Pijn bij patiënten met kanker

Initiatief: NVA Aantal modules: 66

Adjuvante analgetica bij pijn bij kanker

Uitgangsvraag

Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met adjuvante analgetica te worden behandeld?

 

Deelvragen

  1. Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met anti-epileptica te worden behandeld?
  2. Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met antidepressiva te worden behandeld?
  3. Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met NMDA receptor antagonisten te worden behandeld?
  4. Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met overige adjuvante analgetica te worden behandeld?

Aanbeveling

  • Geef bij gecombineerde nociceptieve en neuropatische pijn een anti-epilepticum (gabapentine of pregabaline) of amitriptyline/nortriptyline of een serotonine en noradrenaline heropnameremmer (SNRI, venlafaxine of duloxetine) indien een opioïd alleen niet het gewenste effect geeft (1C).
  • Geef bij niet-chemotherapie geïnduceerde neuropatische pijn een anti-epilepticum (gabapentine, pregabaline, lamotrigine, levetiracetam) of amitriptyline of een SNRI (venlafaxine of duloxetine) (1C).
  • Geef bij chemotherapie geïnduceerde neuropatische pijn duloxetine, gabapentine of pregabaline. Bij oxaliplatin-geïnduceerde neuropatische pijn kan ook venlafaxine overwogen worden (2C).
  • Geef bij ouderen liever nortriptyline dan amitriptyline vanwege een geringer sedatief en anticholinerg effect (2D).
  • Gebruik fenytoïne en valproïnezuur niet in verband met onvoldoende bewijs voor effectiviteit bij patiënten met kanker en, voor fenytoine, niet-lineaire farmacokinetiek (2C).
  • Overweeg het toevoegen van (es)ketamine bij patiënten met pijn bij kanker wanneer deze met de overige middelen onvoldoende behandeld kan worden (2C).
  • Overleg met een pijnspecialist of consulent palliatieve zorg bij weinig ervaring met (es)ketamine (1D).
  • Geef ter voorkoming van een pain flare bij radiotherapie, vooraf corticosteroïden voor de behandeling van pijn bij patiënten met kanker (2C).
  • Overweeg het kortdurend toevoegen van corticosteroïden bij pijn bij patiënten met kanker (2D).
  • Overweeg het gebruik van cannabinoïden (combinatie tetrahydrocannabinol/cannabidiol, THC/CBD) bij patiënten met pijn bij kanker wanneer deze met de overige middelen onvoldoende behandeld kunnen worden (2D).

Overwegingen

Overwegingen algemeen

Adjuvante analgetica worden bij de behandeling van pijn door kanker meestal, maar niet uitsluitend, gebruikt voor de behandeling van neuropatische pijn. Anti-epileptica en antidepressiva worden in toenemende mate ingezet bij botpijnen door metastasen. NMDA receptor-antagonisten worden ingezet wanneer andere middelen falen.

 

De behandeling van neuropatische pijn bij kanker dient patient-tailored te zijn. Het blijft een kwestie van trial en error en nauwkeurige monitoring. Bij het kiezen van het voor de patiënt waarschijnlijk meest optimale middel wordt rekening gehouden met het gehele pakket: aard en ernst van de pijn, bijwerkingenprofiel, comedicatie en het risico op geneesmiddeleninteracties.

 

Overwegingen anti-epileptica

Er is zeer weinig literatuur naar de effecten van anti-epileptica bij pijn bij kanker. Op basis van de literatuur kan er geen Number Needed to Treat (NNT) worden afgeleid. De literatuur over het gebruik van anti-epileptica als analgeticum bij patiënten met kanker is beperkt en richt zich met name op de behandeling van neuropatische pijn of een combinatie van nociceptieve en neuropatische pijn.

 

Analgetisch effect en bijwerkingen patroon zijn zeer divers bij individuele patiënten. Kwalitatief en kwantitatief goed onderzoek naar het effect van anti-epileptica bij pijn bij kanker is zeldzaam. Het niveau van bewijskracht van deze studies wordt daarom als laag gegradeerd. Desondanks is de werkgroep van mening dat er voldoende onderbouwing is om te starten met een anti-epilepticum als adjuvant analgeticum, alleen, of naast een opioïd, indien er sprake is van neuropatische pijn, of een combinatie van nociceptieve en neuropatische pijn. De voordelen van de analgetische werking wegen ruim op tegen de bijwerkingen.

 

Op basis van de literatuur kan een lichte voorkeur worden uitgesproken voor gabapentine als eerste keus anti-epilepticum omdat hier de meeste studies mee zijn gedaan. Er zijn geen head-to-head comparisons om een aanbeveling over een eerste keuze te ondersteunen.

 

Over de behandeling van chemotherapie-geïnduceerde neuropatische pijn (CIPN) met anti- epileptica is nauwelijks literatuur voorhanden, en wat er is spreekt elkaar tegen. De studie van Rao laat geen effect zien tussen placebo en gabapentine, echter twee studies, geïncludeerd in de review van Yan (Takahashi, 2010; Tsavaris, 2007) laten wel een gunstig effect van gabapentine op CIPN zien. Een zeer kleine studie van Saif (23 patiënten) in de review van Bennet 2013, suggereert een gunstig effect van pregabaline op CIPN.

