Achtergrondinformatie PTSS
I : Traumatische bevallingservaring
Definitie
Het trauma-criterium (A) voor PTSS in de DSM-5 richt zich op gebeurtenissen waarbij sprake is van blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel misbruik (3). Voor vrouwen voor wie dit geldt, kan de bevalling een traumatische gebeurtenis zijn.
In de obstetrische praktijk worden daarnaast veel vrouwen gezien met een nare of negatieve bevallingservaring, zonder dat zij voldoen aan de DSM-5-criteria voor een traumatische gebeurtenis. Beide groepen vrouwen kunnen PTSS-symptomen rapporteren, hoewel bij de laatstgenoemde groep formeel geen PTSS-diagnose mag worden gesteld omdat zij niet aan het traumacriterium (A) voldoen.
Wanneer in deze richtlijn wordt gesproken over traumatische bevallingservaring dan vallen hier zowel de vrouwen onder voor wie de bevalling een traumatische gebeurtenis was (zoals beschreven in DSM-5-criterium A voor PTSS, zie boven), als vrouwen voor wie de bevalling een nare, negatieve of ingrijpende gebeurtenis was, die zij zelf als traumatisch zouden omschrijven, maar die niet aan het DSM-5-criterium A voldoet. Dit is conform o.a. de Engelse NICE-guideline (4), waarbij de ervaring van de vrouw en niet het medische (fysiologische of pathologische) verloop van de bevalling leidend is. Wanneer in deze richtlijn wordt gerefereerd aan ‘traumatische bevallingservaring’ betreft dit dus de (subjectieve) ervaring en interpretatie van de vrouw, waarbij al dan niet wordt voldaan aan het DSM-5-criterium A voor PTSS.
Epidemiologie
Voor negen tot 21 procent van de vrouwen was de bevalling een traumatische gebeurtenis (5,6). Dit wordt beschreven in twee Nederlandse studies, waarbij in een ongeselecteerde groep van 428 vrouwen negen procent van hen voldeed aan DSM-IV-criterium A (5), en in een laagrisicopopulatie van 140 vrouwen 21 procent van hen voldeed aan DSM-IV-criterium A (6).
Gevolgen
Van alle vrouwen voor wie de bevalling een traumatische gebeurtenis was, ontwikkelt ongeveer 10-13 procent PTSS (5,7,8). In de literatuur worden verschillende (negatieve) gevolgen genoemd van een traumatische bevallingservaring, waaronder angst voor een volgende zwangerschap of bevalling (9), een verzoek tot sectio caesarea in een volgende zwangerschap (10) of kiezen voor minder of andere zorg dan medisch geïndiceerd (11). Ook zijn beschreven: een negatief zelfbeeld bij de moeder, moeilijkheden met borstvoeding, problemen met seksualiteit en de moeder-kindbinding (12–16).
II : PTSS (klachten) na de bevalling
Definitie
PTSS is een psychiatrische aandoening die in de DSM-5 valt onder de ‘trauma- en stressgerelateerde stoornissen’. Cruciaal bij PTSS is dat de symptomen zijn gerelateerd aan een traumatische gebeurtenis. PTSS wordt gekenmerkt door 4 clusters van in totaal 20 symptomen, waarbij van elke categorie een minimaal aantal symptomen aanwezig moet zijn om te kunnen spreken van PTSS (zie Tabel 1). De vier symptoomcategorieën zijn: herbeleving, vermijding, negatieve gedachten en stemming, en hyperactivatie. Daarnaast moeten deze symptomen minimaal 1 maand aanwezig zijn, een negatief effect hebben op het dagelijks functioneren, en niet het gevolg zijn van de fysiologische effecten van een lichamelijke aandoening, medicatie- of drugsgebruik.
Tabel 1: DSM-5-criteria voor PTSS (3)
A. Trauma |
Betrokkene is blootgesteld aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding en/of seksueel geweld op één (of meerdere) van de volgende manieren: |
|
|
|
|
|
SYMPTOMEN |
B. Herbeleven (≥ 1) |
De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op één (of meer) van de volgende manieren: |
|
|
|
|
|
C. Vermijden (≥ 1) |
Aanhoudend vermijden van prikkels die gerelateerd zijn aan het trauma, zoals blijkt uit één (of twee) van de volgende symptomen: |
|
|
D. Negatieve gedachten en stemming (≥ 2) |
Negatieve veranderingen in gedachten en stemming gerelateerd aan de traumatische gebeurtenis, zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende symptomen: |
|
|
|
|
|
|
|
E. Hyperactivatie ( ≥2) |
Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende: |
|
|
|
|
|
|
|
EN TEVENS |
|
|
|
|
Ten aanzien van PTSS (klachten) na de bevalling kunnen de bovengenoemde symptomen (criteria) zich op verschillende manieren manifesteren. Nachtmerries over de bevalling komen vaak voor, maar vrouwen kunnen ook herbelevingen krijgen bij het zien van een bevalling op televisie, wanneer ze het ziekenhuis voorbijrijden, of wanneer een geur hen doet denken aan de verloskamer. Vrouwen kunnen moeite hebben met slapen omdat zij hyperalert zijn of omdat zij bang zijn in slaap te vallen vanwege terugkerende nachtmerries over de bevalling. Uitingen van vermijding kunnen zijn dat vrouwen geen foto’s van de bevalling kunnen bekijken, kraambezoek bij anderen vermijden, bepaalde televisieprogramma’s niet meer kijken, niet naar het ziekenhuis of de verloskundigenpraktijk durven voor de nacontrole, of geen uitstrijkjes/gynaecologisch onderzoek durven ondergaan. Daarnaast komt angst voor een volgende bevalling frequent voor, met als mogelijk gevolg niet meer zwanger durven worden (17). Ook wordt geschat dat wereldwijd één tot negen procent van alle indicaties voor sectio caesarea angst voor de bevalling is (18).
