ABO-bloedgroep compatibiliteit bij trombocytentransfusies
Uitgangsvraag
Zijn ABO-identieke trombocytentransfusies beter dan ABO-compatibele transfusies en met welke factoren (ABO, RhD, HLA-antistoffen en HPA-antistoffen) moet rekening worden gehouden bij de selectie van trombocytenconcentraten?
Aanbeveling
Selecteer trombocytenconcentraten die tenminste ABO-major compatibel zijn.
Tabel 3 Compatibiliteit trombocyten |
||||
Ontvanger |
Donor trombocytenconcentraat |
|||
|
Identiek |
Major compatibel/minor incompatibel |
Major incompatibel, minor compatibel |
Bidirectioneel incompatibel |
O |
O |
|
A/B/AB |
|
A |
A |
O |
AB |
B |
B |
B |
O |
AB |
A |
AB |
AB |
A/B/O |
|
|
Indien ABO-major compatibele producten niet voorhanden zijn en er is sprake van een acute noodzaak voor trombocytentransfusie, moet een transfusie met ABO-major incompatibele producten overwogen worden.
Transfundeer bij voorkeur RhD compatibele trombocytenconcentraten. Indien hier niet aan voldaan kan worden, moet bij RhD-negatieve vrouwen onder de 45 jaar overwogen worden om een ampul anti-RhD-immunoglobuline met 375 IE toe te dienen. Bij meisjes jonger dan 3 maanden kan het geringe risico op immunisatie meegenomen worden in deze overweging.
Overweeg bij een verminderde opbrengst van trombocyten onderzoek naar HLA- en/of HPA-antistoffen.
- Indien bij een patiënt, zonder klinisch verklarende factoren, de 1 uurs Corrected Count Increment (CCI) van ABO compatibele trombocytentransfusie bij twee opeenvolgende transfusies kleiner dan 7,5 is (er is dan sprake van trombocyten refractairiteit), wordt screening op HLA- antistoffen aanbevolen.
- Indien ABO en HLA compatibele transfusies in afwezigheid van klinisch verklarende factoren in een Corrected Count Increment (CCI) van kleiner dan 7,5 resulteren, wordt serologische analyse naar trombocytspecifieke antigenen (HPA) aanbevolen.
Indien er HLA- en/of HPA-antistoffen aanwezig zijn, is HLA- en/of HPA-compatibiliteit te verkiezen boven ABO-compatibiliteit.
Voor informatie over PNH-patiënten wordt verwezen naar de richtlijn Paroxysmale Nachtelijke Hemoglobinurie, ontwikkeld en geautoriseerd door de Nederlandse Vereniging voor Hematologie.
Overwegingen
Minor incompatibiliteit
Alhoewel er case-reports zijn die ernstige reacties bij minor incompatibiliteit beschrijven, komt uit deze search geen voordeel voor ABO-identiek transfunderen van trombocytenconcentraten ten opzichte van minor incompatibiliteit. Daarbij komt dat in 2018 het landelijke voorkeursproduct een trombocytenconcentraat in bewaarvloeistof wordt, waarbij het plasma met circa 70% wordt gereduceerd, hetgeen de kans op een klinisch effect van een minor-incompatibele transfusie kleiner maakt. Hiermee is er onvoldoende onderbouwing om matching voor minor-incompatibiliteit in alle gevallen na te streven.
In de richtlijn bloedtransfusie 2011 werd met name voor neonaten aanbevolen om rekening te houden met de minor-incompatibiliteit en in het geval van keuze voor een product met minorincompatibiliteit te kiezen voor een product met een anti-A of anti-B-titer <128. De pediatrische producten die in Nederland worden uitgegeven hebben een gecontroleerde titer <128. In de uitgevoerde search zaten geen studies bij neonaten. Dit maakt dat er geen gegevens zijn om het effect van minor-incompatibele trombocytentransfusies bij neonaten te beoordelen. De werkgroep heeft om deze reden besloten hierover geen aanbeveling te formuleren. Wel maken de lage titers anti-A en/of anti-B in de pediatrische producten de kans op een klinisch relevante reactie kleiner Daarnaast wordt in de nabije toekomst ook bij aferese producten 70% van het plasma vervangen door een trombocytenbewaarvloeistof, waardoor de anti-A en anti-B titers lager zullen worden.
Major incompatibiliteit
Voor de majorincompatibiliteit zijn er aanwijzingen voor een verminderde opbrengst van een concentraat. Rekening houden met major-incompatibiliteit kan voor patiënten die (tijdelijk) afhankelijk zijn van trombocytentransfusies betekenen dat ze minder vaak getransfundeerd hoeven te worden. Om deze reden is het vermijden van major incompatibliteit te verkiezen (zie onderstaande tabel 3 voor aanbevolen keuzes). Indien alleen rekening wordt gehouden met de major-incompatibiliteit en niet met de minor-incompatibiliteit zal ook in geval van een beperkte voorraad aan dit beleid voldaan kunnen worden.
Tabel 3 Compatibiliteit trombocyten |
||||
Ontvanger |
Donor trombocytenconcentraat |
|||
|
Identiek |
Major compatibel/minor incompatibel |
Major incompatibel, minor compatibel |
Bidirectioneel incompatibel |
O |
O |
|
A/B/AB |
|
A |
A |
O |
AB |
B |
B |
B |
O |
AB |
A |
AB |
AB |
A/B/O |
|
|
Bij het uitblijven van de te verwachten stijging van het trombocytengetal bij stabiele patiënten moet na transfusie met ABO compatibele trombocyten het CI (count increment) of CCI (corrected count increment) worden bepaald. De CCI wordt bepaald met de formule: CCI= (post minus pre trombocytengetal (in 10*9/L)) x (lichaamsoppervlak in m2/ aantal toegediende trombocyten (in 10*11)). De CCI na circa 1 uur (gemeten na 10-75 minuten) wordt met name bepaald door miltgrootte, aanwezigheid van antistoffen, verbruik en kwaliteit van het product. Om de overleving in de circulatie te bepalen wordt de CCI na 18-24 uur herhaald, deze dient >4,5 te zijn en is vooral bepaald door klinische factoren. Aan de definitie van refractairiteit wordt voldaan indien 1 uur na transfusie de CCI van kwalitatief goede ABO compatibele trombocyten 2 maal achtereen <7,5 is. Een voldoende CCI op circa 1 uur en onvoldoende na circa 20 uur wordt nogal eens gezien bij condities met low grade diffuse intravasale stolling, zoals sepsis en graft versus host ziekte. Ook de kwaliteit van het product speelt hierbij een rol (Legler, 1997). Indien de CCI onvoldoende is en er geen aanwijzingen zijn voor verhoogd verbruik, is onderzoek naar HLA (human leucocyte antigen) (en HPA (human platelet antigen)) antistoffen geïndiceerd. In aanwezigheid van HLA- en/of HPA-antistoffen moet compatibiliteit voor deze antistoffen verkozen worden boven ABO-compatibiliteit. De waarde van de CCI bij kinderen is niet bekend.
Bij een ABO-incompatibele trombocytentransfusie is het van belang alert te zijn op individuele variaties in de mate waarop ABO-incompatibele trombocyten worden afgebroken (variatie in anti-A respectievelijk anti-B bij ontvanger en antigeendichtheid bij donor).
