Blauwe plekken bij kinderen

Initiatief: NVK Aantal modules: 9

Duiding van het letsel bij blauwe plekken

Uitgangsvraag

Wanneer moet forensisch medische expertise bij kinderen worden ingeschakeld?

Aanbeveling

Bij twijfel over toegebracht letsel, kan advies van of consultatie bij Forensische Medische Expertise voor Kinderen plaatsvinden (zie tabel 1 onder 'samenvatting literatuur') om tot de meest passende letselduiding te komen.

Onderbouwing

Bij een verdenking op toegebrachte blauwe plekken kan het nodig zijn om een deskundige te raadplegen op het gebied van letselduiding. Deze raadpleging kan plaatsvinden zonder bekendmaking van persoonsgegevens en is overeenkomstig de consultatie van andere medische professionals in het kader van diagnostiek of behandeling. Deze raadpleging heeft geenszins te maken met waarheidsvinding. Het gaat om het duiden van letsel met de meest grote zorgvuldigheid en wetenschappelijke kennis. In Nederland heeft men deze raadpleging op het gebied van letselduiding afgekort als inzet FMEK (forensisch medische expertise bij kinderen). Een werkgroep onder leiding van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft flowdiagrammen ontwikkeld om de noodzaak tot inzetten van FMEK onder de aandacht te brengen. FMEK kan gezien worden als de consultatie van een specialist.

De consultatie van een deskundige op het gebied van letselduiding valt in stap 1 en 2 van de KNMG-meldcode 2014 (zie ook de module ‘Medische zorg bij blauwe plekken’). In tabel 1 is een overzicht gegeven van de professionals die FMEK bieden. Na consultatie van FMEK wordt de KNMG-meldcode zo nodig verder doorlopen.

Er zijn verschillende redenen om FMEK in te schakelen. Deze expertise kan door elke medische professional worden ingeschakeld. Sommige taken kunnen alleen verricht worden als de politie daartoe opdracht heeft gegeven.

Hieronder worden puntsgewijs de verschillende redenen besproken. Een overzicht laat zien welke taken door wie verricht worden, zodat een gerichte keuze gemaakt kan worden.

Forensisch medische expertise bij kinderen (FMEK)

1. Het vastleggen van letsels. Dit kan meestal door de zorgprofessional zelf geschieden. Soms zijn er redenen om een forensisch medisch expert te vragen de letsels vast te leggen. Hieronder volgt een aantal redenen:

    1. De zorgprofessional heeft zelf niet of onvoldoende de beschikking over fotografische middelen en/of kennis.
    2. FMEK wordt al ingeschakeld omdat er DNA-onderzoek moet plaatsvinden. Afstemming wie welke letsels vastlegt is dan noodzakelijk.
    3. FMEK wordt al (ter plekke) ingeschakeld omdat een pro Justitia rapportage door justitie is gevraagd. Afstemming wie welke letsels vastlegt is dan noodzakelijk.

 

Voor elke (zorg)professional geldt dat bij een vermoeden van kindermishandeling het letsel vastgelegd moet worden (soms ook de volgende dag(en) om de ontwikkeling te zien) en dat er een adequate beschrijving van het letsel gegeven moet worden. Deze beschrijving moet aan richtlijnen voldoen, zodat de beschrijving – zo nodig – ook in een rechtszaak gebruikt kan worden. Er zijn voorbeelden van zo’n beschrijving (zie de FMG, NFI of LECK websites1 en appendix 8).

 

2. Expertise op het gebied van duiden van letsels. In het flowdiagram (figuur 1) wordt verschillende malen de mogelijkheid van het consulteren van (F)MEK genoemd. In het proces van duiding van letsel kan de eigen kennis van de zorgprofessional en die van de directe omgeving tekortschieten om tot een juiste duiding te komen. Het onderscheid tussen trauma, ziekte en normale variant is de eerste uitdaging. Daarbij is met name kennis van het kindergeneeskundige vakgebied nodig. Afhankelijk van het letsel, kan kennis van andere specialismen nodig zijn, bijvoorbeeld: kinderoogheelkunde; kinder-KNO; kinderorthopedie; kinderneurologie; kinderchirurgie; kindertraumatologie; kindergynaecologie; kinderurologie en kinderdermatologie. Zodra vastgesteld is dat het om een trauma gaat, kan differentiatie tussen een ongelukje (accidenteel) en toegebracht letsel lastig zijn. Daarbij is met name kennis van het forensisch medische vakgebied en de forensische kinderradiologie nodig in relatie tot de ontwikkeling van het kind en de gemelde toedracht. Als duiding van letsel nodig is, kan dit vaak met behulp van teleconsultatie (opsturen van foto’s en informatie). Zo nodig kan het kind verwezen worden voor een consult naar een instelling met voldoende (forensisch) medische expertise bij kinderen. Dit laatste is vooral nodig bij meervoudige letsels en noodzaak tot consultatie van meerdere (deel)specialismen.

