Blauwe plekken bij kinderen

Initiatief: NVK Aantal modules: 9

Communicatie ouders & kind bij blauwe plekken

Uitgangsvraag

Wanneer en hoe communiceren naar ouders en kinderen?

Aanbeveling

Stel geen suggestieve vragen over het ongevalsmechanisme in het gesprek met kinderen en/of ouders in relatie tot de blauwe plekken.

Onderbouwing

Veel professionals die met kinderen te maken krijgen hebben behoefte aan duidelijkheid over welke vervolgstappen zij moeten nemen bij (een vermoeden van) toegebracht letsel. Daarbij is de communicatie met ouders en kinderen een moeilijk en gevoelig onderwerp. De angst om ouders mogelijk onterecht te beschuldigen van toegebracht letsel, evenals de (behandel)relatie mogelijk onder druk zetten, zijn belemmeringen hierin. De behoefte aan handvatten in de communicatie met ouders en kinderen leidde tot bovengenoemde uitgangsvraag.

Communicatie naar aanleiding van blauwe plekken bij een kind

Er is onderscheid gemaakt tussen het gesprek met kinderen en met ouders (zie hieronder). Als een professional het gesprek met kind en/of ouders niet aandurft, kan altijd advies gevraagd worden bij de vertrouwensartsen van Veilig Thuis (VT) en/of verwezen worden naar de huisarts of jeugdarts na overleg.

 

De aanbevelingen uit de eerste vier modules van deze richtlijn helpen om een indruk te krijgen van de kans op accidentele blauwe plekken ten opzichte van de kans op toegebrachte blauwe plekken. De insteek van het gesprek hangt af van het vermoeden van accidentele/toegebrachte blauwe plekken. Indien er sterke aanwijzingen zijn voor toegebracht letsel, moet men zich realiseren dat vragen over de toedracht het komende strafrechtelijk onderzoek kan frustreren. Het advies is dan ook om geen vragen (meer) te stellen over de toedracht.

 

Gesprek met het kind (>4 jaar) naar aanleiding van blauwe plekken

Hieronder zijn tips aangegeven voor professionals in het gesprek met kinderen. Waar de ruimte bestaat is een gesprek met enkel het kind aan te bevelen, maar dit moet wel mogelijk zijn rekening houdend met de leeftijd van het kind en de verhouding met ouders. Bij kinderen en/of ouders met een verstandelijke beperking moet in het gesprek rekening worden gehouden met hun cognitieve en emotionele niveau, en geprobeerd moet worden daarop in te steken.

 

Grondhouding

  • Zorg dat het kind zich veilig en op zijn gemak voelt: let op je non-verbale gedrag/lichaamshouding, ga op gelijke ooghoogte zitten, zorg voor een warm ontvangst (het liefst in een kindvriendelijke omgeving het gesprek voeren), en zorg ook voor een warm ontvangst van de ouders (kind moet zien dat ouders niet beschuldigend worden benaderd), wees ondersteunend, niet-autoritair en sluit aan bij de ontwikkeling en interesse van het kind, vraag naar andere bezigheden en zorg ervoor dat je uitstraalt dat je voldoende tijd hebt.

Inhoud

  • Neutrale stijl
  • Open vragen stellen, geen suggestieve vragen: “Ik zie dat je een blauwe plek hebt, hoe komt dat? Kun je me er iets meer over vertellen? Wanneer heb je deze plek opgelopen? Waren andere personen aanwezig toen het ongeluk gebeurde?”

Steun bieden

  • Wees duidelijk over het doel van het gesprek en de gevolgen
  • Toon waardering

Luisteren naar het kind

  • Oordeel niet en laat niet merken dat je schrikt van het verhaal van een kind
  • Vul het verhaal van het kind niet in
  • Neem een open houding aan en laat interesse zien bij het stellen van de vragen. Interesseer je voor wat het kind wil vertellen.

Forceer niet

  • Aan kinderen is vaak duidelijk te merken wanneer ze niet meer willen praten. Blijf dan ook niet aandringen.
  • Houd het tempo van het kind aan
  • Geef het kind het gevoel van controle, door toestemming te vragen om vragen te mogen stellen
  • Respecteer als een kind iets niet wil vertellen, maar reflecteer er op in de samenvatting

Observatie

  • Blijf goed observeren hoe het kind zich voelt, ook bij het afsluitende moment (conclusie)

Conclusie

  • Sluit het gesprek af en indien het gesprek enkel met het kind is gevoerd, vertel aan het kind of je wel of niet de informatie van het kind zult delen met de ouders en welke informatie

 

Tips voor het explorerende en/of confronterende gesprek met de ouders van het kind met (mogelijk toegebrachte) blauwe plekken

 

Communicatie met ouders over noodzaak tot inzetten hulp en/of nadere letselduiding

Hieronder is een enkele tip gegeven in het gesprek met ouders over de inzet van extra hulp en/of nadere letselduiding om toegebrachte blauwe plekken uit te sluiten dan wel aan te tonen:

 

Organisatie van extra hulp:

  • Leg uit dat de oorzaak van de blauwe plekken nog niet geheel duidelijk is. Daarvoor acht u het nodig dat er verdere diagnostiek plaatsvindt bij (bijvoorbeeld) de kinderarts.
  • Vertel dat u in de brief naar de kinderarts de onduidelijkheid van de aard van de blauwe plekken zal aangeven.

