Blaasinstillatie - Lichaamshouding patiënt en duur instillatie
Uitgangsvraag
Is wisselen van de houding van de patiënt tijdens de blaasinstillatie zinvol?
Wat is een adequate verblijfsduur voor BCG en mitomycine bij blaasinstillatie?
Aanbeveling
Het verdient aanbeveling om de houding van de patiënt na de blaasinstillatie zodanig af te stemmen met de patiënt, dat hij/zij de blaasinstillatie volledig vol kan houden, eventueel met gebruikmaking van medicatie die de blaasontlediging tegengaat.
De werkgroep adviseert een verblijfsduur van twee uur voor zowel BCG als mitomycine.
De werkgroep is van mening dat indien de patiënt naar huis gaat met medicatie in de blaas, met de patiënt afspraken gemaakt moeten worden over veiligheid, hygiëne en de duur van de instillatie.
Overwegingen
De effectiviteit van de middelen wordt bepaald door de contacttijd en de concentratie van het geneesmiddel. Onderstaande overwegingen zijn noodzakelijk om de juiste houding toe te passen bij de blaasinstillatie om te streven naar een zo optimaal mogelijke effectiviteit.
Zowel voor BCG als voor mitomycine is een verblijfsduur van twee uur het best gedocumenteerd. Voor de patiënt is een blaasinstillatie van twee uur veel onprettiger en minder goed vol te houden dan een uur. Een tijdsduur van een uur (voor patiënten die het niet goed kunnen volhouden) tot twee uur (voor patiënten die het wel kunnen volhouden) voor het uitplassen van de spoelvloeistof verdient aanbeveling.
De patiënt dient de vochtinname zoveel mogelijk te beperken voorafgaande en tijdens de blaasinstillatie met BCG en mitomycine. Dit is noodzakelijk om te zorgen dat de blaasinstillatie niet onnodig verdund wordt met urine en vroegtijdige aandrang tot urineren ontstaat. De volgende regel wordt hiervoor gehanteerd: vier uur voorafgaand aan en tijdens de instillatie geen tot beperkte vochtinname. [1B-tekst BCG (6) en mitomycine (1)]
Lucht is een storende factor, maar ook de productie van nieuwe urine, waardoor de concentratie van het geneesmiddel daalt. De houding van de patiënt tijdens de instillatie is hierdoor een voor de effectiviteit van het middel bepalende factor die per patiënt kan verschillen. In de loop der jaren is de gewoonte ingeslopen om bedrust te houden en om wisselligging toe te passen voor mobiele niet incontinente patiënten. Voor de patiënt is het prettiger om mobiel te kunnen blijven. De patiënt mobiliseren heeft de voorkeur boven bedrust of wisselligging.
Het verdient aanbeveling om de houding van de patiënt na de blaasinstillatie zodanig af te stemmen met de patiënt, dat hij/zij de blaasinstillatie volledig vol kan houden, eventueel met gebruikmaking van medicatie die de blaasontlediging tegengaat.
Indien de patiënt naar huis gaat met medicatie in de blaas, moeten met de patiënt afspraken gemaakt worden over veiligheid, hygiëne en de duur van de instillatie.
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 2
Het is niet aannemelijk dat het uitvoeren van wisselligging bij mobiele patiënten nodig is.
B [1B-tekst mitomycine]
B [1B-tekst BCG]
Niveau 4
De werkgroep is van mening dat bij incontinentie de patiënt beter kan blijven liggen en eventueel medicatie voor te schrijven die incontinentie doet verminderen.
D
Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat voor mitomycine een instillatietijd van 1 uur superieur is boven een half uur.
B [De Bruijn, 1992 (2)]
Samenvatting literatuur
De effectiviteit van de behandeling komt tot stand door het contact van de medicatie met de blaaswand. Door de blaas te ledigen vóór het inbrengen, kan de blaas zich volledig om het medicament (en dus onverdund) sluiten. Niet iedere patiënt is volledig continent. Het is van belang om te voorkomen dat een patiënt de geïnstilleerde medicatie voortijdig verliest. Stel daarom vooraf vast wat de reden is van de incontinentie. Indien dit bijvoorbeeld door urgeklachten veroorzaakt is, kan overwogen worden om afhankelijk van de oorzaak een anti-cholinergicum of een antibioticum voor te schrijven. Indien er sprake is van een infectie moet eerst de infectie worden behandeld.
De liggende houding bij de patiënt kan leiden tot vermindering van de incontinentie. Er is door de werkgroep, na een uitgebreide zoekactie, geen bewijs gevonden voor de stelling dat wisselligging noodzakelijk of zelfs beter is voor de effectiviteit van de blaasinstillatie of dat de patiënt na instillatie moet liggen, tenzij de patiënt immobiel is. De 1B-tekst van BCG geeft aan dat geïmmobiliseerde patiënten van ligging moeten wisselen. Volgens de fabrikant is wisselligging bij geïmmobiliseerde patiënten gebaseerd op de betere contactmogelijkheden met de blaaswand, zeker wanneer er lucht in de blaas aanwezig is. Minimaliseren van lucht in de blaas is wel aangewezen indien men wisselligging bij geïmmobiliseerde patiënten achterwege laat. De 1B-tekst van mitomycine spreekt daar niet over.
