Bipolaire stoornissen

Initiatief: NVvP Aantal modules: 58

Diagnostiek bij bipolaire stoornissen

Uitgangsvraag

Wat zijn de belangrijkste onderdelen of is de meest effectieve structuur voor een diagnostisch assessment voor patiënten bij wie men een bipolaire stoornis vermoedt?

Aanbeveling

Bij elke aanbeveling staat tussen vierkante haken de sterkte van de aanbeveling volgens GRADE (zie kopje ‘Verantwoording’).


De richtlijncommissie adviseert om het (differentieel-) diagnostisch onderzoek naar een bipolaire stoornis te laten verrichten door een psychiater. [1C]

Indien een vermoeden bestaat dat een volwassen patiënt een bipolaire stoornis heeft, zijn bij de nadere diagnostiek de volgende aandachtspunten van belang. [1C]

    • Een volledig psychiatrisch onderzoek, inclusief een gedetailleerde voorgeschiedenis over perioden van veranderde stemming, toegenomen activiteit en ontremd gedrag, symptomen tussen de episoden, uitlokkende factoren van eerdere episoden en patronen van terugval.
    • Psychiatrische familieanamnese, vooral depressieve en bipolaire stoornissen, en suïcide.
    • De anamnese moet, indien mogelijk, worden aangevuld met een heteroanamnese van een naastbetrokkene.
    • Psychiatrische en somatische comorbide stoornissen.
    • Niveau van sociaal, beroepsmatig en interpersoonlijk functioneren.
    • Actuele psychosociale stressfactoren en onderhoudende (leefstijlgerelateerde) factoren.
    • Behandelgeschiedenis inclusief medicamenteuze en niet-medicamenteuze interventies die effectief dan wel ineffectief zijn gebleken.
    • Huidige medicamenteuze behandeling en de balans tussen effectiviteit en bijwerkingen.
    • Verwachtingen van de patiënt over de diagnose en de behandeling.
    • Differentiële diagnostiek van vooral recidiverende unipolaire depressieve stoornissen, psychotische stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, middelenmisbruik en adhd.
    • Somatische oorzaken voor een veranderde stemming dienen zeker bij een eerste episode te worden uitgesloten (zie module Somatische aspecten).


Indien een diagnostisch onderzoek door een psychiater geen uitsluitsel geeft over de diagnose bipolaire stoornis, wordt aanbevolen om de patiënt voor verdere diagnostiek te verwijzen naar een specialistisch centrum voor (bipolaire-) stemmingsstoornissen. Het wordt aanbevolen om het beloop van de bipolaire stoornis te volgen met behulp van meetinstrumenten, zowel voor de ernst van de actuele symptomatische toestand als voor het longitudinale beloop. [1C]

Bij diagnostiek van een mogelijke bipolaire stoornis en comorbide middelen- en alcoholafhankelijkheid heeft het de voorkeur om diagnostiek naar bipolaire stoornissen te verrichten in een periode van abstinentie van middelen. [1C]

Overwegingen

Het niet tijdig stellen van de diagnose wordt geassocieerd met negatieve gevolgen voor de patiënt, zijn naastbetrokkenen en de maatschappij. Dit kan voortkomen uit het ontbreken van behandeling of het instellen van een niet adequate behandeling. Zo is er bij patiënten bij wie de diagnose nog niet is gesteld, een verhoogd risico en op hogere gezondheidszorgkosten en verminderde arbeidsproductiviteit (Revicki e.a., 2005) en op suïcide (Shi e.a., 2004).

 

Indien een vermoeden bestaat dat een volwassen patiënt een bipolaire stoornis heeft, zijn bij de nadere diagnostiek de aandachtspunten van belang zoals geformuleerd in de aanbevelingen. Het (differentieel-) diagnostische onderzoek naar een bipolaire stoornis wordt bij voorkeur uitgevoerd door een psychiater. Indien een diagnostisch onderzoek door een psychiater geen uitsluitsel geeft over de diagnose bipolaire stoornis, wordt aanbevolen om de patiënt voor verdere diagnostiek te verwijzen naar een specialistisch centrum voor (bipolaire-) stemmingsstoornissen

Onderbouwing

De diagnostiek van bipolaire stoornissen berust op anamnese, heteroanamnese, familieanamnese, een interview gericht op de stemmingsklachten, een reconstructie van het eventuele voorafgaande ziektebeloop, en somatisch onderzoek. Bij het multidisciplinaire diagnostische proces zijn psychiaters, psychologen en verpleegkundig specialisten, sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen of gespecialiseerd verpleegkundigen betrokken. De informatie van naastbetrokkenen (zoals partners, ouders, broers of zusters) wordt zo veel mogelijk meegenomen in het diagnostische proces. Voor de classificatie van bipolaire stoornissen wordt voor dit moment nog uitgegaan van de DSM-IV-TR-criteria (APA, 2000). In de loop van 2015 is de Mood Disorder Questionnaire, 5 items (MDQ-5) ook in Nederland in gebruik genomen. Voor de bipolaire stoornissen zijn de criteria voor het vaststellen van een manische, hypomanische of depressieve episode niet essentieel gewijzigd, behoudens het vervallen van het concept gemengde episode, dat heeft plaatsgemaakt voor de aanduiding ‘gemengde kenmerken’ (zie Algemene inleiding bij de aanverwanten). Daarnaast is toegenomen activiteit naast een verhoogde stemming een verplicht kenmerk geworden van hypomanie en manie.

 

Binnen de stemmingsstoornissen worden bipolaire stoornissen onderscheiden van unipolaire depressies. De diagnose ‘bipolaire stoornis’ kan uitsluitend gesteld worden indien de patiënt een manische, een gemengde of een hypomanische episode heeft doorgemaakt. De relatief zeldzame (recidiverende) unipolaire manie valt overigens ook onder de bipolaire stoornissen. De bipolaire stoornis begint bij een aanzienlijk deel van de patiënten met één of meer depressieve episoden. Dit impliceert dat bij patiënten die alleen depressieve episoden hebben doorgemaakt, de diagnose ‘unipolaire depressie’ blijft bestaan tot aan het eventuele optreden van een eerste manische of hypomanische episode.