Uiteraard is er een verschil tussen gezonde verwerking van een ingrijpende gebeurtenis en aanhoudende klachten na een traumatische gebeurtenis. Een kind krijgen is voor elke vrouw en haar partner een life-event, met grote impact op het dagelijks leven ongeacht hoe iemand de bevalling heeft ervaren. De cognitieve en gedragsmatige inspanningen die iemand levert om met stressvolle situaties om te gaan wordt ook wel coping genoemd. Sommige mensen hebben beter ontwikkelde copingvaardigheden dan anderen, en ook het gebruik van effectieve (o.a. actief aanpakken van het probleem en sociale steun zoeken) of ineffectieve (o.a. overmatig uiten van emoties, passief blijven, en depressieve gedachten) copingmechanismen verschilt per persoon en per situatie. Bij adequate coping doven tekenen van een traumatische gebeurtenis vaak uit binnen 4 tot 6 weken. Wanneer er sprake is van duidelijk en aanhoudend lijden of psychische klachten, inadequate coping en onvoldoende ervaren steun uit de eigen omgeving, dan kan dit reden zijn om met de vrouw te overleggen over verdere begeleiding of behandeling. Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat klachten van bevallingsgerelateerde PTSS ook later nog tot uiting kunnen komen. Tevens kunnen klachten toenemen bij het opnieuw ontstaan van een kinderwens of bij het optreden van een nieuwe zwangerschap.
Epidemiologie
De prevalentie van bevallingsgerelateerde PTSS varieert internationaal van 3,2 - 4,0 procent in ongeselecteerde populaties, tot 15,7-18,5 procent in hoogrisicogroepen (7,19). Nederlandse studies in laagrisico- (20) of ongeselecteerde (5) populaties vinden een prevalentie van 1,2 - 2,1 procent enkele maanden postpartum. In deze studies voldeed 9,1 -21,4 procent van de vrouwen aan het DSM-IV- (A) criterium voor trauma (5,20).
In nagenoeg alle onderzoeken werd gebruik gemaakt van vragenlijsten (screening) en niet van een klinisch interview (diagnostiek).
Bij 20 - 75 procent van de vrouwen met PTSS na de bevalling is er tevens sprake van een depressie (21–23). Wanneer er sprake is van een novo depressie bij een vrouw met PTSS (klachten) na de bevalling, is de depressie vaak secundair aan het doorgemaakte trauma (24).
Screening en diagnostiek
Gevalideerde screeningsvragenlijsten (e.g., PTSD Checklist for DSM-5 (PCL-5) (25), Trauma Screening Questionnaire (TSQ) (26), Impact of Event Scale (IES/IES-R) (27), MINI-PTSD (28), Perinatal PTSD Questionnaire (PPQ) (29) en Primary Care PTSD Screen (PC-PTSD) (30) kunnen worden gebruikt om te inventariseren of en in welke mate er sprake is van PTSS- symptomen. De Nederlandse versies van de PCL-5, TSQ en PC-PTSD zijn onderdeel van de ‘Toolbox’ bij de aanverwante producten.
De diagnose PTSS kan worden gesteld door een daartoe bevoegd en bekwaam zorgverlener (psycholoog, psychiater, huisarts), al dan niet gebruikmakend van een gevalideerd klinisch interview (e.g. Clinician-Administered PTSD Scale (CAPS); Structured Clinical Interview for DSM disorders (SCID)).
Risicofactoren
Diverse obstetrische, psychische, sociale en situationele factoren zijn geassocieerd met een verhoogde kans op het ontwikkelen van PTSS (klachten) na de bevalling. Een meta-analyse uit 2016 waarbij gegevens over 21.429 vrouwen uit 50 studies werden samengevat (8) benoemde als belangrijkste risicofactoren:
- Medisch verloop van zwangerschap en bevalling: gecompliceerd beloop bevalling (bijvoorbeeld spoedsectio, kunstverlossing (vacuüm/forceps), fluxus), gecompliceerd beloop zwangerschap (bijvoorbeeld vroeggeboorte, (pre-)eclampsie/HELLP), gecompliceerd beloop neonaat (opname van het kind, perinatale sterfte);
- Psychische klachten: ernstige angst voor de bevalling, depressie tijdens de zwangerschap of na de bevalling, psychiatrische voorgeschiedenis;
- Psychosociale factoren: niet goed met stress kunnen omgaan (coping), eerder trauma/PTSS (met name seksueel misbruik / geweld);
- Ervaring van de bevalling: negatieve ervaring, weinig steun ervaren van zorgverleners, dissociatie tijdens de bevalling.
