Blauwe plekken bij kinderen

Initiatief: NVK Aantal modules: 9

Kenmerken blauwe plekken

Uitgangsvraag

Welke letsel gerelateerde kenmerken zijn bij kinderen met blauwe plekken geassocieerd met toegebracht letsel?

Aanbeveling

De locatie van blauwe plekken bij mobiele kinderen geeft een aanwijzing voor het onderscheid tussen toegebracht en accidenteel letsel; gebruik hiervoor figuur 1-3.

 

Bij een herkenbaar patroon van een object of lichaamsdeel (bijvoorbeeld hand of vingers), moet toegebracht letsel worden uitgesloten.

 

Bij aanwezigheid van meerdere blauwe plekken op één of meerdere locaties, zonder verklarend ongeluk of ziekte, moet toegebracht letsel worden uitgesloten.

Onderbouwing

De etiologie van een blauwe plek is lastig te bepalen (37). Kenmerken van een blauwe plek – zoals lokalisatie en patroon - kunnen mogelijk helpend zijn hierin (38).

 

Accidentele blauwe plekken kan een kind onder andere oplopen bij lichamelijke activiteit, zoals vallen bij het leren lopen, tijdens het spelen of tijdens het sporten. De vraag is of accidentele blauwe plekken als gevolg van genoemde activiteiten op andere locaties op het lichaam voorkomen en een ander patroon vertonen dan toegebrachte blauwe plekken. Informatie over welke lichaamslocaties en welke patronen suggestief zijn voor toegebracht letsel kan een bijdrage leveren aan de beoordeling van blauwe plekken.

Distributie

Kwaliteit van bewijs

 

Laag

Blauwe plekken ter plaatse van oren, nek, romp (borst en rug) en billen hebben een sterk verhoogde kans om toegebracht te zijn.

 

Dunstan et al. (2002), Kemp et al. (2014), Pierce et al. (2010)

Kwaliteit van bewijs

 

Laag

 

Blauwe plekken ter plaatse van wangen, ogen, gezicht, hoofd, armen, buik, voorzijde dijen, achterzijde benen, handen en voeten hebben een verhoogde kans om toegebracht te zijn.

 

Dunstan et al. (2002), Kemp et al. (2014), Pierce et al. (2010)

Kwaliteit van bewijs

 

Laag

Blauwe plekken in de TEN (Torso, Ear, Neck) regio bij een kind ≤4 jaar, en elke blauwe plek bij een kind <4 maanden, zonder bevestigd ongeluk in een publieke setting die de blauwe plek(ken) verklaart, zijn verdacht voor toegebracht letsel.

 

Pierce et al. (2010)

Kwaliteit van bewijs

 

Zeer laag - laag

Accidentele blauwe plekken bevinden zich voornamelijk (93,1-100%) boven botstructuren.

De meeste voorkomende locaties voor accidentele blauwe plekken bij kinderen ≤3 jaar zijn scheenbeen of knie, voorhoofd en schedel. Wanneer bij een accidentele val kneuzingen worden opgelopen in het gezicht en/of op het hoofd, worden deze voornamelijk gezien in de T-regio (voorhoofd, neus, kin).

 

Carpenter (1999), Chang en Tsai (2007), Sugar et al. (1999)

Kwaliteit van bewijs

 

Zeer laag

Kinderen met een fysieke en/of cognitieve beperking hebben vaker accidentele blauwe plekken ter plaatse van voeten, handen, armen, dijen, rug, buik en bekken, en minder vaak accidentele blauwe plekken ter plaatste van de onderbenen, dan kinderen zonder een beperking.

 

Goldberg et al. (2009)


Aantal blauwe plekken

Kwaliteit van bewijs

 

Matig

Blauwe plekken die geclusterd voorkomen (≥ 2 blauwe plekken in dezelfde locatie) zijn meer verdacht voor toegebracht letsel.

 

Kemp et al. (2014)

 

Patroon

Kwaliteit van bewijs

 

Laag

Over de grootte van de blauwe plek en de associatie met toegebracht letsel kan geen uitspraak worden gedaan.

 

Dunstan et al. (2002), Kemp et al. (2014)

Kwaliteit van bewijs

 

Laag - Matig

Blauwe plekken met een herkenbaar patroon van een object zijn zeer verdacht voor toegebracht letsel.

 

Dunstan et al. (2002), Kemp et al. (2014), Nayak et al. (2010)

Kwaliteit van bewijs

 

Laag - Matig

Petechiën, waarbij ziekte is uitgesloten, zijn verdacht voor toegebracht letsel.

 

Nayak et al. (2010), Kemp et al. (2014)

Kemp et al. (2014) vergeleken de locatie van blauwe plekken en het patroon van blauwe plekken voor toegebracht- en accidenteel letsel. Kinderen onder de 6 jaar met een verdenking toegebracht letsel werden geïncludeerd. Later werd er onderscheid gemaakt in kinderen waarbij toegebracht letsel werd bevestigd en bij wie accidenteel letsel werd bevestigd. Bevestiging van mechanisme vond plaats door multidisciplinaire kinderbeschermingsstrategie bijeenkomsten of casusconferenties op basis van alle beschikbare informatie (dus mogelijk ook over de blauwe plekken). De locatie van de blauwe plek werd bepaald aan de hand van één van de 36 anatomische locaties en vastgelegd met behulp van een gestandaardiseerd formulier. Tevens werd de grootte en het uiterlijk (petechiën, clustering, onderscheidende vorm) gerapporteerd. Kinderen waarbij kindermishandeling werd bevestigd hadden significant meer blauwe plekken (89,4% blauwe plekken versus 69,9%), en meer plekken aangedaan dan de kinderen waarbij een accidentele toedracht werd vastgesteld (p<0.001). Voor drie ontwikkelingsstadia ( (1) baby: pre-mobiel, rollend of zittend; (2) vroeg mobiele kinderen: kruipen, zich verplaatsen en (3) zelfstandig lopen) werd de odds ratio (OR) berekend voor een blauwe plek in elke locatie voor toegebracht letsel ten opzichte van accidenteel letsel (tabel 1).