 

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat er gemiddeld tien jaar zit tussen het optreden van de eerste stemmingsverschijnselen en het stellen van de diagnose bipolaire stoornis (Hirschfeld e.a., 2003b). Dit is deels toe te schijven aan het feit dat de stoornis bij veel patiënten aanvankelijk een unipolair beloop heeft met alleen (recidiverende) depressies, maar ook aan het niet herkennen van (hypo)manische episoden.

De werkgroep kon geen wetenschappelijk bewijs van hoge kwaliteit vinden dat gerelateerd was aan diagnostiek bij mensen met een bipolaire stoornis. De aanbevelingen zijn dan ook tot stand gekomen door consensus op basis van klinische kennis en ervaring.

De literatuurreview voor de wetenschappelijke onderbouwing is uitgevoerd in samenwerking met het Britse National Collaborative Centre for Mental Health (NCCMH), het uitvoeringsorgaan van het National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE). Voor de wetenschappelijke onderbouwing, zie het het aanverwacht 'Appendixes Wetenschappelijke onderbouwing Screening en diagnostiek'.

 

Het bipolaire spectrum

Indien men de bipolaire stoornis ruimer definieert dan volgens de strikte DSM-IV-TR-criteria voor bipolaire-I en -II-stoornissen (namelijk: de beperkte duur, en het beperkte aantal manische verschijnselen), neemt de prevalentie van bipolair getinte stemmingsstoornissen toe ten koste van unipolaire depressies. De prevalentie van deze bipolaire-spectrumstoornissen wordt geschat op 5-10%, afhankelijk van de gebruikte definitie. Sommigen scharen ook de frequent recidiverende unipolaire depressie en de schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type onder het bipolaire spectrum (Akiskal & Akiksal, 2005). Het verdient echter aanbeveling om bij het stellen van de diagnose vast te houden aan de algemeen geaccepteerde diagnostische classificatie volgens de DSM-IV-TR-criteria (2000) dan wel de DSM-5-criteria (apa, 2013; 2014).

 

Het stellen van de diagnose

Het stellen van de diagnose is gebaseerd op de anamnese en een heteroanamnese, de huidige observatie van symptomen en gedragingen. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van vragenlijsten en meetinstrumenten. Gegeven het recidiverende beloop is het van belang om een reconstructie te maken van de wisselende stemmingen en daaraan gerelateerde klachten en verschijnselen in de loop van de tijd.

 

Tijdens een manische episode is het vaststellen van de diagnose relatief eenvoudig doordat de kernsymptomen (verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming) duidelijk herkenbaar zijn. Als psychotische symptomen op de voorgrond staan, of als er sprake is van een episode met gemengde kenmerken (het gelijktijdige voorkomen van manische en depressieve verschijnselen), kan de diagnose echter moeilijker te stellen zijn. Tijdens een hypomanische episode is de diagnostiek soms lastiger, omdat in lichte gevallen het onderscheid met het normale functioneren alleen goed te maken is door iemand die de patiënt in zijn of haar normale functioneren kent, en een vergelijking kan maken. Een heteroanamnese is dan onontbeerlijk.

 

Tijdens een depressieve episode moet men de diagnose ‘bipolaire stoornis’ stellen op basis van de voorgeschiedenis, waarbij ook een heteroanamnese van belang is. Bij sommige manische en hypomanische episoden houdt het begin ervan verband met behandeling met een antidepressivum terwijl er verder geen spontane manische of hypomanische episoden zijn opgetreden. Volgens de DSM-IV-TR mag dit verschijnsel niet leiden tot de diagnose ‘bipolaire stoornis’, de DSM-5 is daarin genuanceerder. De richtlijncommissie deelt de mening van veel onderzoekers dat dergelijke episoden wel kunnen bijdragen aan het stellen van deze diagnose (Chun & Dunner, 2004). Dit geldt ook voor patiënten bij wie na het staken van een antidepressivum voor het eerst manische verschijnselen optreden. Daarom dienen alle behandeladviezen in deze richtlijn óók overwogen te worden bij dergelijke patiënten.

 

Indien manische en depressieve symptomen gelijktijdig voorkomen, spreekt men van een gemengde episode. De DSM-IV-TR-criteria voor een gemengde episode (het gelijktijdig of in snelle afwisseling voldoen aan de volledige criteria voor zowel een manische als een depressieve episode) zijn echter zeer restrictief, waardoor deze diagnose relatief weinig gesteld zal worden. Daarentegen komen minder uitgesproken mengbeelden zoals een depressieve episode met enkele manische symptomen, of een manische of hypomane episode met enkele depressieve symptomen (dysfore manie of hypomanie) veel vaker voor, en deze kunnen de diagnose bemoeilijken. In DSM-5 is de ‘gemengde episode’ daarom komen te vervallen, en heeft dit concept plaatsgemaakt voor de specificatie ‘met gemengde kenmerken’, die zowel bij de manische, hypomanische als depressieve episode kan worden toegepast. Er zijn enkele onderzoeken bekend die aantonen dat de diagnose bipolaire stoornis soms ten onrechte wordt gesteld of verworpen (Ghaemi e.a., 2002; Stensland e.a., 2010; Zimmerman e.a., 2008).

 

Voor de diagnostiek bij kinderen, adolescenten en ouderen, zie module Kinderen en adolescenten en de module Ouderen.

 

Differentiële diagnostiek bij volwassenen

De grens tussen de bipolaire stoornis en psychotische stoornissen is niet scherp. Indien het klinische beeld en het middellangetermijnbeloop kenmerken van beide stoornissen hebben, wordt wel de diagnose ‘schizoaffectieve stoornis, bipolaire type’ (DSM-IV en DSM-5) gesteld. De validiteit en de betrouwbaarheid van deze diagnose zijn beperkt. De afgrenzing van de (recidiverende) unipolaire depressie is al eerder benoemd. Hierbij moet men dus standaard navraag doen naar (een voorgeschiedenis van) manische symptomen, bij enig vermoeden ook via een heteroanamnese.