Pariteit en plaats van bevallen (thuis of ziekenhuis) zijn geen onafhankelijke risicofactoren voor de kans op PTSS-klachten; de verhoogde kans op PTSS (klachten) bij primipara en na ziekenhuisbevallingen kan worden verklaard door het feit dat interventies vaker voorkomen in deze groepen (5).
Gevolgen
Er is een sterk verband tussen bevallingsgerelateerde PTSS en het ontwikkelen van postpartum depressie (8). Vaak worden ook problemen in de partnerrelatie gezien, met name gebrek aan steun van de partner (31). In een recente meta-analyse zijn klinische gevolgen van maternale PTSS voor het kind beschreven (32). Maternale PTSS (bevallingsgerelateerd en niet-bevallingsgerelateerd) is geassocieerd met een lager geboortegewicht.
PTSS postpartum is gerelateerd aan een lager percentage vrouwen die borstvoeding geven. Uitkomstmaten zoals ontwikkeling van het kind, moeder-kindinteractie en premature bevallingen werden niet significant geassocieerd met maternale PTSS. Uit een recente systematische review (18) bleek dat patiënten met meer PTSS-klachten vaker om een electieve sectio caesarea verzochten.
Onderbouwing
Referenties
- 1 - Atkins D, Best D, Briss PA, Eccles M, Falck-Ytter Y, Flottorp S, e.a. Grading quality of evidence and strength of recommendations. Br Med J. 2004;june 19(328(7454)):1490.
- 2 - Andrews JC, Schünemann HJ, Oxman AD, Pottie K, Meerpohl JL, Coello PA, e.a. GRADE guidelines: 15. Going from evidence to recommendation - Determinants of a recommendation’s direction and strength. J Clin Epidemiol. 2013;66(7):726–35.
- 3 - American Psychiatric Association (APA). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). 2014.
- 4 - National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE). Antenatal And Postnatal Mental Health: Clinical Management and Service Guidance. NICE Clin Guidel. 2014;(4–51).
- 5 - Stramrood CAI, Paarlberg KM, Huis In’t Veld EMJ, Berger LWA, Vingerhoets J, Willibrord CM, e.a. Posttraumatic stress following childbirth in homelike- and hospital settings. J Psychosomic Obstet Gynaecol. Informa Healthcare; 2011;32(2):88–97.
- 6 - Olde E, van der Hart O, Kleber RJ, van Son MJ, Wijnen HAA, Pop VJM. Peritraumatic Dissociation and Emotions as Predictors of PTSD Symptoms Following Childbirth. J Trauma Dissociation. 2005;6(3):125–42.
- 7 - Grekin R, O’Hara MW. Prevalence and risk factors of postpartum posttraumatic stress disorder: A meta-analysis. Clin Psychol Rev. 2014;34(5):389–401.
- 8 - Ayers S, Bond R, Bertullies S, Wijma K. The aetiology of post-traumatic stress following childbirth: a meta-analysis and theoretical framework. Psychol Med. 2016;46(6):1121–34.
- 9 - Lapp LK, Agbokou C, Peretti C-S, Ferreri F. Management of post traumatic stress disorder after childbirth: a review. J Psychosom Obstet Gynaecol. 2010;31(3):113–22.
- 10 - Tschudin S, Alder J, Hendriksen S, Blitzer J, Popp Z, Zanetti R, e.a. Pregnant women’s perception of cesarean sectio on demand. J Perinat Med. 2009;37(3):251–6.
- 11 - Hollander M, de Miranda E, van Dillen J, de Graaf I, Vandenbussche F, Holten L. Women’s motivations for choosing a high risk birth setting against medical advice in the Netherlands: a qualitative analysis. BMC Pregnancy Childbirth. 2017;
- 12 - Alder J, Stadlmayr W, Tschudin S, Bitzer J. Post-traumatic symptoms after childbirth: What should we offer? J Psychosom Obstet Gynecol. 2006;27(2):107–12.
- 13 - Davies J, Slade P, Wright I, Stewart P. Posttraumatic stress symptoms following childbirth and mothers’ perceptions of their infants. Infant Ment Health J. 2008;29(6):537–54.
- 14 - Lemola S, Stadlmayr W, Grob A. Maternal adjustment five months after birth: The impact of the subjective experience of childbirth and emotional support from the partner. J Reprod Infant Psychol. 2007;25(3):190–202.
- 15 - Nicholls K, Ayers S. Childbirth-related post-traumatic stress disorder in couples: A qualitative study. Br J Health Psychol. 2007;12(4):491–509.