 

Tabel 1 De odds ratio voor blauwe plekken in de betreffende regio veroorzaakt door fysieke kindermishandeling (ten opzichte van fysieke kindermishandeling uitgesloten) gecorrigeerd voor ontwikkelingsstadium (*= significant)(39)

Regio

OR

(95% CI)

Billen

10,9

2,6 – 46 *

Linker oor

7,1

2,2 – 23,4 *

Linker wang

5,2

2,5 – 10,7 *

Romp voorzijde

4,7

2,2 – 10,2 *

Nek

3,8

1,3 – 10,9 *

Romp achterzijde

2,9

1,6 – 5,0 *

Rechter wang

2,8

1,5 – 5,4 *

Voorzijde dijen

2,5

1,4 – 4,5 *

Handen

2,0

0,4 – 9,4

Bovenarm

1,9

1,1 – 3,2 *

Achterzijde been

1,9

0,8 – 4,5

Voet

1,7

0,6 – 5,2

Onderarm

1,6

0,8 – 3,1

Hoofd

1,6

0,8 – 3,1

Rechter oor

1,5

0,6 – 3,8

Gezicht

1,4

0,8 – 2,2

Ogen

1,0

0,5 – 1,9

 

Petechiën (puntvormige bloeduitstortingen) werden gerapporteerd bij 54 van de 350 kinderen met toegebracht letsel (15,4%), en in 3 van de 156 kinderen met accidenteel letsel (1,9%). Dit is significant verschillend, met een OR voor toegebracht letsel van 9,3 (95% CI 2.9-30.2). Lineaire blauwe plekken met onderscheidende vorm (zoals vingerafdrukken of overeenkomend met een voorwerp) werden gezien bij 51 kinderen: 47 kinderen met toegebracht letsel, 4 kinderen met accidenteel letsel (lineaire blauwe plekken levert een OR 5.9 (95% CI 2.1-16.7) voor toegebracht letsel). Ook clustering is bepaald. Clustering werd gedefinieerd als ‘de aanwezigheid van minimaal twee blauwe plekken op dezelfde locatie, daarbij gebruik makend van de 36 anatomische locaties’. Bij de kinderen met toegebracht letsel werd bij 67,4% clustering gerapporteerd. Dit in tegenstelling tot 33,9% bij de kinderen met accidenteel letsel (clustering levert een OR 4,0 (95% CI 2.5-6.4) voor toegebracht letsel). De gemiddelde lengte van de blauwe plekken was bij de kinderen met toegebracht letsel 1,53 centimeter (cm) versus 1,57cm bij de kinderen met accidenteel letsel.

Pierce et al. (2010) voerden een retrospectief vergelijkend onderzoek uit tussen kinderen met toegebracht letsel en kinderen met accidenteel letsel. Kinderen onder de twee jaar die opgenomen waren op de kinder-Intensive Care konden deelnemen aan het onderzoek. Bij elke opname werden alle huidbevindingen door een verpleegkundige gerapporteerd aan de hand van een protocol. Soort huidletsel (blauwe plek of kneuzing), anatomische locatie en hoeveelheid werden gerapporteerd. Dit gebeurde voordat het mechanisme van het letsel bekend was. Aan de hand van criteria voor toegebracht- en accidenteel letsel, werd achteraf het mechanisme vastgesteld. De huidbevindingen werden niet meegenomen in de beslissing over het ontstaansmechanisme. Totaal werden 95 kinderen geïncludeerd, waarvan er bij 71 kinderen sprake was van blauwe plekken: 33 kinderen met toegebrachte blauwe plekken en 38 kinderen met accidentele blauwe plekken. De kinderen met toegebrachte blauwe plekken hadden gemiddeld 6 blauwe plekken in tegenstelling tot 1,5 bij de kinderen met accidentele blauwe plekken (significant verschillend). De volgende anatomische locaties zijn significant voorspellend voor toegebracht letsel (percentage kinderen met blauwe plekken (vs accidenteel)): nek 17% (vs 0%, verder idem %), handen 21% (vs 0), rechterarm 17% (vs 0), romp 27% (vs 0), billen 27% (vs 0) en rug 39% (vs 5). De andere locaties zijn niet significant voorspellend voor toegebracht letsel (vs accidenteel): buik 27% (vs 10), genito-urethrale regio 12% (vs 0), heup 12% (vs 0), hoofd 24% (vs 29), schedel 12% (vs 13), voorhoofd 15% (vs 21), gezicht 24% (vs 15), ogen 21% (vs 23), wang 6% (vs 10), neus 3% (vs 2), lip 6% (vs 0), kin 6% (vs 0), schouders 17% (vs 5), linkerarm 21% (vs 7), linkerbeen 30% (vs 10) en rechterbeen 30% (vs 13). Aan de hand van de bevindingen hebben Pierce et al. geprobeerd een beslisregel te ontwikkelen die voorspellend zou zijn voor toegebracht letsel. De beslisregel omvat de volgende items: blauwe plekken in TEN regio (Torso, Ear, Neck) bij een kind ≤4 jaar; blauwe plekken bij een zuigeling ≤4 maanden; en geen bevestigd ongeluk in een publieke setting die de blauwe plek(ken) in de TEN regio verklaart of de blauw plek(ken) bij een zuigeling verklaart. Bij blauwe plekken in TEN regio bij een kind ≤4 jaar, zonder bevestigd ongeluk in een publieke setting die de blauwe plek(ken) verklaart, moet verdere evaluatie plaatsvinden om toegebracht letsel uit te sluiten. Dit geldt ook bij blauwe plekken bij een zuigeling ≤4 maanden, zonder een bevestigd ongeluk in een publieke setting die de blauwe plek(ken) verklaart. De sensitiviteit van de beslisregel voor toegebracht letsel is 97% en de specificiteit 84%.

Worlock et al. (1986) includeerden kinderen onder de twaalf jaar met een fractuur, waarbij de lokalisatie en de aard van de fracturen vergeleken werd voor toegebracht- en accidenteel letsel. De casussen werden geïdentificeerd via het kindermishandelingsregister, en de controlegroep werd geïdentificeerd via het ziekenhuis (waarbij kindermishandeling was uitgesloten). Onder de 25 kinderen met een toegebrachte fractuur had 72% blauwe plekken op het hoofd en in de nek. Onder de 116 kinderen met een accidentele fractuur, had één kind een verdachte blauwe plek.