 

Het onderscheid tussen de (rapid-cycling-)bipolaire stoornis en de borderline-persoonlijkheidsstoornis kan lastig zijn. Beide diagnosen worden gekenmerkt door stemmingswisselingen. Bij de patiënt met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis zal de problematiek zich echter niet beperken tot instabiele stemmingen, en bovendien zullen deze stemmingswisselingen zich vooral afspelen in het dysfoor-depressieve gebied. Patiënten met een borderline-persoonlijkheidsstoornis worden gekenmerkt door problemen met instabiele relaties, door suïcidale gestes, door problemen met hun zelfbeeld, en door gevoelens van leegte. Een belangrijk verschil is dat bij de bipolaire stoornis de stemmingsepisoden in de regel langer aanhouden (meerdere dagen) en veelal geen duidelijke aanleiding hebben. Bij patiënten met een borderline-persoonlijkheidsstoornis daarentegen zijn de stemmingswisselingen veelal korter durende intense emotionele reacties op hoe deze patiënten menen dat anderen met hen omgaan of hen evalueren (Zimmerman e.a., 2010). Er kan uiteraard ook sprake zijn van comorbiditeit van een stemmingsstoornis met een persoonlijkheidsstoornis. Differentiaaldiagnostisch onderzoek kan meer duidelijkheid verschaffen. Bij diagnostische onduidelijkheid heeft het de voorkeur dat de patiënt gedurende enige tijd door dezelfde behandelaar(s) gevolgd wordt, zodat zowel het beloop van de stemmingsverschijnselen als de overige aspecten van het (interpersoonlijke) functioneren in samenhang met elkaar beoordeeld kunnen worden.

 

Alcohol- en drugsgebruik komen relatief veel voor bij patiënten met een bipolaire stoornis. Hierbij is het vaak moeilijk om vast te stellen welke stoornis primair is. Beide stoornissen beïnvloeden elkaars beloop en prognose. Voor de door alcohol of drugs geïnduceerde stemmingsepisode geldt hetzelfde als wat in de module Het stellen van de diagnose is gesteld over de door antidepressiva geïnduceerde hypomanie.

 

Voor de differentiële diagnostiek bij kinderen, adolescenten en ouderen, zie de modules Kinderen en adolescenten en Ouderen en bipolaire stoornissen.

 

Cormobiditeit

Meer dan de helft van de patiënten met een bipolaire stoornis heeft daarnaast een andere psychiatrische stoornis (Van Zaane e.a., 2008). Daarbij gaat het vooral om misbruik of afhankelijkheid van alcohol (ongeveer driemaal zo vaak als in de algemene populatie) of drugs (ongeveer vijfmaal zo vaak) en angststoornissen (afhankelijk van het type ongeveer zes- tot twintigmaal zo vaak).

 

Alcohol- en drugsmisbruik kunnen (verder) toenemen tijdens een stemmingsepisode. Bij diagnostiek van de bipolaire stoornis en middelen- en alcoholafhankelijkheid heeft het in de klinische praktijk de voorkeur dit te doen in een periode van abstinentie van middelen. Eén of meer persoonlijkheidsstoornissen werden in uiteenlopende onderzoeken gevonden bij ongeveer 20-60% van patiënten met een bipolaire stoornis. Ook eetstoornissen komen vaker voor, vooral boulimie en de eetbuienstoornis.

 

Al deze comorbide stoornissen kunnen de diagnostiek en behandeling compliceren, en het beloop van de bipolaire stoornis ongunstig beïnvloeden. De borderline-persoonlijkheidsstoornis en adhd kunnen bovendien problemen geven bij de differentiële diagnostiek. Het wordt aanbevolen om gericht onderzoek te doen naar comorbide stoornissen (zoals: angststoornissen; misbruik of afhankelijkheid van middelen; persoonlijkheidsstoornissen; eetstoornissen; adhd; impulscontrolestoornissen; en autismespectrumstoornissen). Naast comorbiditeit met andere psychiatrische stoornissen is er ook vaak comorbiditeit met somatische aandoeningen.

 

Meetinstrumenten

Verschillende meetinstrumenten zijn in het Nederlands vertaald en zijn kosteloos beschikbaar via de volgende websites. Op de eerste twee websites is ook nadere informatie te vinden over het gebruik van de meetinstrumenten.

 

Screening

Voor het gebruik van de Mood Disorder Questionnaire (MDQ), zie module Screening bij volwassenen. De HCL-32 (Hypomania Checklist, 32 items) is een screeningsinstrument om manische symptomen bij mensen met een bipolaire stoornis te kunnen ontdekken. Het instrument kan gebruikt worden als een checklist voor het screenen op manische symptomen, waarmee een bipolaire stoornis echter nog niet is vastgesteld.

 

Diagnose en classificatie

Voor de diagnose en classificatie van de bipolaire stoornis en de verschillende subtypen alsook voor comorbide stoornissen en beloopsvormen kan men gebruikmaken van gestructureerde en semigestructureerde interviews. Deze interviews zijn ontworpen voor de gangbare classificatie volgens de DSM-IV-TR (2000) en/of de ICD-10. Er zijn bij het opstellen van deze richtlijn nog geen (Nederlandse) interviews beschikbaar voor de DSM-5 (APA, 2013; 2014).

  • Het Composite International Diagnostic Interview (CIDI, versie 2.1: Ter Smitten e.a., 1997) is een uitgebreid diagnostisch interview dat voor Nederland is vertaald en bewerkt door Ter Smitten e.a. (1997). Het instrument is bedoeld om diagnosen vast te stellen volgens het ICD-10- en het DSM-IV-systeem.
  • Het Structured Clinical Interview for DSM-IV AXIS I (SCID-I) (First e.a., 1996; Nederlandse vertaling: Van Groenestijn e.a., 1999) is een semigestructureerd interview dat door getrainde onderzoekers met klinische ervaring wordt afgenomen, waarbij het klinische oordeel de doorslag geeft bij het al dan niet vaststellen van een afzonderlijk diagnostisch criterium.
  • Het Mini International Neuropsychiatric Interview (MINI) Plus 5.0.0 R werd gebruikt voor de screening van As-1-stoornissen volgens de DSM-IV-criteria (Sheenhan e.a., 1998). De MINI-Plus, een gedetailleerdere versie van de MINI, kan in ongeveer 30 minuten worden afgenomen. De Nederlandse vertaling kan door een onderzoeker met de computer worden afgenomen (Van Vliet & De Beurs, 2007). De MINI-Plus is een uitgebreide versie van de MINI, met een voldoende betrouwbaarheid. De MINI kan gebruikt worden als aanvulling op de klinische diagnostiek.
  • De Structured Clinical interview for DSM-IV AXIS II personality disorders (SCID-II) is een algemeen geaccepteerd en veelvuldig gebruikt diagnostisch instrument voor het vaststellen van persoonlijkheidsstoornissen volgens DSM-IV-R-classificatie. De SCID-II onderscheidt zich van andere semigestructureerde interviews doordat de vragen gegroepeerd zijn naar diagnose. Hierdoor is het mogelijk om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van een specifieke persoonlijkheidsstoornis.