- 16 - Parfitt YM, Ayers S. The effect of post-natal symptoms of post-traumatic stress and depression on the couple’s relationship and parent-baby bond. J Reprod Infant Psychol. 2009;27(2):127–42.
- 17 - van Pampus MG, Wolf H, Weijmar Schultz WCM, Neeleman J, Aarnoudse JG. Posttraumatic stress disorder following preeclampsia and HELLP syndrome. J Psychosom Obstet Gynecol Gynecol. 2004;25(3–4):183–7.
- 18 - Olieman RM, Siemonsma F, Bartens MA, Garthus-Niegel S, Scheele F, Honig A. The effect of an elective cesarean section on maternal request on peripartum anxiety and depression in women with childbirth fear: A systematic review. BMC Pregnancy Childbirth. 2017;17(1):21–3.
- 19 - Yildiz PD, Ayers S, Phillips L. The prevalence of posttraumatic stress disorder in pregnancy and after birth: A systematic review and meta-analysis. J Affect Disord. 2018;208:No-Specified.
- 20 - Haagen JF, Moerbeek M, Olde E, van der Hart O, Kleber RJ. PTSD after childbirth: A predictive ethological model for symptom development. J Affect Disord. 2015;185:135–43.
- 21 - Alcorn KL, O’Donovan A, Patrick JC, Creedy D, Devilly GJ. A prospective longitudinal study of the prevalence of post-traumatic stress disorder resulting from childbirth events. Psychol Med. 2010;40(11):1849–59.
- 22 - Ayers S, Eagle A, Waring H. The effects of childbirth-related post-traumatic stress disorder on women and their relationships: A qualitative study. Psychol Heal Med. 2006;11(4):389–98.
- 23 - Stramrood CAI, Wessel I, Doornbos B, Aarnoudse JG, Van Den Berg PP, Weijmar Schultz WCM, e.a. Posttraumatic stress disorder following pre-eclampsia and PPROM; A prospective study with 15 months follow-up. J Psychosom Obstet Gynecol. 2010;31(7):96.
- 24 - Ayers S, Joseph S, McKenzie-McHarg K, Slade P, Wijma K. Post-traumatic stress disorder following childbirth: Current issues and recommendations for future research. J Psychosom Obstet Gynecol. 2008;29(4):240–50.
- 25 - Boeschoten M, Bakker A, Jongedijk R, Olff M. PTSD checklist for the DSM-5 (PCL-5)-Dutch version. Arq Psychotrauma Expert Gr. 2014;
- 26 - Brewin CR, Rose S, Andrews B, Green J, Tata P, McEvedy C, e.a. Brief screening instrument for post-traumatic stress disorder. Br J Psychiatry. 2002;181:158–62.
- 27 - Baumert J, Simon H, Gündel H, Schmitt C, Ladwig K-H. The Impact of Event Scale - Revised: Evaluation of the subscales and correlations to psychophysiological startle response patterns in survivors of a life-threatening cardiac event: An analysis of 129 patients with an implanted cardioverter defibrillator. J Affect Disord. 2004;82(1):29–41.
- 28 - Sheehan D, Lecrubier Y, Sheehan K, Amorim P, Janavs J, Weiller H, e.a. The Mini-International Neuropsychiatric Interview (M.I.N.I.): the development and validation of a structured diagnostic psychiatric interview for DSM-IV and ICD-10. J Clin Psychiatry. 1998;59(suppl 4):22–33.
- 29 - Callahan JL, Borja SE. Psychological outcomes and measurement of maternal posttraumatic stress disorder during the perinatal period. J Perinat Neonatal Nurs. 2008;22(1):49–59.
- 30 - Bakker A, van der Meer C, Olff M. Primary Care PTSD Screen for DSM-5 (PC-PTSD-5). Uitg Acad Med Centrum, Amsterdam. 2014;
- 31 - Iles J, Slade P, Spiby H. Posttraumatic stress symptoms and postpartum depression in couples after childbirth: The role of partner support and attachment. J Anxiety Disord [Internet]. Elsevier Ltd; 2011;25(4):520–30. Geraadpleegd van: http://dx.doi.org/10.1016/j.janxdis.2010.12.006
- 32 - Cook N, Ayers S, Horsch A. Maternal posttraumatic stress disorder during the perinatal period and child outcomes: A systematic review. J Affect Disord. Netherlands; januari 2018;225(June 2017):18–31.
- 33 - Sijbrandij M, Reitsma JB, Roberts NP, Engelhard IM, Olff M, Sonneveld LP, e.a. Self-report screening instruments for post-traumatic stress disorder (PTSD) in survivors of traumatic experiences. Cochrane Database Syst Rev. 2013;(6).
- 34 - van Emmerik AAP, Kamphuis JH, Hulsbosch AM, Emmelkamp PMG. Geen preventief nut van eenmalige debriefing na psychologisch traumatische gebeurtenissen : meta-analyse. Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147(17):809–12.
