adjuvante therapie bij 1, 2 en 3 cm liggen, dienen deze maten zo mogelijk vermeden te worden door exacte metingen in mm.
Van een pT4 tumor is sprake wanneer er ulceratie van de huid is door de tumor, een peau d’orange, oedeem van de huid, een inflammatoir aspect van de huid, metastasen in de huid of ingroei in de thoraxwand. Een deel van de huidveranderingen is niet goed in een mastectomie preparaat te beoordelen en dient dus door de kliniek vermeld te worden. Wanneer bij pathologisch onderzoek er ingroei in de huid is maar bovengenoemde huidveranderingen niet aanwezig zijn wordt de tumor geclassificeerd op basis van de afmeting (pT1, pT2, pT3). Een M. Paget wordt op zichzelf ook niet als een pT4 beschouwd. Bij bepalen van ingroei in de thoraxwand dient men zich te realiseren dat de m. pectoralis major daarbij niet wordt meegerekend. Wanneer ingroei in spierweefsel van alleen de m. pectoralis major wordt gezien, wordt de pT classificatie bepaald door de afmeting.
Gradering
Naast de pT wordt ook de tumorgraad gehanteerd voor de indicatiestelling voor adjuvante systemische therapie bij pN0. Alle invasieve carcinomen kunnen met behulp van de gemodificeerde Bloom en Richardson richtlijnen gegradeerd worden [Rakha, 2008]. Dit geldt dus ook voor infiltrerend lobulair carcinoom en speciale typen als medullair, tubulair en mucineus carcinoom. De methode bestaat uit drie onderdelen van de tumormorfologie: de mate van buisvorming, de kernpolymorfie en de delingsactiviteit gedefinieerd als het aantal mitoses per 2 mm2. Daarbij verschilt het aantal te tellen gezichtsvelden, dit hangt af van de gezichtsveldgrootte van de microscoop. Voor elk van deze onderdelen wordt een score van 1, 2 of 3 toegekend. De histologische graad wordt bepaald door de som van deze scores.
Gradering vereist paraffinecoupes van goed gefixeerd weefsel.
Mate van buisvorming: | 1 = > 75% |
2 = 10-75% | |
3 = < 10% | |
Kernpolymorfie: | 1 = weinig anders dan normaal epitheel |
2 = vergroot, vesiculair, kleine nucleoli | |
3 = polymorf, vesiculair, grote nucleoli | |
Delingsactiviteit: | 1 = 0 t/m 7 mitoses per 2 mm2 |
2 = 8 t/m 12 mitoses per 2 mm2 | |
3 = 13 of meer mitoses per 2 mm2 |
De histologische graad is I bij de scores 3-5, II bij 6-7, en III bij 8-9.
Voor betrouwbare gradering van carcinomen is tumorexcisie nodig. Echter, omdat in toenemende mate neoadjuvante chemotherapie wordt toegepast en de indicatie voor postoperatieve adjuvante systemische therapie deels afhankelijk is van de tumorgraad, wordt regelmatig van de patholoog verwacht een uitspraak te doen over de graad van de tumor volgens de gemodificeerde Bloom en Richardson in het naaldbiopt genomen voorafgaande aan de neoadjuvante chemotherapie of hitte-ablatie therapie. Dit is in beperkte mate mogelijk gezien tumorheterogeniteit en de kans op onderschatten van de mitose-index. Wel is een hoge mate van concordantie mogelijk voor de evident hooggradige en laaggradige laesies [Harris, 2003; Park, 2008]. Graderen in biopten neigt tot onderschatting, maar de klinische consequenties daarvan zijn beperkt [Knuttel 2016].
MAI
De afkappunten van de MAI zijn omgerekend hetzelfde als die van de Bloom en Richardson gradering. De mitosenindex is de belangrijkste factor in de histologische graad. Opnemen van de MAI in de verplichte items / minimale dataset garandeert dat pathologen de mitosen serieus tellen. Vermelding in de conclusie is echter niet nodig.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld :
Laatst geautoriseerd : 13-02-2012
Geplande herbeoordeling :
Methode ontwikkeling
Evidence based