Ernst van de symptomen

Het verdient aanbeveling om de ernst van symptomen c.q. van een episode vast te leggen met een meetinstrument. Het is hierbij belangrijk om hierbij ook de mening van naasten te kunnen betrekken, omdat een patiënt zelf de ernst van een episode moeilijk kan inschatten, vooral vanuit een manie. De eenvoudigste manier om de ernst van de symptomen of van een episode te meten, is met behulp van de:

  • Clinical Global Impressions scale, Bipolar version (CGI-BP).

Daarnaast kan het zinvol zijn gebruik te maken van meetinstrumenten om de ernst van een episode meer gedetailleerd op symptoomniveau vast te leggen.

  • Voor het bepalen van de (veranderingen in) ernst van een depressieve episode:
      • Inventory for Depressive Symptoms (IDS), beschikbaar in een observatorversie (IDS-C: IDS-Clinician) en een zelfinvulversie (IDS-SR: IDS-Self Report). De IDS heeft dertig items die gescoord worden op een vierpuntsschaal. Alle depressieve, melancholische en atypische kenmerken worden geïnventariseerd. Gebruik van de interviewversie heeft de voorkeur, zodat de hulpverlener volgens de informatie van de patiënt zijn eigen beoordeling kan invullen;
      • Quick Inventory of Depressive Symptomatology, Nederlandse vertaling (QIDS-NL). De   QIDS-NL is een vragenlijst met zestien items om snel de (veranderingen) in ernst van depressieve symptomen te meten.
      • Hamilton Rating Scale for Depression (HRSD);
      • Montgomery Åsberg Depression Rating Scale (MADRS).
  • Voor het bepalen van de ernst van een (hypo)manische episode:
      • Young Mania Rating Scale (YMRS);
      • Bech-Rafaelsen Mania Scale (BRMAS).

 

Ook kan het zinvol zijn de aanwezigheid en de ernst van comorbide psychiatrische problematiek vast te leggen. Raadpleeg hiervoor de meest recente richtlijnen over de betreffende stoornis. Patiënten met een bipolaire stoornis kunnen – ook in euthyme perioden – last houden van cognitieve stoornissen (onder andere in concentratie, geheugen, planning, uitvoerende taken). Er is vooralsnog geen gevalideerd screeningsinstrument beschikbaar specifiek hiervoor.

 

Tabel 1. Ernstgradaties volgens depressieschalen

Tabel 1. Ernstgradaties volgens depressieschalen

 

Tabel 2. Ernstgradaties volgens manieschalen

 Tabel 2. Ernstgradaties volgens manieschalen

 

Longitudinaal beloop van de stoornis

Bij patiënten met een bipolaire stoornis is het van belang het beloop op langere termijn in kaart te brengen, vooral wanneer er sprake is van instabiliteit (rapid cycling) en/of therapieresistentie. Hiertoe wordt de lifechartmethode (LCM) het meest geschikt geacht (Kupka e.a., 1996). Bij de LCM wordt een overzicht gemaakt van de stemmingsepisoden in samenhang met eventuele (medicamenteuze) behandelingen en belangrijke levensgebeurtenissen.

 

De methode kan retrospectief worden toegepast, dus vanaf de eerste episode tot nu. Dit vergt veelal een aanzienlijke tijdsinvestering, afhankelijk van het doel (globale oriëntatie of wetenschappelijk onderzoek als uitersten) en daarmee de mate van detail die men daarbij nastreeft. De LCM kan een belangrijke bijdrage leveren aan het stellen van de diagnose en het beoordelen van het effect van eerdere behandelingen. Het kan bovendien het inzicht van de patiënt in zijn ziekte bevorderen. Om inzicht te krijgen over het longitudinale beloop van de stoornis en het effect van de behandeling daarop zijn meer frequente metingen nodig. Dit wordt ook wel ‘tracking’ genoemd. De LCM biedt voor tracking van de patiënt met een bipolaire stoornis de meeste accurate mogelijkheid.

 

De LCM kan ook prospectief worden bijgehouden, en vergt dan slechts enkele minuten per consult. Een prospectieve LCM leent zich er goed voor om een lopende behandeling te evalueren en waar nodig bij te stellen. Er zijn tegenwoordig verschillende versies van dergelijke stemmingsgrafieken beschikbaar, zowel in papieren als in digitale formats. Voor de verdere richtlijninformatie over de life-chartmethode, zie module Zelfmanagement.

 

Monitoren

Monitoren bij bipolaire stoornissen is het meten van:

  • het aantal, de ernst en de duur van de episoden;
  • de duur van het symptoomvrije interval;
  • de subsyndromale symptomen in de interepisodische periode;
  • de kwaliteit van leven;
  • de invloed van de stoornis op het psychosociale en cognitieve functioneren.

 

Met behulp van monitoren meet men naast het symptomatische beloop op langere termijn van de bipolaire stoornis, het niveau van functioneren van de patiënt en de kwaliteit van leven. Er is onderscheid te maken in metingen die op van tevoren bepaalde vaste tijden worden uitgevoerd, en metingen die plaatsvinden tijdens manische en depressieve episoden. Een voormeting en een eindmeting dan wel een jaarlijkse meting maken niet inzichtelijk wat er in de tussenliggende periode is gebeurd. Er kan op vaste meetmomenten immers sprake zijn van een euthyme stemming, c.q. geenepisode, terwijl er in de tussenliggende periode een manische of depressieve episode kan zijn geweest.