Inzet nadere letselduiding:

  • Leg uit dat toegebrachte blauwe plekken niet kunnen worden uitgesloten dan wel dat de oorzaak van de blauwe plekken nog niet geduid kan worden op dit moment. Om zekerheid te verkrijgen is extra expertise noodzakelijk.
  • Voorbeeldzin:
    “Met uw uitleg over wat vanmiddag gebeurde, kan ik de blauwe plekken die ik zojuist bij uw dochtertje op haar bovenarmen zag, niet geheel verklaren. Wat u vertelde is onvoldoende verklaring voor de ernst en het patroon van de blauwe plekken. Er is verder onderzoek nodig om te begrijpen hoe deze blauwe plekken precies zijn ontstaan. Dat onderzoek zal plaatsvinden in een ziekenhuis. Daar zullen ze onderzoek doen naar eventuele problemen met de bloedstolling en opnieuw met u praten over de door u gemelde toedracht en het waargenomen letsel.”
  • Leg uit dat nadere letselduiding op verschillende manier ingezet kan worden (telecommunicatie of verwijzing), en geef aan welke keuze u daarin maakt.
  • Vertel aan ouders wie de terugkoppeling geeft.

 

Communicatie met ouders bij melding Veilig Thuis

De wijze van bespreken van geobserveerde blauwe plekken is afhankelijk van allerlei factoren zoals de professionele relatie ten opzichte van het gezin, de deskundigheid van de professional, het ontstaan van een vermoeden van kindermishandeling, de uitingen en het ontwikkelingsniveau van het betrokken kind.

Hieronder zijn tips aangegeven voor professionals in het gesprek met ouders. Voer bij voorkeur het gesprek samen met een collega.

 

Wat werkt

Wat niet werkt

  • Positieve, niet veroordelende, grondhouding
  • Maak zorgen concreet
  • Ruimte geven aan emotie, gevoelsreflectie
  • Goed luisteren, samenvatten en doorvragen
  • Snel duidelijkheid scheppen
  • Benoem ook wat goed gaat
  • Focus op gezamenlijke doelen
  • Werk samen met ouders
  • “Volgens protocol ….”
  • Uitstellen van de moeilijke boodschap
  • Im- of expliciet de ouder als persoon veroordelen
  • Emotie van uzelf of de ouder negeren
  • Inhoudelijk reageren op emotionele reactie
  • Suggestieve vragen stellen
  • Uw zorg verbloemen of bagatelliseren
  • Te snel (eind)conclusies trekken

 

Grondhouding

  • Laat OMA thuis (geen Oordeel, Mening en Aannames; wees objectief en neutraal).
    Zorg voor een niet-veroordelende grondhouding, ook al hebben ouders mogelijk hun kind mishandeld. Wat kan helpen is het onderscheid te maken tussen de ouders als mens en diens gedrag. Mishandeling is uiteraard afkeurenswaardig, maar de mens dient altijd met respect te worden bejegend.
  • Neem een OEN-houding aan (Wees Open, Eerlijk en Neutraal)
  • Een ontspannen en ‘open’ lichaamshouding, rustige bewegingen, niet te hoog tempo, vriendelijke gesprekstoon, een positieve grondhouding

Inhoud

  • Stel geen suggestieve vragen. Open vragen naar het ongevalsmechanisme mag, maar geen mechanisme bevestigen. Bijvoorbeeld:

“We hebben vandaag gezien dat X een blauwe plek had op …., eerder hebben we die plek niet gezien. Kunt u ons vertellen hoe X aan deze blauwe plek komt? Weet u wanneer en hoe hij deze plek heeft opgelopen?”

  • Ga niet reflecteren op het mogelijke ongevalsmechanisme. Als ouders bijvoorbeeld vragen: “kunnen de blauwe plekken komen door de val uit het klimrek?”, dan geeft u daar noch een bevestigend noch een ontkennend antwoord op.
  • Voorbeeldzinnen:

 “We hebben elkaar eerder gesproken over de blauwe plekken van X. We maken ons ongerust of deze plekken niet het gevolg kunnen zijn van geweld. Ze passen niet duidelijk bij een ongelukje. We weten dus niet zeker of X wel veilig is. We vinden het noodzakelijk om onze zorgen hierover te delen met de jeugdarts of met ‘Veilig Thuis’. Zij zullen dan verder onderzoek inzetten naar de veiligheid van X.”

“Ik ben er van overtuigd dat u het beste voor heeft met uw kinderen. Het is niet uw bedoeling om schade toe te brengen aan uw kind. Maar ik zie dat u het moeilijk vindt om uw kinderen te begrenzen (voorbeelden geven) en ik heb wel twijfels of u op dit moment alles kunt bieden wat uw kind nodig heeft. Ik denk dan bijvoorbeeld aan: …..”