Het RhD-antigen zit niet op de trombocyten. Echter in de trombocytenconcentraten bevinden zich nog een klein aantal erytrocyten, waarbij met name in de gepoolde producten het aantal groter kan zijn dan de equivalent van 0,3 ml erytrocytenconcentraat. Een erytrocytenvolume >0,3 ml kan RhD immunisatie en anti-RhD vorming RhD tot gevolg hebben. Daarom wordt aanbevolen om trombocytentransfusies bij voorkeur RhD compatibel te transfunderen. Aan vrouwelijke RhD-negatieve patiënten jonger dan 45 jaar dienen uitsluitend RhD-negatieve trombocytenconcentraten te worden toegediend. Wanneer bij vrouwen jonger dan 45 jaar die RhD-negatief zijn een RhD positief trombocyten concentraat wordt toegediend, moet overwogen worden tevens een ampul anti-RhD-immunoglobuline met 375 internationale eenheden (IE) worden gegeven (geeft circa 10 weken bescherming) om RhD-immunisatie te voorkomen.
Onderbouwing
Achtergrond
In de richtlijn bloedtransfusie 2011 werd reeds beschreven dat major ABO-incompatible trombocyten resulteren in een 10-35% lagere transfusieopbrengst dan ABO-compatible trombocyten (Lee 1989; Heal, 1993; Shehata, 2009; Julmy, 2009). Na meerdere ABO incompatibele transfusies kan bij de ontvanger de anti-A en/of anti-B-titer stijgen en bij een IgG en/of IgM titer van >128 is de opbrengst en overleving van A1, B en A1B incompatibele trombocyten vaak onvoldoende. Dit is in 2 gerandomiseerde onderzoeken (Lee, 1989; Heal, 1993) aangetoond en in 2 grote observationele studies (TRAP, 1997; Julmy, 2009) bevestigd. Na minor ABO incompatibele trombocytentransfusie kan een positieve directe antiglobulinetest (DAT) het gevolg zijn van transfusie van incompatibel plasma. Dit gaat meestal gepaard met geringe hemolyse, hoewel naar schatting in circa 1 op 9000 patiënten minor incompatibele trombocytentransfusies ernstige, zelfs letale hemolyse en nierfalen veroorzaken (Mair, 1998; Larsson, 2000; Lozano, 2003; Harris, 2007). Voor deze richtlijn werd echter niet systematisch uitgezocht of identiek transfunderen moet worden verkozen boven compatibel transfunderen. Identiek transfunderen heeft gevolgen voor het voorraadbeheer van trombocytenconcentraten bij Sanquin en de ziekenhuizen. Daarom worden de aanbevelingen uit de richtlijn uit 2011 maar beperkt gevolgd.
In deze module wordt gekeken of een ABO-identieke trombocytentransfusie in vergelijking met ABO-major incompatibele of ABO-minor-incompatibele trombocytentransfusie bewezen een betere opbrengst, verminderde morbiditeit of verminderde mortaliteit geeft.
Met betrekking tot de ABO-compatibiliteit van trombocyten kunnen de volgende 4 groepen onderscheiden worden:
- Major en minor identiek: gelijke antigenen en gelijke antistoffen bij donor en ontvanger. A naar A, B naar B, O naar O en AB naar AB.
- Minor incompatibel: geen antistoffen in het plasma van de ontvanger die kunnen reageren met de trombocyten van de donor. Wel antistoffen van de donor die kunnen reageren met de trombocyten (en erytrocyten) van de ontvanger. Donor O en ontvanger A, B of AB, donor A of B en ontvanger AB.
- Major incompatibel: antistoffen in het plasma van de ontvanger die kunnen reageren met de trombocyten van de donor. Geen antistoffen van de donor die kunnen reageren met de trombocyten van de ontvanger. Donor A, B of AB en ontvanger O; donor AB en ontvanger A of B.
- Bidirectioneel incompatibel (major en minor): zowel antistoffen in het plasma ontvanger die kunnen reageren met de trombocyten van de donor als antistoffen van de donor die kunnen reageren met de trombocyten (en erytrocyten) van de ontvanger. Donor A en ontvanger B, donor B en ontvanger A.
Conclusies
Zeer laag GRADE |
Er lijkt geen verschil te zijn in mortaliteit tussen groepen die ABO-identieke en ABO niet-identieke trombocytentransfusies ontvingen.
Bronnen (Blumberg, 2001; Lin, 2001) |
Zeer laag GRADE |
De trombocytenopbrengst (CCI) lijkt niet te verschillen voor identieke versus alle niet-identieke trombocytentransfusie samen. Wanneer identiek met major-incompatibel wordt vergeleken lijkt identiek een hogere opbrengst op te leveren.
Bronnen (Balduini, 2001; Lin, 2001; Heim, 2008; Triulzi, 2012; Pavenski, 2010) |
- GRADE |
Er zijn onvoldoende data om een conclusie te trekken over transfusiereacties hemolyse en tijd tot ≥ graad 2 bloeding. |
Samenvatting literatuur
In de retrospectieve studie van Blumberg (2001) werd de mortaliteit en morbiditeit onderzocht bij patiënten die een hartoperatie ondergingen en ABO-identieke of niet-identieke trombocytentransfusies ontvingen. Volwassen patiënten werden geïncludeerd die trombocytentransfusies ontvingen en een coronaire bypassoperatie, hartklepvervanging of beide procedures ondergingen, in de tweede helft van 1997 of 1998. Gegevens werden verkregen uit medische dossiers, informatiesysteem van het laboratorium en gegevens van de transfusieservice. 114 patiënten ontvingen ABO-identieke trombocytentransfusies, hiervan was de gemiddelde leeftijd 72 jaar en was 40% vrouw. De groep die niet-identieke ABO-trombocytentransfusies ontving bestond uit 42 patiënten met een gemiddelde leeftijd van 72 jaar waarvan 57% vrouw was. Het aantal ontvangen trombocytentransfusies (gemiddelde±SD) in de ABO niet-identieke groep was groter (2,1 ± 2,4) dan dat van de identieke groep (1,4 ± 0,77), (P =0,053). Om geen patiënten mee te nemen die zeer waarschijnlijk ongewoon veel bloed zijn verloren, hebben de onderzoekers ook een subset analyse gedaan met patiënten die minder of gelijk aan twee pools van vijf trombocyten elk ontvingen. Dit betrof 89% van de originele populatie en deze groep was vergelijkbaar bij baseline. In de samenvatting van de literatuur zijn de resultaten van deze subset analyse beschreven.
In de retrospectieve studie van Lin (2002) werden de mortaliteit, morbiditeit en trombocytenopbrengst onderzocht bij patiënten die binnen 72 uur na een cardiovasculaire operatie een identieke of niet-identieke trombocytentransfusie ontvingen. Er werden 1691 patiënten geïncludeerd die een operatie ondergingen tussen november 1989 en december 1999. Een secundaire analyse werd uitgevoerd om subgroepen te vergelijken. Dit betrof groepen die identieke, minor-incompatibele, major-incompatibele en zowel minor als major-incompatibele trombocytentransfusies ontvingen. Hiervoor werd de eerste trombocytentransfusie van alle patiënten geanalyseerd, zowel patiënten die één trombocytentransfusie ontvingen als van patiënten die er meerdere ontvingen, en werden de gegevens van patiënten die slechts één trombocytentransfusie ontvingen afzonderlijk geanalyseerd.