 

De life-chartsmethode (LCM) biedt voor het monitoren van de patiënt met een bipolaire stoornis de beste mogelijkheden. Een alternatief is om de symptomatische toestand frequent (bijvoorbeeld bij elk consult) vast te leggen met de Clinical Global Impressions scale, Bipolar version (CGI-BP). Ook de andere genoemde meetinstrumenten kunnen voor monitoring van de bipolaire stoornis worden gebruikt.

 

Zorgbehoefte

Voor het in kaart brengen van zorgbehoeften kan gebruikgemaakt worden van:

  • de Camberwell Assessment of Need (can) (Phelan e.a., 1995);
  • de Zorgbehoeftenlijst (Kroon, 2003) (zie: www.trimbos.nl).

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2015

Geplande herbeoordeling  :

Uiterlijk in 2020 bepaalt het netwerk kwaliteitsontwikkeling ggz in samenspraak met de betrokken partijen of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen wanneer nieuwe ontwikkelingen ertoe aanleiding geven om een vervroegd herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

Deze richtlijn is ontwikkeld door de richtlijnwerkgroep Bipolaire stoornissen, op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en de beroepsvereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (v&vn). Het is een multidisciplinaire richtlijn die aanwijzingen geeft voor screening, diagnostiek en behandeling van bipolaire stoornissen. De ontwikkeling is gefinancierd vanuit het gealloceerde budget van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) van de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (skms). Methodologisch en organisatorisch is de richtlijnontwikkeling ondersteund door het Trimbos-instituut. De ontwikkeling vond plaats in nauwe samenwerking met het Britse National Collaborative Centre for Mental Health (nccmh), het uitvoeringsorgaan van National Institute for Health and Clinical Excellence (nice) voor onderwerpen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) (vanaf hier gebruiken we ‘nice’ om nccmh aan te duiden). Nice ontwikkelde gelijktijdig de Britse richtlijn Bipolar disorder (nice, 2014). Zowel voor de afbakening van de richtlijn als voor de uitgangsvragen van de richtlijn heeft de Nederlandse richtlijnwerkgroep grotendeels de keuzen gevolgd die gemaakt zijn door nice. Dit was noodzakelijk om een nauwe samenwerking tussen beide partijen mogelijk te maken. In een toekomstige update van deze Nederlandse richtlijn kan worden besloten of de afbakening en uitgangsvragen aangepast dienen te worden voor de Nederlandse situatie.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is ontwikkeld als hulpmiddel. De richtlijn geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de screening, diagnostiek en behandeling van zowel kinderen als adolescenten, volwassenen en ouderen met een bipolaire stoornis. De aanbevelingen zijn bedoeld ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals die betrokken zijn bij de zorgverlening voor deze groepen patiënten. De richtlijn geeft een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen volgens de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overige overwegingen, als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige

zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek naar bipolaire stoornissen.

 

Het doel is een leidraad bieden voor screening, diagnostiek en behandeling van een bipolaire stoornis. De multidisciplinaire ontwikkelprocedure was bedoeld om de multidisciplinaire samenwerking in de dagelijkse praktijk te bevorderen. Daarnaast kan deze richtlijn vertaald worden naar monodisciplinaire richtlijnen van afzonderlijke beroepsgroepen. De richtlijn is dan te beschouwen als een moederrichtlijn voor de richtlijnen van die beroepsgroepen, waarin men aanknopingspunten kan vinden voor lokale zorgprogramma’s en protocollen. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en protocollen op basis van deze richtlijn moedigt de richtlijnwerkgroep aan, omdat dat bevorderlijk is voor de implementatie van de in deze richtlijn beschreven optimale zorg.

Indien de aanbevelingen uit deze richtlijn in de concrete situatie niet aansluiten bij de wensen of behoeften van de patiënt met een bipolaire stoornis, moet het in principe mogelijk zijn beredeneerd af te wijken van de richtlijn, tenzij de wensen of behoeften van de patiënt naar de mening van de behandelaar hem of haar kunnen schaden, dan wel geen nut hebben.

 

Afbakening

Deze richtlijn betreft de diagnostiek en behandeling van jeugdigen (12 tot 23 jaar), volwassenen en ouderen (60 jaar of ouder) bij wie er sprake is van (of er een vermoeden is van) een bipolaire stoornis. In de richtlijn is gezocht naar oorspronkelijke onderzoeken zonder begindatum, en tot en met maart 2014. In sommige gevallen zijn gepubliceerde aanvullende reviews van recenter datum geraadpleegd. Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken ‘in press’). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn de aanverwanten

 

Doelgroep

De ontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijnen voor de ggz geschiedt primair vanuit een inhoudelijke invalshoek ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening. De gebruikers van de richtlijn zijn doorgaans allen professioneel betrokken bij de zorg voor patiënten met een bipolaire stoornis of voor patiënten bij wie men die aandoening vermoedt.

 

In de werkgroep waren ook patiënten- en familieverenigingen vertegenwoordigd, waarmee het perspectief van de patiënten met een bipolaire stoornis en diens betrokkenen in de richtlijn een plaats gekregen heeft. Daardoor kunnen ook niet-professionele zorgverleners en/of belangenverenigingen tot de gebruikers van de richtlijn kan behoren.

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn bipolaire stoornissen is ontwikkeld door de richtlijnwerkgroep Bipolaire stoornissen bij volwassenen, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en de beroepsvereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (v&vn). De richtlijnwerkgroep, onder voorzitterschap van prof.dr. Ralph Kupka, hoogleraar bipolaire stoornissen, bestond uit psychiaters, psychologen, verpleegkundigen, belangenbehartigers en ervaringsdeskundigen, allen door de beroepsverenigingen uitgenodigd en op persoonlijke titel aan het project verbonden.

 

Voorafgaande aan het ontwikkeltraject zijn kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat-leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden zijn de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de richtlijnwerkgroep is een adviesgroep samengesteld, die is gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op de conceptteksten. Leden van de adviesgroep kon tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De richtlijnwerkgroep is methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technische team van het Trimbos-instituut. Dit technische team bestond uit een projectleider, een informatiespecialist, twee literatuurreviewers, een gezondheidseconoom, een notulist en een projectassistent.

 

In totaal kwam de richtlijnwerkgroep voorafgaand aan de commentaarfase 9 keer bijeen in een periode van 17 maanden (november 2012 - maart 2014). In deze periode werden, in samenwerking met nice, de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (ebro) doorlopen.