“Ik zie dat u uw uiterste best doet terwijl het allemaal niet makkelijk gaat. Ik vind het ook positief dat u meteen de huisarts hebt gebeld na ons eerdere gesprek. Maar toch, nu ik dit allemaal zo hoor en zie, maak ik mij wel ernstige zorgen over uw kind. Ik vind dat er zorgvuldig onderzoek nodig is om te bekijken hoe we een incident als vanmiddag kunnen voorkomen. Daarom vragen wij ‘Veilig Thuis’ om verder onderzoek te doen”.

Steun bieden

  • Wees duidelijk over het doel van het gesprek en de gevolgen
  • Geef erkenning van de problematiek (opvoeding, moeilijk kind, ruzies, er alleen voor staan, et cetera)
  • Zoek naar een gezamenlijk uitgangspunt (zorgen dat er hulp komt, het beste voor het kind willen, de veiligheid willen verzekeren et cetera)
  • Door middel van een gevoelsreflectie kunt u begrip tonen voor de gevoelens: “U bent heel erg boos, hè” Of: “U schrikt ervan, hè?” “Ik kan me uw reactie voorstellen”. Daarna even stilte. “Toch is het niet de bedoeling u te beschuldigen”. Zeg nooit na een gevoelsreflectie, ‘maar’, dat kan het gunstige effect ervan teniet doen.

Luisteren, samenvatten en doorvragen (LSD)

  • Oordeel niet
  • Samenvatten biedt structuur aan het gesprek en daarmee laat de professional merken dat hij de ouder gehoord heeft
  • Vul het verhaal van de ouders niet in
  • Begin met open vragen; vraag door op onduidelijkheden of verhullende of vage antwoorden
  • Toon oprecht belangstelling voor de situatie van kind en ouders

Duidelijk en concreet zijn

  • Bereid het gesprek voor. Noem het doel van het gesprek en vraag wat ouders van het gesprek verwachten.
  • Probeer zorgen te concretiseren: bijvoorbeeld zorgen op basis van de wijze van presentatie; geobserveerd gedrag in de wacht- of spreekkamer; zorgen op basis van de voorgeschiedenis. Bijvoorbeeld: “Ik zag in de wachtkamer dat uw zoontje dwingend kan zijn, hoe lost u dat meestal op?” Door het concreet benoemen krijgen de ouders de gelegenheid om hierop te reageren en dat geeft de arts weer de gelegenheid om aanvullende vragen te stellen.
  • Gebruik niet de ‘hang-yourself’ methode, waarbij de professional probeert om de ouder zelf de negatieve boodschap te laten formuleren. Dat schept een sfeer van onveiligheid.

Observatie

  • Blijf goed observeren hoe de ouders reageren, ook om een gevoelsreflectie te kunnen geven. Als je een gevoelsreflectie geeft , kan je om een bevestiging vragen. Maar realiseer je altijd dat een gevoelsreflectie JOUW interpretatie is, en niet de waarheid. Gebruik ‘ik’ zinnen.

 De-escaleren

  • Zorg van te voren voor een veilige setting
  • Als de spanning oploopt, tracht de professional te de-escaleren door zelf kalm te blijven en een gevoelsreflectie te geven. Kort samenvatten kan ook helpen.
  • Hebben deze stappen onvoldoende effect of wordt de agressie als grensoverschrijdend ervaren, dan geeft de arts specifiek aan welk gedrag of welke woorden hij niet accepteert. ‘U noemde mij zojuist ‘achterlijk’. Dergelijke woorden accepteer ik niet. U stopt daarmee, anders eindigt dit gesprek.” Benoem dus ook de consequentie.
  • Als een ouder zware dreigementen uit, dient het gesprek onmiddellijk te worden gestaakt. Roep hulp in van collega’s, de beveiliging of de politie. Als het gesprek al wordt vervolgd, gebeurt dat pas na veiligheidsmaatregelen.

Conclusie

  • Sluit het gesprek zo positief mogelijk af met een gezamenlijk plan

Voor deze uitgangsvraag is gebruik gemaakt van het Medisch handboek kindermishandeling van Van de Putte et al.(4). In dit recent verschenen handboek is gebruik gemaakt van het combineren van verschillende theorieën en technieken specifiek voor gespreksvoering met ouders in het kader van een vermoeden van kindermishandeling.