 

Wat betreft botmetastasering blijkt uit basaal onderzoek dat pijn door botmetastasering een combinatie is van nociceptieve en neuropatische pijn. De nociceptive component wordt gevoed door de uitstoot van algogene substanties door de tumor en zijn stromale cellen, acidose en mechanische destabilisatie en/of fracturen van het bot. De neuropatische component wordt veroorzaakt door tumorgroei met beschadiging en destructie van distale zenuweinden die het bot normaal innerveren en door sprouting van zowel sensorische als sympathische zenuwbanen (Jimenez-Andrade , 2009).

 

Het op deze theorie gebaseerde toenemende gebruik van anti-epileptica bij de behandeling van pijn door botmetastasen wordt door de literatuur minimaal onderbouwd. Een RCT (Sjölund, 2013) die de effectiviteit van pregabaline versus placebo vergeleek in patiënten met pijn door botmetastasen werd voortijdig afgebroken wegens trage inclusie. De pijn in de pregabalinegroep leek meer af te nemen dan in de placebo groep, al was het niet mogelijk om uitspraken over de statistische significantie hiervan te doen.

 

Overwegingen antidepressiva

In deze herziene richtlijn is de analgetische werking van antidepressiva bestudeerd in studies bij patiënten met pijn bij kanker. Dit in tegenstelling tot de vorige versie, waarin de werkgroep haar conclusies voornamelijk baseerde op literatuurgegevens over toepassing van antidepressiva bij niet-oncologische pijn.

 

De literatuur over het gebruik van antidepressiva als analgeticum bij patiënten met kanker is beperkt en richt zich met name op de behandeling van neuropatische pijn of een combinatie van nociceptieve en neuropatische pijn.

 

Kwalitatief en kwantitatief goed onderzoek naar het effect van antidepressiva bij pijn bij patiënten met kanker is zeldzaam. Het niveau van bewijskracht van deze studies wordt daarom als laag gegradeerd. Desondanks is de werkgroep van mening dat er voldoende aanleiding is om te starten met een antidepressivum als adjuvant analgeticum, alleen of naast het geven van een opioïd, indien er sprake is van neuropatische pijn of een combinatie van nociceptieve en neuropatische pijn. De voordelen van de analgetische werking wegen ruim op tegen de bijwerkingen.

 

Op patiëntniveau dient de behandelaar individueel af te wegen welk antidepressivum als adjuvant analgeticum het meest geschikt is. In de praktijk worden tricyclische antidepressiva afgeraden bij mensen met cardiale aandoeningen, neiging tot urineretentie, nauwe kamerhoek glaucoom, cognitieve stoornis of een hoog risico hierop.

 

Op theoretische gronden wordt in de richtlijn van Verenso over de behandeling van pijn bij ouderen een aanbeveling gedaan om bij ouderen liever nortriptyline dan amitriptyline voor te schrijven vanwege een geringer sedatief en anticholinerg effect.

Voor theoretische onderbouwing wat betreft botmetastasering, zie anti-epileptica. Het op deze theorie gebaseerde toenemende gebruik van antidepressiva bij de behandeling van pijn door botmetastasen wordt door de literatuur minimaal onderbouwd. Nishihara (2013) beschrijft een gerandomiseerde gecontroleerde trial waarin de effectiviteit van een antidepressivum plus anti-epilepticum versus alleen een anti-epilepticum op pijn bij botmetastasen wordt getest. Vanaf dag drie zijn de pijnscores in de pregabaline plus imipraminegroep (n=12) en de pregabaline plus mirtazapine (n=13) groep significant lager dan in de pregabalinegroep (n=12) en dit blijft het geval tot dag 14 (einde follow- up).

 

Overwegingen NMDA receptor-antagonisten

De aanbeveling om te overwegen (es)ketamine* aan de pijnmedicatie toe te voegen bij

pijn wanneer deze met overige middelen onvoldoende behandeld kan worden, is gebaseerd op de volgen overwegingen:

  • Er is bewijs dat de N-Methyl-D-Aspartaat (NMDA) receptor, een glutamaat receptor in de achterhoorn van het ruggenmerg, essentieel is voor het ontstaan van centrale sensitisatie en verhoogde gevoeligheid bij neuropatische pijn (Ji Woolf, 2001). Er is bewijs dat de NMDA-receptor een rol speelt bij verschillende pijnmodellen. Dierstudies laten een positief, pijnstillend effect van NMDA- receptor-blockers zien bij inflammatoire, neuropatische en ischemische pijn en bij allodynie (Swartjes, 2011). Het gebruik van NMDA receptor antagonisten als pijnstiller bij patiënten met kanker berust op het theoretische model en op de gunstige effecten in case-reports en ongecontroleerde (kleine) studies (Jackson, 2001; Lauretti, 1999; Mercadante, 2000; Salas, 2012; Soto, 2012).
  • De NMDA-receptor gaat pas een rol gaat spelen bij zeer langdurige en/of heftige pijnprikkels (massale nociceptie en/of continue neuropatische input). ’de interpretatie van de in deze literatuursamenvatting geïncludeerde RCTs is dat de patiëntengroepen te klein en/of te heterogeen zijn. Daarnaast is een verbetering van ≥2 punten op de BPI (als klinisch relevante verbetering) lastig bij een gemiddelde pijnscore van 3. In bijvoorbeeld de onderzochte groep van Hardy (2012) had slechts 30% een LANSS score ≥12 (neuropatische pijn) en was het inclusie criterium een NRS ≥3 hetgeen meestal niet als refractaire pijn wordt aangeduid. Dit maakt de interpretatie van de studieresultaten lastig: wordt er geen effect van behandeling met ketamine gevonden omdat deze er daadwerkelijk niet is, of omdat de geïncludeerde populatie relatief weinig pijn had, waardoor er ook weinig verbetering te behalen was? Studies met beter geselecteerde patiëntengroepen (alleen neuropatische pijn of alleen massale nociceptie) zijn dringend gewenst;
  • Ketamine is een racemisch mengsel, esketamine (ook S-ketamine) is de actieve stereo-isomeer van ketamine. In Nederland wordt voor medisch gebruik alleen nog de esketamine gebruikt omdat dit minder hallucinatoir zou zijn.
  • Het is wenselijk dat er een uniform vergoedinge het effect bij neuropatische pijn!beleid door verzekeraars ten aanzien van onder andere esketamine en cannabinoïden wordt gevoerd.
  • Voor methadon verwijzen wij naar de module over de behandeling van chronische pijn met opioïden.