 

3. Het afnemen van sporen/DNA-onderzoek. Dit is een taak die voorbehouden is aan forensische artsen in opdracht van het OM. Het OM bepaalt wie het onderzoek gaat uitvoeren. Eén en ander moet binnen strikte condities plaatsvinden in aanwezigheid van de forensische opsporing. Dergelijk DNA-onderzoek is alleen zinvol bij seksueel misbruik, en bijt- en zuigwonden (DNA in speeksel).

 

4. Het opstellen van een pro Justitia rapportage. Deze taak is voorbehouden aan forensisch artsen in opdracht van justitie. De opdrachtgever bepaalt wie het onderzoek gaat uitvoeren.

 

Welke expertise is waar te vinden?

In tabel 1 is weergegeven welke (forensisch en/of medische) expertise waar te vinden is.

 

Tabel 1 Forensisch Medische Expertise bij Kinderen


 

Wie vraagt advies

24/7 bereikbaarheid

van FMEK

Beschikbare disciplines voor letselduiding en expertise niveau

DNA-onderzoek / pro Justitia rapportage

 

Medische zorg

Financiering

Veilig Thuis

0800-2000

www.vooreenveiligthuis.nl

Iedereen

+/-

Vertrouwensartsen; alle VA’s zijn getraind (WOKK, masterclass oid)

-

-

Gemeente

Regionale forensisch arts

Politie/OM/

Arts

+

WOKFA getrainde FA’s zijn in elke regio aanwezig

+

-

Politie

Regionale Kinderarts 2e, 3e lijn

Zorg-

professional

 

 

+

 

 

WOKK getrainde kinderartsen zijn in elke regio aanwezig;

overige disciplines wisselend aanwezig

-

+

Zorg

FPKM

030-275 82 92

www.fpkm.nl

Politie/OM/

Zorg-

professional

+

Forensisch artsen; altijd specialisatie kinderen

+

-

Gemeente/

Politie

NFI

070 – 888 69 08 kinderconsult@nfi.minvenj.nl

Politie/OM/

Zorg-professional

NFI artsen via LECK en/of politie

Forensisch artsen; altijd specialisatie kinderen

+

-

Rijk

LECK

0900 - 444 54 44

www.leck.nu

Zorg-professional

+

Kinderartsen (extra geschoold); alle andere benodigde specialismen zijn aanwezig

Altijd forensisch arts NFI betrokken

-

 

 

+

Zorg/

subsidies

 

Legenda

FPKM: Forensische Polikliniek Kindermishandeling

LECK: Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling

NFI: Nederlands Forensisch Instituut

VA: Vertrouwensartsen

WOKFA: Wetenschappelijk Onderwijs Kindermishandeling voor Forensisch Artsen

WOKK: Wetenschappelijk Onderwijs Kindermishandeling voor Kinderartsen

NB Sommige ziekenhuizen werken zeer nauw samen met de forensisch artsen, zodat de verschillende taken op één locatie, en in één onderzoek, uitgevoerd kunnen worden

In deze richtlijn maken we gebruik van een flowdiagram voor de inzet van forensische medische expertise (zie voor flowdiagram de module ‘Medische zorg bij blauwe plekken’).