- 35 - Wikipedia. CISD [Internet]. [geciteerd 12 november 2017]. Geraadpleegd van: https://en.wikipedia.org/wiki/Critical_incident_stress_management
- 36 - Pennebaker JW. Expressive Writing in Psychological Science. Perspect Psychol Sci [Internet]. 2017;174569161770731. Geraadpleegd van: http://journals.sagepub.com/doi/10.1177/1745691617707315
- 37 - Gamble J, Creedy D, Moyle W, Webster J, McAllister M, Dickson P. Effectiveness of a counseling intervention after a traumatic childbirth: A randomized controlled trial. Birth. 2005;32(1):11–9.
- 38 - Jotzo M, Poets CF. Helping parents cope with the trauma of premature birth: an evaluation of a trauma-preventive psychological intervention. Pediatrics. 2005/04/05. 2005;115(4):915–9.
- 39 - Priest SR, Henderson J, Evans SF, Hagan R. Stress debriefing after childbirth: a randomised controlled trial. Med J Aust. 2003/05/27. 2003;178(June):542–5.
- 40 - Shaw RJ, St John N, Lilo E, Jo B, Benitz W, Stevenson DK, e.a. Prevention of traumatic stress in mothers of preterms: 6-month outcomes. Pediatrics. 2014;134(2):e481–8.
- 41 - Di Blasio P, Miragoli S, Camisasca E, Di Vita AM, Pizzo R, Pipitone L. Emotional Distress Following Childbirth: An Intervention to Buffer Depressive and PTSD Symptoms. Eur J Psychol. 2015;11(2):214–32.
- 42 - Di Blasio P, Camisasca EL, Caravita SCS, Ionio C, Milani L, Valtolina GG. The effects of expressive writing on postpartum depression and posttraumatic stress symptoms. Psychol Rep. 2015;117(3):856–82.
- 43 - Abdollahpour S, Khosravi A, Bolbolhaghighi N. The effect of the magical hour on post-traumatic stress disorder (PTSD) in traumatic childbirth: a clinical trial. J Reprod Infant Psychol. 2016;34(4):403–12.
- 44 - Borghini A, Habersaat S, Forcada-Guex M, Nessi J, Pierrehumbert B, Ansermet F, e.a. Effects of an early intervention on maternal post-traumatic stress symptoms and the quality of mother-infant interaction: The case of preterm birth. Vol. 37, Infant Behavior & Development. 2014. p. 624–31.
- 45 - Navidian A, Saravani Z, Shakiba M. Impact of Psychological Grief Counseling on the Severity of Post-Traumatic Stress Symptoms in Mothers after Stillbirths. Issues Ment Health Nurs. England: Taylor & Francis; augustus 2017;38(8):650–4.
- 46 - Sheen K, Slade P. The efficacy of “debriefing” after childbirth: Is there a case for targeted intervention? Vol. 33, Journal of Reproductive and Infant Psychology. Taylor & Francis; 2015. p. 308–20.
- 47 - Borg Cunen N, McNeill J, Murray K. A systematic review of midwife-led interventions to address post partum post-traumatic stress. Midwifery. 2014;30(2):170–84.
- 48 - Kraljevic M, Warnock FF. Early educational and behavioral RCT interventions to reduce maternal symptoms of psychological trauma following preterm birth: a systematic review. J Perinat Neonatal Nurs. 2013;27(4):311–27.
- 49 - Selkirk R, McLaren S, Ollerenshaw A, McLachlan AJ, Moten J. The longitudinal effects of midwife-led postnatal debriefing on the psychological health of mothers. J Reprod Infant Psychol. 2006;24(2):133–47.
- 50 - Zelkowitz P, Feeley N, Shrier I, Stremler R, Westreich R, Dunkley D, e.a. The cues and care randomized controlled trial of a neonatal intensive care unit intervention: effects on maternal psychological distress and mother-infant interaction. J Dev Behav Pediatr. 2011;32(8):591–9.
- 51 - Ryding EL, Wijma K, Wijma B. Postpartum Counselling After an Emergency Cesarean. Clin Psychol Psychother. 1998;5:231–7.
- 52 - Kershaw K, Jolly J, Bhabra K, Ford J. Randomised controlled trial of community debriefing following operative delivery. Br J Obstet Gynaecol. 2005;112(11):1504–9.
- 53 - Hughes P, Turton P, Hopper E, Evans CDH. Assessment of guidelines for good practice in psychosocial care of mothers after stillbirth. Lancet. 2002;360(9327):114–8.
- 54 - Brimdyr K. The magical hour: Holding your baby skin to skin in the first hour after birth [Internet]. 2011. Geraadpleegd van: http://www.magicalhour.com/aboutus.html
- 55 - Phillips R. The sacred hour: uninterrupted skin-to-skin contact immediately after birth. Newborn Infant Nurs Rev. 2013;67–72.
- 56 - McKenzie-McHarg K, Crockett M, Olander EK, Ayers S. Think pink! A sticker alert system for psychological distress or vulnerability during pregnancy. Br J Midwifery. 2014;22(8):495–500.