Dunstan et al. (2002) onderzochten of er een verschil is in blauwe plekken tussen kinderen die wel en niet mishandeld zijn. Kinderen tussen de 1-14 jaar werden geïncludeerd: 133 fysiek mishandelde kinderen (gemiddelde leeftijd 7,7 jaar) en 189 controle kinderen (gemiddelde leeftijd 6,4 jaar). Fysieke mishandeling werd vastgesteld in een casusconferentie of een andere multidisciplinaire bijeenkomst. Casussen en de controlegroep werden van te voren vastgesteld, later werden de blauwe plekken gerapporteerd. Er werden anatomische regio’s vastgesteld en de blauwe plekken per regio werden gescoord, als ook de maximale lengte van de blauwe plekken per regio en de specifieke vorm. Er is een duidelijk verschil in de distributie van de blauwe plekken tussen mishandelde en niet-mishandelde kinderen. In de mishandelde kinderen werden er 13 blauwe plekken gevonden op het linker oor, 3 op het rechteroor, 29-36 in de gezichtsregio’s, 26 in de nek en op het hoofd, 25 op de voorzijde van de borst en buik, 38 op de rug en 20 op de billen. Dit was significant verschillend van de niet-mishandelde kinderen (p<0.001): 0 blauwe plekken ter plaatse van de oren, 1-2 in de gezichtsregio’s, 3 in de nek en op het hoofd, 4 op de voorzijde van de borst en buik, 12 op de rug en 3 op de billen. Ook voor andere anatomische regio’s werden significante verschillen gevonden (p<0.05). Zo werden er onder de mishandelde kinderen 30 blauwe plekken gerapporteerd op de linkerarm en 29 op de rechterarm, in tegenstelling tot 18 en 15 respectievelijk onder de niet-mishandelde kinderen. Er werd geen significant verschil gevonden in aantal blauwe plekken op de benen: 26 op het linkerbeen en 28 op het rechterbeen voor de mishandelde kinderen, en 27 en 19 respectievelijk voor de niet-mishandelde kinderen. De gemiddelde lengte van blauwe plekken die werd gevonden onder de mishandelde kinderen is 2,1-5,1cm. Onder de niet-mishandelde kinderen werd een gemiddelde lengte van 0,1-0,9cm gevonden. Het gemiddelde aantal blauwe plekken onder de mishandelde kinderen was 5,7 en 57% van de blauwe plekken had een identificeerbare vorm, in tegenstelling tot respectievelijk 1,5 en <2% in de niet-mishandelde kinderen.

Nayak et al. (2010) voerden een vergelijkende studie uit in het voorkomen van petechiën bij kinderen met toegebracht- of accidenteel letsel. Onder petechiën worden kleine puntbloedingen in de huid verstaan. Casussen waren kinderen die bij de kinderarts in een verwijskliniek waren geweest vanwege een vermoeden van kindermishandeling. Controles waren kinderen die met een klein trauma op de eerste hulp kwamen. De data verzameling van de casussen vond retrospectief plaats, van de controles prospectief. Met behulp van een standaard formulier werden de letsels vastgelegd. Nadien werd door een kinderarts met expertise kindermishandeling vastgesteld of er sprake was van toegebracht letsel, accidenteel letsel of inconclusief letsel. Er werden 190 kinderen onder de 17 jaar geïncludeerd met een toegebracht letsel en 263 kinderen met accidenteel letsel. Het verschil in petechiën voor de groepen werd vastgesteld. Onder de kinderen met toegebracht letsel werd bij 28 van de 128 kinderen petechiën gevonden (21,9%; 95%CI 15,6-29,8). Dit was vaker dan onder de kinderen met accidenteel letsel, waarbij het bij 2,3% (95%CI 1,1-5,0) werd gevonden. Van de 28 kinderen met toegebracht letsel waarbij petechiën werden gevonden, hadden 24 kinderen geassocieerde blauwe plekken. Van deze 24 kinderen hadden weer 10 kinderen blauwe plekken met een patroon (bijvoorbeeld vinger- of handafdruk). In de accidentele letsel groep hadden 4 van de 7 kinderen met petechiën, geassocieerde blauwe plekken. De aanwezigheid van petechiën als diagnostische marker voor toegebracht letsel heeft een sensitiviteit van 21,9 (95%CI 15,6-29,8) en een specificiteit van 97,8 (95%CI 95,6-99,0). De positief voorspellende waarde van petechiën voor toegebracht letsel is 80,0 (95%CI 64,1-90,0), en de likelihood ratio is 6,0 (95%CI 2,5-14,1). Dit geeft aan dat petechiën zes keer meer waarschijnlijk worden gezien bij kinderen met toegebracht letsel, dan bij kinderen met accidenteel letsel.

Chang en Tsai (2007) evalueerde hoofd- en gezichtsletsel na ‘slips, trips and falls’ (uitglijden, verstappen en vallen). Retrospectief bekeken ze de dossiers van 750 kinderen onder de 12 jaar (gemiddelde leeftijd 3,4 jaar) die op deze wijze hoofd- en gezichtsletsel hadden opgelopen. Kinderen waarbij sprake was van kindermishandeling of een verkeersongeval, werden geëxcludeerd. Kneuzingen kwamen in 44% van de gevallen voor op het voorhoofd, bij het oog, neus, lip en op de kin (T-vorm). Bij 37% bevonden de kneuzingen zich op het achterhoofd. De kneuzingen waren voor 95% kleiner dan 9cm. De hoofdfocus in dit onderzoek lag bij het vaststellen van laceratie, kneuzingen en schaafwonden, en niet specifiek bij het vaststellen van blauwe plekken. Sugar et al. (1999) onderzochten blauwe plekken bij 973 niet-mishandelde kinderen onder de 35 maanden. Kinderen waarvan gedacht werd dat de blauwe plekken gerelateerd waren aan een bekende medische conditie of het resultaat waren van gerapporteerd toegebracht letsel werden geëxcludeerd. Aan de hand van het ontwikkelingsstadium van het kind werden de anatomische locaties voor blauwe plekken gerapporteerd. Er werd onderscheid gemaakt in drie ontwikkelingsstadia: (1) ‘pre-cruisers’: kunnen nog niet rechtop staan; (2) ‘cruisers’: lopen met hulp zoals hand vasthouden en (3) ‘walkers’: kunnen zelfstandig twee of meer passen zetten. De meest voorkomende locaties voor blauwe plekken waren scheenbeen of knie, voorhoofd en schedel. ‘Pre-cruisers’ hadden blauwe plekken op de volgende locaties: scheenbeen of knie 0,6%, voorhoofd 0,6%, schedel 0,6% en bovenbeen 0,2%. ‘Cruisers’: scheenbeen of knie 11,9%, voorhoofd 3%, schedel 5% en bovenbeen 1%. ‘Walkers’: bovenbeen of knie 44,7%, voorhoofd 5,7%, schedel 0,6% en bovenbeen 4,4%. Sommige locaties waren ongewoon voor blauwe plekken voor de drie ontwikkelingsstadia. ‘Pre-cruisers’ hadden zelden blauwe plekken op de volgende locaties: rug 0%, borst 0%, voorzijde arm 0%, gezicht (wang of neus) 0,2%, billen 0%, handen 0%, buik en heup 0%, bovenarm 0,4% en achterzijde been en voet 0%. ‘Cruisers’: rug 1%, borst 0%, voorzijde arm 0%, gezicht 1%, billen 0%, handen 0%, buik en heup 0%, bovenarm 0% en achterzijde been en voet 0%. ‘Walkers’: rug 1,9%, borst 1,3%, voorzijde arm 1,6%, gezicht 1,6%, billen 0%, handen 0%, buik en heup 0,9%, bovenarm 0,6% en achterzijde been en voet 0,3%. Totaal waren 434 van de 466 blauwe plekken (93,1%) dicht boven botstructuren gelegen.