  1. 1 - Alink L, IJzendoorn van R, Bakermans-Kranenburg M, Vogels T, Euser S. De Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010). Ministerie van Volksgezondheid WeS, editor. Kindermishandeling in Nederland Anno 2010. 2011.
  2. 2 - Gilbert R, Widom CS, Browne K, Fergusson D, Webb E, Janson S. Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. Lancet 2009 Jan 3;373(9657):68-81.
  3. 3 - Kellogg ND. Evaluation of suspected child physical abuse. Pediatrics 2007 Jun;119(6):1232-41.
  4. 4 - Putte van de E.M., Lukkassen I.M.A, Russel I.M.B., Teeuw A.H. Medisch handboek kindermishandeling. [Bohn Stafleu van Loghum], -548. 2013. Houten.
  5. 5 - Maguire S. Bruising as an indicator of child abuse: when should I be concerned? Paediatrics and Child Health 2008;18(12):545-9.
  6. 6 - Kemp AM, Maguire SA, Nuttall D, Collins P, Dunstan F. Bruising in children who are assessed for suspected physical abuse. Arch Dis Child 2014 Feb;99(2):108-13.
  7. 7 - Bariciak ED, Plint AC, Gaboury I, Bennett S. Dating of bruises in children: An assessment of physician accuracy. Pediatrics 2003 Oct 1;112(4):804-7.
  8. 8 - King WK, Kiesel EL, Simon HK. Child abuse fatalities: are we missing opportunities for intervention? Pediatr Emerg Care 2006 Apr;22(4):211-4.
  9. 9 - Pierce MC, Smith S, Kaczor K. Bruising in Infants Those With a Bruise May Be Abused. Pediatric Emergency Care 2009 Dec;25(12):845-7.
  10. 10 - Goren SS, Raat AC, Broekhuijsen-van Henten DM, Russel IM, Stel van H, Schrijvers AJP. Kindermishandeling vaak niet herkend op de huisartsenpost. Retrospectief statusonderzoek bij mishandelde kinderen. 153:B89. 5-2-2009. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
  11. 11 - Louwers EC, Korfage IJ, Affourtit MJ, Scheewe DJ, van de Merwe MH, Vooijs-Moulaert FA, et al. Detection of child abuse in emergency departments: a multi-centre study. Arch Dis Child 2011 May;96(5):422-5.
  12. 12 - Dong M, Dube SR, Felitti VJ, Giles WH, Anda RF. Adverse childhood experiences and self-reported liver disease: new insights into the causal pathway. Arch Intern Med 2003 Sep 8;163(16):1949-56.
  13. 13 - Dong M, Giles WH, Felitti VJ, Dube SR, Williams JE, Chapman DP, et al. Insights into causal pathways for ischemic heart disease: adverse childhood experiences study. Circulation 2004 Sep 28;110(13):1761-6.
  14. 14 - Dube SR, Felitti VJ, Dong M, Giles WH, Anda RF. The impact of adverse childhood experiences on health problems: evidence from four birth cohorts dating back to 1900. Prev Med 2003 Sep;37(3):268-77.
  15. 15 - Anda RF, Felitti VJ, Bremner JD, Walker JD, Whitfield C, Perry BD, et al. The enduring effects of abuse and related adverse experiences in childhood. A convergence of evidence from neurobiology and epidemiology. Eur Arch Psychiatry Clin Neurosci 2006 Apr;256(3):174-86.
  16. 16 - Anda RF, Butchart A, Felitti VJ, Brown DW. Building a framework for global surveillance of the public health implications of adverse childhood experiences. Am J Prev Med 2010 Jul;39(1):93-8.
  17. 17 - Felitti VJ, Anda RF, Nordenberg D, Williamson DF, Spitz AM, Edwards V, et al. Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of death in adults. The Adverse Childhood Experiences (ACE) Study. Am J Prev Med 1998 May;14(4):245-58.
  18. 18 - Newton AW, Vandeven AM. Child abuse and neglect: a worldwide concern. Curr Opin Pediatr 2010 Apr;22(2):226-33.
  19. 19 - Baartman H. Het begrip kindermishandeling: pleidooi voor een herbezinning en voor bezonnen beleid. 2010. Augeo Foundation en Tijdschr Kindermishandeling.
  20. 20 - Kliegman RM, Marcdante KJ, Jenson HB, Behrman RE. Nelson Essentials of Pediatrics. [Fifth edition], -994. 2006. Philadelphia, Elsevier Saunders.
  21. 21 - Core Info Cardiff Child Protection Systematic Reviews. Bruising. 2014.
  22. 22 - Critical Appraisal Skills Programme. 10 questions to help you make sense of qualitative research. Qualitative research checklist. 31-5-2013.
  23. 23 - Critical Appraisal Skills Programme. 10 questions to help you make sense of a review. Systematic Review Checklist. 14-10-2010.
  24. 24 - Rosenberg NM, Meyers S, Shackleton N. Prediction of child abuse in an ambulatory setting. Pediatrics 1982 Dec;70(6):879-82.
  25. 25 - Dubowitz H, Bennett S. Physical abuse and neglect of children. Lancet 2007 Jun 2;369(9576):1891-9.
  26. 26 - Hornor G. Physical abuse: Recognition and reporting. J Pediatr Health Care 2005 Jan;19(1):4-11.
  27. 27 - Carpenter RF. The prevalence and distribution of bruising in babies. Archives of Disease in Childhood 1999 Apr;80(4):363-6.
  28. 28 - Chang LT, Tsai MC. Craniofacial injuries from slip, trip, and fall accidents of children. J Trauma 2007 Jul;63(1):70-4.
  29. 29 - Dunstan FD, Guildea ZE, Kontos K, Kemp AM, Sibert JR. A scoring system for bruise patterns: a tool for identifying abuse. Archives of Disease in Childhood 2002 May;86(5):330-3.