 

Overwegingen overige adjuvante analgetica

Lidocaïne

Er is geen aanbeveling geformuleerd over behandeling van opioïd-refractaire pijn met lidocaïne omdat dit maar één studie betreft (Sharma, 2009) en de resultaten niet zijn gerepliceerd. Daarnaast is er binnen de werkgroep geen expertise met lidocaïne in de klinische praktijk. Bovendien laten twee oudere RCTs (Bruera, 1992; Elleman, 1989) over het gebruik van intraveneuze lidocaïne bij neuropatische pijn bij kanker geen effect van dit middel zien op de pijn in vergelijking met placebo.

 

Overige lokaalanesthetica

Er is één oudere RCT (Fassoulaki, 2000; n=46) waarin een positief effect wordt beschreven van lidocaïne/prilocaïne crème op postoperatieve neuropatische pijn na mastectomie. Er werden geen andere studies gevonden met of lidocaïne/prilocaïne crème of capsacaïne crème bij pijn bij patiënten met kanker. Gezien het feit dat locaalanesthetica vrijwel niet in de Nederlandse klinische praktijk worden gebruikt voor de behandeling van pijn bij kanker heeft de werkgroep hier geen aanbeveling over geformuleerd.

Onderbouwing

Adjuvante analgetica zijn gedefinieerd als geneesmiddelen met een primaire indicatie anders dan pijn, maar met pijnstillende eigenschappen onder bepaalde omstandigheden. De groep adjuvante analgetica bestaat uit diverse geneesmiddelen uit verscheidene farmacotherapeutische klassen. Bij de behandeling van pijn bij patiënten met kanker kunnen ze als monotherapie worden gegeven of als toevoeging aan een opioïd. In de volgende modules worden de verschillende medicatieklassen, gebruikt als adjuvante analgetica bij de behandeling van pijn bij kanker, besproken. Achtereenvolgens wordt ingegaan op:

  1. anti-epileptica;
  2. antidepressiva;
  3. N-Methyl-D-Aspartaat (NMDA) receptor-antagonisten;
  4. restgroep (lokaalanesthetica, antipsychotica, corticosteroïden, bisfosfonaten, denosumab, cannabinoïden en botuline).

Deelvraag 1: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met anti-epileptica te worden behandeld?

Er is bewijs van lage kwaliteit dat bij het gebruik van anti-epileptica (gabapentine, pregabaline, valproïnezuur, fenytoïne, lamotrigine, levetiracetam) bij neuropatische pijn en bij gecombineerde nociceptieve en neuropatische pijn bij kanker 57% (95%BI: 44-70%) van de patiënten een klinisch relevante verbetering in pijnintensiteit ervaren (laag GRADE).

(Jongen, 2013)

 

Er is bewijs van matige kwaliteit dat gabapentine effectief is bij de behandeling van niet-chemotherapie geïnduceerde neuropatische pijn bij patiënten met kanker (matig GRADE).

(Yan, 2014)

 

Het is onduidelijk of gabapentine effectief is bij de behandeling van chemotherapie geïnduceerde neuropatische pijn bij patiënten met kanker (zeer lage GRADE).

(Rao, 2007; Yan 2014)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat lamotrigine niet effectief is voor het verlichten van neuropatische pijn in patiënten met chemotherapie geïnduceerde perifere neuropathie (zeer laag GRADE).

(Rao, 2008)

 

Er is bewijs van lage kwaliteit dat levetiracetam niet effectief is bij patiënten met het chronische postmastectomie pijnsyndroom (laag GRADE).

(Vilholm, 2008)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat pregabaline effectief is voor het verlichten van neuropatische pijn bij patiënten met kanker (zeer laag GRADE).

(Bennett, 2013; Mercadante, 2013; Nishihara, 2013; Raptis, 2011)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat pregabaline effectief is voor het verlichten van neuropatische pijn bij patiënten met kanker.

(Garassino, 2013; Raptis, 2013)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat pregabaline is bij de behandeling van chemotherapie geïnduceerde neuropatische pijn bij patiënten met kanker (zeer laag GRADE).

