Borstkanker - Tweede primaire tumor
Overwegingen
De kans op het ontstaan van een contralateraal mammacarcinoom varieert in de hele groep patiënten van 4 tot 8 per 1.000 vrouwen per jaar (0,4-0,8%). Bij patiënten met een BRCA1/2 mutatie is de kans op een tweede contralaterale tumor veel hoger en in de orde van ongeveer 2-3% per jaar [Malone, 2010; Metcalfe, 2011]. In het algemeen kan gesteld worden dat de kans hoger is naarmate de leeftijd bij diagnose van het eerste mammacarcinoom lager is, wanneer de eerste tumor van het lobulaire type is en wanneer er sprake is van een positieve familieanamnese en/of genetische predispositie [Storm, 1986; Vaittinen, 2000]. Als het eerste mammacarcinoom wordt vastgesteld voor het 45e levensjaar is er een kans van 25% dat er voor het 75e levensjaar een contralaterale tumor manifest wordt. De risicofactoren hiervoor zijn grotendeels conform de risicofactoren voor een eerste primaire tumor (zie Risicofactoren). Moderne radiotherapietechnieken lijken de kans op contralateraal mammacarcinoom niet te verhogen [Obedian, 2000].
Zowel chemotherapie [Bernstein, 1992; Broet, 1995] als hormonale therapie (tamoxifen, aromataseremmers) reduceren de kans op een tweede primaire tumor met ongeveer 30%-50% [Rose, 1989; Haffty, 1991; Levine, 1992; Haffty, 1994; EBCTCG,1998; Park, 2000; Buchholz, 2001; van der Leest, 2007]. Een dergelijke risicoreductie geldt ook voor mutatiedraagsters, hoewel er geen data uit grote prospectieve studies beschikbaar zijn.
In aanvulling op het klinisch onderzoek draagt jaarlijks mammografie bij aan de vroegtijdige diagnose en een betere prognose van het tweede primaire carcinoom [Mellink, 1991; Kaas, 2001]. Bij oudere patiënten (> 60 jaar) lijkt het gerechtvaardigd om na een ziektevrij interval van ten minste 10 jaar het mammografie-interval te verruimen naar twee jaar [Kaas, 2001]. Als de primaire chirurgische behandeling bestond uit mastectomie kan die mammografische controle via het BVO worden georganiseerd.
Bij patiënten boven de 75 jaar met een ziektevrij interval van ten minste 5 jaar kan bij bestaande co-morbiditeit worden besloten van verdere mammografische controle af te zien, omdat preventief beeldvormend onderzoek op deze leeftijd niet aan de eis van sterftereductie met behoud van een redelijke balans tussen voor- en nadelen kan voldoen [Boer, 1995].
Nieuwe ontwikkelingen: MRI
Over de rol van routinematige MRI van de mamma in de detectie van recidief ziekteactiviteit is nog weinig bekend. In een retrospectieve studie in een patiëntenpopulatie van 476 patiënten met primair mammacarcinoom stelde Gorechlad (2008) vast, dat waarschijnlijk geen van de patiënten met een lokaal recidief of 2e primaire tumor overlevingsvoordeel zou hebben gehad van een controle MRI, gezien de kleine afmeting van de lokaal recidieven en tweede primaire tumoren en de zeer goede ziektevrije overleving van degenen met recidieftumor (10 van de 11). De lokaal recidieven waren klein en onafhankelijk van de detectiemethode van de eerste tumor (ook hoge densiteit op het mammogram). Opgemerkt dient te worden dat de gemiddelde follow-up in deze studie met 5,4 jaar relatief kort is en dat het hier een patiëntenpopulatie betreft met een gemiddeld risico. De American Society of Clinical Oncology is geen voorstander van nacontrole met MRI [Khatcheressian, 2006]. MRI speelt wel een rol bij problem solving, als het litteken niet met zekerheid van een recidief kan worden onderscheiden, bij ongebruikelijke postirradiatieverschijnselen, indien het tumorbed niet op de mammografie is af te beelden, en bij autologe borstreconstructies kan MRI een additionele rol spelen, omdat in deze situaties de negatief voorspellende waarde hoog is [Preda, 2006; Rieber, 2003].
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 1 |
Het is aangetoond dat een combinatie van diverse tumorgerelateerde voorspellers voor locoregionaal recidief (jonge leeftijd, N-status, angioinvasieve groei) een verhoging geeft van het risico op locoregionaal recidief. |
Niveau 1 |
Factoren die uitsluitend na MST bepalend zijn voor een verhoogde kans op een locoregionaal recidief zijn de aanwezigheid van een uitgebreide in situ component, in het bijzonder bij een irradicale verwijdering van de tumor, en een leeftijd beneden de 40 jaar bij diagnose. |
Niveau 3 |
Er is niet duidelijk een periode aan te geven wanneer de meeste recidieven optreden na MST: de kans op een lokaal recidief is de eerste 10 jaar constant, ongeveer 0,5-1% per jaar. |
Niveau 2 |
Ofschoon tweederde van de locoregionale recidieven zich presenteert als geïsoleerde ziekte, blijkt dat ondanks een in opzet curatieve behandeling ervan bij 60% van de patiënten alsnog metastasen op afstand optreden. |
Niveau 2 |
Mammografie en mogelijk ook klinisch onderzoek dragen bij aan een vroegtijdige diagnose van tweede primaire mammatumoren (geldend voor de algemene populatie). |
Niveau 3 |
Het ontdekken van een recidief door mammografie of lichamelijk onderzoek, bij asymptomatische patiënten leidt tot een overlevingsvoordeel. |
Niveau 3 |
Ongeveer 40% van de recidieven na MST wordt door jaarlijkse mammografie opgespoord, ongeveer 40-50% wordt door de patiënt zelf bemerkt, en 10-20% door routine lichamelijk onderzoek. |
Nieuwe ontwikkelingen: MRI
Niveau 3 |
Gezien het lage risico op een lokaal recidief of een 2e primaire tumor, en gezien de goede overleving van een 2e primaire tumor in de huidige, algemene populatie wordt van controle met MRI geen verbetering in overleving verwacht. |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld :
Laatst geautoriseerd : 13-02-2012
Geplande herbeoordeling :
Methode ontwikkeling
Evidence based