Carpenter (1999) onderzocht de distributie van blauwe plekken in de populatie. Kinderen in de leeftijd van 6-12 maanden werden geïncludeerd en door één observant werden de bevindingen vastgelegd. Op basis van ‘geen vermoeden’ werd verondersteld dat er in deze populatie geen kinderen voorkwamen die slachtoffer waren van kindermishandeling, maar achteraf bleek 1.1% geregistreerd in het Kinderbeschermingsregister. Er werden 177 kinderen onderzocht: er werden 32 blauwe plekken gevonden bij 22 kinderen. Van de 32 blauwe plekken waren er 25 in het gezicht of op het hoofd, de overige 7 waren op de schenen. Alle blauwe plekken waren kleiner of gelijk dan 10mm in doorsnede, boven botstructuren en aan de voorzijde van het lichaam.

Goldberg et al. (2009) onderzochten het verschil in accidentele blauwe plekken tussen fysiek en/of cognitief beperkte kinderen en kinderen zonder beperking (4-20 jaar). Als er een vermoeden van kindermishandeling was, of het kind was bekend met een medische conditie die de stolling beïnvloedde, werd het kind uitgesloten van deelname. In de studie werd rekening gehouden met de beperkingen van de kinderen, door met behulp van een meetinstrument de cognitie, mobiliteit en zelfverzorging te scoren. De casussen (kinderen met beperking) werden geïncludeerd via één school voor speciaal onderwijs. De controles waren data uit een andere studie, eerder uitgevoerd door Labbé en Caouette (2001). De casussen ondergingen een volledig top-teen onderzoek en de anatomische locatie van de blauwe plekken werd gerapporteerd. Dit werd vergeleken met de resultaten van de studie van Labbé en Caouette. Zij hadden echter niet de genito-anale regio onderzocht, waardoor dit niet vergeleken kon worden. Er werden zelden blauwe plekken gevonden op de billen, wangen, kin, oren en nek onder de beperkte en niet-beperkte kinderen. De niet-beperkte kinderen hadden vaker blauwe plekken op de onderbenen (p<0.001). De beperkte kinderen daarentegen hadden vaker blauwe plekken op de voeten, dijen, handen, armen, rug, buik en in het bekkengebied (p<0.001).

 

In het beantwoorden van de vraag welke letsel gerelateerde kenmerken bij kinderen met blauwe plekken geassocieerd zijn met toegebracht letsel, speelt de onmogelijkheid van een randomized-controlled-trial een rol. Het is uiteraard onmogelijk, alsook onethisch, om kinderen te randomiseren en dan de ene groep bloot te stellen aan toegebrachte letsels en de andere groep niet. Bij de bepaling van de kwaliteit van bewijs hebben wij ervoor gekozen om bewijs gebaseerd op cross-sectionele studies waarin kinderen uit de algemene bevolking worden geïncludeerd, en waar kindermishandeling bewezen (‘cases’, rank 1) of uitgesloten is (‘controles’), en waar blauwe plekken op een systematische, geblindeerde (voor kindermishandeling) en expliciete manier worden gemeten, aan te merken als hoge kwaliteit bewijs. Door het toepassen van de GRADE criteria (zie inleiding) kan de uiteindelijke kwaliteit van het bewijs uiteindelijk op matig, laag of zeer laag uitkomen. Geen enkele studie voldeed aan de door ons gedefinieerde ‘gouden standaard’. Ten gevolge hiervan heeft het bewijs omtrent deze uitgangsvraag vrijwel altijd matige tot lage kwaliteit, tenzij men kan uitgaan van (door getuigen) geobserveerd of (door dader) bekend toegebracht letsel. Voorts is het heel lastig om de blauwe plekken zelf niet mee te nemen in de vaststelling of er al dan niet sprake is van toegebracht letsel. Er zijn vijf vergelijkende studies over letsel gerelateerde kenmerken en blauwe plekken (Kemp et al., Pierce et al., Worlock et al., Dunstan et al. en Nayak et al.). Worlock et al. hadden daarentegen niet als hoofdfocus de blauwe plekken, maar fracturen. Kemp et al. includeerden kinderen met een verdenking toegebracht letsel, om later pas het onderscheid te maken in accidenteel en toegebracht letsel. Dit geeft een selectiebias in de groep kinderen met accidenteel letsel. Pierce et al. bepaalden pas na het rapporteren van de blauwe plekken / letsel gerelateerde kenmerken of er sprake was van accidenteel of toegebracht letsel. Het soort letsel zal waarschijnlijk van invloed zijn geweest op de beslissing accidenteel of toegebracht letsel. Nayak et al. evalueerden voornamelijk petechiën, in een studie met retrospectieve- en prospectieve dataverzameling. In de studie van Dunstan et al. is sprake van een grote leeftijdsgroep (322 kinderen; 1-14 jaar) en de hoogste gradering voor de gebruikte definitie van kindermishandeling in hun studie. Op basis van bovenstaande gegevens zijn er locaties die meer verdacht zijn voor accidentele blauwe plekken en locaties die meer verdacht zijn voor toegebrachte blauwe plekken (figuur 1-3). Bij het vormgeven van de figuren zijn de resultaten uit de studies als volgt weergegeven:

  • Indien een locatie in elke studie een significant verhoogde kans op toegebrachte blauwe plekken liet zien, dan is die locatie in rood weergegeven.
  • Indien enkele studies een significant verschil vonden ten aanzien van een locatie, maar anderen niet, dan is die locatie in oranje weergegeven.

De meest voorkomende locaties van accidentele blauwe plekken zijn in groen weergegeven.