In de prospectieve observationele studie van Pavenski (2010) werden de absolute count increment (ACI) en de corrected count increment (CCI) onderzocht bij patiënten met niet-oncologische hematologische aandoeningen, die ABO-identieke, ABO-major incompatibele of ABO-minor-incompatibele trombocytentransfusie ontvingen. Alle patiënten die tussen april 1993 en juni 1997 een trombocytentransfusie ontvingen werden geïncludeerd. Alleen de eerste transfusie werd geïncludeerd in de analyse. In totaal werden 1030 patiënten geïncludeerd met een gemiddelde leeftijd van 65 jaar (range 54 tot 71), waarvan 691 (67,1%) man. 644 (62,5%) van de totale populatie ontving een trombocytentransfusie ten gevolge van een hartoperatie. De mediaan van ACI en CCI was gelijk voor de identieke en minor-incompatibele transfusiegroepen. In de analyse werden deze groepen samengenomen.
In de retrospectieve studie van Shanwell (1991) werd het effect van ABO-minor incompatibele en ABO-identieke trombocytentransfusies bij 81 patiënten die een beenmergtransplantatie ondergingen onderzocht. In de identieke groep was de leeftijd 27 jaar (mediaan), (range 1 tot 54) en in de minor-incompatibele groep was de leeftijd 20 jaar (mediaan), (range 1 tot 58).
In de studie van Triulzi (2012) worden secondaire analyses beschreven op de trombocytentransfusiedata uit de prospectieve randomized Platelet Dose Study (PLADO). Deze multicenter studie vergeleek drie verschillende doseringsstrategieën voor profylactische trombocytentransfusies bij patiënten met hemato-oncologische aandoeningen. De primaire uitkomstmaat was bloeding. De PLADO-studie includeerde tussen 2004 en 2007, 1231 patiënten van 26 verschillende centra. Deze patiënten werden gerandomiseerd over de drie verschillende doseringsgroepen. De leeftijd was 46,6 jaar (mediaan), (range 31,2 tot 58,6), waarvan 751 (61%) man. Triulzi (2012) hebben analyses verricht om de impact van andere trombocytenkarakteristieken, zoals trombocyten ABO-compatibiliteit, op trombocytenopbrengst en bloeding te onderzoeken. Van de 1231 patiënten was de matching status bekend van 778 patiënten, waarvan 38 werden geëxcludeerd. In de ABO-identieke groep zaten 467 patiënten, in de ABO-minor incompatibele groep 75 en in de ABO-major incompatibele groep 198. De verkregen vorm trombocyten ABO-compatibiliteit was gebaseerd op lokaal beleid.
De volgende studies zijn geïncludeerd na het raadplegen van de referentielijst uit het systematische review van Shehata (2009)
In de prospectieve observationele studie van Balduini (2001) werd de 16-uurs CCI onderzocht bij kinderen die ABO-identieke of ABO niet-identieke trombocytentransfusie ontvingen. In totaal werden 87 patiënten geïncludeerd die tussen februari 1995 en augustus 1999 een hematopoietische stamceltransplantatie hebben ondergaan. De gemiddelde leeftijd was 120 maanden (range 5 tot 216) en meer dan de helft was man (55%). De analyse is verricht per transfusie en niet per patiënt, het totaalaantal identieke trombocytentransfusies was 238 en het aantal niet-identieke 360.
In de prospectieve observationele studie van Heim et al. (2008) werden transfusiereacties en de CCI onderzocht bij patiënten die ABO-identieke, ABO-major incompatibele, ABO-minor-incompatibele of ABO major- en minor incompatibele trombocytentransfusie ontvingen. In totaal werden 672 patiënten geïncludeerd die tussen 1997 en 2004 behandeld werden voor hematologische maligniteiten. De leeftijd van de patiëntenpopulatie was 43 jaar (mediaan), (range 0.08 tot 91) en meer dan de helft was man (55%).
Resultaten
Morbiditeit
Transfusiereacties
Koorts, huiduitslag, urticaria, rillingen en erytheem werden door de auteurs als transfusiereacties gedefinieerd. Er werden geen specifieke getallen gerapporteerd voor de interventie en controlegroep. De auteurs noemen in de tekst wel dat er geen associatie tussen transfusiereacties en matchingsbeleid werd gevonden (Heim, 2008).
Hemolyse
Door de auteurs werd geen data gerapporteerd, maar in de conclusie wordt vermeld dat er geen klinisch bewijs is voor hemolyse (Shanwell, 1991).
Tijd tot ≥ graad 2 bloeding
In de studie van Triulzi (2012) wordt niet gerapporteerd hoeveel patiënten per ABO-matching groep een bloeding kregen. Wel benoemen de auteurs in een multivariaat model dat ABO-matching compatibiliteit niet de tijd tot het optreden van een ≥ graad 2 bloeding voorspelde (P = 0,33) (Triulzi, 2012).
Mortaliteit
Twee studies rapporteerden de mortaliteit. In de studie van Blumberg (2001) was de mortaliteit (in het ziekenhuis) 2 van de 114 patiënten (1,9%) in de identieke trombocytentransfusie groep, in vergelijking met 3 van de 35 patiënten (8,6%) in de niet-identieke trombocytentransfusie groep (p=0,10).
In de studie van Lin (2001) was de mortaliteit (<30 dagen) 96 van de 1008 patiënten (10%) in de identieke trombocytentransfusie groep, in vergelijking met 66 van de 683 patiënten (10%) in de niet-identieke trombocytentransfusie groep (p>0,05).
Trombocytenopbrengst
Er waren twee studies die ACI als uitkomstmaat rapporteerden met in totaal 1,808 patiënten (zie tabel 1). Er waren vijf studies die CCI als uitkomstmaat rapporteerden, in totaal 4,220 patiënten (zie tabel 2).
Tabel 1 Uitkomstmaat ACI (absolute count increment= trombocytenaantal na transfusie minus aantal voor transfusie)
ABO-identiek |
ABO-minor incompatibel |
ABO-major incompatibel |
Anders |
Identiek significant beter? |
|
Pavenski, 2010 |
35*109 (IQR, 18 to 55)1 |
|
31*109 (IQR, 13 to 51)1 |
|
Nee (p=0,15) |
Triulzi, 2012 (n=778 patiënten) 4h ACI |
Geen data beschikbaar |
Geen statistisch significant verschil, geen verder data beschikbaar. |
Statistisch minder opbrengst, maar het verschil is klein. (2249/µL, P<0,01).
|
|
Ja ten opzichte van major |
Triulzi, 2012 (n=778 patiënten) 24h ACI |
Geen data beschikbaar |
Geen statistisch significant verschil, geen verder data beschikbaar. |
Statistisch minder opbrengst, maar het verschil is klein. (2635/µL, p<0,01). |
|
Ja ten opzichte van major |
Tabel 2 uitkomstmaat CCI (corrected count increment = post – pretransfusie trombocytengetal (109/L) x lichaamsoppervlak (m2) / aantal toegediende trombocyten (1011)
Auteur |
ABO-identiek |
ABO-minor incompatibel |
ABO-major incompatibel |
Anders |
Identiek significant beter? |
Balduini, 2001 |
5,72 ± 8,2322 |
5,87 ± 8,48 (p=0,862) 2 |
|
Nee
|
|
Lin, 2002 (n=1691 patiënten) Zowel voor eerste als tweede transfusie |
21,9 ± 30,0 2 |
21,8 ± 34,10 (P>0,05) 2 |
|
Nee
|
|
Heim, 2008 (n=672 patiënten) |
15,0 ± 9,52 |
13,0± 10,02 (p<0,00) |
12,7± 8,42 (p<0,00) |
Bidirectional: 11,1± 8,02 (p<0,00) |
Ja |
Triulzi, 2012 (n=778 patiënten) Zowel voor 4h |
Geen data beschikbaar |
Geen data beschikbaar |
Statistisch minder opbrengst, maar verschil is klein, 1378 lower, p<0,01).