Duur van de behandeling
Mitomycine wordt gedurende 1-3 uur in de blaas gehouden [1B-tekst mitomycine (1)]. Er zijn publicaties die gekeken hebben naar het verschil tussen 0,5 en 1 uur verblijfstijd. De 1-uurs-verblijfstijd was superieur aan de 0,5-uurs-verblijfstijd. [De Bruijn EA et al., 1992 (2)] In een computersimulatie geeft Shen aan dat 4 uur geen meerwaarde lijkt te hebben ten opzichte van 2-uurs-verblijfstijd [Shen Z et al., 2008 (3)]. Andere publicaties gaan uit van een verblijfsduur van 2 uur [Washburn, 2007 (4); Stoehr et al., 2008 (5)].
BCG wordt gedurende 2 uur in de blaas gehouden [1B-tekst BCG (6)]. Verschillende publicaties gaan uit van een verblijfsduur van 2 uur [Cindolo et al., 2004 (7); Morgia, et al., 2002 (8)]. Andius [2005 (9)] heeft onderzoek gedaan naar de reductie van verblijfstijd tot 5-10 minuten. Het aantal patiënten met complete respons was lager bij de groep met verminderde verblijfstijd bij de CIS. Bij de andere niet-invasieve tumoren was het verschil nihil.
Referenties
- 1 - 1B-tekst mitomycine (www.cbg-meb.nl)
- 2 - Bruijn EA De, Sleeboom HP, Helsdingen PJRO van, Oosterom AT van, Tjaden UR, Maes RAA. Pharmacodynamics and pharmacokinetics of intravesical mitomycin C upon different dwelling times. Int J Cancer 1992;51:359-364.
- 3 - Shen Z, Shen T, Wientjes MG, O’Donnell MA, Au JLS. Intravesical treatment of bladder cancer: Review. Pharmaceutical Research 2008, Jul;25(7):1500-1510.
- 4 - Washburn DJ. Intravesical antineoplastic therapy following transurethral resection of bladder tumors: nursing implications from the operating room to discharge. Clinical Journal of Oncology Nursing 2007 Aug;11(4), 553-559. United States.
- 5 - Stoehr BM. Increasing patient comfort by optimized postoperative administration of intravesical mitomycin C. BJU International 2008, Dec;102(11):1464-4096.
- 6 - 1B-tekst BCG (www.cbg-meb.nl/cbg/nl)
- 7 - Cindolo LP, Palmieri EA, Autorino R, Salzano L, Altieri V. Standard versus hydrophilic catheterization in the adjuvant treatment of patients with superficial bladder cancer. Urologia Internationalis 2004;73(1)19-22. Switzerland.
- 8 - Morgia GF. Use of BCG in immunotherapy of superficial bladder cancer: Multicentric investigation on safety and compliance. UroOncology 2[3], Sep.1561-0950, 2002. United Kingdom.
- 9 - Andius P, Fehrling M, Holmäng S. Intravesical bacillus Calmette-Guèrin therapy: experience with a reduces dwell-time in patients with pronounced side-effects. BJU Int 2005, 96,1290-1293.
Evidence tabellen
Jaartal |
Mate van be- wijs |
Populatie proef- grootte) |
Inclusie criteria |
Interventie |
Controle (incl. duur, dosering) |
Outcome (effectmaat, incl. follow-up) |
Resultaat |
Opm, taar |
Böhle 1996
|
C |
30 |
pTa-pT1, G1-3 |
Survey MLDL |
- |
Sideeffects and QoL |
97% response QoL Correlation QoL-side- effects |
|
Clarke 2005
|
C |
527 |
Consul- tant Urologist UK |
Questionnaire |
- |
Use of MMC, dosage regime |
61% response adaption of recommen- dations |
|
Saint 2001
|
C |
72 |
Recent complete resection Ta-T1, G1-2 |
BCG 81 mg Connaught |
- |
Full dose, complete treatment |
19% full dose ; 57% reduced dose |
|
Andius 2005
|
C |
240 |
Ta, Tis, T1 |
BCg (oncotice) 1x 6 weeks |
Hold instillation for 2 hr |
Reduction of dwell time |
6% complete time instillation 21% reduction dwell time |
|
Morgia 2002
|
C |
92 |
Ta-T1; G1-3; > 18 y |
BCG for 2 hr |
- |
Tolerability of BCG/ QoL r |
15,2% drop out |
|
Rajja- yaban 2007
|
B |
60 |
IVeT |
ICP- parameters |
Pre audit ICP |
6 parameters ICP |
4 out of 6 parameters 100% assessment Others 90% and 61% assessment |
|
Lamm 2005
|
D |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
Continuing education |
Mc Donald 2007
|
D- |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
General Clinical Practice |
Washburn 2007
|
D |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
Feature article |
Stoehr 2008 |
B |
60 |
Tur, non-muscle invasive bladder cancer |
Instillation of MMC with elevated urine bag |
Clamping catheter |
Intolerable pain |
Sign less pain in intervention group (p 0,05) |
|
Cindolo 2004
|
B |
100 |
Ta-T1, G1-3 |
Hydrophilic catheter |
Standard PVC catheter |
Discomfort Nr of leucocytes/ bacteriuria |