 

Locaties van toegebrachte blauwe plekken

Er werden 9 studies geïncludeerd voor het beantwoorden van de uitgangsvraag: 5 vergelijkende studies en 4 studies bij kinderen waarbij de blauwe plekken (vermoedelijk) accidenteel zijn. Eén studie onderzocht patronen van blauwe plekken bij kinderen met een beperking. De samenvatting van de resultaten van deze studies is terug te vinden in appendix 5.

  1. 1 - Alink L, IJzendoorn van R, Bakermans-Kranenburg M, Vogels T, Euser S. De Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010). Ministerie van Volksgezondheid WeS, editor. Kindermishandeling in Nederland Anno 2010. 2011.
  2. 2 - Gilbert R, Widom CS, Browne K, Fergusson D, Webb E, Janson S. Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. Lancet 2009 Jan 3;373(9657):68-81.
  3. 3 - Kellogg ND. Evaluation of suspected child physical abuse. Pediatrics 2007 Jun;119(6):1232-41.
  4. 4 - Putte van de E.M., Lukkassen I.M.A, Russel I.M.B., Teeuw A.H. Medisch handboek kindermishandeling. [Bohn Stafleu van Loghum], -548. 2013. Houten.
  5. 5 - Maguire S. Bruising as an indicator of child abuse: when should I be concerned? Paediatrics and Child Health 2008;18(12):545-9.
  6. 6 - Kemp AM, Maguire SA, Nuttall D, Collins P, Dunstan F. Bruising in children who are assessed for suspected physical abuse. Arch Dis Child 2014 Feb;99(2):108-13.
  7. 7 - Bariciak ED, Plint AC, Gaboury I, Bennett S. Dating of bruises in children: An assessment of physician accuracy. Pediatrics 2003 Oct 1;112(4):804-7.
  8. 8 - King WK, Kiesel EL, Simon HK. Child abuse fatalities: are we missing opportunities for intervention? Pediatr Emerg Care 2006 Apr;22(4):211-4.
  9. 9 - Pierce MC, Smith S, Kaczor K. Bruising in Infants Those With a Bruise May Be Abused. Pediatric Emergency Care 2009 Dec;25(12):845-7.
  10. 10 - Goren SS, Raat AC, Broekhuijsen-van Henten DM, Russel IM, Stel van H, Schrijvers AJP. Kindermishandeling vaak niet herkend op de huisartsenpost. Retrospectief statusonderzoek bij mishandelde kinderen. 153:B89. 5-2-2009. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
  11. 11 - Louwers EC, Korfage IJ, Affourtit MJ, Scheewe DJ, van de Merwe MH, Vooijs-Moulaert FA, et al. Detection of child abuse in emergency departments: a multi-centre study. Arch Dis Child 2011 May;96(5):422-5.
  12. 12 - Dong M, Dube SR, Felitti VJ, Giles WH, Anda RF. Adverse childhood experiences and self-reported liver disease: new insights into the causal pathway. Arch Intern Med 2003 Sep 8;163(16):1949-56.
  13. 13 - Dong M, Giles WH, Felitti VJ, Dube SR, Williams JE, Chapman DP, et al. Insights into causal pathways for ischemic heart disease: adverse childhood experiences study. Circulation 2004 Sep 28;110(13):1761-6.
  14. 14 - Dube SR, Felitti VJ, Dong M, Giles WH, Anda RF. The impact of adverse childhood experiences on health problems: evidence from four birth cohorts dating back to 1900. Prev Med 2003 Sep;37(3):268-77.
  15. 15 - Anda RF, Felitti VJ, Bremner JD, Walker JD, Whitfield C, Perry BD, et al. The enduring effects of abuse and related adverse experiences in childhood. A convergence of evidence from neurobiology and epidemiology. Eur Arch Psychiatry Clin Neurosci 2006 Apr;256(3):174-86.
  16. 16 - Anda RF, Butchart A, Felitti VJ, Brown DW. Building a framework for global surveillance of the public health implications of adverse childhood experiences. Am J Prev Med 2010 Jul;39(1):93-8.
  17. 17 - Felitti VJ, Anda RF, Nordenberg D, Williamson DF, Spitz AM, Edwards V, et al. Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of death in adults. The Adverse Childhood Experiences (ACE) Study. Am J Prev Med 1998 May;14(4):245-58.
  18. 18 - Newton AW, Vandeven AM. Child abuse and neglect: a worldwide concern. Curr Opin Pediatr 2010 Apr;22(2):226-33.
  19. 19 - Baartman H. Het begrip kindermishandeling: pleidooi voor een herbezinning en voor bezonnen beleid. 2010. Augeo Foundation en Tijdschr Kindermishandeling.
  20. 20 - Kliegman RM, Marcdante KJ, Jenson HB, Behrman RE. Nelson Essentials of Pediatrics. [Fifth edition], -994. 2006. Philadelphia, Elsevier Saunders.
  21. 21 - Core Info Cardiff Child Protection Systematic Reviews. Bruising. 2014.
  22. 22 - Critical Appraisal Skills Programme. 10 questions to help you make sense of qualitative research. Qualitative research checklist. 31-5-2013.
  23. 23 - Critical Appraisal Skills Programme. 10 questions to help you make sense of a review. Systematic Review Checklist. 14-10-2010.
  24. 24 - Rosenberg NM, Meyers S, Shackleton N. Prediction of child abuse in an ambulatory setting. Pediatrics 1982 Dec;70(6):879-82.
  25. 25 - Dubowitz H, Bennett S. Physical abuse and neglect of children. Lancet 2007 Jun 2;369(9576):1891-9.
  26. 26 - Hornor G. Physical abuse: Recognition and reporting. J Pediatr Health Care 2005 Jan;19(1):4-11.
  27. 27 - Carpenter RF. The prevalence and distribution of bruising in babies. Archives of Disease in Childhood 1999 Apr;80(4):363-6.
  28. 28 - Chang LT, Tsai MC. Craniofacial injuries from slip, trip, and fall accidents of children. J Trauma 2007 Jul;63(1):70-4.
  29. 29 - Dunstan FD, Guildea ZE, Kontos K, Kemp AM, Sibert JR. A scoring system for bruise patterns: a tool for identifying abuse. Archives of Disease in Childhood 2002 May;86(5):330-3.
  30. 30 - Goldberg AP, Tobin J, Daigneau J, Griffith RT, Reinert SE, Jenny C. Bruising frequency and patterns in children with physical disabilities. Pediatrics 2009 Aug;124(2):604-9.
  31. 31 - Labbe J, Caouette G. Recent skin injuries in normal children. Pediatrics 2001 Aug;108(2):271-6.
  32. 32 - Newman CJ, Holenweg-Gross C, Vuillerot C, Jeannet PY, Roulet-Perez E. Recent skin injuries in children with motor disabilities. Arch Dis Child 2010 May;95(5):387-90.
  33. 33 - Peters ML, Starling SP, Barnes-Eley ML, Heisler KW. The presence of bruising associated with fractures. Arch Pediatr Adolesc Med 2008 Sep;162(9):877-81.
  34. 34 - Pierce MC, Kaczor K, Aldridge S, O'Flynn J, Lorenz DJ. Bruising characteristics discriminating physical child abuse from accidental trauma. Pediatrics 2010 Jan;125(1):67-74.
  35. 35 - Sugar NF, Taylor JA, Feldman KW. Bruises in infants and toddlers - Those who don't cruise rarely bruise. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine 1999 Apr;153(4):399-403.
  36. 36 - Worlock P, Stower M, Barbor P. Patterns of fractures in accidental and non-accidental injury in children: a comparative study. Br Med J (Clin Res Ed) 1986 Jul 12;293(6539):100-2.
  37. 37 - Maguire S, Mann M. Systematic reviews of bruising in relation to child abuse-what have we learnt: an overview of review updates. Evid Based Child Health 2013 Mar 7;8(2):255-63.
  38. 38 - Maguire S, Mann MK, Sibert J, Kemp A. Are there patterns of bruising in childhood which are diagnostic or suggestive of abuse? A systematic review. Arch Dis Child 2005 Feb;90(2):182-6.
  39. 39 - Kemp AM, Maguire SA, Nuttall D, Collins P, Dunstan F. Bruising in children who are assessed for suspected physical abuse. Archives of Disease in Childhood 2014 Feb;99(2):108-13.
  40. 40 - Nayak K, Spencer N, Shenoy M, Rubithon J, Coad N, Logan S. How useful is the presence of petechiae in distinguishing non-accidental from accidental injury? Child Abuse Negl 2006 May;30(5):549-55.
  41. 41 - Langlois NE, Gresham GA. The ageing of bruises: a review and study of the colour changes with time. Forensic Sci Int 1991 Sep;50(2):227-38.
  42. 42 - Stephenson T, Bialas Y. Estimation of the age of bruising. Archives of Disease in Childhood 1996 Jan;74(1):53-5.
  43. 43 - Stephenson T. Ageing of bruising in children. J R Soc Med 1997 Jun;90(6):312-4.
  44. 44 - Mudd SS, Findlay JS. The cutaneous manifestations and common mimickers of physical child abuse. J Pediatr Health Care 2004 May;18(3):123-9.
  45. 45 - Limmen RM, Ceelen M, Reijnders UJ, Joris SS, de Keijzer KC, Das K. Enhancing the visibility of injuries with narrow-banded beams of light within the visible light spectrum. J Forensic Sci 2013 Mar;58(2):518-22.
  46. 46 - Mackenzie B, Jenny C. The use of alternate light sources in the clinical evaluation of child abuse and sexual assault. Pediatr Emerg Care 2014 Mar;30(3):207-10.
  47. 47 - Vogeley E, Pierce MC, Bertocci G. Experience with wood lamp illumination and digital photography in the documentation of bruises on human skin. Arch Pediatr Adolesc Med 2002 Mar;156(3):265-8.
  48. 48 - Khair K, Liesner R. Bruising and bleeding in infants and children--a practical approach. Br J Haematol 2006 May;133(3):221-31.
  49. 49 - Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst. KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijke geweld. 2014.
  50. 50 - Bilo RAC, Oranje AP, Shwayder T, Hobbs CJ. Coagulation disorders. In: Cutaneous manifestations of child abuse and their differential diagnosis: blunt force trauma. 2012. Berlijn, Heidelberg: Springer.
  51. 51 - Bilo RAC, Oranje AP, Shwayder T, Hobbs CJ. Dermatological disorders and artefacts. In: Cutaneous manifestations of child abuse and their differential diagnosis: blunt force trauma. 2012. Berlijn, Heidelberg: Springer.
  52. 52 - overheid.nl. Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. 8-8-2014.
  53. 53 - KNMG. Stappenplan Kindermishandeling. 2014.
  54. 54 - L.Vogtländer, S.van Arum. Triage Veilig Thuis. Bij huiselijke geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik. 2015. GGD GHOR Nederland.
  55. 55 - Nederlands Jeugdinstituut. Kennis over jeugd en opvoeding. 2014.
  56. 56 - Handelingsprotocol - digitale meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. 2015.
  57. 57 - Den Haag: ministerie van Volksgezondheid WeS. Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. 2013.
  58. 58 - Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen, Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling. Veldnorm kindermishandeling en huiselijk geweld voor ziekenhuizen. 2013. Den Haag.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-11-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-11-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2018