|
|
Ja ten opzichte van major |
Triulzi, 2012 (n=778 patiënten) 24h CCI |
Geen data beschikbaar |
Geen statistisch significant verschil, geen verder data beschikbaar. |
Statistisch minder opbrengst, maar verschil is klein. 1770 lower, p<.01). |
|
Ja ten opzichte van major |
Pavenski, 2010 (n=1030 patiënten) |
18,6 (IQR, 10,2 to 28,4)1 |
|
15,2 (IQR, 4,7 to 25,7) (p=0.05) 1 |
|
Ja |
P-waarde versus Identiek 1 = mediaan 2 = gemiddelde |
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor de uitkomstmaat mortaliteit startte op matig gezien er alleen niet gerandomiseerde studies geïncludeerd zijn. Verder is de bewijskracht met twee niveaus verlaagd naar zeer laag gezien imprecisie (klein aantal events) en beperkingen in de studieopzet (geen of onvoldoende correctie voor confounders).
De bewijskracht voor trombocytenopbrengst is van matig met twee niveaus verlaagd naar zeer laag gezien beperkingen in de studieopzet (geen of onvoldoende correctie voor confounders) en inconsistentie (verschillende studies trekken andere conclusies).
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:
Is ABO-identiek transfunderen bij patiënten die een trombocytentransfusie ontvangen beter dan compatibel transfunderen?
P: patiënten die een trombocytentransfusie ontvangen;
I: ABO-identieke trombocytentransfusie;
C: ABO niet-identieke trombocytentransfusie of ABO-minor incompatibele trombocytentransfusie of ABO major incompatibele trombocytentransfusie;
O: morbiditeit, mortaliteit en trombocytenopbrengst.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte morbiditeit en mortaliteit voor de besluitvorming kritieke uitkomstmaten en trombocytenopbrengst een voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaat. De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (OVID), Embase en de Cochrane Library is met relevante zoektermen gezocht naar studies over ABO-identieke en compatibele trombocytentransfusies gepubliceerd na 1990 tot 29 maart 2017, in alle talen. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 221 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: vergelijkende studie naar het optreden van morbiditeit, mortaliteit en trombocytenopbrengst bij ABO-identiek transfunderen in vergelijking met niet-identiek transfunderen en minimaal 20 patiënten per groep. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 9 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 5 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording), In aanvulling op de literatuursearch zijn uit de referentielijst van een review van Shehata (2009) 3 additionele studies geïdentificeerd die niet uit de primaire search naar voren waren gekomen en 7 studies definitief geselecteerd.
Zeven onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidence-tabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk of bias tabellen.
Referenties
- Balduini CL, Salvaneschi L, Klersy C, et al. Factors influencing post-transfusional platelet increment in pediatric patients given hematopoietic stem cell transplantation. Leukemia. 2001;15:1885-91.
- Blumberg N, Heal JM, Hicks GLJ, et al. Association of ABO-mismatched platelet transfusions with morbidity and mortality in cardiac surgery. Transfusion. 2001;41(6):790-793.
- Heim D, Passweg J, Gregor M, et al. Patient and product factors affecting platelet transfusion results. Transfusion. 2008;48:681-7.
- Lin Y, Callum JL, Coovadia AS, et al. Transfusion of ABO-nonidentical platelets is not associated with adverse clinical outcomes in cardiovascular surgery patients. Transfusion. 2002;42(2):166-172.
- Pavenski K, Warkentin TE, Shen H, et al. Posttransfusion platelet count increments after ABO-compatible versus ABO-incompatible platelet transfusions in noncancer patients: An observational study. Transfusion 2010;50(7):1552-1560.
- Shanwell A, Ringdén O, Wiechel B, et al. A study of the effect of ABO incompatible plasma in platelet concentrates transfused to bone marrow transplant recipients. Vox Sang. 1991;60:23-7.
- Triulzi DJ, Assmann SF, Strauss RG, et al. The impact of platelet transfusion characteristics on posttransfusion platelet increments and clinical bleeding in patients with hypoproliferative thrombocytopenia. Blood. 2012;119(23):5553-5562.
Evidence tabellen
Evidence table for intervention studies (randomized controlled trials and non-randomized observational studies (cohort studies, case-control studies, case series))1
This table is also suitable for diagnostic studies (screening studies) that compare the effectiveness of two or more tests. This only applies if the test is included as part of a test-and-treat strategy – otherwise the evidence table for studies of diagnostic test accuracy should be used.
Notes:
- Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures.
- Provide data per treatment group on the most important prognostic factors ((potential) confounders).
- For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls.
- For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders.
Risk of bias table for intervention studies (randomized controlled trials)
Study reference
(first author, publication year) |
Describe method of randomisation1 |
Bias due to inadequate concealment of allocation?2
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of participants to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of care providers to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate blinding of outcome assessors to treatment allocation?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to selective outcome reporting on basis of the results?4
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to loss to follow-up?5
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to violation of intention to treat analysis?6
(unlikely/likely/unclear) |
Triulzi, 2012 |
Not described |
Unclear |
Unclear (unclear if patients were blinded for ABO status) |
Unclear (unclear if patients were blinded for ABO status) |
Unclear (unclear if patients were blinded for ABO status) |
Unlikely |
Unlikely |
Unlikely |
- Randomisation: generation of allocation sequences have to be unpredictable, for example computer generated random-numbers or drawing lots or envelopes. Examples of inadequate procedures are generation of allocation sequences by alternation, according to case record number, date of birth or date of admission.
- Allocation concealment: refers to the protection (blinding) of the randomisation process. Concealment of allocation sequences is adequate if patients and enrolling investigators cannot foresee assignment, for example central randomisation (performed at a site remote from trial location) or sequentially numbered, sealed, opaque envelopes. Inadequate procedures are all procedures based on inadequate randomisation procedures or open allocation schedules.
- Blinding: neither the patient nor the care provider (attending physician) knows which patient is getting the special treatment. Blinding is sometimes impossible, for example when comparing surgical with non-surgical treatments. The outcome assessor records the study results. Blinding of those assessing outcomes prevents that the knowledge of patient assignement influences the proces of outcome assessment (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death, blinding of outcome assessment is not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary.
- Results of all predefined outcome measures should be reported; if the protocol is available, then outcomes in the protocol and published report can be compared; if not, then outcomes listed in the methods section of an article can be compared with those whose results are reported.
- If the percentage of patients lost to follow-up is large, or differs between treatment groups, or the reasons for loss to follow-up differ between treatment groups, bias is likely. If the number of patients lost to follow-up, or the reasons why, are not reported, the risk of bias is unclear.