(Bennet 2013)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat pregabaline effectief is voor het verlichten van pijn bij botmetastasen bij patiënten met kanker (zeer laag GRADE).

(Nishihara, 2013)

 

Over de effectiviteit van carbamazepine, topiramaat en oxcarbazepine bij pijn bij patiënten met pijn bij kanker kan geen uitspraak worden gedaan.

 

Deelvraag 2: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met antidepressiva te worden behandeld?

Er is bewijs van lage kwaliteit dat bij het gebruik van amitriptyline en venlafaxine bij neuropatische pijn en bij gecombineerde nociceptieve en neuropatische pijn bij kanker 55% (95%BI: 40-69%) van de patiënten een klinisch relevante verbetering in pijnintensiteit ervaren (laag GRADE).

(Jongen, 2013)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat kortdurend gebruik (7-14 dagen) van amitriptyline en imipramine niet leidt tot vermindering van pijnintensiteit bij patiënten met neuropatische pijn bij kanker (zeer laag GRADE).

(Bennett, 2010)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat postoperatieve behandeling met venlafaxine gedurende tien dagen het risico op chronische neuropatische pijn na mastectomie vermindert (zeer laag GRADE).

(Amr 2010)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat kortdurende behandeling met venlafaxine rondom oxaliplatine behandeling het risico op chemotherapie-geïnduceerde neuropatische pijn vermindert (zeer laag GRADE).

(Durand, 2011)

 

Er is bewijs van lage kwaliteit dat duloxetine effectief is bij de behandeling van neuropatische pijn bij patiënten met chemotherapie-geïnduceerde neuropathie (laag GRADE).

(Smith, 2013)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat amitriptyline effectief is voor de behandeling van neuropatische pijn bij patiënten met kanker (zeer laag GRADE).

(Banerjee, 2013; Mishra, 2012)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat amitriptyline niet effectief is voor de behandeling van chemotherapie-geïnduceerde neuropatische pijn bij patiënten met kanker (zeer laag GRADE).

(Kautio, 2008)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat imipramine gecombineerd met een lage dosering anti-epilepticum effectiever is voor de behandeling van pijn bij botmetastasen dan een anti-epilepticum alleen (zeer laag GRADE).

(Nishihara, 2013; Young-Chang, 2009)

 

Deelvraag 3: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met NMDA receptorantagonisten te worden behandeld?

Er is bewijs van lage kwaliteit dat adjuvante behandeling met ketamine als aanvulling op opioïd gebruik bij pijn bij kanker leidt tot vermindering van pijn (laag GRADE).

(Bell, 2012; Bredlau, 2013; Hardy, 2012)

 

Over de effectiviteit van memantine en amantadine bij patiënten met pijn bij kanker kan geen uitspraak worden gedaan.

 

Deelvraag 4: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met overige adjuvante analgetica te worden behandeld?

Er is bewijs van lage kwaliteit dat oraal toegediend methylprednisolon niet effectiever is dan placebo bij patiënten die opioïden gebruiken bij pijn bij kanker (laag GRADE).

(Paulsen, 2014)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat corticosteroïden een matig effect hebben op pijnintensiteit bij patiënten met pijn bij kanker (zeer laag GRADE).

(Paulsen, 2013 )

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat langdurig gebruik (acht weken) van corticosteroïden geassocieerd is met ernstige bijwerkingen, terwijl bij kortdurend gebruik (zeven dagen) de incidentie van bijwerkingen vergelijkbaar is met placebo (zeer laag GRADE).

(Paulsen, 2013)

 

Er is bewijs van hoge kwaliteit dat intraveneuze toediening van methylprednisolon vooraf aan radiotherapie effectief is ter preventie van “pain flare” na palliatieve radiotherapie voor pijnlijke metastasen van de wervelkolom (hoog GRADE).

(Yousef, 2014)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat oraal dexamethason effectief is ter preventie van “pain flare” na palliatieve radiotherapie voor pijnlijke botmetastasen (zeer laag GRADE).

(Chow, 2007; Hird, 2009; Mahmoud, 2014)

 

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat tetrahydrocannabinol: cannabidiol effectief is bij het verminderen van de pijnklachten bij patiënten met pijn bij kanker (zeer laag GRADE).

(Campbell, 2001; Johnson, 2013)

 

Er is geen literatuur die de effectiviteit van antipsychotica en botuline toxine beschrijft als adjuvant analgeticum bij patiënten met pijn bij kanker.

 

Er is bewijs van matige kwaliteit dat eenmalige toediening van lidocaïne intraveneus effectief is voor het verminderen van pijnintensiteit bij patiënten met opioïd-refractaire pijn bij kanker.

(Sharma, 2009)

Deelvraag 1: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met anti-epileptica te worden behandeld?

Beschrijving studies

Anti-epileptica algemeen

Jongen (2013) bestudeert in een systematische review het wetenschappelijk bewijs voor de gunstige effecten en bijwerkingen van farmacotherapeutische behandeling van neuropatische pijn bij kanker. Onder andere wordt het effect van anti-epileptica in deze review bestudeerd. Er worden in totaal 30 artikelen geïncludeerd, waarvan er 14 (n=1079, in behandelgroep n=612) de effecten van anti-epileptica (gabapentine, pregabaline, lamotrigine, levetiracetam, valproïnezuur, fenytoïne) beschreven. De primaire uitkomstmaat was de absolute risk benefit (ARB): ofwel het aantal patiënten met een gedefinieerde mate van pijnverlichting gedeeld door het totale aantal patiënten in de behandelgroep. De secundaire uitkomstmaat was de absolute risk harm (ARH): de fractie patiënten die gestopt zijn met de studie wegens bijwerkingen.