3,5% UTI in intervention group (p 0,001) Less pain (VAS) (p0.01) |
|
Games 1996
|
D |
- |
- |
- |
- |
- |
- |
Opinion article |
Auteurs, jaartal |
Mate van be- wijs |
Studie- type |
Popu- latie grootte) |
Inclusie- |
Interventie duur en dosering |
Controle test) |
Outcome maat) |
Result/ Conclu- sie
|
Opm, com- men- taar |
Faithfull 2001 |
C |
Rando- mised controlled trial |
N=115 |
Men included in the study were those undergoing radical (greater than 60 Gy) radio- therapy for prostate or bladder cancer. |
Cystoscopy by unp |
Cystoscopy by urologist |
Comparison symptoms, Patient satisfaction, economic evaluation |
men who had received nurse-led care were signifi- cantly more satisfied (P < 0.002) There were also significant (P < 0.001) cost benefits, with a 31% reduction in costs with nurse- led, compared to medically led care. Evidence from this study suggests that a specialist nurse is able to provide safe follow up for men undergoing radio- therapy. |
vertaling van dit followup system naar andere vraagt zorg- vuldige overweg- ingen. |
Lee 2003 |
D |
Explore- tory study |
38 indepen- dent web sites |
: Internet searching was performed by retrieving the first 30 universal resource locators from 8 popular search engines using the search term bladder cancer |
nvt |
Two reviewers evaluated the accuracy and complete- ness of information using a pre- determined 41-point checklist rating instrument that evaluated essential information related to bladder cancer |
accuracy |
Although inaccurate information was detected on 32% of the sites, it tended to be related to outdated information. It is reasonable to refer patients to select comprehen- sive web sites to obtain pertinent information about bladder cancer. |
Epert opinion |
Kelly 1996 |
D |
Descrip- tive explora- tory study |
nvt |
NVT |
NVT |
NVT |
NVT |
Knowledge about bladder cancer will help nurses prevent and manage the disease and its treatment complica- tions and meet patients' psycholo- gical needs. |
Expert opinion |
Ansell -
2001 |
D |
Descrip- tive explora- tory study |
NVT |
NVT |
NVT |
NVT |
NVT |
The uro- oncology clinical nurse specialist's role in one multidisci- plinary team is to provide support, information and a link between all the staff involved in the patient's care |
Expert opinion |
Koch 1995 |
C |
Retro- spective analasys |
43 coll pathway 103 pre coll pathway N=106 |
Those before and those after intr coll pathwayfor undergoing cystectomy and urinary recon- struction |
Hospital stay, costs, quality of care, morbidity rates |
103 pat undergoing traditional care against 43 with coll pathway |
Hospital stay, costs, quality of care, morbidity- rates |
Collaborative care pathways favorably affect the cost efficiency of care and provide favorable surgical outcomes |
|
van de Poll- Franse 2008 |
D |
Descrip- tive explora- tory study |
261 |
Multi- centre, in treatment for breast (n = 128), prostate (n = 96), or gynecolo- gical (n = 89) cancer or lymphoma (n = 77) |
nvt |
nvt |
Percentage using internet and value |
41% searched the Internet for information about cancer daily to several times a week. After diagnosis, during treatment, and at follow- up, this was, respectively, 71%, 56%, and 4%. Although patients preferred to get reliable information from the Web site of their oncologist (88%), hospital (70%) or Dutch Cancer Society (76%), |
|
Van Weert 2008
|
C |
Literature study and focus- group interviews |
345 patienten |
Multi- center, new to chemo- therapy |
To evaluate the psycho- metric properties of the QUOTE chemo, content validity, internal structure and convergent validity were investigated amongst 345 cancer patients, new to chemo- therapy, from 10 different hospitals. |
nvt |
67 relevant topics revealed seven main themes: Treatment- related information, Prognosis information, Rehabili- tation information, Coping information, Inter- personal communi- cation, Tailored communi- cation and Affective communi- cation. |
Researchers and health care providers can use the instrument to measure patients' needs and experiences with communic- tion to identify aspects that need improve- ment. |
|
Jaartal |
Mate van bewijs |
Popu- latie grootte) |
Inclusie- criteria |