- Participants included in the analysis are exactly those who were randomized into the trial. If the numbers randomized into each intervention group are not clearly reported, the risk of bias is unclear; an ITT analysis implies that (a) participants are kept in the intervention groups to which they were randomized, regardless of the intervention they actually received, (b) outcome data are measured on all participants, and (c) all randomized participants are included in the analysis.
Risk of bias table for intervention studies (observational: non-randomized clinical trials, cohort and case-control studies)
Study reference
(first author, year of publication) |
Bias due to a non-representative or ill-defined sample of patients?1
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to insufficiently long, or incomplete follow-up, or differences in follow-up between treatment groups?2
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to ill-defined or inadequately measured outcome ?3
(unlikely/likely/unclear) |
Bias due to inadequate adjustment for all important prognostic factors?4
(unlikely/likely/unclear) |
Balduini |
Unlikely |
Unclear |
Unlikely |
Likely |
Blumberg, 2001 |
Unlikely |
Unclear |
Unlikely |
Likely |
Heim, 2008 |
Unlikely |
Unclear |
Unlikely |
Unlikely |
Lin, 2002 |
Unlikely |
Unclear |
Unlikely |
Likely |
Pavenski, 2010 |
Unlikely |
Unclear |
Unlikely |
Likely |
Shanwell, 1991 |
Unlikely |
Unclear |
Unclear |
Likely |
- Failure to develop and apply appropriate eligibility criteria: a) case-control study: under- or over-matching in case-control studies; b) cohort study: selection of exposed and unexposed from different populations.
- 2 Bias is likely if: the percentage of patients lost to follow-up is large; or differs between treatment groups; or the reasons for loss to follow-up differ between treatment groups; or length of follow-up differs between treatment groups or is too short. The risk of bias is unclear if: the number of patients lost to follow-up; or the reasons why, are not reported.
- Flawed measurement, or differences in measurement of outcome in treatment and control group; bias may also result from a lack of blinding of those assessing outcomes (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death, blinding of outcome assessment is not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary.
- Failure to adequately measure all known prognostic factors and/or failure to adequately adjust for these factors in multivariate statistical analysis.
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Shehata, 2009 |
Review includeert veel verschillende vergelijkingen buiten onze scope en rapporteert onvoldoende duidelijk. Losse studies die in deze review zijn geïncludeerd voor de vergelijking identiek versus anders (niet identiek, non-compatibel) zijn fulltekst beoordeeld voor geschiktheid (in of exclusie) en opgenomen in de inclusie of exclusietabel |
Henrichs, 2012 |
Geen vergelijkende studie |
Dunbar, 2015 |
Rapporteert niet de juiste uitkomstmaten |
Solves, 2015 |
Rapporteert niet de juiste uitkomstmaten |
Refaai, 2011 |
Geen vergelijkende studie |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 15-10-2020
Laatst geautoriseerd : 27-11-2019
Geplande herbeoordeling :
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn wordt een deel van de werkgroep in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het afronden van de richtlijn zal de werkgroep per module een inschatting maken over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Internisten Vereniging (NIV), Nederlandse Vereniging van Anesthesiologie (NVA) en Nederlandse Vereniging van Klinische Chemie (NVKC) zijn regiehouders van deze richtlijn(module) en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn(module). De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
De transfusierichtlijn geeft ten eerste antwoorden op grote uitgangsvragen over wie, wanneer, hoe, hoeveel en met welke producten getransfundeerd wordt en wat daarvan volgens wetenschappelijk onderzoek aan voordelig/nadelig resultaat verwacht mag worden. Na het bepalen van de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek, worden uiteindelijk aanbevelingen opgesteld, gebaseerd op de conclusies van het wetenschappelijke onderzoek en na het beschouwen van een additionele context van bijvoorbeeld kosten- ethische, maatschappelijke of wettelijke overwegingen. Deze aanbevelingen zijn bedoeld om verantwoord en wenselijk handelen voor leden van de beroepsgroep te definieren in de voorkomende dagelijkse klinische praktijk. Echter, er kan beargumenteerd altijd afgeweken worden van de algemene aanbevelingen en gekozen worden voor een meer op de individuele patient afgestemde ondersteuning.
Doelgroep
Naast de genoemde beoogde gebruikers van de richtlijn is de richtlijn ook bedoeld en van waarde voor de collega’s van de nationale bloedvoorzieningsorganisatie Sanquin.
Samenstelling werkgroep
Voor de herziening van de richtlijn zijn er in 2016 zes multidisciplinaire werkgroepen ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij patiënten die een bloedtransfusie nodig hebben. Een stuurgroep, bestaande uit de voorzitters van de deelprojecten, coördineerde de werkgroepen.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep Laboratoriumaspecten
- Dr. J (Jennita) Slomp, laboratoriumspecialist klinische chemie en hematologie, voorzitter, NVKC
- Dr. C. (Claudia) Folman, manager laboratorium erytrocytenserologie, NVKC
- Prof. dr. M (Masja) de Haas, clustermanager immunohematologie diagnostiek, NVKC
- G.H. (Judith) Lie, hemovigilantiefunctionaris, weefselvigilantiecoördinator, NVML
- Dr. H. (Henk) Russcher, Laboratoriumspecialist Klinische Chemie en Hematologie, NVKC
- Dr. M.R. (Martin) Schipperus, internist-hematoloog, NIV
- N. (Nel) Som, senior hoofdanaliste bloedtransfusiedienst, NVML
- Dr. K.M.K. (Karen) de Vooght, laboratoriumsepcialist klinische chemie en transfusie, NVKC
- Dr. H. (Harry) de Wit, Laboratoriumspecialist Klinische Chemie en Hematologie, NVKC
Werkgroep Anemie
- Prof. dr. J.J. (Jaap Jan) Zwaginga, internist-hematoloog/ transfusiespecialist/ hoogleraar transfusiegeneeskunde, voorzitter, NIV
- Drs. K.A. (Klasien) Bergman, kinderarts-neonatologie, NVK
- dr. J.M. (Jurriën) ten Berg, Cardioloog, NVVC
- Dr. B.J. (Bart) Biemond, internist-hematoloog, NIV
- Dr. P.A.W. (Peter) te Boekhorst, internist-hematoloog/ transfusiespecialist, NIV
- Prof. dr. C.J. (Karin) Fijn van Draat, hoogleraar kinderhematologie/ senior onderzoeker Sanquin research, NVK
- Dr. A.J. (Adriaan) van Gammeren, laboratoriumspecialist klinische chemie en hematologie, NVKC
- Dr. N.P. (Nicole) Juffermans, Intensivist, NVIC
- Dr. A.W.M.M. (Ankie) Koopman-van Gemert, anesthesioloog, NVA
- Dr. L.E.M. (Liesbeth) Oosten, internist-hematoloog, NIV