  30. 30 - Goldberg AP, Tobin J, Daigneau J, Griffith RT, Reinert SE, Jenny C. Bruising frequency and patterns in children with physical disabilities. Pediatrics 2009 Aug;124(2):604-9.
  31. 31 - Labbe J, Caouette G. Recent skin injuries in normal children. Pediatrics 2001 Aug;108(2):271-6.
  32. 32 - Newman CJ, Holenweg-Gross C, Vuillerot C, Jeannet PY, Roulet-Perez E. Recent skin injuries in children with motor disabilities. Arch Dis Child 2010 May;95(5):387-90.
  33. 33 - Peters ML, Starling SP, Barnes-Eley ML, Heisler KW. The presence of bruising associated with fractures. Arch Pediatr Adolesc Med 2008 Sep;162(9):877-81.
  34. 34 - Pierce MC, Kaczor K, Aldridge S, O'Flynn J, Lorenz DJ. Bruising characteristics discriminating physical child abuse from accidental trauma. Pediatrics 2010 Jan;125(1):67-74.
  35. 35 - Sugar NF, Taylor JA, Feldman KW. Bruises in infants and toddlers - Those who don't cruise rarely bruise. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine 1999 Apr;153(4):399-403.
  36. 36 - Worlock P, Stower M, Barbor P. Patterns of fractures in accidental and non-accidental injury in children: a comparative study. Br Med J (Clin Res Ed) 1986 Jul 12;293(6539):100-2.
  37. 37 - Maguire S, Mann M. Systematic reviews of bruising in relation to child abuse-what have we learnt: an overview of review updates. Evid Based Child Health 2013 Mar 7;8(2):255-63.
  38. 38 - Maguire S, Mann MK, Sibert J, Kemp A. Are there patterns of bruising in childhood which are diagnostic or suggestive of abuse? A systematic review. Arch Dis Child 2005 Feb;90(2):182-6.
  39. 39 - Kemp AM, Maguire SA, Nuttall D, Collins P, Dunstan F. Bruising in children who are assessed for suspected physical abuse. Archives of Disease in Childhood 2014 Feb;99(2):108-13.
  40. 40 - Nayak K, Spencer N, Shenoy M, Rubithon J, Coad N, Logan S. How useful is the presence of petechiae in distinguishing non-accidental from accidental injury? Child Abuse Negl 2006 May;30(5):549-55.
  41. 41 - Langlois NE, Gresham GA. The ageing of bruises: a review and study of the colour changes with time. Forensic Sci Int 1991 Sep;50(2):227-38.
  42. 42 - Stephenson T, Bialas Y. Estimation of the age of bruising. Archives of Disease in Childhood 1996 Jan;74(1):53-5.
  43. 43 - Stephenson T. Ageing of bruising in children. J R Soc Med 1997 Jun;90(6):312-4.
  44. 44 - Mudd SS, Findlay JS. The cutaneous manifestations and common mimickers of physical child abuse. J Pediatr Health Care 2004 May;18(3):123-9.
  45. 45 - Limmen RM, Ceelen M, Reijnders UJ, Joris SS, de Keijzer KC, Das K. Enhancing the visibility of injuries with narrow-banded beams of light within the visible light spectrum. J Forensic Sci 2013 Mar;58(2):518-22.
  46. 46 - Mackenzie B, Jenny C. The use of alternate light sources in the clinical evaluation of child abuse and sexual assault. Pediatr Emerg Care 2014 Mar;30(3):207-10.
  47. 47 - Vogeley E, Pierce MC, Bertocci G. Experience with wood lamp illumination and digital photography in the documentation of bruises on human skin. Arch Pediatr Adolesc Med 2002 Mar;156(3):265-8.
  48. 48 - Khair K, Liesner R. Bruising and bleeding in infants and children--a practical approach. Br J Haematol 2006 May;133(3):221-31.
  49. 49 - Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst. KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijke geweld. 2014.
  50. 50 - Bilo RAC, Oranje AP, Shwayder T, Hobbs CJ. Coagulation disorders. In: Cutaneous manifestations of child abuse and their differential diagnosis: blunt force trauma. 2012. Berlijn, Heidelberg: Springer.
  51. 51 - Bilo RAC, Oranje AP, Shwayder T, Hobbs CJ. Dermatological disorders and artefacts. In: Cutaneous manifestations of child abuse and their differential diagnosis: blunt force trauma. 2012. Berlijn, Heidelberg: Springer.
  52. 52 - overheid.nl. Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. 8-8-2014.
  53. 53 - KNMG. Stappenplan Kindermishandeling. 2014.
  54. 54 - L.Vogtländer, S.van Arum. Triage Veilig Thuis. Bij huiselijke geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik. 2015. GGD GHOR Nederland.
  55. 55 - Nederlands Jeugdinstituut. Kennis over jeugd en opvoeding. 2014.
  56. 56 - Handelingsprotocol - digitale meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. 2015.
  57. 57 - Den Haag: ministerie van Volksgezondheid WeS. Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. 2013.
  58. 58 - Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen, Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling. Veldnorm kindermishandeling en huiselijk geweld voor ziekenhuizen. 2013. Den Haag.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-11-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-11-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2018