Inter- ventie |
Controle |
Outcome maat, up) |
Resul- taat |
Opm, taar |
Andius 2005 |
C |
240 |
Ta, T1, CIS |
Reductie instillatie- tijd BCG naar 30 minuten of minder |
2 uur instillatie- tijd BCG |
Bijwerk- ingen BCG |
51 patienten kortere instillatie- tijd, minder koorts, koude rillingen en dysurie |
Na 6-8 maanden gelijk oncologisch resultaat. Niet gerando- miseerde kleine studie |
Bohle 2003 |
A1 |
2749 |
Ta, T1 |
1421 BCG behandel- ing |
1328 MMC behan- deling |
Recidief frequentie Toxiciteit |
Significant lagere recidief- frequentie met BCG Meer lokale en syste- mische bijwerk- ingen met BCG |
|
Colombel 2006 |
A2 |
115 |
Ta, T1, CIS Geen voor- gaande BCG |
BCG + 200 mg Ofloxacine 6 en 10-12 uur na instillatie |
BCG + placebo 6 en 10-12 uur na instillatie |
Bijwerk- ingen BCG |
Ofloxacine verlaagt aantal patienten met matig tot ernstige bijwerk- ingen van 83,3% tot 61,1% |
Effect met name tussen instillatie 4 en 6 |
Durek 2000 |
C |
|
|
|
|
|
|
In vitro studie |
Durek 2002 |
C |
|
|
|
|
|
|
Diermodel studie |
Koya 2006 |
C |
|
|
|
|
|
|
Literatuur review |
Lamm 1992 |
C |
2602 |
Patienten behandeld met BCG |
|
|
Beschrij- ving bijwerk- ingen |
95% geen ernstige bijwerk- ingen |
|
Lamm 2000 |
C |
|
|
|
|
|
|
Literatuur review |
Lamm 2005 |
??? |
|
|
|
|
|
|
|
Martine- Pineiro 2005 |
A2 |
155 |
T1G3 en/of CIS |
BCG 27 mg, 6 x wekelijks en daarna 6 x 2 wekelijks |
BCG 81 mg, 6 x wekelijks en daarna 6 x 2 wekelijks |
Recidief frequentie Tumor- progressie Toxiciteit |
Geen significant verschil in recidieven en progressie Lage dosering significant minder bijw. (lokaal 69,5 vs 47,9%; systemisch 15,9 vs 5,5%) |
|
Nieuwen- huijzen 2003 |
C |
1 |
|
MMC instillatie |
|
Blaas- perforatie |
|
Case report |
Oddens 2004 |
C |
3 |
|
Epiru- bicine instillatie |
|
Blaas- perforatie |
|
Case reports |
Rischmann 2000 |
C |
|
|
|
|
|
|
Literatuur review Aanbe- velingen behandel- ing |
Solimando 2004 |
??? |
|
|
|
|
|
|
|
Thrasher 1992 |
C |
613 |
Patienten behandeld met MMC |
|
|
Beschrij- ving bijwerk- ingen |
Incidentie chemische cystitis 6-41% |
|
Vd Meijden 2001 |
A2 |
957 |
Inter- mediate en high risk niet sperin- vasief blaasca |
Arm 1: BCG plus isoniazide Arm 2: BCG plus placebo |
Arm 3: epirubicine |
Recidief frequentie Tumor- progressie Toxiciteit |
Tijd tot eerste recidief langer na BCG Geen verschil in progressie BCG meer bijwerk- ingen dan epirubicine |
Toevoegen van isoniazide reduceert aantal bijwerk- ingen niet |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 18-07-2011
Laatst geautoriseerd : 18-07-2011
Geplande herbeoordeling :
De geldigheidsduur van deze richtlijn is vastgesteld op drie jaar. De geldigheidstermijn voor de richtlijn wordt vanuit IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan herziening eerder dan beoogd nodig zijn. V&VN Urologie toetst daarom jaarlijks de actualiteit van de richtlijn. Het bestuur van deze landelijke werkgroep draagt de verantwoordelijkheid om de behoefte voor herziening van de huidige richtlijn bij de beroepsgroepen te peilen. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. Uiterlijk in 2014 zal een nieuwe multidisciplinaire werkgroep worden geïnstalleerd voor een herziene versie van de richtlijn.
Algemene gegevens
Intellectueel eigendom
De intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de site www.richtlijnendatabase.nl en afgeleide producten van deze website berusten bij IKNL en houder van de richtlijn. Het is de gebruiker van deze site niet toegestaan de inhoud van richtlijnen (gedeeltelijk) te verveelvoudigen en/of openbaar te maken, zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van IKNL en houder van de richtlijn. U kunt een verzoek voor toestemming richten aan IKNL, Postbus 19079, 3501 DB Utrecht. IKNL behandelt dit verzoek samen met de relevante houder van de richtlijn. Het is toegestaan een deeplink op te nemen op een andere website naar de website www.richtlijnendatabase.nl of naar richtlijnen op deze website. Tevens mag de informatie op deze internetsite wel worden afgedrukt en/of gedownload voor persoonlijk gebruik.
Houderschap richtlijn
De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. IKNL is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.