Werkgroep Trombocytentransfusies
- Dr. E.A.M. (Erik) Beckers, internist-hematoloog/ transfusiespecialist, hematoloog, voorzitter, NIV
- Dr. M. (Michiel) Coppens, internist-vasculaire geneeskunde, NIV
- Dr. A.J.G. (Gerard) Jansen, internist-hematoloog, NIV
- Dr. J.L.H. (Jean-Louis) Kerkhoffs, internist-hematoloog, NIV
- Dr. E. (Enrico) Lopriore, sectiehoofd neonatologie, NVK
- Dr. C. (Heleen) van Ommen, kinderarts hematoloog, NVK
- Dr. E.C.M. (Lizzy) van Pampus, internist-hematoloog-transfusiespecialist, NIV
- Dr. R.E.G. (Roger) Schutgens, internist-hematoloog, NIV
- Dr. J.W.P.H (Hans) Soons, laboratoriumspecialist klinische chemie, NVKC
- Dr. A.P.J. (Alexander) Vlaar, internist-intensivist, NVIC
Werkgroep Bloedingen en bloedbesparende technieken
- Dr. A. (Ankie) Koopman – van Gemert, anesthesioloog, voorzitter, NVA
- Dr. J.J. (Hans) Duvekot, gynaecoloog-perinatoloog, NVOG
- Dr. L.M.G. (Leo) Geeraedts, traumachirurg, NVvH
- Dr. ir. Y.M.C. (Yvonne) Henskens, laboratoriumspecialist klinische chemie en hematologie, NVKC
- Drs. E.J. (Elise) Huijssen-Huisman, kinderarts, kinderhematoloog, transfusiespecialist, NVK
- Dr. N.P. (Nicole) Juffermans, intensivist, NVIC
- Prof. dr. F.W.G. (Frank) Leebeek, internist hematoloog en internist vasculair geneeskundige, NIV
- P.M.J. (Peter) Rosseel, anesthesioloog–intensivist, NVA
- Dr. E.C.T.H. (Edward) Tan, traumachirurg, NVvH
- Drs. V.A. (Victor) Viersen, anesthesioloog, NVA
- Dr. A.B.A. (Alexander) Vonk, cardiothoracaal chirurg, NVT
- Prof. dr. J.J. (Jaap Jan) Zwaginga, hematoloog/ transfusiespecialist/ hoogleraar transfusiegeneeskunde, NIV
Werkgroep Plasmatransfusies
- Dr. J.W.P.H (Hans) Soons, laboratoriumspecialist klinische chemie, voorzitter, NVKC
- Dr. E.A.M. (Erik) Beckers, internist-hematoloog/ transfusiespecialist, NIV
- Drs. K.A. (Klasien) Bergman, kinderarts-neonatologie, NVK
- Dr. M. (René) van Hulst, ziekenhuisapotheker, NVZA
- Prof. dr. K. (Karina) Meijer, internist-hematoloog, NIV
- Dr. M.C.A. (Marcella) Müller, internist-intensivist, NVIC
- Dr. E.C.M. (Lizzy) van Pampus, internist-hematoloog/transfusiespecialist, NIV
- Dr. Marjolein Peters, kinderarts-hematoloog, NVK
- Drs. K.N.M.E.M. (Koen) Reyntjens, anesthesioloog, NVA
Werkgroep Transfusiereacties en gerelateerde aandoeningen
- Dr. M.R. (Martin) Schipperus, internist-hematoloog, voorzitter, NIV
- Dr. J.L.P. (Hans) van Duynhoven, laboratoriumspecialist klinische chemie, NVKC
- Drs. C.T. (Christian) Favoccia, anesthesioloog, NVA
- Prof dr. C.J. (Karin) Fijn van Draat, hoogleraar kinderhematologie/ senior onderzoeker Sanquin research, NVK
- G.H. (Judith) Lie, hemovigilantiefunctionaris, weefselvigilantiecoördinator, NVML
- Dr. T. (Tanja) Netelenbos, internist-hematoloog, NIV
- Dr. J. (Jennita) Slomp, laboratoriumspecialist klinische chemie en hematologie, NVKC
- Dr. Dik Versteeg, arts-microbioloog, NVMM
- Dr. A.P.J. (Alexander) Vlaar, internist-Intensivist, NVIC
- Dr. J.C. (Jo) Wiersum-Osselton, TRIP hemo- en biovigilantie, landelijk coördinator, sociale geneeskunde
- C. (Clary) Wijenberg, verpleegkundig specialist palliatieve zorg, V&VN
Met ondersteuning van:
- Dr. M.M. (Marja) Molag, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. S.M. (Sabrina) Muller-Ploeger, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. M. (Marleen) Ploegmakers, senior-adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. E. (Ester) Rake, junior adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. E.E. (Eva) Volmeijer, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten, projectleider
- Drs. T. (Tessa) Geltink, junior adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Drs. S. (Sanne) Snoeijs, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- D.P. (Diana) Gutierrez, projectsecretaresse Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Voorzitters (kerngroep) |
||||
M. Schipperus |
Internist-hematoloog (100%) |
Voorzitter Bestuur Stichting TRIP (Transfusie in patiënten), onbetaald |
ITP-onderzoek gefinancierd door AMGeN Advisory board Novartis |
Lid participeert niet in besluitvorming omtrent producten van AMGEN of Novartis. |
A. Koopman- van Gemert |
Anesthesioloog |
Diverse functies bij nationale en internationale commissies bv Concilium, Stuurgroep antistolling, examencommissie et cetera Internationaal lid van de Europese examencommissie |
-Participatie in de PETS-studie van het EMC, geen financiële relatie. -Participatie in verschillende onderzoeken (geen financiële relatie en geen direct verband bloedtransfusie) -Organisatie symposia met sponsoring (geen directe financiële relatie en direct verband bloedtransfusie) |
Geen restricties |
J.J. Zwaginga |
Hematoloog LUMC (Leiden), Transfusiespecialist, Hoogleraar transfusiegeneeskunde |
-Penningmeester VHL=Vereniging Hematologische laboratoria -Voorzitter van de benigne hematologische werkgroep van NVvH |
-Sprekershonoraria Viforpharma (ijzer: medicatie kan transfusies uitsparen) -Wetenschappelijke adviesraad: Novantis (ijzerchelatie kan transfusie gemedieerde ijzerstapeling opheffen) - Gilead: CLL medicatie webcast geen relatie met transfusiebeleid PI van meerdere Sanquin onderzoeken ogv - allumminisatie door RBC transfusies - ijzertoxiciteit door bloedtransfusies - bloedings IRM (voldoende) plaatjestransfusies et cetera |
Lid participeert niet in besluitvorming omtrent Novartis en wanneer SANQUIN-studies worden geïncludeerd waarbij lid een van de auteurs is |
E. Beckers |
Internist-hematoloog/transfusiespecialist MUMC + Maastricht |
Bestuurslid Ned. Ver. Bloedtransfusie, onbetaald - Bestuurslid Ned. Ver. Hematologie, onbetaald - Lid adviesraad TRIP (Transfusie Reacties in Patiënten), onbetaald - Lid Landelijke Gebruikers Raad Sanquin, onbetaald - Lid Stuurgroep TiN studie (Trombocytopathie in Nederland) |
Project 'Predictors of Bleeding' externe financiering door Bayer
Transparantieregister.nl: sprekers vergoeding van Roche; gastvrijheidsbijdrage van: Roche, Pfizer, Sanquin en Bayer |
Lid participeert niet in besluitvorming omtrent producten van Bayer en Roche en wanneer specifiek de studie "predictors of bleeding" (gefinancierd door Bayer) worden geïncludeerd |
J. Slomp |
Laboratorium specialist Klinische Chemie en hematologie MST/Medlon |
-Bestuurslid VHL - onbetaald -Bestuurslid NVvH - onbetaald -Werkgroep Bloedtransfusie VHL (vz.) onbetaald -Lid LGR onbetaald - - Lid Expert committee TRIP (onbetaald) |
-Medical Advisory Board Janssen: advies omtrent bloedtransfusie bij patiënten die daratumumab gebruiken, betaald - In samenwerking met UMCU en VU bezig om een landelijk protocol op te stellen voor bloedtransfusie en daratumumab |
Lid participeert niet in besluitvorming omtrent productn van Janssen (daratumumab) |
H. Soons |
Laboratoriumspecialist Klinische Chemie, St. Anna Ziekenhuis (1 fte) en Kempenhaeghe (detachering vanuit St. Anna Ziekenhuis)