De informatiespecialisten van nice en van het Trimbos-instituut verrichtten in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en maakten een selectie in de gevonden onderzoeken. De reviewers van nice en van het Trimbos-instituut beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidencetabellen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies.

 

Tabel 1. Leden werkgroep

Tabel 1. Leden werkgroep

 

Leden van de richtlijnwerkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technische team van het Trimbosinstituut de conceptrichtlijntekst, die ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aangeboden aan de opdrachtgever (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)). Hierop volgden autorisatie door de beroepsverenigingen, druk en verspreiding.

 

Tabel 2. Leden adviesgroep

Tabel 2. Leden adviesgroep

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Recent onderzoek laat zien dat er bij richtlijntrajecten voornamelijk aandacht is voor de ontwikkeling van de richtlijn. Planmatige opgezette en onderbouwde invoering komt maar heel beperkt van de grond. Hierop dient gericht te worden aangestuurd door financiers, zodat hier al bij de start geld voor beschikbaar is. De Regieraad voor richtlijntrajecten (de Regieraad Kwaliteit van Zorg te Den Haag) onderschrijft dan ook een programmatische aanpak van de ontwikkeling, invoering én evaluatie van richtlijnen inclusief (financiële en organisatorische) middelen, om het gebruik van de richtlijnen te stimuleren, te monitoren en te evalueren (Fleuren e.a., 2010). Tno, het cbo en het Trimbos-instituut besloten deze opdracht samen uit te voeren, met als doel de complementaire inzichten en expertise te vertalen in een gemeenschappelijke visie op richtlijnen. Dit heeft geresulteerd in een praktisch instrument voor een analyse van richtlijntrajecten: Kwaliteit Richtlijnontwikkeling, Invoering en Evaluatie (krie).

Werkwijze

De richtlijn is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence-based richtlijnontwikkeling (ebro).

 

Samenvatting literatuur per module

Deze multidisciplinaire richtlijn is een herziening van de Richtlijn bipolaire stoornissen (Nolen e.a., 2008). Bepaalde modules in deze nieuwe richtlijn zijn overgenomen uit de richtlijn uit 2008 en de inhoud is geactualiseerd. Dit geldt voor de modules: Organisatie van zorgZelfmanagement bevorderenSomatische aspecten en Kinderwens, zwangerschap, bevalling en kraambedperiode. In deze modules is voor de wetenschappelijke onderbouwing de methode gebruikt uit de richtlijn van 2008, die afwijkt van de methode in de rest van de nieuwe richtlijn uit 2015. In deze modules is relevante literatuur beschrijvend samengevat (er is geen meta-analyse gemaakt) en zijn de zoekstrategie, de selectiecriteria en de beoordelingscriteria naar aanleiding waarvan onderzoeken zijn geïncludeerd en meegewogen in de conclusies en aanbevelingen, niet expliciet beschreven. Wel is zo veel mogelijk aangegeven op welk onderzoek of welke onderzoeken de conclusies en aanbevelingen gebaseerd zijn.

 

Tabel 3 Methodologische ondersteuning

Tabel 3. Methodologische ondersteuning

 

De werkgroep heeft tijdens het ontwikkelingsproces besloten een specifieke module over ouderen toe te voegen. Deze module bevat een overzicht van eventuele benodigde aanpassingen in de diagnostiek en behandeling van ouderen. Voor dit onderwerp is geen systematische literatuurreview (inclusief systematische search, selectie en beoordeling van onderzoeken) uitgevoerd. De opbouw van deze module verschilt derhalve van de modules waarvoor een specifieke literatuurreview is gemaakt. Per submodule wordt inleidende informatie gegeven, waarin waar mogelijk een (niet-systematische) wetenschappelijke onderbouwing en praktijkoverwegingen zijn opgenomen. Deze inleidende informatie wordt, indien van toepassing, gevolgd door aanbevelingen voor de klinische praktijk. Tabel 4 vat samen welke methoden per module zijn toegepast voor het vaststellen van de wetenschappelijke evidence.

 

Tabel 4. Methoden voor vaststellen evidence per module

 Tabel 4. Methoden voor vaststellen evidence per module

Onderschrift: hoofdstuk kan vertaald worden naar module. 

 

Zoekstrategie

Om de klinische uitgangsvragen te kunnen beantwoorden, is door de informatiespecialisten van nice, in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg voor volwassenen met een bipolaire stoornis, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruikgemaakt van de volgende informatiebronnen.

  • Allied and Complementary Medicine (amed).
  • Applied Social Services Index and Abstracts (assia).
  • Australian Education Index (aei).
  • British Education Index (bei).
  • Cochrane Central Register of Controlled Trials (central).
  • Cochrane Database of Absracts of Reviews of Effects (dare).
  • Cochrane Database of Systematic Reviews (cdsr).
  • Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (cinahl).
  • Education Resources in Curriculum (eric).
  • Excerpta Medica database (Embase).
  • Health Management Information Consortium (hmic).
  • Health Technology Assessment (hta) database.
  • International Bibliography of Social Science (ibss).
  • medline; medline In-Process.
  • Psycbooks.
  • Psycextra.
  • Psychological Information Database (Psycinfo).
  • Social Services Abstracts.
  • Sociological Abstracts.

 

Selectiestrategie

Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd.

  • Geeft het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag (evalueert het onderzoek de essentiële en belangrijke uitkomstmaten volgens grade (Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation)? Zie voor meer informatie over grade verderop in deze module, onder Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs (met tabel 5).
  • Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn (kinderen, adolescenten, volwassenen, en volwassenen ouder dan 60 jaar met een van de bipolaire-stemmingsstoornissen, of bij wie men een van die stoornissen vermoedt)? (Literatuur gezocht over kinderen vanaf 12 jaar.)
  • Is de bestudeerde groep voldoende groot? (Aantal wisselt per uitgangsvraag.)
  • Is er sprake van een randomised controlled trial (rct), een cohortonderzoek, een crosssectioneel onderzoek, een patiënt-controleonderzoek of een wetenschappelijk verantwoord kwalitatief onderzoek (waaronder gedegen observationeel onderzoek en caseseries)?
    • Bij een longitudinaal onderzoek: is er sprake van een voldoende lange follow-upperiode?
  • Zie voor meer informatie over de zoekstrategie het bijbehorende aanverwant en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de aanverwanten.