Juridische betekenis
Een richtlijn is geen wettelijke voorschrift, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts (eindverantwoordelijk), de verpleegkundig specialist of physician assistent.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Een richtlijn is een document met aanbevelingen, adviezen en handelingsinstructies ter ondersteuning van de besluitvorming van professionals in de zorg en patiënten. De aanbevelingen berusten op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek met daarop gebaseerde discussie en aansluitende meningsvorming. Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor het handelen in de dagelijkse praktijk en geeft aanbevelingen over de uitvoering van blaasinstillaties met cytostatica en immunotherapie en begeleiding van patiënten met (verdenking op) het niet-spierinvasief urotheelcarcinoom van de blaas. De richtlijn heeft zich beperkt tot de geneesmiddelen BCG en mitomycine omdat dit de enige voor deze behandeling bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) geregistreerde middelen zijn in Nederland.
Dezelfde voorzorgsmaatregelen dienen bij andere cytostatica. De richtlijn biedt aanknopingspunten voor transmurale afspraken of lokale protocollen. Ook kan de richtlijn worden gebruikt bij het geven van informatie aan patiënten.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de uitvoering van blaasinstillaties met mitomycine en BCG en begeleiding van patiënten met urotheelcarcinoom van de blaas zoals urologen, huisartsen, urologie- en oncologieverpleegkundigen en verpleegkundig specialisten. Tevens kan de richtlijn houvast bieden aan patiënten en hun naasten. KWF Kankerbestrijding gebruikt deze richtlijn voor het maken van patiënteninformatiemateriaal.
Samenstelling werkgroep
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in maart 2009 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten werkzaam bij behandeling van het blaascarcinoom zijn afgevaardigd namens de beroepsvereniging. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding en inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en hebben van hun verenigingen het mandaat voor hun inbreng gekregen. Een vertegenwoordiger van de patiëntenorganisatie Vereniging Waterloop is als lid van de richtlijnwerkgroep verantwoordelijk voor de inbreng vanuit het patiëntenperspectief. Een uroloog is verantwoordelijk voor de medische inbreng, een ziekenhuisapotheker, ziekenhuishygiënist en arbeidshygiënist zijn verantwoordelijk voor de inbreng vanuit de desbetreffende vakgebieden. Een clinical librarian van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO heeft de werkgroep geadviseerd en ondersteund ten aanzien van het formuleren van de uitgangsvragen volgens PICO-methodiek en het zoeken van de literatuur. Integraal Kankercentrum Nederland, locatie Amsterdam is verantwoordelijk voor de secretariële ondersteuning en procesbegeleiding.
Leden van de werkgroep
- W.M. de Blok, MANP urologie, namens V&VN Urologie en Oncologie, voorzitter
- Mevr. J. Verkerk, RN, MScN, adviseur kwaliteit en zorgontwikkeling, namens V&VN Urologie, voorzitter
- Mevr. A. Smits, MANP urologie, namens V&VN Oncologie
- Mevr. S. Silvius, endoscopieverpleegkundige NKI-AVL
- Dr. R.J.A. van Moorselaar, uroloog, namens NVU
- Mevr. F.D.A. Gerkens, gevestigd ziekenhuisapotheker, namens NVZA (tot en met augustus 2009)
- Dhr. A. Duchateau, ziekenhuisapotheker, namens NVZA (vanaf september 2009)
- Mevr. Th. Daha, adviseur infectiepreventie, namens VHIG
- Mevr. S.K.M. Hilhorst, arbeidshygiënist
- Dhr. J. Vermeulen, ervaringsdeskundige en bestuurslid van Vereniging Waterloop
Belangenverklaringen
Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn. De richtlijnwerkgroepleden hebben hiervoor bij de start van het richtlijntraject een belangenverklaring ingevuld waarin ze hun banden met de farmaceutische industrie hebben aangegeven. Een overzicht van deze belangenverklaringen is hieronder opgenomen.
Werkgroeplid |
Firma |
Activiteit |
W. de Blok |
Hollister |
Consultatie/advisering, cursus |
Mevr. J. Verkerk |
Geen |
|
Mevr. A. Smits |
Ortho biotec |
Cursus |
Mevr. S. Silvius |
|
|
Dr. R.J.A. van Moorselaar |
Sanofi-Aventis |
Consultatie/advisering, congres/andere reis, lezing |
Mevr. F.D.A. Gerkens |
- |
|
Dhr. A. Duchateau |
Geen |
|
Mevr. Th. Daha |
- |
|
Mevr. S. Hilhorst |
Geen |
|
Dhr. J. Vermeulen |
Geen |
|
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
In totaal hebben 129 personen uit verschillende disciplines een elektronische knelpuntinventarisatie compleet ingevuld. Op basis van deze brede knelpunteninventarisatie is door de werkgroep acht uitgangsvragen geformuleerd. Het complete overzicht van deze knelpuntinventarisatie en de aan de hand daarvan geformuleerde uitgangsvragen zijn hieronder te vinden. Elke uitgangsvraag werd toebedeeld aan twee of meer werkgroepleden. Het CBO heeft samen met deze werkgroepleden uitgangsvragen geformuleerd volgens PICO-methode en vervolgens een literatuurzoekactie gedaan. De richtlijnwerkgroepleden maakten een eerste selectie van de literatuur op basis van abstracts. De Centrale Kankerbibliotheek leverde de definitief geselecteerde artikelen fulltext aan. De werkgroepleden beoordeelden de fulltext artikelen in een tweede selectie. De resultaten van de literatuur zijn samengevat in evidence tabellen (zie onderbouwing). De conceptteksten zijn geschreven volgens het Oncolineformat. De antwoorden op de uitgangsvragen zijn volgens de methode van evidence-based medicine uitgewerkt naar aanbevelingen. De teksten zijn op vier plenaire vergaderingen besproken en viermaal per mail rondgestuurd ter becommentariëring. Na verwerking van de commentaren door de aan de uitgangsvraag gekoppelde werkgroepleden zijn de teksten door de werkgroepleden geaccordeerd. De afzonderlijke teksten zijn samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document, de conceptrichtlijn.