  1. 1 - Alink L, IJzendoorn van R, Bakermans-Kranenburg M, Vogels T, Euser S. De Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010). Ministerie van Volksgezondheid WeS, editor. Kindermishandeling in Nederland Anno 2010. 2011.
  2. 2 - Gilbert R, Widom CS, Browne K, Fergusson D, Webb E, Janson S. Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. Lancet 2009 Jan 3;373(9657):68-81.
  3. 3 - Kellogg ND. Evaluation of suspected child physical abuse. Pediatrics 2007 Jun;119(6):1232-41.
  4. 4 - Putte van de E.M., Lukkassen I.M.A, Russel I.M.B., Teeuw A.H. Medisch handboek kindermishandeling. [Bohn Stafleu van Loghum], -548. 2013. Houten.
  5. 5 - Maguire S. Bruising as an indicator of child abuse: when should I be concerned? Paediatrics and Child Health 2008;18(12):545-9.
  6. 6 - Kemp AM, Maguire SA, Nuttall D, Collins P, Dunstan F. Bruising in children who are assessed for suspected physical abuse. Arch Dis Child 2014 Feb;99(2):108-13.
  7. 7 - Bariciak ED, Plint AC, Gaboury I, Bennett S. Dating of bruises in children: An assessment of physician accuracy. Pediatrics 2003 Oct 1;112(4):804-7.
  8. 8 - King WK, Kiesel EL, Simon HK. Child abuse fatalities: are we missing opportunities for intervention? Pediatr Emerg Care 2006 Apr;22(4):211-4.
  9. 9 - Pierce MC, Smith S, Kaczor K. Bruising in Infants Those With a Bruise May Be Abused. Pediatric Emergency Care 2009 Dec;25(12):845-7.
  10. 10 - Goren SS, Raat AC, Broekhuijsen-van Henten DM, Russel IM, Stel van H, Schrijvers AJP. Kindermishandeling vaak niet herkend op de huisartsenpost. Retrospectief statusonderzoek bij mishandelde kinderen. 153:B89. 5-2-2009. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
  11. 11 - Louwers EC, Korfage IJ, Affourtit MJ, Scheewe DJ, van de Merwe MH, Vooijs-Moulaert FA, et al. Detection of child abuse in emergency departments: a multi-centre study. Arch Dis Child 2011 May;96(5):422-5.
  12. 12 - Dong M, Dube SR, Felitti VJ, Giles WH, Anda RF. Adverse childhood experiences and self-reported liver disease: new insights into the causal pathway. Arch Intern Med 2003 Sep 8;163(16):1949-56.
  13. 13 - Dong M, Giles WH, Felitti VJ, Dube SR, Williams JE, Chapman DP, et al. Insights into causal pathways for ischemic heart disease: adverse childhood experiences study. Circulation 2004 Sep 28;110(13):1761-6.
  14. 14 - Dube SR, Felitti VJ, Dong M, Giles WH, Anda RF. The impact of adverse childhood experiences on health problems: evidence from four birth cohorts dating back to 1900. Prev Med 2003 Sep;37(3):268-77.
  15. 15 - Anda RF, Felitti VJ, Bremner JD, Walker JD, Whitfield C, Perry BD, et al. The enduring effects of abuse and related adverse experiences in childhood. A convergence of evidence from neurobiology and epidemiology. Eur Arch Psychiatry Clin Neurosci 2006 Apr;256(3):174-86.
  16. 16 - Anda RF, Butchart A, Felitti VJ, Brown DW. Building a framework for global surveillance of the public health implications of adverse childhood experiences. Am J Prev Med 2010 Jul;39(1):93-8.
  17. 17 - Felitti VJ, Anda RF, Nordenberg D, Williamson DF, Spitz AM, Edwards V, et al. Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of death in adults. The Adverse Childhood Experiences (ACE) Study. Am J Prev Med 1998 May;14(4):245-58.
  18. 18 - Newton AW, Vandeven AM. Child abuse and neglect: a worldwide concern. Curr Opin Pediatr 2010 Apr;22(2):226-33.
  19. 19 - Baartman H. Het begrip kindermishandeling: pleidooi voor een herbezinning en voor bezonnen beleid. 2010. Augeo Foundation en Tijdschr Kindermishandeling.
  20. 20 - Kliegman RM, Marcdante KJ, Jenson HB, Behrman RE. Nelson Essentials of Pediatrics. [Fifth edition], -994. 2006. Philadelphia, Elsevier Saunders.
  21. 21 - Core Info Cardiff Child Protection Systematic Reviews. Bruising. 2014.
  22. 22 - Critical Appraisal Skills Programme. 10 questions to help you make sense of qualitative research. Qualitative research checklist. 31-5-2013.
  23. 23 - Critical Appraisal Skills Programme. 10 questions to help you make sense of a review. Systematic Review Checklist. 14-10-2010.
  24. 24 - Rosenberg NM, Meyers S, Shackleton N. Prediction of child abuse in an ambulatory setting. Pediatrics 1982 Dec;70(6):879-82.
  25. 25 - Dubowitz H, Bennett S. Physical abuse and neglect of children. Lancet 2007 Jun 2;369(9576):1891-9.
  26. 26 - Hornor G. Physical abuse: Recognition and reporting. J Pediatr Health Care 2005 Jan;19(1):4-11.
  27. 27 - Carpenter RF. The prevalence and distribution of bruising in babies. Archives of Disease in Childhood 1999 Apr;80(4):363-6.
  28. 28 - Chang LT, Tsai MC. Craniofacial injuries from slip, trip, and fall accidents of children. J Trauma 2007 Jul;63(1):70-4.
  29. 29 - Dunstan FD, Guildea ZE, Kontos K, Kemp AM, Sibert JR. A scoring system for bruise patterns: a tool for identifying abuse. Archives of Disease in Childhood 2002 May;86(5):330-3.