Herziening van de richtlijn zal plaats vinden 3 jaar na verschijnen van deze versie.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

In samenwerking met:

Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland

Forensisch Medisch Genootschap

Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie

Nederlands Huisartsen Genootschap

Nederlandse Vereniging voor Artsen van Verstandelijk Gehandicapten

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp-Artsen

Openbaar Ministerie

Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland

Doel en doelgroep

Doelstelling

De richtlijn beoogt een gestructureerde beoordeling van blauwe plekken te bevorderen in relatie tot een vermoeden van kindermishandeling.

 

Doel

  1. Professionals ondersteunen in de dagelijkse praktijk in het beoordelen van blauwe plekken en weten hoe te handelen.
  2. (Zorg)professionals ondersteunen in het duiden van blauwe plekken met betrekking tot het onderscheid accidenteel, toegebracht en ziekte, in relatie tot de gemelde toedracht en welke vervolgstappen daarbij horen.

 

Doelgroep

De richtlijn richt zich primair op professionals werkzaam in de gezondheidszorg als jeugdarts, huisarts, kinderarts, vertrouwensarts, SEH-arts, medisch-specialist, fysiotherapeut, GGZ-medewerker, verpleegkundige, verpleegkundig-specialist en forensisch arts. Daarnaast zijn aanwijzingen uitgewerkt voor professionals werkzaam in het onderwijs en in kinderdagverblijven.

Samenstelling werkgroep

  • Dr. R. Bakx, kinderchirurg, KCA, Amsterdam, Nederlandse Vereniging voor Kinderchirurgie / Nederlandse Verenging voor Heelkunde
  • Mw. drs. W. Berends, jeugdarts, Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland
  • Mw. J. Beumer, Openbaar Ministerie, vervangend lid
  • Mw. dr. A. Dekker, arts verstandelijk gehandicapten, Nederlandse Vereniging voor Artsen van Verstandelijk Gehandicapten
  • Drs. B. Dijkstra, SEH-arts KNMG, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp-Artsen
  • Mw. E.H.G. Kwakman, landelijk officier van justitie huiselijk geweld en zeden, Openbaar Ministerie
  • Mw. dr. M.W. Langendam, epidemioloog, AMC, Amsterdam, Afdeling Klinische Epidemiologie, Biostatistiek en Bio-informatica
  • Mw. dr. S.H. Lo Fo Wong, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, Forensisch Medisch Genootschap (FMG), Nederlands Forensisch Instituut
  • Mw. dr. E.M. van de Putte, kinderarts, UMCU, Utrecht, onafhankelijk voorzitter
  • Mw. drs. H. Sachse, vertrouwensarts, Vereniging Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling
  • Mw. dr. M. Schoenmakers, kinderfysiotherapeute, UMCU, Utrecht, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Mw. drs. M.C.M. Schouten, arts-onderzoeker, UMCU, Utrecht, secretaris
  • Dr. F.J.W. Smiers, kinderarts-hematoloog, LUMC, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Mw. M. Verdel, verpleegkundige, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland

Inbreng patiëntenperspectief

De Jongerentaskforce Kindermishandeling heeft meegewerkt aan deze richtlijn. De Jongerentaskforce heeft meegelezen, en zich voornamelijk gericht op de stroomdiagrammen per beroepsgroep en de modules communicatie en veiligheid, en daar gericht feedback op gegeven. Deze feedback is verwerkt in de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Implementatie zal per beroepsgroep geschieden. In scholingsprogramma’s over kindermishandeling kan per beroepsgroep de richtlijn worden opgenomen. In ziekenhuizen wordt geadviseerd om via een presentatie tijdens centrale besprekingen de richtlijn onder de aandacht te brengen.

Verder zal de richtlijn onder de aandacht worden gebracht via verscheidende presentaties en door middel van artikelen in Nederlandse tijdschriften.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende een periode van 13 maanden, van juli 2014 tot juli 2015, aan de richtlijn. In deze periode vonden vier bijeenkomsten plaats. Voorafgaand aan de eerste bijeenkomst werden knelpunten vanuit de verschillende beroepsgroepen geformuleerd, waarop de uitgangsvragen zijn vastgesteld. In de eerste bijeenkomst werden de uitgangsvragen en consensusvragen met de werkgroep vastgesteld. Voorafgaand aan de tweede bijeenkomst werden door twee werkgroepsleden antwoorden op de consensusvragen geformuleerd. De antwoorden werden vooraf aan de tweede bijeenkomst aangedragen aan de gehele werkgroep. In de tweede bijeenkomst zijn de uitwerkingen van de consensusvragen besproken. In de derde bijeenkomst werden de antwoorden op de uitgangsvragen besproken en de eerste aanbevelingen vastgesteld. Naar aanleiding van de eerste drie bijeenkomsten werd de richtlijn als geheel samengesteld. In de vierde, en laatste, bijeenkomst werden voornamelijk de uitwerkingen van de consensusvragen besproken en werd de richtlijn definitief vastgesteld.