 

Gabapentine

Als uitgangsartikel werd de systematische review van Yan (2014) gebruikt. In deze review werd het effect van gabapentine op pijn beschreven in patiënten met pijn bij kanker of in perioperatieve pijn. Er werden tien gerandomiseerde gecontroleerde trials (RCTs) geïdentificeerd die het effect van gabapentine bestudeerden bij patiënten met pijn bij kanker met in totaal 1307 patiënten. Het was niet mogelijk om de resultaten van de studies te poolen, door een grote variatie in studie opzet.

 

Tevens werd de cross-over RCT van Rao (2007) geïncludeerd, die de effectiviteit van gabapentine versus placebo op pijn bestudeerde bij chemotherapie geïnduceerde perifere neuropathie. Er werden 115 patiënten geïncludeerd die eerst zes weken met placebo of gabapentine werden behandeld, gevolgd door een washout periode van twee weken en vervolgens zes weken behandeling met de andere modaliteit. Pijn werd gemeten middels de Brief Pain Inventory-Short-Form (BPI) en de Short Form – McGill Pain Questionnaire.

 

Daarnaast werd een open-label RCT geïncludeerd. Banerjee, 2013 beschrijft in 88 patiënten met neuropatische pijn bij kanker de effectiviteit van gabapentine versus amitriptyline op pijnintensiteit. Patiënten werden gerandomiseerd naar tramadol 150 tot 200 mg plus gabapentine getitreerd van 600 tot 1800 mg oraal (n=48) of tramadol 150-200 mg plus amitriptyline getitreerd van 25 tot 100 mg oraal (n=40). De patiënten werden gedurende zes maanden gevolgd. Pijn werd gemeten volgens de Visual Analogue Scale (VAS, 0 tot 10).

 

Lamotrigine

Rao (2008) beschrijft in een RCT de effectiviteit van lamotrigine versus placebo bij patiënten met chemotherapie-geïnduceerde perifere neuropathie (CIPN). Er worden 131 (lamotrigine n=63) patiënten geïncludeerd en gedurende tien weken gevolgd, waarbij de dosis lamotrigine wordt opgebouwd van 25 mg naar 300 mg per dag. Pijn wordt gemeten middels de NRS 0 tot 10.

 

Levetiracetam

Vilholm (2008) beschrijft in een cross-over RCT de effectiviteit van levetiracetam versus

placebo bij vrouwen met postmastectomie pijn syndroom. In deze studie werden 27 patiënten geïncludeerd en gedurende vier weken behandeld met levetiracetam 500 tot 3000 mg (n=15) of placebo. Daarna volgde een wash-out periode van één week, waarna de patiënten nog vier weken de andere behandeling kregen. Pijn verlichting werd gemeten met behulp van de Numeric Rating Scale (NRS).

 

Pregabaline

Als uitgangspaper werd de systematische review van Bennett (2013) geïncludeerd. In deze review werd de effectiviteit van pregabaline op neuropatische pijn bij patiënten met kanker bestudeerd. Er werden in totaal vijf studies gevonden, waarvan één RCT (n=120, 30 patiënten behandeld met pregabaline), drie observationele studies (n=23, 345 en 273) en één case-report. Door de variatie in studie-opzet was het niet mogelijk om de resultaten te poolen.

 

Daarnaast werden er vijf RCTs geïncludeerd die na de review van Bennett waren gepubliceerd.

 

Raptis (2013) is een RCT die de effectiviteit van pregabaline (oraal) versus fentanyl (transdermaal) beschrijft bij patiënten met neuropatische pijn bij kanker. Er werden 120 (60 per groep) patiënten geïncludeerd en gedurende vier weken gevolgd. Patiënten en behandelaars werden niet geblindeerd voor de behandeling. Pijn werd gemeten middels de Visual Analogue Scale (VAS), schaal 0 tot 10.

 

Mercadante (2013) beschrijft het effect van de combinatie pregabaline plus morfine versus alleen morfine op pijn in patiënten met een vergevorderd stadium van kanker. In deze studie startten 60 patiënten (26 in de pregabaline groep) met de studie en kregen zij of alleen morfine 60 mg/dag vertraagde afgifte of morfine met pregabaline 25 tot 150 mg/dag erbij. Patiënten werden gedurende vier weken gevolgd en pijn werd gemeten middels een 0 tot 10 punts NRS.

 

Garassino (2013) beschrijft in een RCT de effectiviteit van twee analgetische regimes op pijnintensiteit bij patiënten met neuropatische, niet chemotherapie geïnduceerde pijn bij kanker. Patiënten worden gerandomiseerd voor oxycodon 20 mg/dag plus pregabaline 50 mg/dag met ophoging van de dosering pregebaline zonodig (n=38) of voor pregabaline 50 mg/dag plus oxycodone 20 mg/dag met ophoging van de dosering oxycodon zonodig. Patiënten worden gedurende 14 dagen gevolgd. Pijnintensiteit wordt gemeten volgens een 0-10 NRS.