|
-Bestuur Nederlandse Vereniging voor Bloedtransfusie (NVB), voorzitter, onbetaald -Bestuur Transfusie Reacties in Patiënten (TRIP), secretaris, vacatiegeld - Medisch Advies Raad Sanquin (MAR), lid, vacatiegeld -Lid Landelijke Gebruikersraad Sanquin (LGR), onbetaald |
|
Geen restricties |
Werkgroep laboratoriumaspecten |
||||
H. de Wit |
Laboratoriumspecialist Klinische Chemie en Hematologie, Certe |
-Bestuurslid/ penningmeester Nederlandse Vereniging voor Bloedtransfusue (onbetaald) - Bestuurslid/ penningmeester Stichting Vrienden van de NVB (onbet aald) |
|
Geen restricties |
K. de Vooght |
Laboratoriumspecialist Klinische Chemie, Hoofd Patiëntenzorg LKCH ad interim |
Bestuurslid/ penningmeester Stichting TRIP (onbetaald) - Bestuurslid/voorzitter Stichting vrienden van de Utrechtse bloedbank (onbetaald) - Lid Werkgroep Consortium Transfusiegeneeskundig Onderzoek (onbetaald) - Lid PROTON II Adviesraad (onbetaald) - Lidmaatschap NVB - Lidmaatschap NVvH - Docent OKU (Onderwijs Kring Utrecht) (betaald) -Docent PAO Farmacie (betaald) -Lid Wetenschappelijke commissie NVB/TRIP symposium (onbetaald) |
|
Geen restricties |
C. Folman |
Manager Laboratorium Erytrocytenserologie (Sanquin) |
- Docent Hogeschool Arnhem en Nijmegen, betaald - Lid TRIX-werkgroep, onbetaald - Secretaris werkgroep Bloedtransfusie van de VHL (Vereniging Hematologische Laboratoriumdiagnostiek), onbetaald - Lid Expert Committee TRIP (Transfusie Reacties In Patiënten), onbetaald -Lid wetenschappelijke commissie NVB (Nederlandse Vereniging voor Bloedtransfusie), onbetaald" |
- Dienstverband Sanquin - werkzaam in expertiselaboratorium waar onderzoek wordt gericht voor derden op het gebied van bloedtransfusie |
Werkgroeplid is geen trekker/primaire auteur bij uitspraken over diagnostiek.
|
M. de Haas |
-Bijzonder hoogleraar Translationele Immunohematologie (bezoldiging Sanquin, onbezoldigd aangesteld bij LUMC -Clustermanager Immunohematologie Diagnostiek |
- Secretaris NVB (tot mei 2017) |
-Dienstverband Sanquin -Hoofd van een expertiselaboratorium dat ingezet zou kunnen worden door derden voor het uitvoeren van (uit de richtlijn voortkomende) laboratoriumdiagnostiek |
Werkgroeplid is geen trekker/primaire auteur bij uitspraken over diagnostiek.
|
H. Russcher |
Laboratoriumspecialist Klinisch Chemie en Hematologie, in het Erasmus MC en Havenziekenhuis |
- Auditor RvA i.h.k.v. ISO 15189:2012 voor medische laboratoria - Betaald |
|
restricties t.a.v. producten van Roche diagnostiek.Gebruikersraad geen belangen tav Sanquin, geen restriicties |
N. Som |
Senior hoofdanaliste bloedtransfusiedienst VUmc |
- Hemovigilantiecoördinator Vumc |
|
Geen restricties |
J. Lie |
-Stafadviseur hemovigilantie 24,8 uur -Weefselvigil antiecoördinator 7,2 uur" |
-Contactpersoon voor landelijk Bureau TRIP: meldingen transfusiereacties en bijwerkingen - Voorzitter landelijk Hemovigilantoe Platform Nederland (vanaf 2016, eerder lid, mede oprichter HPN), onbetaald - Voorzitter en oprichter Regionaal Hemovigilantie Platform Zuidoost - BestuursLid NVB |
|
Geen restricties |
Werkgroep Anemie |
||||
A. Van Gammeren |
Laboratoriumspecialist Klinische Chemie
|
|
|
Geen restricties
|
N. Juffermans |
Intensivist |
Chief editor Netherlands Journal of Critical Care, vergoeding |
|
Geen restricties
|
K. Bergman |
Kinderarts-neonatologie, Beatrix kinderziekenhuis, UMCG ten Groningen (0,9fte). Als kinderarts-neonatologie voorzitter van het Regioteam Perinatale Audit Noord Nederland (Perined). Deze functie (0,1fte) wordt uitgeoefend binnen de UMCG aanstelling. |
-Lid programmacommissie Prenatale screening infectieziekten en erytrocyten-immunisatie RIVM namens NVK (vacatiegeld) -Lid werkgroep neonatale infectieziekten sectie neonatologie NVK (onbetaald) -Projectcommissielid ZonMw project: Introduction of Audit generated Changes in perinatal care using ""Tailored"" implementation strategies. (ACTion-project) (onbetaald) =Projectcommissielid 5 genes per minute, afdeling Medische genetica, UMCG, Groningen (onbetaald) |
|
Geen restricties
|
P. te Boekhorst |
Internist-Hematoloog / Transfusiespecialist
|
Medisch Adviesraad Sanquin, Lid, Vacatiegeld
|
In verleden: - Gastvrijheid Firma Alexion - Adviesraad Firma AmgeN (ITP) |
Lid participeert niet bij besluitvorming omtrent ITP |
B. Biemond |
Internist-hematoloog |
|
|
Geen restricties |
L. Oosten |
Hematoloog, Afdeling Immunohematologie & Bloedtransfusie bij het Leids Universitair Medisch Centum |
|
|
Geen restricties |
K. Fijn van Draat |
-Hoogleraar kinderhematologie AMC - Senior onderzoeker Sanquin Research |
VIDI selectiecommissie ZONMW, onbetaald (wel vacatievergoeding) |
Lid van de stuurgroep van de PLANET-2 studie die onderzoek doet naar triggers van trombocytentransfusie bij neonatenop de Neonatale Intensive Care Unit. PLANET-2 ontvangt geen sponsoring van de farmaceutische industrie |
Geen restricties |
Werkgroep trombocytentransfusies |
||||
A. Vlaar |
- Internist-Intensivist, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam - Principal investigator Infusion related morbidity and mortality in the critically ill |
- Klinisch brug figuur Sanquin, onbetaald
|
Onderzoek gefinancierd door NWO, ZonMW, Sanquin: PI van de PACER studie (onder andere): hierbij worden trombotriggers voor invasieve ingrepen aangehouden. |
Geen restricties (ten aanzien van PACER studie: geen tegengesteld belang. Studie wordt niet gepubliceerd binnen termijn afronding richtlijn). |
l. van Pampus |
Internist-hematoloog-transfusiespecialist Radboudumc |
- Vice voorzitter hemovigilantiekamer TRIP (onbezoldigd)
|
Tegemoetkoming verblijfkosten Dublin (Ierland) het 17th Annual NATA Symposium on Patient Blood Management, Haemostasis and Thrombosis (NATA 2016) cf de CGR-rgels. |
Geen restricties |
G. Jansen |
Internist-hematoloog, afdeling Hematologie, Erasmus MC |
Post doctoraal onderzoeker bij afdeling Plasmaeiwitten, Sanquin Bloedvoorziening. Gastvrijheidovereenkomst, onbetaald |
"1) Naam project: ""Surface sialic acid is critical for platelet survival"" Financier: Sanquin Product and Process development (PPOC nr. 13-019). Bedrag: 499.000 euro. Rol: AIO project 2013-2018. Principal investigator en co-promotor
Toelichting: van dit geld is een OIO aangesteld (Mw M. Rijkers) die in dienst van Sanquin (1,0 fte) dit onderzoek verricht" |
Bij onderwerp sialic acid en trombocytenoverleving geen trekker /betrokkenheid opstellen aanbevelingen |
J.L. Kerkhoffs |
Internist - Hematoloog (0,8 FTE)
|
Transfusie-specialist / transfusie research (0,2 FTE) via Sanquin
|
Op Sanquin verricht ik klinisch transfusie onderzoek wat deels gefinancieerd wordt door de industrie TerumoBCT: PI van de PREPAReS studie, een RCT naar de klinische effectiviteit van trombocyten concentraten behandeld met een pathogeen-reductie proces (Mirasol, TERUMO BCT).