 

Tabel 5. GRADE-factoren voor downgraden en upgraden. Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) geeft weer welke mate van vertrouwen men heeft in de schatting van het effect van een behandeling

Tabel 5. GRADE-factoren voor downgraden en upgraden. Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) geeft weer welke mate van vertrouwen men heeft in de schatting van het effect van een behandeling

 

Extrapolatie

In deze richtlijn is extrapolatie toegepast wanneer de richtlijnwerkgroep de klinische uitgangsvraag belangrijk achtte, maar er geen primaire data over adolescenten of volwassenen met een bipolaire stoornis beschikbaar waren of deze onvoldoende werden geacht. Per klinische uitgangsvraag heeft de richtlijnwerkgroep besloten of geëxtrapoleerd kon worden vanuit literatuur over volwassenen met een bipolaire stoornis en vanuit literatuur over een populatie met schizofrenie. Wanneer werd besloten om te extrapoleren, hield de werkgroep in de gaten of de extrapolatiepopulatie op bepaalde algemene kenmerken overeenkwam met de populatie in de richtlijn (zoals op leeftijd, sekse, ernst van de stoornis) en dat andere aspecten van het probleem (zoals bijwerkingen) en uitkomsten (zoals verbeterde toegang tot diensten) gelijk waren. Extrapolatie werd alleen toegepast wanneer de kwaliteit van de data gelijkwaardig was. Modules waarin extrapolatie is toegepast zijn: Organisatie van zorg, Diagnostiek en behandeling van kinderen en adolescenten en Diagnostiek en behandeling van ouderen.

 

Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs

Onderzoeken werden door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins e.a., 2008). Verschil in beoordeling werd met een derde persoon besproken en opgelost door middel van consensus. Elk onderzoek werd beoordeeld op:

  • randomisatie en toewijzing;
  • blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten;
  • gehanteerde methode om met uitval van deelnemers om te gaan;
  • of alle uitkomsten zijn gerapporteerd.

Risico op bias kon worden beoordeeld als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk.

Voor het bewijs over interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation (grade). De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus: zeer laag, laag, matig en hoog. Het onderzoeksdesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (rct’s) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele onderzoeken. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele onderzoeken laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken, en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 5). Grade is niet toegepast bij vragen over screening en diagnostiek. De belangrijkste reden hiervoor is dat grade momenteel nog vooral geschikt is voor interventieonderzoeken.

 

Samenvatten van de resultaten

Van elk onderzoeksartikel is een samenvatting gemaakt in een zogeheten evidencetabel, waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een rct zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, de patiëntkenmerken, de interventies, de uitkomstmaten en de resultaten). De resultaten van onderzoeken naar organisatie van zorg, screening en diagnostiek, somatische aspecten, diagnostiek en behandeling ouderen, en kinderwens en zwangerschap zijn op beschrijvende wijze samengevat (een narratieve review). Bij de uitgangsvragen over interventies was het oorspronkelijke doel om voor elke uitkomstmaat een meta-analyse uit te voeren, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, die een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie figuur 1 voor een voorbeeld van een forest plot).

 

Figuur 1. Voorbeeld van een forest plot met toelichting

Figuur 1. Voorbeeld van een forest plot met toelichting

De verticale lijn is de lijn van geen effect.
Elke blokje geeft de puntschatting van het interventie-effect van een onderzoek aan. De grootte van het blokje correspondeert met het gewicht van het onderzoek binnen de meta-analyse.
De horizontale lijn is een weergave van het betrouwbaarheidsinterval (95%-BI).
De diamant is een weergave van het overalleffect (gemiddeld gewogen effect). De significantie van het overalleffect wordt onder aan de plot gegeven (Z-score en P-waarde).

 

Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op. Bij de interventieonderzoeken is de waardering van de kwaliteit van het bewijs met behulp van de grade-methodiek in deze narratieve reviews opgenomen. De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘Literatuuronderzoek’.

 

Uitgangsvragen

Deze richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen die gebaseerd zijn op knelpunten die de disciplines ervaren bij screening, diagnostiek en behandeling van volwassenen met een bipolaire stoornis. Deze uitgangsvragen zijn vastgesteld door nice, op basis van een knelpuntenanalyse uitgevoerd in Groot-Brittannië. Om nauwe samenwerking met nice mogelijk te maken, heeft de Nederlandse richtlijnwerkgroep deze Britse uitgangsvragen grotendeels overgenomen voor de huidige richtlijn. Om aan te sluiten bij de bestaande monodiscipliniare Richtlijn bipolaire stoornissen (Nolen e.a., 2008), heeft de Nederlandse werkgroep daarnaast drie eigen uitgangsvragen geformuleerd: over zwangerschap bij bipolaire stoornissen, zelfmanagement, en organisatie van zorg. De werkgroep heeft tijdens het ontwikkelingsproces besloten om ook een overzicht te geven van eventuele benodigde aanpassingen in de diagnostiek en behandeling van kinderen en adolescenten, en van ouderen. Dit is respectievelijk opgenomen in hoofdstuk 12, Diagnostiek en behandeling bij kinderen en adolescenten, en hoofdstuk 13, Diagnostiek en behandeling bij ouderen. Dit is een aanvulling op de uitgangsvragen van nice. De richtlijn is geen leerboek waarin zo veel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen over knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen zo veel mogelijk uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Dat betekent ook dat de wijze waarop die praktijkproblemen worden opgelost, meer aandacht krijgt dan de vraag welke discipline de problemen dient aan te pakken of op te lossen. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale screening, diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitzien. Indien mogelijk wordt ook beschreven in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. Daarnaast worden in een apart hoofdstuk aanbevelingen gedaan voor de organisatie van zorg. In deze richtlijn worden de ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende hoofdstukken.