  30. 30 - Goldberg AP, Tobin J, Daigneau J, Griffith RT, Reinert SE, Jenny C. Bruising frequency and patterns in children with physical disabilities. Pediatrics 2009 Aug;124(2):604-9.
  31. 31 - Labbe J, Caouette G. Recent skin injuries in normal children. Pediatrics 2001 Aug;108(2):271-6.
  32. 32 - Newman CJ, Holenweg-Gross C, Vuillerot C, Jeannet PY, Roulet-Perez E. Recent skin injuries in children with motor disabilities. Arch Dis Child 2010 May;95(5):387-90.
  33. 33 - Peters ML, Starling SP, Barnes-Eley ML, Heisler KW. The presence of bruising associated with fractures. Arch Pediatr Adolesc Med 2008 Sep;162(9):877-81.
  34. 34 - Pierce MC, Kaczor K, Aldridge S, O'Flynn J, Lorenz DJ. Bruising characteristics discriminating physical child abuse from accidental trauma. Pediatrics 2010 Jan;125(1):67-74.
  35. 35 - Sugar NF, Taylor JA, Feldman KW. Bruises in infants and toddlers - Those who don't cruise rarely bruise. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine 1999 Apr;153(4):399-403.
  36. 36 - Worlock P, Stower M, Barbor P. Patterns of fractures in accidental and non-accidental injury in children: a comparative study. Br Med J (Clin Res Ed) 1986 Jul 12;293(6539):100-2.
  37. 37 - Maguire S, Mann M. Systematic reviews of bruising in relation to child abuse-what have we learnt: an overview of review updates. Evid Based Child Health 2013 Mar 7;8(2):255-63.
  38. 38 - Maguire S, Mann MK, Sibert J, Kemp A. Are there patterns of bruising in childhood which are diagnostic or suggestive of abuse? A systematic review. Arch Dis Child 2005 Feb;90(2):182-6.
  39. 39 - Kemp AM, Maguire SA, Nuttall D, Collins P, Dunstan F. Bruising in children who are assessed for suspected physical abuse. Archives of Disease in Childhood 2014 Feb;99(2):108-13.
  40. 40 - Nayak K, Spencer N, Shenoy M, Rubithon J, Coad N, Logan S. How useful is the presence of petechiae in distinguishing non-accidental from accidental injury? Child Abuse Negl 2006 May;30(5):549-55.
  41. 41 - Langlois NE, Gresham GA. The ageing of bruises: a review and study of the colour changes with time. Forensic Sci Int 1991 Sep;50(2):227-38.
  42. 42 - Stephenson T, Bialas Y. Estimation of the age of bruising. Archives of Disease in Childhood 1996 Jan;74(1):53-5.
  43. 43 - Stephenson T. Ageing of bruising in children. J R Soc Med 1997 Jun;90(6):312-4.
  44. 44 - Mudd SS, Findlay JS. The cutaneous manifestations and common mimickers of physical child abuse. J Pediatr Health Care 2004 May;18(3):123-9.
  45. 45 - Limmen RM, Ceelen M, Reijnders UJ, Joris SS, de Keijzer KC, Das K. Enhancing the visibility of injuries with narrow-banded beams of light within the visible light spectrum. J Forensic Sci 2013 Mar;58(2):518-22.
  46. 46 - Mackenzie B, Jenny C. The use of alternate light sources in the clinical evaluation of child abuse and sexual assault. Pediatr Emerg Care 2014 Mar;30(3):207-10.
  47. 47 - Vogeley E, Pierce MC, Bertocci G. Experience with wood lamp illumination and digital photography in the documentation of bruises on human skin. Arch Pediatr Adolesc Med 2002 Mar;156(3):265-8.
  48. 48 - Khair K, Liesner R. Bruising and bleeding in infants and children--a practical approach. Br J Haematol 2006 May;133(3):221-31.
  49. 49 - Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst. KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijke geweld. 2014.
  50. 50 - Bilo RAC, Oranje AP, Shwayder T, Hobbs CJ. Coagulation disorders. In: Cutaneous manifestations of child abuse and their differential diagnosis: blunt force trauma. 2012. Berlijn, Heidelberg: Springer.
  51. 51 - Bilo RAC, Oranje AP, Shwayder T, Hobbs CJ. Dermatological disorders and artefacts. In: Cutaneous manifestations of child abuse and their differential diagnosis: blunt force trauma. 2012. Berlijn, Heidelberg: Springer.
  52. 52 - overheid.nl. Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. 8-8-2014.
  53. 53 - KNMG. Stappenplan Kindermishandeling. 2014.
  54. 54 - L.Vogtländer, S.van Arum. Triage Veilig Thuis. Bij huiselijke geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik. 2015. GGD GHOR Nederland.
  55. 55 - Nederlands Jeugdinstituut. Kennis over jeugd en opvoeding. 2014.
  56. 56 - Handelingsprotocol - digitale meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. 2015.
  57. 57 - Den Haag: ministerie van Volksgezondheid WeS. Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. 2013.
  58. 58 - Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen, Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling. Veldnorm kindermishandeling en huiselijk geweld voor ziekenhuizen. 2013. Den Haag.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-11-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-11-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2018