 

Mishra (2012) beschrijft een gerandomiseerde dubbelblinde studie die de effectiviteit van amitriptyline, gabapentine en pregabaline vergelijkt bij patiënten met neuropatische pijn bij kanker. Er werden 120 patiënten geïncludeerd, 30 per groep, die ofwel amitriptyline 50 tot 100 mg/dag, ofwel pregabaline 150 tot 600 mg/dag, ofwel gabapentine 600 tot 1800 mg/dag, ofwel placebo, gedurende vier weken oraal kregen. Pijn werd gemeten middels de VAS (0 tot 10).

 

Resultaten

Anti-epileptica algemeen

Pijnintensiteit

Jongen (2013) bestudeert in een systematische review het wetenschappelijk bewijs voor de gunstige effecten en bijwerkingen van farmaceutische behandeling van neuropatische pijn bij kanker. De gemiddelde ARB voor anti-epileptica, geschat op basis van 14 studies, was 0,57 (95% BI: 0,44 tot 0,70). De gemiddelde afname van pijn gemeten op de pijnschaal was 48% met anti-epileptica.

 

Bijwerkingen

Jongen (2013) bestudeert in een systematische review het wetenschappelijk bewijs voor de gunstige effecten en bijwerkingen van farmaceutische behandeling van neuropatische pijn bij kanker. De gemiddelde ARH was voor anti-epileptica 0,05 (95% BI: 0,02 tot 0,16), ofwel gemiddeld 5% van de patiënten moesten stoppen met de medicatie wegens bijwerkingen.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met twee niveaus verlaagd, wegens imprecisie (laag patiënt aantal) en beperkingen studie opzet (geen adequate vergelijking met controlegroep mogelijk).

 

Gabapentine

Pijnintensiteit

Yan (2014) concludeert op basis van tien geïncludeerde studies die het effect van gabapentine op pijn bestudeerden dat gabapentine de pijnintensiteit verlaagde. Door grote variatie in studieopzet was pooling niet mogelijk. De drie studies met betrekking tot chemotherapie-geïnduceerde neuropatische pijn lieten tegengestelde resultaten zien.

 

Rao (2007) beschrijft in een RCT de effectiviteit van gabapentine versus placebo in patiënten met CIPN. Er wordt geen significant verschil gevonden tussen gabapentine en placebo. Echter baseline pijn scores waren laag (4/10 op een numerieke rating scale). Het is daarmee aannemelijk dat de studie de sensitiviteit mist om een verschil waar te nemen in pijnintensiteit.

 

Banerjee (2013) beschrijft dat op alle tijdstippen (zes maanden follow-up) er geen verschil wordt gevonden in pijnscores gemeten tussen de gabapentine en amitriptyline groep. Wel vindt in beide groepen een significante daling van pijnintensiteit plaats.

 

Bijwerkingen

Yan (2014) concludeert dat de meest gerapporteerde bijwerkingen overeenkomen met de bijwerkingen beschreven op de bijsluiter: slaperigheid (19%), duizeligheid (17%), ataxie (13%) en vermoeidheid (11%). Tevens worden in de literatuur perifere oedeem en seksuele problemen beschreven.

 

Rao (2007) geeft aan dat de incidentie van de volgende bijwerkingen niet verschilde tussen de gabapentine en de placebo groep: uitdroging, diarree, duizeligheid, dyspepsie, vermoeidheid, flatulentie, misselijkheid, uitslag, myalgie en overgeven.

 

Banjeree (2013) benoemt dat de incidentie van bijwerkingen niet verschilde tussen beide groepen: 12/40 bij gabapentine en 15/36 bij amitriptyline. Wel was er in de amitriptylinegroep significant vaker sprake van posturele hypotensie (9/36 vs. 2/40, p=0.02) en een droge mond (8/36 vs. 2/40, p=0.04).

 

Bewijskracht van de literatuur

Voor patiënten met niet-chemotherapie geïnduceerde pijn bij kanker is de bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit met één niveau verlaagd, wegens risk of bias in de geïncludeerde studies.

 

Voor patiënten met chemotherapie geïnduceerde pijn bij kanker is de bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit met 1 niveau verlaagd, wegens imprecisie (laag patiënten aantal).

 

Lamotrigine

Pijnintensiteit

Rao (2008) beschrijft in een RCT de effectiviteit van lamotrigine versus placebo in patiënten met CIPN. Er wordt geen verschil gevonden in niveau van pijnintensiteit na tien weken behandeling. De gemiddelde afname in NRS was 0,3 in de lamotrigine en 0,5 in de placebogroep (p=0,56) (95%CI worden niet weergegeven).

 

Bijwerkingen

Rao (2008) beschrijft dat er geen verschil wordt gezien in de incidentie van bijwerkingen tussen de lamotrigine en placebo groep. Wel zijn er meer patiënten die stoppen met de studie in de lamotriginegroep (33% vs. 18%, p=0,06) wegens bijwerkingen.