 

Uitgangspunten voor de werkwijze

Van tevoren zijn een aantal uitgangspunten voor de werkwijze geformuleerd:

  • De richtlijn is gebaseerd op het literatuuroverzicht van Maguire en Mann over blauwe plekken bij kinderen(2014) (21).
  • Voor de richtlijn zijn aanvullende inclusiecriteria geformuleerd en toegepast op de studies uit het literatuuroverzicht van Maguire en Mann.
  • De methodologische kwaliteit van de studies is bepaald aan de hand van het graderingssysteem voor definitie van Maguire en Mann, het type onderzoek (zie hieronder) en de voor het onderzoekstype relevante checklist van het Critical Appraisal Skills Programme (CASP) (appendix 1).


Gradering definitie kindermishandeling:
Omdat er geen gouden standaard is voor het bevestigen van kindermishandeling, is door Maguire en Mann een gradering van definitie van kindermishandeling opgesteld. Hierbij kreeg kindermishandeling bevestigd door de dader, familie, casus conferentie of door de rechtbank de hoogste gradering toegewezen (1) en een vermoeden van kindermishandeling de laagste (5) (tabel 1).

 

Studietype:
Vergelijkende studies zijn van hogere methodologische kwaliteit dan niet-vergelijkende studies.

 

CASP instrument:
Het CASP instrument bestaat uit tien vragen over de hardheid, geloofwaardigheid en relevantie van de studie. Er zijn voor elk type onderzoek (cohort onderzoek en patiënt controle onderzoek) verschillende checklijsten (22;23).

 

Tabel 1. Gradering van studietype en definities van kindermishandeling

Studietype

Criteria gebruikt om kindermishandeling te definiëren

Gradering

Case control (vergelijkend onderzoek)

Mishandeling bevestigd bij casus-overleg of strafrechtelijk of bij civiel recht of toegegeven door dader

1

Cross-sectioneel (niet-vergelijkend onderzoek)

Mishandeling bevestigd door vastgestelde criteria, waaronder multidisciplinaire beoordeling

2

Kwalitatief

Mishandeling gedefinieerd door vastgestelde criteria

3

Case series (niet-vergelijkend onderzoek)

Mishandeling vastgesteld maar geen ondersteunende details of bewijs gegeven

4

 

Vermoeden kindermishandeling

5

 

Opbouw van de richtlijn
De modules in de richtlijn zijn opgebouwd volgens een vaste structuur.

De antwoorden op de uitgangsvragen zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.

 

Wetenschappelijke onderbouwing

Er heeft een verkennende search plaats gevonden naar literatuur. Gekozen werd voor het gebruiken van het overzicht van Maguire en Mann omdat het een recent, kwalitatief goed uitgevoerd, overzicht is, met een brede zoekstrategie waardoor het merendeel van de uitgangsvragen ondervangen werden. De uitgangsvraag over forensisch licht kon niet volledig vanuit dit overzicht beantwoord worden. Gekozen is om hiervoor experts op het gebied van forensisch licht en blauwe plekken te vragen naar studies over forensisch licht en blauwe plekken bij kinderen. Tevens werd er gebruik gemaakt van een ongepubliceerde review over datering van blauwe plekken en de verschillende technieken.

 

Het overzicht van Maguire en Mann is gebaseerd op twee uitgangsvragen, namelijk:
1) Kun je blauwe plekken accuraat dateren?
2) Welke patronen van blauwe plekken bij kinderen zijn diagnostisch of suggestief voor kindermishandeling?

 

In het overzicht is gezocht met de volgende zoektermen: kindtermen; kindermishandeling en niet-accidenteel letsel termen; en blauwe plekken termen (appendix 2). Gezocht werd in alle talen in 13 databases binnen 1951-2004. Ook in tekstboeken en abstracts van conferenties werd gezocht. Over de jaren heen werd er herhaaldelijk een update van de zoekstrategie uitgevoerd tot aan juli 2014, waarbij sommige databases werden uitgesloten en andere juist weer ingesloten. Met additioneel hulp van ‘snowballing’ technieken werd getracht alle relevante literatuur te vinden.

De kwaliteit van de studies werd beoordeeld met behulp van beoordelingsformulieren (appendix 3). De artikelen werden door twee reviewers onafhankelijk beoordeeld. Zo nodig werd er door een derde reviewer naar gekeken om onenigheid tussen de eerste twee reviewers over het bewijstype van de studie of inclusie van de studie op te lossen. Het besluit over de in- of exclusie werd genomen aan de hand van inclusie- en exclusiecriteria, welke waren vormgegeven met de hulp van Cardiff Child Protection Systematic Reviews (tabel 2). Tevens werden alleen de studies meegenomen die op hun eigen graderingsschaal tussen de 1-4 scoorden (tabel 1). Na 2008 werden alleen nog studies toegelaten die op de graderingsschaal tussen de 1-3 scoorden. Voor deze richtlijn is de ook de score 1-3 aangehouden.