Herziening van de richtlijn zal plaats vinden 3 jaar na verschijnen van deze versie.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

In samenwerking met:

Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland

Forensisch Medisch Genootschap

Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie

Nederlands Huisartsen Genootschap

Nederlandse Vereniging voor Artsen van Verstandelijk Gehandicapten

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp-Artsen

Openbaar Ministerie

Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland

Doel en doelgroep

Doelstelling

De richtlijn beoogt een gestructureerde beoordeling van blauwe plekken te bevorderen in relatie tot een vermoeden van kindermishandeling.

 

Doel

  1. Professionals ondersteunen in de dagelijkse praktijk in het beoordelen van blauwe plekken en weten hoe te handelen.
  2. (Zorg)professionals ondersteunen in het duiden van blauwe plekken met betrekking tot het onderscheid accidenteel, toegebracht en ziekte, in relatie tot de gemelde toedracht en welke vervolgstappen daarbij horen.

 

Doelgroep

De richtlijn richt zich primair op professionals werkzaam in de gezondheidszorg als jeugdarts, huisarts, kinderarts, vertrouwensarts, SEH-arts, medisch-specialist, fysiotherapeut, GGZ-medewerker, verpleegkundige, verpleegkundig-specialist en forensisch arts. Daarnaast zijn aanwijzingen uitgewerkt voor professionals werkzaam in het onderwijs en in kinderdagverblijven.