- 57 - Bohren M, Hofmeyr G, Sakala C, Fukuzawa R, Cuthbert A. Continuous Support for Women During Childbirth. Cochrane Database Syst Rev. 2017;(7).
- 58 - Hodnett ED. Pain and women’s satisfaction with the experience of childbirth: A systematic review. Am J Obstet Gynecol. 2002;186(5 SUPPL.):160–74.
- 59 - Taheri M, Takian A, Taghizadeh Z, Jafari N, Sarafraz N. Creating a positive perception of childbirth experience: Systematic review and meta-analysis of prenatal and intrapartum interventions. Reprod Health. 2018;15(1):1–13.
- 60 - Hollander MH, van Hastenberg E, van Dillen J, van Pampus MG, de Miranda E, Stramrood CAI. Preventing traumatic childbirth experiences: 2192 women’s perceptions and views. Arch Womens Ment Health. 2017;Aug;20(4):515–23.
- 61 - Artikel 450 Burgerlijk Wetboek.
- 62 - Moore E, Bergman N, Anderson G, Medley N. Early skin-to-skin contact for mothers and their healthy newborn infants (Review). Cochrane Database Syst Rev. 2016;(11).
- 63 - Stevens J, Schmied V, Burns E, Dahlen H. Immediate or early skin-to-skin contact after a Caesarean section: A review of the literature. Matern Child Nutr. 2014;10(4):456–73.
- 64 - Cleveland L, Hill C, Pulse W, DiCioccio H, Field T, White-Traut R. Systematic Review of Skin-to-Skin Care for Full-Term, Healthy Newborns. J Obstet Gynecol Neonatal Nurs. 2017;46(6):857–69.
- 65 - Saxton A, Fahy K, Rolfe M, Skinner V, Hastie C. Does skin-to-skin contact and breast feeding at birth affect the rate of primary postpartum haemorrhage: Results of a cohort study. Midwifery. 2015;31(11):1110–7.
- 66 - Kingdon C, Givens JL, O’Donnell E, Turner M. Seeing and holding baby: Systematic review of clinical management and parental outcomes after stillbirth. Birth Issues Perinat Care. 2015;42(3):206–18.
- 67 - Hennegan JM, Henderson J, Redshaw M. Contact with the baby following stillbirth and parental mental health and well-being: a systematic review. BMJ Open 2015 Nov 27;5(11):e008616.
- 68 - Cacciatore J. Rådestad I, Frederik Frøen J. Effects of contact with stillborn babies on maternal anxiety and depression. Birth 2008 Dec;35(4):313-20.
- 69 - Holmes EA, James EL, Kilford EJ, Deeprose C. Key steps in developing a cognitive vaccine against traumatic flashbacks: Visuospatial tetris versus verbal pub quiz. PLoS One. 2010;5(11).
- 70 - James S. Women’s experiences of symptoms of posttraumatic stress disorder (PTSD) after traumatic childbirth: a review and critical appraisal. Arch Womens Ment Health. 2015;18(6):761–71.
- 71 - Mitchell JT. When disaster strikes...the critical incident stress debriefing process. JEMS a J Emerg Med Serv. 1983;8(1):36–9.
- 72 - The National Institute for Health and Care Excellence (NICE). Post-traumatic stress disorder: management [Internet]. Clinical guideline. 2005. Geraadpleegd van: https://www.nice.org.uk/guidance/cg26
- 73 - Trimbos. Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen [Internet]. 2011. p. 9.3.4. Geraadpleegd van: www.ggzrichtlijnrichtlijnen.nl
- 74 - Foa EB, Keane TM, Friedman MJ, Cohen JA. Effective Treatments for PTSD. Practice Guidelines from the International Society for Traumatic Stress Studies. The Guilford Press; 2009.
- 75 - The Royal College of Psychiatrists & The British Psychological Society. Post-Traumatic Stress Disorder: The Management of PTSD in Adults and Children in Primary and Secondary Care. 2005.
- 76 - Watts B, Schnurr P, Mayo L, Young-Xu Y, Weeks W, Friedman M. Meta-Analysis of the Efficacy of Treatments for Posttraumatic Stress Disorder. J Clin Psychiatry. 2013;74(6):e541–50.
- 77 - Forman-Hoffman V, Middleton J, Feltner C, Gaynes B, Weber R, Bann C, e.a. Psychological and Pharmacological Treatments for Adults WIth Posttraumatic Stress Disorder: A Systematic Review Update [Internet]. Agency for Healthcare Research and Quality (US). p. Report No: 18-EHC011-EF.
- 78 - Ironson G, Freund B, Strauss JL, Williams J. Comparison of Two Treatments for Traumatic Stress: A Community-Based Study of EMDR and Prolonged Exposure. J Clin Psychol. 2002;58(1):113–28.
- 79 - Wijma K, Wijma B, Zar M. Psychometric aspects of the W-DEQ; a new questionnaire for the measurement of fear of childbirth. J Psychosom Obstet Gynecol. 1998;19(2):84–97.