Uitwerking knelpuntinventarisatie Blaasinstillatie
Gestuurd aan alle betrokken (beroeps)verenigingen
Compleet ingevuld door 129 personen.
Open: 2 februari t/m 2 maart 2009
In welke functie bent u werkzaam?
|
Aantal |
Percentage (%) |
Verpleegkundig |
130 |
62,8 |
Medisch |
52 |
25,1 |
Paramedisch |
1 |
0,5 |
Anders, nl. |
24 |
11,6 |
Totaal |
207 |
100 |
Heeft u de evidence based conceptrichtlijn Blaascarcinoom van zomer 2008 weleens geraadpleegd? (of de consensus based richtlijn Blaascarcinoom uit 2006)
|
Aantal |
Percentage (%) |
Ja |
103 |
52,3 |
Nee |
94 |
47,7 |
Totaal |
197 |
100 |
Bent u in uw dagelijkse werk betrokken bij de uitvoering van blaasinstillatie?
|
Aantal |
Percentage (%) |
Ja |
143 |
72,6 |
Nee |
54 |
27,4 |
Totaal |
197 |
100 |
De volgende knelpuntvragen zijn geformuleerd na een globale inventarisatie onder gedelegeerde leden van V&VN Urologie.
Wilt u per knelpuntvraag aangeven in welke mate het van belang is dat deze knelpuntvraag wordt beantwoord?
|
Hoog |
Gemid-deld |
Laag |
Geen me-ning |
N.v.t. |
Totaal |
1. Zijn er werkafspraken wie wanneer welke informatie geeft? |
44.2% (57) |
38.0% (49) |
7.0% (9) |
4.7% (6) |
6.2% (8) |
129 |
2. Is er eenduidig schriftelijk voorlichtingsmateriaal? |
51.9% (67) |
30.2% (39) |
9.3% (12) |
3.9% (5) |
4.7% (6) |
129 |
3. Is er een diagnose-behandelgesprek voordat de uitvoering van de blaasspoeling plaatsvindt in aanwezigheid van een verpleegkundige? |
25.6% (33) |
42.6% (55) |
19.4% (25) |
7.8% (10) |
4.7% (6) |
129 |
4. Is er na het diagnose-behandelgesprek gelegenheid voor opvang van de patiënt en het beantwoorden van vragen van de patiënt? |
39.5% (51) |
36.4% (47) |
11.6% (15) |
8.5% (11) |
3.9% (5) |
129 |
5. Wordt met de patiënt het behandeltraject besproken met een folder waarin bronnen voor verdere informatie vermeld staan? |
38.8% (50) |
36.4% (47) |
13.2% (17) |
7.0% (9) |
4.7% (6) |
129 |
6. Wordt aan alle patiënten de mogelijkheid geboden om ondersteuning te ontvangen van een gespecialiseerd verpleegkundige en worden de contactgegevens van een gespecialiseerd verpleegkundige doorgegeven? |
35.7% (46) |
36.4% (47) |
16.3% (21) |
6.2% (8) |
5.4% (7) |
129 |
7. Wordt de huisarts spoedig op de hoogte gesteld van de behandeling met blaasspoeling: bij voorkeur op dezelfde dag als de patiënt, uiterlijk binnen één week? |
34.1% (44) |
37.2% (48) |
14.7% (19) |
8.5% (11) |
5.4% (7) |
129 |
8. Wordt er gebruikgemaakt van een psychosociale signaleringslijst? |
9.3% (12) |
29.5% (38) |
34.9% (45) |
18.6% (24) |
7.8% (10) |
129 |
9. Is het duidelijk waar patiënten naar doorverwezen kunnen worden indien zij gespecialiseerde psychosociale ondersteuning nodig hebben? |
18.6% (24) |
34.9% (45) |
27.9% (36) |
10.1% (13) |
8.5% (11) |
129 |
10. Krijgen de patiënten de mogelijkheid aangeboden van Continuïteits- of begeleidingsbezoeken door een gespecialiseerd wijkverpleegkundige? |
11.6% (15) |
23.3% (30) |
35.7% (46) |
14.7% (19) |
14.7% (19) |
129 |
11. Is blaasspoeling met cytostatica in de thuissituatie veilig toepasbaar? |
21.7% (28) |
22.5% (29) |
26.4% (34) |
6.2% (8) |
23.3% (30) |
129 |
12. Aan welke verpleegkundige opleidingseisen moet worden voldaan om de blaasspoeling met cytostatica uit te mogen voeren? |
45.7% (59) |
34.9% (45) |
7.0% (9) |
2.3% (3) |
10.1% (13) |
129 |