Samenstelling werkgroep

  • Dr. R. Bakx, kinderchirurg, KCA, Amsterdam, Nederlandse Vereniging voor Kinderchirurgie / Nederlandse Verenging voor Heelkunde
  • Mw. drs. W. Berends, jeugdarts, Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
  • Mw. J. Beumer, Openbaar Ministerie, vervangend lid
  • Mw. dr. A. Dekker, arts verstandelijk gehandicapten, Nederlandse Vereniging voor Artsen van Verstandelijk Gehandicapten
  • Drs. B. Dijkstra, SEH-arts KNMG, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp-Artsen
  • Mw. E.H.G. Kwakman, landelijk officier van justitie huiselijk geweld en zeden, Openbaar Ministerie
  • Mw. dr. M.W. Langendam, epidemioloog, AMC, Amsterdam, Afdeling Klinische Epidemiologie, Biostatistiek en Bio-informatica
  • Mw. dr. S.H. Lo Fo Wong, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, Forensisch Medisch Genootschap (FMG), Nederlands Forensisch Instituut
  • Mw. dr. E.M. van de Putte, kinderarts, UMCU, Utrecht, onafhankelijk voorzitter
  • Mw. drs. H. Sachse, vertrouwensarts, Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling
  • Mw. dr. M. Schoenmakers, kinderfysiotherapeute, UMCU, Utrecht, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Mw. drs. M.C.M. Schouten, arts-onderzoeker, UMCU, Utrecht, secretaris
  • Dr. F.J.W. Smiers, kinderarts-hematoloog, LUMC, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Mw. M. Verdel, verpleegkundige, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland

Inbreng patiëntenperspectief

De Jongerentaskforce Kindermishandeling heeft meegewerkt aan deze richtlijn. De Jongerentaskforce heeft meegelezen, en zich voornamelijk gericht op de stroomdiagrammen per beroepsgroep en de modules communicatie en veiligheid, en daar gericht feedback op gegeven. Deze feedback is verwerkt in de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Implementatie zal per beroepsgroep geschieden. In scholingsprogramma’s over kindermishandeling kan per beroepsgroep de richtlijn worden opgenomen. In ziekenhuizen wordt geadviseerd om via een presentatie tijdens centrale besprekingen de richtlijn onder de aandacht te brengen.

Verder zal de richtlijn onder de aandacht worden gebracht via verscheidende presentaties en door middel van artikelen in Nederlandse tijdschriften.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende een periode van 13 maanden, van juli 2014 tot juli 2015, aan de richtlijn. In deze periode vonden vier bijeenkomsten plaats. Voorafgaand aan de eerste bijeenkomst werden knelpunten vanuit de verschillende beroepsgroepen geformuleerd, waarop de uitgangsvragen zijn vastgesteld. In de eerste bijeenkomst werden de uitgangsvragen en consensusvragen met de werkgroep vastgesteld. Voorafgaand aan de tweede bijeenkomst werden door twee werkgroepsleden antwoorden op de consensusvragen geformuleerd. De antwoorden werden vooraf aan de tweede bijeenkomst aangedragen aan de gehele werkgroep. In de tweede bijeenkomst zijn de uitwerkingen van de consensusvragen besproken. In de derde bijeenkomst werden de antwoorden op de uitgangsvragen besproken en de eerste aanbevelingen vastgesteld. Naar aanleiding van de eerste drie bijeenkomsten werd de richtlijn als geheel samengesteld. In de vierde, en laatste, bijeenkomst werden voornamelijk de uitwerkingen van de consensusvragen besproken en werd de richtlijn definitief vastgesteld.

 

Uitgangspunten voor de werkwijze

Van tevoren zijn een aantal uitgangspunten voor de werkwijze geformuleerd:

  • De richtlijn is gebaseerd op het literatuuroverzicht van Maguire en Mann over blauwe plekken bij kinderen(2014) (21).
  • Voor de richtlijn zijn aanvullende inclusiecriteria geformuleerd en toegepast op de studies uit het literatuuroverzicht van Maguire en Mann.
  • De methodologische kwaliteit van de studies is bepaald aan de hand van het graderingssysteem voor definitie van Maguire en Mann, het type onderzoek (zie hieronder) en de voor het onderzoekstype relevante checklist van het Critical Appraisal Skills Programme (CASP) (appendix 1).


Gradering definitie kindermishandeling:
Omdat er geen gouden standaard is voor het bevestigen van kindermishandeling, is door Maguire en Mann een gradering van definitie van kindermishandeling opgesteld. Hierbij kreeg kindermishandeling bevestigd door de dader, familie, casus conferentie of door de rechtbank de hoogste gradering toegewezen (1) en een vermoeden van kindermishandeling de laagste (5) (tabel 1).

 

Studietype:
Vergelijkende studies zijn van hogere methodologische kwaliteit dan niet-vergelijkende studies.

 

CASP instrument:
Het CASP instrument bestaat uit tien vragen over de hardheid, geloofwaardigheid en relevantie van de studie. Er zijn voor elk type onderzoek (cohort onderzoek en patiënt controle onderzoek) verschillende checklijsten (22;23).