Herziening van de richtlijn zal plaats vinden 3 jaar na verschijnen van deze versie.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

In samenwerking met:

Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland

Forensisch Medisch Genootschap

Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie

Nederlands Huisartsen Genootschap

Nederlandse Vereniging voor Artsen van Verstandelijk Gehandicapten

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp-Artsen

Openbaar Ministerie

Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland

Doel en doelgroep

Doelstelling

De richtlijn beoogt een gestructureerde beoordeling van blauwe plekken te bevorderen in relatie tot een vermoeden van kindermishandeling.

 

Doel

  1. Professionals ondersteunen in de dagelijkse praktijk in het beoordelen van blauwe plekken en weten hoe te handelen.
  2. (Zorg)professionals ondersteunen in het duiden van blauwe plekken met betrekking tot het onderscheid accidenteel, toegebracht en ziekte, in relatie tot de gemelde toedracht en welke vervolgstappen daarbij horen.

 

Doelgroep

De richtlijn richt zich primair op professionals werkzaam in de gezondheidszorg als jeugdarts, huisarts, kinderarts, vertrouwensarts, SEH-arts, medisch-specialist, fysiotherapeut, GGZ-medewerker, verpleegkundige, verpleegkundig-specialist en forensisch arts. Daarnaast zijn aanwijzingen uitgewerkt voor professionals werkzaam in het onderwijs en in kinderdagverblijven.