- 80 - Johnson JE, Price AB, Kao JC, Fernandes K, Stout R, Gobin RL, e.a. Interpersonal psychotherapy (IPT) for major depression following perinatal loss: a pilot randomized controlled trial. Arch Womens Ment Health. Austria; 2016;19(5):845–59.
- 81 - Nieminen K, Berg I, Frankenstein K, Viita L, Larsson K, Persson U, e.a. Internet-provided cognitive behaviour therapy of posttraumatic stress symptoms following childbirth-a randomized controlled trial. Cogn Behav Ther. 2016;45(4):287–306.
- 82 - Wijma K, Soderquist J, Wijma B. Posttraumatic stress disorder after childbirth: A cross sectional study. J Anxiety Disord. 1997;11(6):587–97.
- 83 - Ayers S, McKenzie-McHarg K, Eagle A. Cognitive behaviour therapy for postnatal post-traumatic stress disorder: Case studies. J Psychosom Obstet Gynecol. 2007;28(3):177–84.
- 84 - Sandström M, Wiberg B, Wikman M, Willman A-KK, Högberg U. A pilot study of eye movement desensitisation and reprocessing treatment (EMDR) for post-traumatic stress after childbirth. Midwifery. 2008;24(1):62–73.
- 85 - Stramrood CAI, van der Velde J, Doornbos B, Paarlberg MK, Weijmar Schultz WCM, van Pampus MG. The Patient Observer: Eye-Movement Desensitization and Reprocessing for the Treatment of Posttraumatic Stress following Childbirth. Birth Issues Perinat Care. 2012;39(1):70–6.
- 86 - Yonkers KA, Wisner KL, Stewart DE, Oberlander TF, Deil DL, Stotland N, e.a. The management of depression during pregnancy: a report from the American Psychiatric Association and the American College of Obstetricians and Gynecologists. Obstet Gynecol. 2009;September(114(3)):703–13.
- 87 - The Royal Australian and New Zealand College of Obstetricians and Gynaecologists. Perinatal Anxiety and Depression [Internet]. Ranzcog. 2015. p. 1–17. Geraadpleegd van: http://www.ranzcog.edu.au/component/search/?searchword=perinatal anxiety and depression&searchphrase=all&Itemid=1
- 88 - National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE). Common mental health problems: identification and pathways to care [Internet]. Clinical guideline. 2011. Geraadpleegd van: https://www.nice.org.uk/guidance/cg123/resources/common-mental-health-problems-identification-and-pathways-to-care-35109448223173
- 89 - Rijksoverheid. Zorgstandaard Integrale Geboortezorg [Internet]. 2016. p. 1–67. Geraadpleegd van: https://www.zorginstituutnederland.nl/werkagenda/publicaties/publicatie/2016/06/28/zorgstandaard-integrale-geboortezorg-versie-1.1
- 90 - KNMG. Informed Consent, KNMG. https://www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/informed-consent.htm.
- 91 - Charles C, Whelan T, Gafni A. What do we mean by partnership in making decisions about treatment? Br Med J. 1999;319(7212):780–2.
- 92 - Vesel J, Nickasch B. An Evidence Review and Model for Prevention and Treatment of Postpartum Posttraumatic Stress Disorder. Nurs Womens Health. 2015;19(6):504–25.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-10-2019
Laatst geautoriseerd : 01-10-2019
Geplande herbeoordeling : 01-01-2024
De NVOG is als regiehouder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied. Gezien de opzet van de richtlijn, kan bij bekend worden van relevant onderzoek, waarbij (een deel van) de richtlijn zou moeten worden aangepast, dit tussentijds per uitgangsvraag plaatsvinden.
Uiterlijk in 2023 bepaalt het bestuur van de NVOG of deze richtlijn c.q. de afzonderlijke modules nog actueel zijn. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
Algemene gegevens
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op de GRADE-methode (zie onder).
Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument, en is te vinden in de ‘richtlijn voor richtlijnen’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van deze richtlijn is om handvatten te bieden aan zorgverleners ten aanzien van preventie en behandeling van bevallingsgerelateerde PTSS en PTSS-klachten.
Patiëntencategorie
Deze richtlijn is van toepassing op alle vrouwen in Nederland die zijn bevallen, evenals zwangere vrouwen en vrouwen met kinderwens.