|
Restricties t.a.v. producten behandeld met pathogeen reductie proces en biomarkers. Deze onderwerpen zijn vooralsnog niet geprioriteerd voor de richtlijn, dus geen restricties nodig.
|
R. Schutgens |
Internist-hematoloog
|
Lid van Medische Adviesraad patiëntenvereniging ITP |
-Speakersfee (voor instituut) en/of unrestricted research grant en/of lid advisory board van: Bayer, Baxalta, CSL Behring, NovoNordisk, Sanquin, Pfizer, Bristol-Meyers Squibb -Principal Investigator van de Trombocytopathie in Nederland (TiN) studie, mede gefinancierd door een unrestricted grant van Sanquin - deelname (in UMCU) ontwikkeling PACT en U-PACT (geen financieel belang) |
Geen betrokkenheid vragen bij bloedplaatjesfunctietest (PACT). Deze onderwerpen zijn vooralsnog niet geprioriteerd voor de richtlijn, dus geen restricties nodig. |
M. Coppens |
Internist-vasculaire geneeskunde
|
- Diverse naschollingen en adviesraden (allen incidenteel) aangaande directe orale anticoagulantie georganiseerd door de fabrikanten van deze middelen, te weten Boehringer Ingelheim, Bayer, Pfizer, Bristol-Meyers Squibb, Daiichi Sankyo. Deze diensten zijn betaald, waarbij het geld naar mijn instituut gaat - Adviesraad aangaande 'The future of hemophilia treatment' georganiseerd door CSL Behring. Twee maal een advisory board; in 2015 en 2016. Deze diensten zijn betaald waarbij geld naar instituut gaat. CSL Behring produceert o.a. Haemocomplettan P (fibrinogeenconcentraat) en Beriplex (vierfactorenconcentraat). De huidige richtlijn zal mogelijk off-label gebruik van deze 2 middelen gaan bespreken. De genoemde adviesraad richtte zich op hemofilie A en B en de producten Haemocomplettan P en Beriplex zijn hier niet aan de orde geweest." |
Lid van de Stuurgroep van de Trombopathie in Nederland studie (geen financiele belangen). -Sanquin Blood Supply: Prothrombin Complex Concentrate (PCC) for the immediate reversal of the anticoagulant effects if new oral anticoagulants in emergency situations. Sanquin Blood Supply is producent van Cofact, een PCC, - CSL Behring: Biomarkers to detect subclinical arthropathy and predict long-term clinical arthropathy in patients with hemophilia. This project was awarded a 2016 Heimburger Award. CSL Behring produceert zowel Haemocomplettan P (fibrinogeenconcentraat) als Beriplex (een PCC), Dit project is gecofinancierd door CSL Behring, maar hebben geen betrekking op Haemocomplettan P noch Beriplex. |
Geen betrokkenheid opstellen aanbevelingen t.a.v. fibrinogeenconcrentraat en vierfactoren concentraat |
E. Lopriore |
Sectiehoofd Neonatologie WAKZ/LUMC |
Lid bloedtransfusiecommissie LUMC |
Onderzoek gefinancieerd door Sanquin: 1. PROC 12-012-027: Matisse studie: RCT in neonaten naar twee verschillende triggers voor trombocyten transfusies 50 vs 25; Promovenda: Suzanne Gunnink 2. PROC 16-33: Promotie onderzoek naar Rhesus hemolytische ziekt: Promovenda: Isabelle Ree |
Geen restricties |
H. van Ommen (meelezer) |
Kinderhematoloog |
|
'- PI Einstein junior (Bayer) Behandeling trombose bij kinderen - PI Hokusai kinderen (Daiichi Sankyo) Behandeling trombose bij kinderen - Nationaal coördinator BMS studie Apixaban ter preventie van trombose bij kinderen met een hartafwijking |
Geen restricties |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afstemming met de Patiëntenfederatie, Stichting Zeldzame Bloedziekten en Oscar Nederland. Deze verenigingen zijn uitgenodigd voor de invitational conference (knelpuntenanalyse) voorafgaand aan deze herziening en hebben input geleverd voor de te prioriteren vragen. De verenigingen hebben aangegeven graag in de commentaarfase de conceptrichtlijn te ontvangen voor commentaar. Tevens zal in de eindfase van deze richtlijn nog worden overlegd over de communicatie aan patiënten en of er nog aanvullende teksten voor patiënten kunnen worden opgesteld.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan zal bij afronding van de richtlijn te vinden zijn bij de aanverwante producten. De werkgroep zal tevens de interne kwaliteitsindicatoren die bij de Richtlijn bloedtransfusie 2011 zijn opgesteld beoordelen en indien nodig door ontwikkelen.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitters van de werkgroepen en de adviseurs de knelpunten. De werkgroepen beoordeelden de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn Bloedtransfusiebeleid (2011) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door patiëntenverenigingen en andere aanwezigen tijdens de Invitational conference. De werkgroepen stelden vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van: (1) klinische relevantie, (2) de beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit, (3) en de te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitters en de adviseurs concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn in de werkgroepen besproken waarna de werkgroepleden de definitieve uitgangsvragen hebben vastgesteld. Vervolgens inventariseerden de werkgroepen per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroepen waardeerden deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroepen tenminste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen en systematische reviews (Medline). Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje “Overwegingen”.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk om mee te wegen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs, de belangrijkste overwegingen en de weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn word aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren worden verzameld en besproken met de werkgroepen. Naar aanleiding van de commentaren word de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroepen. De definitieve richtlijn word aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html. 2012.
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.