Samenstelling werkgroep

  • Dr. R. Bakx, kinderchirurg, KCA, Amsterdam, Nederlandse Vereniging voor Kinderchirurgie / Nederlandse Verenging voor Heelkunde
  • Mw. drs. W. Berends, jeugdarts, Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
  • Mw. J. Beumer, Openbaar Ministerie, vervangend lid
  • Mw. dr. A. Dekker, arts verstandelijk gehandicapten, Nederlandse Vereniging voor Artsen van Verstandelijk Gehandicapten
  • Drs. B. Dijkstra, SEH-arts KNMG, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp-Artsen
  • Mw. E.H.G. Kwakman, landelijk officier van justitie huiselijk geweld en zeden, Openbaar Ministerie
  • Mw. dr. M.W. Langendam, epidemioloog, AMC, Amsterdam, Afdeling Klinische Epidemiologie, Biostatistiek en Bio-informatica
  • Mw. dr. S.H. Lo Fo Wong, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, Forensisch Medisch Genootschap (FMG), Nederlands Forensisch Instituut
  • Mw. dr. E.M. van de Putte, kinderarts, UMCU, Utrecht, onafhankelijk voorzitter
  • Mw. drs. H. Sachse, vertrouwensarts, Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling
  • Mw. dr. M. Schoenmakers, kinderfysiotherapeute, UMCU, Utrecht, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Mw. drs. M.C.M. Schouten, arts-onderzoeker, UMCU, Utrecht, secretaris
  • Dr. F.J.W. Smiers, kinderarts-hematoloog, LUMC, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Mw. M. Verdel, verpleegkundige, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland

Inbreng patiëntenperspectief

De Jongerentaskforce Kindermishandeling heeft meegewerkt aan deze richtlijn. De Jongerentaskforce heeft meegelezen, en zich voornamelijk gericht op de stroomdiagrammen per beroepsgroep en de modules communicatie en veiligheid, en daar gericht feedback op gegeven. Deze feedback is verwerkt in de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Implementatie zal per beroepsgroep geschieden. In scholingsprogramma’s over kindermishandeling kan per beroepsgroep de richtlijn worden opgenomen. In ziekenhuizen wordt geadviseerd om via een presentatie tijdens centrale besprekingen de richtlijn onder de aandacht te brengen.

Verder zal de richtlijn onder de aandacht worden gebracht via verscheidende presentaties en door middel van artikelen in Nederlandse tijdschriften.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende een periode van 13 maanden, van juli 2014 tot juli 2015, aan de richtlijn. In deze periode vonden vier bijeenkomsten plaats. Voorafgaand aan de eerste bijeenkomst werden knelpunten vanuit de verschillende beroepsgroepen geformuleerd, waarop de uitgangsvragen zijn vastgesteld. In de eerste bijeenkomst werden de uitgangsvragen en consensusvragen met de werkgroep vastgesteld. Voorafgaand aan de tweede bijeenkomst werden door twee werkgroepsleden antwoorden op de consensusvragen geformuleerd. De antwoorden werden vooraf aan de tweede bijeenkomst aangedragen aan de gehele werkgroep. In de tweede bijeenkomst zijn de uitwerkingen van de consensusvragen besproken. In de derde bijeenkomst werden de antwoorden op de uitgangsvragen besproken en de eerste aanbevelingen vastgesteld. Naar aanleiding van de eerste drie bijeenkomsten werd de richtlijn als geheel samengesteld. In de vierde, en laatste, bijeenkomst werden voornamelijk de uitwerkingen van de consensusvragen besproken en werd de richtlijn definitief vastgesteld.

 

Uitgangspunten voor de werkwijze

Van tevoren zijn een aantal uitgangspunten voor de werkwijze geformuleerd:

  • De richtlijn is gebaseerd op het literatuuroverzicht van Maguire en Mann over blauwe plekken bij kinderen(2014) (21).
  • Voor de richtlijn zijn aanvullende inclusiecriteria geformuleerd en toegepast op de studies uit het literatuuroverzicht van Maguire en Mann.
  • De methodologische kwaliteit van de studies is bepaald aan de hand van het graderingssysteem voor definitie van Maguire en Mann, het type onderzoek (zie hieronder) en de voor het onderzoekstype relevante checklist van het Critical Appraisal Skills Programme (CASP) (appendix 1).


Gradering definitie kindermishandeling:
Omdat er geen gouden standaard is voor het bevestigen van kindermishandeling, is door Maguire en Mann een gradering van definitie van kindermishandeling opgesteld. Hierbij kreeg kindermishandeling bevestigd door de dader, familie, casus conferentie of door de rechtbank de hoogste gradering toegewezen (1) en een vermoeden van kindermishandeling de laagste (5) (tabel 1).

 

Studietype:
Vergelijkende studies zijn van hogere methodologische kwaliteit dan niet-vergelijkende studies.

 

CASP instrument:
Het CASP instrument bestaat uit tien vragen over de hardheid, geloofwaardigheid en relevantie van de studie. Er zijn voor elk type onderzoek (cohort onderzoek en patiënt controle onderzoek) verschillende checklijsten (22;23).

 

Tabel 1. Gradering van studietype en definities van kindermishandeling

Studietype

Criteria gebruikt om kindermishandeling te definiëren

Gradering

Case control (vergelijkend onderzoek)

Mishandeling bevestigd bij casus-overleg of strafrechtelijk of bij civiel recht of toegegeven door dader

1

Cross-sectioneel (niet-vergelijkend onderzoek)

Mishandeling bevestigd door vastgestelde criteria, waaronder multidisciplinaire beoordeling

2

Kwalitatief

Mishandeling gedefinieerd door vastgestelde criteria

3

Case series (niet-vergelijkend onderzoek)

Mishandeling vastgesteld maar geen ondersteunende details of bewijs gegeven

4

 

Vermoeden kindermishandeling

5

 

Opbouw van de richtlijn
De modules in de richtlijn zijn opgebouwd volgens een vaste structuur.

De antwoorden op de uitgangsvragen zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.

 

Wetenschappelijke onderbouwing

Er heeft een verkennende search plaats gevonden naar literatuur. Gekozen werd voor het gebruiken van het overzicht van Maguire en Mann omdat het een recent, kwalitatief goed uitgevoerd, overzicht is, met een brede zoekstrategie waardoor het merendeel van de uitgangsvragen ondervangen werden. De uitgangsvraag over forensisch licht kon niet volledig vanuit dit overzicht beantwoord worden. Gekozen is om hiervoor experts op het gebied van forensisch licht en blauwe plekken te vragen naar studies over forensisch licht en blauwe plekken bij kinderen. Tevens werd er gebruik gemaakt van een ongepubliceerde review over datering van blauwe plekken en de verschillende technieken.

 

Het overzicht van Maguire en Mann is gebaseerd op twee uitgangsvragen, namelijk:
1) Kun je blauwe plekken accuraat dateren?
2) Welke patronen van blauwe plekken bij kinderen zijn diagnostisch of suggestief voor kindermishandeling?