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (onduidelijkheid over randomisatie, blindering, wel/niet intention to treat analyse) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Levetiracetam

Pijnintensiteit

Vilholm (2008) beschrijft in een cross-over RCT de effectiviteit van levetiracetam bij

vrouwen met postmastectomie pijn syndroom. Er wordt geen verschil gevonden in mate van pijn verlichting, gemeten middels 0 tot 10 punts NRS tussen de beide groepen: levetiracetam: mediaan en range: 0 (0 tot 9), placebo: 2 (0 tot 9). Het gebruik van escape pijnmedicatie verschilde ook niet tussen de groepen.

 

Bijwerkingen

Vilholm (2008) beschrijft dat het aantal patiënten dat bijwerkingen rapporteerde niet significant verschilde tussen de levetiracetam (11/25) en de placebogroep (10/25) (p=0,58). Wel werd er meer vermoeidheid gerapporteerd in de levetiracetamgroep (10/25 vs. 2/25, p-waarde niet vermeld).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet; extrapoleerbaarheid (bias ten gevolge van indirectheid, (alleen borstkanker patiënten)) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Pregabaline

Pijnintensiteit

Bennett (2013) beschrijft in een systematische review wat het effect is van pregabaline

op neuropatische pijn bij patiënten met kanker. Er wordt op basis van vijf studies (waarvan slechts één RCT, drie observationele studies en één case-report) geconcludeerd, dat het op basis van de huidige literatuur niet mogelijk is om conclusies te trekken over het effect van pregabaline op pijnintensiteit bij neuropatische pijn bij patiënten met kanker. Eén studie (23 patiënten) betrof chemotherapie-geïnduceerde neropathische pijn.

 

Raptis (2013) is een RCT die de effectiviteit van pregabaline (oraal) versus fentanyl (transdermaal) beschrijft bij patiënten met neuropatische pijn bij kanker. In de pregabalinegroep ondervond een significant groter proportie van de patiënten een daling >30% op de VAS schaal, dan in de fentanyl groep: pregabaline: 73%, (95% CI 60% tot 84%); fentanyl: 37%, ( 95% CI 25% tot 50%), p<0,001. Tevens was de gemiddelde percentage van pijn verandering significant groter in de pregabaline groep: pregabaline: 46%, (95% CI 40% tot 53%); fentanyl: 22%, (95% CI 15% tot 30%), p<0,001.

 

Mercadante (2013) beschrijft het effect van de combinatie pregabaline plus morfine versus alleen morfine op pijn in patiënten met een vergevorderd stadium van kanker. Pijnintensiteit is na vier weken behandeling niet significant lager in de pregabaline plus morfinegroep (NRS±SD: 3,5±1,9) dan in de morfinegroep (2,7 ± 1,8) p=0,29.

 

Garassino (2013) beschrijft dat er geen significant verschil wordt gevonden in afname van pijnintensiteit tussen de beide groepen. In de oxycodon plus ophoging pregabalinegroep ervoer 77% van de patiënten een minstens 33% daling in pijnintensiteit; in de pregabaline plus ophoging oxycodongroep was dit 64%; p=0,25.

 

Mishra (2012) beschrijft in een RCT dat de effectiviteit van amitriptyline op neuropatische pijn bij behandeling gedurende vier weken gelijk was aan die van gabapentine en placebo, terwijl de pregabalinegroep in week drie en vier een significant lagere pijnscore aangaf. In alle vier de groepen vindt een significante daling van pijnscores plaats over tijd.

 

Bijwerkingen

Bennett (2013) beschrijft dat duizeligheid, slaperigheid, hoofdpijn, vermoeidheid, droge mond, misselijkheid, ataxie, tremor, perifeer oedeem, gewichtstoename, wazig zien en obstipatie voorkomen. Dit is ook in overeenkomst met de bijsluiter van pregabaline.

 

Raptis (2013) beschrijft dat er significant meer bijwerkingen worden gezien in de fentanylgroep (57%), dan in de pregabalinegroep (27%), p<0,009. Tevens stoppen er meer patiënten met de studie wegens bijwerkingen in de fentanylgroep (17%) dan in de pregabalinegroep (5%), p=0,04. De meest gerapporteerde bijwerkingen in de fentanylgroep waren (incidentie wordt niet vermeld): slaperigheid en misselijkheid.

 

Mercadante (2013) beschrijft dat er geen verschil wordt gevonden in de incidentie van de volgende bijwerkingen in de pregabaline plus morfine versus de placebogroep: misselijkheid, overgeven, duizeligheid, verwarring, droge mond en obstipatie.

 

Nishihara (2013) beschrijft dat in alle drie de groepen duizeligheid en slaperigheid als bijwerkingen worden gerapporteerd. De frequenties van de bijwerkingen en de verhouding per groep worden echter niet vermeld.

 

Garassino (2013) beschrijft dat de incidentie van bijwerkingen (obstipatie, slaperigheid, verwarring, jeuk misselijkheid) niet significant verschilde tussen de groepen.

 

Mishra (2012) beschrijft dat de incidentie van bijwerkingen gelijk was in de vier groepen, in week vier waren er zelfs significant meer bijwerkingen in de placebogroep.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (onduidelijkheid in randomisatie procedures en allocatie concealment, vroegtijdig afbreken studie waardoor power-issues); tegenstrijdige resultaten (inconsistentie); het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Deelvraag 2: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met antidepressiva te worden behandeld?