13. Is er een standaard voor het aantal spoelingen? |
41.1% (53) |
37.2% (48) |
11.6% (15) |
3.9% (5) |
6.2% (8) |
129 |
14. Is er een standaard wanneer de eerste blaasspoeling moet starten? |
42.6% (55) |
35.7% (46) |
10.9% (14) |
5.4% (7) |
5.4% (7) |
129 |
15. Is er een standaard hoe lang de instillatie mag duren? |
48.1% (62) |
32.6% (42) |
9.3% (12) |
4.7% (6) |
5.4% (7) |
129 |
16. Is er duidelijkheid over wel of niet draaien van de patiënt tijdens de instillatie? |
38.8% (50) |
29.5% (38) |
16.3% (21) |
7.8% (10) |
7.8% (10) |
129 |
17. Zijn er afspraken vastgelegd over een veilige en hygiënische werkwijze, waarbij het risico op contact met uitscheidingsproducten zo klein mogelijk wordt gemaakt? |
69.0% (89) |
18.6% (24) |
6.2% (8) |
0.8% (1) |
5.4% (7) |
129 |
18. Gebruikt de hulpverlener persoonlijke beschermingsmiddelen bij de blaasspoeling? |
69.8% (90) |
15.5% (20) |
6.2% (8) |
1.6% (2) |
7.0% (9) |
129 |
19. Welke toedieningsystemen dragen bij aan veilig werken met cytostatica? |
62.8% (81) |
18.6% (24) |
6.2% (8) |
3.1% (4) |
9.3% (12) |
129 |
20. Hoe wordt geconstateerd of er sprake is van een urineweginfectie? |
48.1% (62) |
26.4% (34) |
11.6% (15) |
5.4% (7) |
8.5% (11) |
129 |
21. Zijn er afspraken vastgelegd over wat te doen bij een hematurie? |
51.9% (67) |
28.7% (37) |
7.8% (10) |
6.2% (8) |
5.4% (7) |
129 |
22. Wat is de beste manier om recidivering van de blaaskanker in de blaas vast te stellen? |
44.2% (57) |
25.6% (33) |
10.9% (14) |
8.5% (11) |
10.9% (14) |
129 |
Zijn er knelpuntvragen rondom het uitvoeren van blaasspoeling anders dan hierboven die u graag beantwoord wil hebben?
- moet er na BCG nagespoeld worden met NaCl?, Geldt het naspoelen ook bij andere spoelingen? Moet dit met NaCl of steriel water of helemaal niet??
- hoe is de eerste spoeling direct postop te geven. bij ons door de operateur, direct aansluitend aan de OK, nog op tafel en dan klem op de slang. op verkoever weer er vanafhalen. alle materialen in de chemischafvalbak. (ook de vloeistof). blijkt op vele plaatsen anders te gebeuren.
- Kan de patient na het toedienen van de spoeling naar huis of in dagbehandeling in het ziekenhuis?
- Hoeveel instanties maken er gebruik van de mogelijkheid om bcg spoelingen zelf klaar te maken, niet door de apotheek. Welke katheters worden gebruikt bij patiënten die veel overlast/pijn ondervindt tijdens het katheteriseren?
- toedienen van blaasspoelinegn kan niet op de reruliere afdeling. Moet tegenwoodrig op speciale "oncologie-ruimte"ivm Chemo-karakter, Spoelen < 24 hr is lastig wanneer de TURb op vrijdag plaatsvindt
- Na blaasspoeling moet volgens protocol bij een volle urinezak deze in z'n geheel vervangen worden. Hierbij wordt de katheterzak tijdelijk losgekoppeld van de katheter, terwijl de urine als besmet moet worden beschouwd.Er is geen mogelijkheid om zowel de katheter als de urinezak af te sluiten tijdens de ontkoppeling.De kans op besmetting is dus groot!
- Weet de hulpverlener wat hij moet doen als er chemobesmet materiaal gespilld wordt?
- Behandeling bij BCG itis
- Welke eisen worden er aan de ruimte gesteld, waarin de blaasinstillatie wordt toegediend.
- richtlijnen bij een verblijhfkatheter
- Besmettings gevaar bij bcg / mito m.b.t. sexuele activiteit.
- Belangrijk is welk toilet gebruikt wordt bij de mictie na de spoeling.