 

Tabel 1. Gradering van studietype en definities van kindermishandeling

Studietype

Criteria gebruikt om kindermishandeling te definiëren

Gradering

Case control (vergelijkend onderzoek)

Mishandeling bevestigd bij casus-overleg of strafrechtelijk of bij civiel recht of toegegeven door dader

1

Cross-sectioneel (niet-vergelijkend onderzoek)

Mishandeling bevestigd door vastgestelde criteria, waaronder multidisciplinaire beoordeling

2

Kwalitatief

Mishandeling gedefinieerd door vastgestelde criteria

3

Case series (niet-vergelijkend onderzoek)

Mishandeling vastgesteld maar geen ondersteunende details of bewijs gegeven

4

 

Vermoeden kindermishandeling

5

 

Opbouw van de richtlijn
De modules in de richtlijn zijn opgebouwd volgens een vaste structuur.

De antwoorden op de uitgangsvragen zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.

 

Wetenschappelijke onderbouwing

Er heeft een verkennende search plaats gevonden naar literatuur. Gekozen werd voor het gebruiken van het overzicht van Maguire en Mann omdat het een recent, kwalitatief goed uitgevoerd, overzicht is, met een brede zoekstrategie waardoor het merendeel van de uitgangsvragen ondervangen werden. De uitgangsvraag over forensisch licht kon niet volledig vanuit dit overzicht beantwoord worden. Gekozen is om hiervoor experts op het gebied van forensisch licht en blauwe plekken te vragen naar studies over forensisch licht en blauwe plekken bij kinderen. Tevens werd er gebruik gemaakt van een ongepubliceerde review over datering van blauwe plekken en de verschillende technieken.

 

Het overzicht van Maguire en Mann is gebaseerd op twee uitgangsvragen, namelijk:
1) Kun je blauwe plekken accuraat dateren?
2) Welke patronen van blauwe plekken bij kinderen zijn diagnostisch of suggestief voor kindermishandeling?

 

In het overzicht is gezocht met de volgende zoektermen: kindtermen; kindermishandeling en niet-accidenteel letsel termen; en blauwe plekken termen (appendix 2). Gezocht werd in alle talen in 13 databases binnen 1951-2004. Ook in tekstboeken en abstracts van conferenties werd gezocht. Over de jaren heen werd er herhaaldelijk een update van de zoekstrategie uitgevoerd tot aan juli 2014, waarbij sommige databases werden uitgesloten en andere juist weer ingesloten. Met additioneel hulp van ‘snowballing’ technieken werd getracht alle relevante literatuur te vinden.

De kwaliteit van de studies werd beoordeeld met behulp van beoordelingsformulieren (appendix 3). De artikelen werden door twee reviewers onafhankelijk beoordeeld. Zo nodig werd er door een derde reviewer naar gekeken om onenigheid tussen de eerste twee reviewers over het bewijstype van de studie of inclusie van de studie op te lossen. Het besluit over de in- of exclusie werd genomen aan de hand van inclusie- en exclusiecriteria, welke waren vormgegeven met de hulp van Cardiff Child Protection Systematic Reviews (tabel 2). Tevens werden alleen de studies meegenomen die op hun eigen graderingsschaal tussen de 1-4 scoorden (tabel 1). Na 2008 werden alleen nog studies toegelaten die op de graderingsschaal tussen de 1-3 scoorden. Voor deze richtlijn is de ook de score 1-3 aangehouden.

 

Tabel 2. Inclusie- en exclusiecriteria studies voor review Maguire en Mann(2014)

Inclusion

Exclusion

 

Studies which defined patterns of bruising in non-abused or abused children

Studies assessing age of bruises

Patients between 0-17 years of age

English and non-English articles

Conference abstracts

 

Personal practice

Review articles

Post-mortem studies

Studies where the population included adults and children but where we could not extract data that applied solely to children

Single case reports

Methodologically flawed articles

 

Uiteindelijk werden er door Maguire en Mann drie studies geïncludeerd over datering van blauwe plekken. Er werden 39 studies geïncludeerd over patronen van blauwe plekken, waarvan één studie ook al voor de uitgangsvraag datering was geïncludeerd (appendix 4).