 

Tabel 2. Inclusie- en exclusiecriteria studies voor review Maguire en Mann(2014)

Inclusion

Exclusion

 

Studies which defined patterns of bruising in non-abused or abused children

Studies assessing age of bruises

Patients between 0-17 years of age

English and non-English articles

Conference abstracts

 

Personal practice

Review articles

Post-mortem studies

Studies where the population included adults and children but where we could not extract data that applied solely to children

Single case reports

Methodologically flawed articles

 

Uiteindelijk werden er door Maguire en Mann drie studies geïncludeerd over datering van blauwe plekken. Er werden 39 studies geïncludeerd over patronen van blauwe plekken, waarvan één studie ook al voor de uitgangsvraag datering was geïncludeerd (appendix 4).

 

De kwaliteit van deze 41 studies uit het overzicht van Maguire en Mann is voor deze richtlijn opnieuw beoordeeld door twee reviewers met onze eigen vormgegeven critical appraisal forms gebaseerd op de formulieren van Maguire en CASP. Elke studie is op deze manier beoordeeld, studies met een rank of abuse van 4 of 5, of onduidelijke rank werden geëxcludeerd. Wanneer de studie werd geïncludeerd, werd het bewijs per uitkomst samengevat, en weergegeven in tabellen (Summary of Findings). In deze tabellen werd tevens de kwaliteit van bewijs weergegeven, gebaseerd op de GRADE methodiek. Per uitkomst werd het bewijs beoordeeld op beperkingen in de studieopzet (samenstelling onderzoeksgroep, adequate definitie kindermishandeling, adequate methode van het meten van blauwe plekken, manier van data verzameling), inconsistentie van de studies, imprecisie (breedte betrouwbaarheidsinterval en grootte van de onderzoeksgroep) en indirectheid van het bewijs ten opzichte van de vraag (b.v. kinderen met fracturen of opgenomen op Intensive Care vanwege letsel). Voor de vijfde GRADE factor, publicatie bias, nemen wij aan dat deze geen rol speelt. Cross-sectionele studies waarin kinderen uit de algemene bevolking (b.v. via consultatiebureaus) worden geïncludeerd, en waar kindermishandeling bewezen (‘cases’, rank 1) of uitgesloten is (‘controles’), en waar blauwe plekken op een systematische, geblindeerde (voor kindermishandeling) en expliciete manier worden gemeten beoordelen wij als hoge kwaliteit bewijs. Indien een of meerdere van de bovenstaande aanwezig zijn wordt de kwaliteit van het bewijs afgewaardeerd tot matig, laag of zeer laag.

 

Van de 39 studies over patronen van blauwe plekken zijn 12 studies geïncludeerd in deze richtlijn.

Redenen voor exclusie van de overige 27 studies waren: score 4 of 5 (n=10), case reports (n=7), geen volledig artikel beschikbaar (n=6), geen originele data (n=1), Spaans (n=1) en geen gegevens over blauwe plekken (n=1). In een studie werd het aantal kinderen met blauwe plekken gerapporteerd maar was onduidelijk op hoeveel kinderen in totaal dit was gebaseerd (Galleno et al.)(n=1).

 

Voor de uitgangsvraag over forensisch licht en de datering van blauwe plekken, zijn 4 van de 19 studies, aangedragen door experts en vanuit het overzicht van Maguire en Mann, geïncludeerd.

 

Conclusies

Op basis van de beschikbare literatuur werden conclusies geformuleerd. Aan de hand van het aantal studies en de kwaliteit van bewijs werd aan de conclusies een bepaalde bewijskracht toegekend: hoog, matig, laag of zeer laag. Een hoge kwaliteit bewijs wil zeggen dat er veel vertrouwen is dat het gevonden effect (b.v. een verschil in aantal blauwe plekken tussen mishandelde en niet-mishandelde kinderen) de werkelijkheid dicht benaderd.

 

Consensus

Voor consensus werd gebruik gemaakt van de Delphi methode. Hierbij werden de consensusvragen schriftelijk voorgelegd aan de werkgroepsleden. De werkgroepsleden leverden schriftelijk commentaar voor de volgende bijeenkomst. De reacties werden vervolgens besproken in de daaropvolgende bijeenkomst. Naar aanleiding van het overleg in de werkgroep werden opnieuw antwoorden geformuleerd door twee werkgroepsleden op de consensusvragen en deze werden in de laatste bijeenkomst besproken om zo tot een eindconclusies en aanbevelingen te komen.

 

Totstandkoming van de aanbevelingen

De aanbevelingen zijn het resultaat van de conclusie van de wetenschappelijke onderbouwing of consensus waarin de overige overwegingen zijn meegenomen. De werkgroep is van mening dat geen enkel mishandeld kind gemist mag worden, waardoor er stellige aanbevelingen geformuleerd zijn, ondanks het vaak laaggradige bewijs.

 

Juridische betekenis richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op ‘evidence’ gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de ‘gemiddelde patiënt’, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

Volgende:
Medische zorg bij blauwe plekken