 

In het overzicht is gezocht met de volgende zoektermen: kindtermen; kindermishandeling en niet-accidenteel letsel termen; en blauwe plekken termen (appendix 2). Gezocht werd in alle talen in 13 databases binnen 1951-2004. Ook in tekstboeken en abstracts van conferenties werd gezocht. Over de jaren heen werd er herhaaldelijk een update van de zoekstrategie uitgevoerd tot aan juli 2014, waarbij sommige databases werden uitgesloten en andere juist weer ingesloten. Met additioneel hulp van ‘snowballing’ technieken werd getracht alle relevante literatuur te vinden.

De kwaliteit van de studies werd beoordeeld met behulp van beoordelingsformulieren (appendix 3). De artikelen werden door twee reviewers onafhankelijk beoordeeld. Zo nodig werd er door een derde reviewer naar gekeken om onenigheid tussen de eerste twee reviewers over het bewijstype van de studie of inclusie van de studie op te lossen. Het besluit over de in- of exclusie werd genomen aan de hand van inclusie- en exclusiecriteria, welke waren vormgegeven met de hulp van Cardiff Child Protection Systematic Reviews (tabel 2). Tevens werden alleen de studies meegenomen die op hun eigen graderingsschaal tussen de 1-4 scoorden (tabel 1). Na 2008 werden alleen nog studies toegelaten die op de graderingsschaal tussen de 1-3 scoorden. Voor deze richtlijn is de ook de score 1-3 aangehouden.

 

Tabel 2. Inclusie- en exclusiecriteria studies voor review Maguire en Mann(2014)

Inclusion

Exclusion

 

Studies which defined patterns of bruising in non-abused or abused children

Studies assessing age of bruises

Patients between 0-17 years of age

English and non-English articles

Conference abstracts

 

Personal practice

Review articles

Post-mortem studies

Studies where the population included adults and children but where we could not extract data that applied solely to children

Single case reports

Methodologically flawed articles

 

Uiteindelijk werden er door Maguire en Mann drie studies geïncludeerd over datering van blauwe plekken. Er werden 39 studies geïncludeerd over patronen van blauwe plekken, waarvan één studie ook al voor de uitgangsvraag datering was geïncludeerd (appendix 4).

 

De kwaliteit van deze 41 studies uit het overzicht van Maguire en Mann is voor deze richtlijn opnieuw beoordeeld door twee reviewers met onze eigen vormgegeven critical appraisal forms gebaseerd op de formulieren van Maguire en CASP. Elke studie is op deze manier beoordeeld, studies met een rank of abuse van 4 of 5, of onduidelijke rank werden geëxcludeerd. Wanneer de studie werd geïncludeerd, werd het bewijs per uitkomst samengevat, en weergegeven in tabellen (Summary of Findings). In deze tabellen werd tevens de kwaliteit van bewijs weergegeven, gebaseerd op de GRADE methodiek. Per uitkomst werd het bewijs beoordeeld op beperkingen in de studieopzet (samenstelling onderzoeksgroep, adequate definitie kindermishandeling, adequate methode van het meten van blauwe plekken, manier van data verzameling), inconsistentie van de studies, imprecisie (breedte betrouwbaarheidsinterval en grootte van de onderzoeksgroep) en indirectheid van het bewijs ten opzichte van de vraag (b.v. kinderen met fracturen of opgenomen op Intensive Care vanwege letsel). Voor de vijfde GRADE factor, publicatie bias, nemen wij aan dat deze geen rol speelt. Cross-sectionele studies waarin kinderen uit de algemene bevolking (b.v. via consultatiebureaus) worden geïncludeerd, en waar kindermishandeling bewezen (‘cases’, rank 1) of uitgesloten is (‘controles’), en waar blauwe plekken op een systematische, geblindeerde (voor kindermishandeling) en expliciete manier worden gemeten beoordelen wij als hoge kwaliteit bewijs. Indien een of meerdere van de bovenstaande aanwezig zijn wordt de kwaliteit van het bewijs afgewaardeerd tot matig, laag of zeer laag.

 

Van de 39 studies over patronen van blauwe plekken zijn 12 studies geïncludeerd in deze richtlijn.

Redenen voor exclusie van de overige 27 studies waren: score 4 of 5 (n=10), case reports (n=7), geen volledig artikel beschikbaar (n=6), geen originele data (n=1), Spaans (n=1) en geen gegevens over blauwe plekken (n=1). In een studie werd het aantal kinderen met blauwe plekken gerapporteerd maar was onduidelijk op hoeveel kinderen in totaal dit was gebaseerd (Galleno et al.)(n=1).

 

Voor de uitgangsvraag over forensisch licht en de datering van blauwe plekken, zijn 4 van de 19 studies, aangedragen door experts en vanuit het overzicht van Maguire en Mann, geïncludeerd.

 

Conclusies

Op basis van de beschikbare literatuur werden conclusies geformuleerd. Aan de hand van het aantal studies en de kwaliteit van bewijs werd aan de conclusies een bepaalde bewijskracht toegekend: hoog, matig, laag of zeer laag. Een hoge kwaliteit bewijs wil zeggen dat er veel vertrouwen is dat het gevonden effect (b.v. een verschil in aantal blauwe plekken tussen mishandelde en niet-mishandelde kinderen) de werkelijkheid dicht benaderd.

 

Consensus

Voor consensus werd gebruik gemaakt van de Delphi methode. Hierbij werden de consensusvragen schriftelijk voorgelegd aan de werkgroepsleden. De werkgroepsleden leverden schriftelijk commentaar voor de volgende bijeenkomst. De reacties werden vervolgens besproken in de daaropvolgende bijeenkomst. Naar aanleiding van het overleg in de werkgroep werden opnieuw antwoorden geformuleerd door twee werkgroepsleden op de consensusvragen en deze werden in de laatste bijeenkomst besproken om zo tot een eindconclusies en aanbevelingen te komen.

 

Totstandkoming van de aanbevelingen

De aanbevelingen zijn het resultaat van de conclusie van de wetenschappelijke onderbouwing of consensus waarin de overige overwegingen zijn meegenomen. De werkgroep is van mening dat geen enkel mishandeld kind gemist mag worden, waardoor er stellige aanbevelingen geformuleerd zijn, ondanks het vaak laaggradige bewijs.

 

Juridische betekenis richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op ‘evidence’ gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de ‘gemiddelde patiënt’, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

Volgende:
Datering blauwe plekken