 

Aanbevelingen

Aanbevelingen kunnen gegradeerd worden als sterk of zwak (voorwaardelijk). Wanneer de kwaliteit van het bewijs voor de positieve en negatieve effecten van een interventie hoog is, kan dit leiden tot een sterke aanbeveling, en omgekeerd: wanneer de bewijskracht laag tot zeer laag is, kan dit een zwakke aanbeveling opleveren. Een zwakke aanbeveling geeft meer ruimte om af te wijken en aandacht te schenken aan alternatieven die passen bij de behoeften van de patiënt, terwijl bij een sterke aanbeveling die ruimte beperkt is.

 

Echter, de kracht van het wetenschappelijke bewijs is niet de enige factor die de sterkte van de aanbevelingen bepaalt. De aanbevelingen zijn gebaseerd op enerzijds wetenschappelijk bewijs, en anderzijds op overige overwegingen, zoals: praktijkervaringen van de werkgroepleden, ervaringen en voorkeuren van patiënten met een bipolaire stoornis en familie, kosten, beschikbaarheid (in verschillende echelons) en organisatorische aspecten. Deze laatste zijn opgenomen onder het kopje ‘Overige overwegingen’ (zie tabel 6).

 

Tabel 6. Bepaling van sterkte van aanbeveling volgens GRADE

Tabel 6. Bepaling van sterkte van aanbeveling volgens GRADE

 

Methode health economics

Het doel van health economics is om bij te dragen aan de ontwikkeling van richtlijnen: door bewijs te leveren over de kosteneffectiviteit van interventies voor volwassenen met een bipolaire stoornis. Dit is bereikt door:

systematische literatuursearch naar bestaand economisch bewijs; beslissingsanalytisch economisch modelleren.

 

Systematische literatuursearches naar economisch bewijs zijn uitgevoerd voor alle gebieden die aan bod komen in de richtlijn. Het economisch modelleren (modelleren is het op grond van modellen nabootsen van de werkelijkheid met, in dit geval, als doel om de kosten en effecten van interventies te voorspellen) heeft plaatsgevonden op gebieden waarop belangrijke implicaties voor de benodigde middelen werden verwacht, waarop de huidige mate van onzekerheid over de kosteneffectiviteit significant was, en van een economische analyse werd verwacht dat deze de onzekerheid zou kunnen verminderen.

 

Deze economische modellering vond plaats volgens The guidelines manual (nice, 2012). De rationale voor prioritering van bepaalde klinische uitgangsvragen voor het economisch modelleren was beschreven in een economisch plan, opgesteld in overeenstemming met nice, de richtlijnwerkgroep, de gezondheidseconoom en andere leden van het technische team. Op basis hiervan is een economisch model ontwikkeld om de kosteneffectiviteit te bepalen van medicatie bij volwassenen met een bipolaire stoornis in een acute depressieve episode.

 

Zoekstrategie

Er is een systematische literatuurzoekstrategie uitgevoerd om al het relevante bewijs op te sporen. De zoekstrategieën zijn beperkt tot economische onderzoeken en health technology assessment reports, en zijn uitgevoerd in de volgende databanken:

  • EconLit (the American Economic Association’s electronic bibliography);
  • Health Technology Assessment- (hta-) database;
  • Embase;
  • medline; medline In-Process;
  • nhs Economic Evaluation Database (nhseed);
  • Psycinfo.

 

Daarnaast werden Google en Google Scholar doorzocht op onderzoeken die mogelijk waren gemist door de elektronische databanken. Verder werd literatuur in eerdere richtlijnen gecontroleerd. Enig relevant bewijs vanuit de klinische literatuursearch werd in deze periode aan de gezondheidseconoom beschikbaar gesteld. De zoektermen voor de economische searches zijn te vinden onder Aanverwanten.

 

Selectiestrategie

De volgende selectiecriteria zijn toegepast om vanuit de resultaten van economische searches onderzoeken te selecteren voor nadere evaluatie.

  • Er zijn alleen onderzoeken geïncludeerd van Organisation for Economic Co-operation en ontwikkelde landen (Organisation for Economic Co-operation and Development (oecd), omdat het doel van de review was om economische informatie op te sporen die toepasbaar is op de Nederlandse en Britse context.
  • Selectiecriteria voor soorten klinische condities, gebruikers van zorg en interventies die worden beoordeeld waren identiek aan die in de klinische literatuurreviews.
  • Een voorwaarde voor inclusie van onderzoeken was dat deze voldoende details beschreven over methoden en resultaten en dat de gegevens en de resultaten van het onderzoeken extraheerbaar waren. Dit om het mogelijk te maken om de methodologische kwaliteit van het onderzoeken te beoordelen. Posterpresentaties en abstracts werden geëxcludeerd.
  • Zowel volledige economische evaluaties die twee of meer opties vergeleken en die kosten en consequenties beoordeelden, zijn meegenomen, als eenvoudige kostenanalyses.
  • Economische onderzoeken zijn meegenomen wanneer ze gegevens over klinische effectiviteit gebruikten vanuit een rct, een cohortonderzoek, een systematische review en meta-analyse, of klinische onderzoeken.

 

Beoordelingsstrategie

Alle economische artikelen die voldeden aan de inclusiecriteria, zijn beoordeeld op hun toepasbaarheid en kwaliteit met behulp van de methodologische checklist voor economische evaluaties van nice, die is opgenomen in de aanverwanten van deze richtlijn. De methodologische checklist voor economische evaluaties werd ook toegepast op het economische model dat specifiek voor deze richtlijn is ontwikkeld. Onderzoeken die volledig of gedeeltelijk voldeden aan de criteria voor toepasbaarheid en kwaliteit zoals beschreven in de methodologische checklist, werden nader beschouwd tijdens het proces van richtlijnontwikkeling, samen met de resultaten van het economisch model. Ook de ingevulde methodologische checklists voor alle economische evaluaties die voor deze richtlijn zijn bestudeerd, zijn opgenomen in de aanverwanten.

 

Beschrijving van de resultaten en conclusies

Het economische bewijs dat is geëvalueerd voor deze richtlijn, is weergegeven in de verschillende modulen, volgend op het relevante klinische bewijs. Methoden en resultaten van de economische modellering zijn opgenomen als aanverwant. Kenmerken en resultaten van alle geëvalueerde onderzoeken zijn samengevat in economische bewijsprofielen, samen met bijbehorende klinische bewijsprofielen volgens grade.

Volgende:
Zelfmanagement - bipolaire stoornissen