- Mijn inziens zouden alleen verpleegkundigen de blaasspoelingen moeten verzorgen. Deze zijn BIG-geregistreerd en de doktersassisitenten die hebben minder "know-how" wat te doen bij complicaties. Ook denk ik dat er thuis prima met cytostatica gewerkt kan worden mits de randvoorwaarden er wel zijn
- wordt het schema van Lamm gevolgd? bij irritatieve klachten: tot welke verdunning wordt er toegepast? wanneer wordt de urinecytologie afgenomen? wanneer een sediment: alleen bij klachten? of standaard? wanneer een urinekweek: alleen bij klachten? of standaard?
- Kan de patient de veiligheidsmaatregelen voor hemzelf en zijn omgeving benoemen?
- Hoe moet er omgegaan worden op een verpleegafdeling met blaas- spoeling. Als de patient de blaasspoeling al heeft gehad.
- instructies rondom veilig toedienen van BCG vinden wij heel belangrijk. Valt BCG onder cytostatica protocol? Kleding voorschriften, morsen etc....
- Voor de patient is het het prettigst na de turt direct de spoeling te kunnen krijgen, dan werkt de spinale nog, helaas is dit niet meer toegestaan en krijgt de patient om organisatorische redenen de volgende dag de spoeling,.wel in bed op de poli, maar het geeft toch vaak krampen en gevoeligheid ook vanwege de spoelkatheter.
- wat en hoe bij besmetting van bed en omgeving
- In de richtlijn worden geen adviezen gegeven mbt vraag 15 t/m 19. Svp dit ook duidelijk verwoorden. NB Mitomycine spoeling is 40 mg in 50 ml ipv in 40 ml. De bereiding van BCG zou volgens IGZ plaats moeten vinden in een aparte aseptische ruimte. Bij gebruik van het Medac systeem is er geen probleem; echter bij bijwerkingen wordt in de richtlijn een 1/3 dosis gesuggereerd. Dit is en vooral wordt bereidingstechnisch een groot probleem en zeker niet in Nederland zomaar beschikbaar! Waarom zit er geen apotheker in de adviescie???
- Arbotechnische aspecten. Wij proberen de 1e spoeling kort na de OK (soms al op de OK) toe te dienen. Na 1 uur wordt de inhoud dan uit de blaas gehaald, meestal gebeurt dat op de urologische afdeling met ter zake getrainde verpleegtkundigen. Soms op de dagbehandeling. Indien men daar echter hoort dat het om chemotherapie gaat, slaat men soms op tilt. Dat zou alleen op de oncologische dagbehandeling kunnen plaats vinden , krijgen wij dan te horen. Op die manier wordt het echter onmogelijk gemaakt om in sommige gevallen < 24 uur de eerste spoeling toe te dienen.
- Nee, vooral de persoonlijke beschermingsmiddelen zijn niet helemaal duidelijk op onze afdeling.
- Er zijn is een aantal vragen opgenomen die bij het invasieve blaascarcinoom passen doch niet bij relatief onschuldige oppervlakkig blaascarcinoom: vraag 3 & 4 gaat m.i. om niet noodzakelijke werkverschaffing; in specifieke gevallen kan de dokter er voor kiezen om extra verpleegkundige begeleiding aan te bieden doch dat is bij dit ziektebeeld uitzonderlijk. Het is een lijst die door niet terzake kundigen is opgesteld hetgeen mag blijken uit bijvoorbeeld vraag 22 die hier in het geheel niet thuis hoort.
Overzicht uitgangsvragen
1.
A. Wat is de optimale voorlichting voor patiënten vooraf, tijdens en na de blaasinstillatie?
B. Wat is de rol van de verpleegkundige?
C. Is dit mondeling en/of schriftelijk?
2.
A. Hoe kan informatieoverdracht tussen specialist en verpleegkundige worden vormgegeven?
B. Welke gegevens moeten vermeld worden?
C. Welke middelen?
D. Welk frequentieschema?
E. Welke behandelperiode?
F. Welke tijdsduur per spoeling? Dit alles om de patiëntveiligheid te verbeteren.
3.
A. Is wisselen van de houding van de patiënt tijdens de blaasinstillatie zinvol?
4.
A. Welke maatregelen verhogen de veiligheid voor de medewerker die de blaasinstillatie verzorgt, voor de patiënt en voor zijn omgeving?
5.
A. Welk toedieningssysteem verdient de voorkeur in verband met de veiligheid?
6.
A. Welke complicaties bij de patiënt rechtvaardigen uitstel van de behandeling? a. met BCG b. met cytostatica
B. Wanneer is overleg met de specialist nodig?
C. Hoe wordt de ernst van de complicatie vastgesteld (vragenlijst)?
7.
A. Op welke klachten, bijwerkingen en complicaties moet gelet worden bij de patiënt?
B. Wat moet er met deze klachten gebeuren?
8.
A. Verlaagt chloorhexidine de effectiviteit van BCG?
B. Doet ciprofloxacine dit eveneens?
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.