 

De kwaliteit van deze 41 studies uit het overzicht van Maguire en Mann is voor deze richtlijn opnieuw beoordeeld door twee reviewers met onze eigen vormgegeven critical appraisal forms gebaseerd op de formulieren van Maguire en CASP. Elke studie is op deze manier beoordeeld, studies met een rank of abuse van 4 of 5, of onduidelijke rank werden geëxcludeerd. Wanneer de studie werd geïncludeerd, werd het bewijs per uitkomst samengevat, en weergegeven in tabellen (Summary of Findings). In deze tabellen werd tevens de kwaliteit van bewijs weergegeven, gebaseerd op de GRADE methodiek. Per uitkomst werd het bewijs beoordeeld op beperkingen in de studieopzet (samenstelling onderzoeksgroep, adequate definitie kindermishandeling, adequate methode van het meten van blauwe plekken, manier van data verzameling), inconsistentie van de studies, imprecisie (breedte betrouwbaarheidsinterval en grootte van de onderzoeksgroep) en indirectheid van het bewijs ten opzichte van de vraag (b.v. kinderen met fracturen of opgenomen op Intensive Care vanwege letsel). Voor de vijfde GRADE factor, publicatie bias, nemen wij aan dat deze geen rol speelt. Cross-sectionele studies waarin kinderen uit de algemene bevolking (b.v. via consultatiebureaus) worden geïncludeerd, en waar kindermishandeling bewezen (‘cases’, rank 1) of uitgesloten is (‘controles’), en waar blauwe plekken op een systematische, geblindeerde (voor kindermishandeling) en expliciete manier worden gemeten beoordelen wij als hoge kwaliteit bewijs. Indien een of meerdere van de bovenstaande aanwezig zijn wordt de kwaliteit van het bewijs afgewaardeerd tot matig, laag of zeer laag.

 

Van de 39 studies over patronen van blauwe plekken zijn 12 studies geïncludeerd in deze richtlijn.

Redenen voor exclusie van de overige 27 studies waren: score 4 of 5 (n=10), case reports (n=7), geen volledig artikel beschikbaar (n=6), geen originele data (n=1), Spaans (n=1) en geen gegevens over blauwe plekken (n=1). In een studie werd het aantal kinderen met blauwe plekken gerapporteerd maar was onduidelijk op hoeveel kinderen in totaal dit was gebaseerd (Galleno et al.)(n=1).

 

Voor de uitgangsvraag over forensisch licht en de datering van blauwe plekken, zijn 4 van de 19 studies, aangedragen door experts en vanuit het overzicht van Maguire en Mann, geïncludeerd.

 

Conclusies

Op basis van de beschikbare literatuur werden conclusies geformuleerd. Aan de hand van het aantal studies en de kwaliteit van bewijs werd aan de conclusies een bepaalde bewijskracht toegekend: hoog, matig, laag of zeer laag. Een hoge kwaliteit bewijs wil zeggen dat er veel vertrouwen is dat het gevonden effect (b.v. een verschil in aantal blauwe plekken tussen mishandelde en niet-mishandelde kinderen) de werkelijkheid dicht benaderd.

 

Consensus

Voor consensus werd gebruik gemaakt van de Delphi methode. Hierbij werden de consensusvragen schriftelijk voorgelegd aan de werkgroepsleden. De werkgroepsleden leverden schriftelijk commentaar voor de volgende bijeenkomst. De reacties werden vervolgens besproken in de daaropvolgende bijeenkomst. Naar aanleiding van het overleg in de werkgroep werden opnieuw antwoorden geformuleerd door twee werkgroepsleden op de consensusvragen en deze werden in de laatste bijeenkomst besproken om zo tot een eindconclusies en aanbevelingen te komen.

 

Totstandkoming van de aanbevelingen

De aanbevelingen zijn het resultaat van de conclusie van de wetenschappelijke onderbouwing of consensus waarin de overige overwegingen zijn meegenomen. De werkgroep is van mening dat geen enkel mishandeld kind gemist mag worden, waardoor er stellige aanbevelingen geformuleerd zijn, ondanks het vaak laaggradige bewijs.

 

Juridische betekenis richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op ‘evidence’ gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de ‘gemiddelde patiënt’, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

Volgende:
Veiligheid kind waarborgen bij blauwe plekken