Doelgroep
De richtlijn is geschreven voor zorgverleners die te maken hebben met zwangere en (pas) bevallen vrouwen, zoals gynaecologen, verloskundigen, psychiaters, psychologen, huisartsen, maatschappelijk werkers, (obstetrie) verpleegkundigen, kraamverzorgenden, lactatiekundigen, jeugdartsen en -verpleegkundigen en verzekerings- en bedrijfsartsen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2015 een multidisciplinaire werkgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van patiënten en professionals die betrokken zijn bij de zorg voor vrouwen met bevallingsgerelateerde PTSS-klachten. De werkgroepleden zijn (waar aangegeven) door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2015 tot en met 2019 aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
- Dr. C.A.I. Stramrood, voorzitter; gynaecoloog in opleiding, Amsterdam UMC (AMC), Amsterdam
- Drs. L.F. de Graaff; arts gynaecologie/verloskunde, General Hospital, Jersey, Verenigd Koninkrijk
- Dr. M.G. van Pampus; gynaecoloog-perinatoloog, OLVG, Amsterdam
- Prof. dr. A. de Jongh; GZ-psycholoog, bijzonder hoogleraar angst- en gedragsstoornissen, Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA), Amsterdam, en Psychotrauma Expertise Centrum (PSYTREC), Bilthoven
- Prof. dr. A. Honig; psychiater, emeritus hoogleraar ziekenhuispsychiatrie, OLVG en Amsterdam UMC (VUmc), Amsterdam
- Dr. J. de Boer; psycholoog, beleidsmedewerker Richtlijnontwikkeling KNOV
- M.J. van Luin; verloskundige niet praktiserend, lactatiekundige IBCLC, Mamma Minds, Amsterdam
- Drs. M.A.M. Baas; psycholoog, arts-onderzoeker verloskunde OLVG, arts gynaecologie/verloskunde, Amsterdam UMC (VUmc), Amsterdam
- Dr. M.H. Hollander; gynaecoloog-perinatoloog, Radboudumc, Nijmegen
- Dr. I.L. van Kamp; gynaecoloog-perinatoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
- A. Schrage; namens de Hellp Stichting, patiëntenvertegenwoordiger
- Drs. T.S. Gaakeer-Gort; A&O psycholoog, namens de Stichting Bevallingstrauma, patiëntenvertegenwoordiger
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Er is geen belemmering voor participatie in de werkgroep naar voren gekomen. De verklaringen kunnen worden opgevraagd bij de NVOG.
Naam werkgroeplid |
Belangen, ja / nee |
Toelichting |
Dr. C.A.I. Stramrood |
Nee |
|
Drs. L.F. de Graaff |
Nee |
|
Dr. M.G. van Pampus |
Nee |
|
Prof. dr. A. de Jongh |
Nee |
|
Prof. dr. A. Honig |
Nee |
|
Dr. J. de Boer |
Nee |
|
M.J. van Luin |
Nee |
|
Drs. M.A.M. Baas |
Nee |
|
Dr. M. Hollander |
Nee |
|
Dr. I.L. van Kamp |
Nee |
|
A. Schrage |
Nee |
|
Drs. T.S. Gaakeer-Gort |
Nee |
|
Inbreng patiëntenperspectief
Het patiëntenperspectief is binnen deze richtlijn vormgegeven in samenspraak met de Patiëntenfederatie Nederland. In de werkgroep heeft een afgevaardigde van de Hellp Stichting en een afgevaardigde van de Stichting Bevallingstrauma zitting. Tevens is de conceptrichtlijn voor commentaar voorgelegd aan de Vereniging van Ouders van Couveusekinderen (VOC) en de organisatie Zelfbewustzwanger.nl.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënte relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als cruciaal, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënte is. De uitgangsvragen zijn uitgewerkt in de modules Preventie en Behandeling.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen (https://www.ahrq.gov/gam/index.html, https://www.nice.org.uk/, CBO (historisch), en https://www.sign.ac.uk/) en naar systematische reviews in de Cochrane Library. Vervolgens werd er voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke onderzoeken in de elektronische databases PubMed (Medline), Embase en PsychINFO van 1980 tot en met april 2018 in de Engelse of Nederlandse taal. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de zoekverantwoording van de desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen zijn te vinden in de methodologische checklists.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (1).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (2).
GRADE-definities
Hoog
|
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de aanbevelingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals pilotstudies, expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden in elke module, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder ‘overwegingen’. De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het (beste) beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaarden zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van de zorg.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes (zie aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de conceptrichtlijn voor commentaar voorgelegd aan de eerder genoemde patiëntenorganisaties, het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ), het Kenniscentrum Kraamzorg (KCKZ), en de Werkgroep Psychosomatische Obstetrie en Gynaecologie van de NVOG.
De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen bevatten geen wettelijke voorschriften, maar aanbevelingen die zoveel mogelijk op bewijs gebaseerd zijn. Zorgverleners kunnen aan de aanbevelingen voldoen in het streven kwalitatief goede of ‘optimale’ zorg te verlenen. Omdat deze aanbevelingen gebaseerd zijn op ‘algemeen bewijs voor optimale zorg’ en de inzichten van de werkgroep hierover, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Afwijken van de richtlijn is, als de situatie van de patiënte dat vereist, zelfs noodzakelijk. Wanneer van deze richtlijn wordt afgeweken, is het aanbevolen om dit beargumenteerd, gedocumenteerd en in overleg met de patiënte te doen. In het medisch dossier dient te worden vermeld waarom van de richtlijn is afgeweken en of dit in overleg met de patiënte is gebeurd.