Beschrijving studies

Antidepressiva algemeen

Jongen (2013) bestudeert in een systematische review het wetenschappelijk bewijs voor de gunstige effecten en bijwerkingen van farmaceutische behandeling van neuropatische pijn bij kanker. Onder andere wordt het effect van antidepressiva in deze review bestudeerd. Er worden in totaal 30 artikel geïncludeerd, waarvan er vijf (n=189, in behandelgroep n=95) de effecten van antidepressiva (amitriptyline, vier studies en venlafaxine, één studie) beschreven. Opvallend was dat duloxetine niet geïncludeerd was in de zoekopdracht. De primaire uitkomstmaat was de absolute risk benefit (ARB): ofwel het aantal patiënten met een gedefinieerde mate van pijnverlichting gedeeld door het totale aantal patiënten in de behandelgroep. De secundaire uitkomstmaat was de absolute rik harm (ARH): de fractie patiënten die gestopt was met de studie wegens bijwerkingen.

 

Bennett (2010) is een systematische review die het effect van adjuvante analgetica (antidepressiva en anti-epileptica) op neuropatische pijn bij kanker beschrijft. In deze review worden acht studies geïncludeerd, waarvan twee de effectiviteit van antidepressiva beschrijven (één studie amitriptyline (Mercandante, 2002), n=15; één studie imipramine (Walsh, 1986), n=69; beide gerandomiseerde gecontroleerde trials (RCTs)).

 

Serotonin Reuptake Inhibitors Venlafaxine

Durand (2011) beschrijft in een gerandomiseerde gecontroleerde trial (RCT) in 48 patiënten de effecten van venlafaxine op oxaliplatine-geinduceerde neuropatische pijn. De patiënten kregen één uur vooraf aan de eerste oxaliplatine chemotherapie ofwel 50mg venlafaxine of placebo en vervolgens 37,5mg vertraagde afgifte venlafaxine of placebo eenmaal daags van dag 2 tot 11. Pijn werd gemeten middels de Numeric Rating Scale (0 tot 10).

 

Duloxetine

Smith (2013) beschrijft in een gerandomiseerde cross-over trial in 231 patiënten met chemotherapie-geïnduceerde neuropathie het effect van duloxetine 60mg 1dd versus placebo gedurende vijf weken op neuropatische pijn. In de eerste randomisatieperiode maken 88 patiënten in de duloxetinegroep en 99 patiënten in de placebogroep de eerste studie periode van vijf weken af. Na een washout periode van drie weken start de tweede studieperiode. Deze wordt door 81 patiënten in de behandelgroep en 74 in de placebogroep afgemaakt. Er is meer uitval in de duloxetinegroep dan in de placebogroep wegens bijwerkingen. Pijn werd gemeten volgens de Brief Pain Inventory (BPI), intensiteit gemeten op een schaal van 0 tot 10.

 

Tricyclische Antidepressiva Amitriptyline

Banerjee (2013) beschrijft een open-label RCT in 88 patiënten met neuropatische pijn bij kanker de effectiviteit van gabapentine versus amitriptyline op pijn. Patiënten worden gerandomiseerd naar tramadol 150 tot 200 mg plus gabapentine getitreerd van 600 tot 1800 mg oraal (n=48) of tramadol 150 tot 200 mg plus amitriptyline getitreerd van 25 tot 100 mg oraal (n=40). De patiënten worden gedurende zes maanden gevolgd. Pijn wordt gemeten volgens de Visual Analogue Scale (VAS, 0 tot 10).

 

Mishra (2012) beschrijven een gerandomiseerde dubbelblinde studie die de effectiviteit van amitriptyline, gabapentine en pregabaline vergelijkt bij patiënten met neuropatische pijn bij kanker. Er werden 120 patiënten geïncludeerd, 30 per groep, die ofwel amitriptyline 50 tot 100 mg/dag, ofwel pregabaline 150 tot 600 mg/dag, ofwel gabapentine 600 tot 1800 mg/dag, ofwel placebo, gedurende vier weken oraal kregen. Pijn werd gemeten middels de VAS (0 tot 10).

 

Kautio (2008) beschrijft een gerandomiseerde geblindeerde trial, waarin de effectiviteit van amitriptyline wordt bestudeerd bij patiënten met neuropatische pijn geïnduceerd door chemotherapie. Er worden 44 patiënten geïncludeerd en uiteindelijk 17 gerandomiseerd voor de amitriptylinegroep (10 mg/dag, titreren naar max 50 mg/dag) en 16 voor placebo. Patiënten werden gedurende acht weken behandeld. Pijn werd gemeten volgens de Verbal Rating Scale (0 tot 5).

 

Imipramine

Young-Chang (2009) beschrijft een gerandomiseerde gecontroleerde trial waarin de effectiviteit van gabapentine plus imipramine, versus enkel gabapentine of enkel imipramine wordt vergeleken op neuropatische pijn bij kanker. Patiënten worden gerandomiseerd vier groepen: 1) gabapentine 200 mg + imipramine 10 mg tweemaal daags (n=14), 2) gabapentine 200 mg tweemaal daags (n=14), 3) gabapentine 400 mg tweemaal daags (n=12), 4) imipramine 10 mg tweemaal daags (n=12). Bij aanvang van de studie en zeven dagen na aanvang van de behandeling werd de pijn gemeten volgens een 0 tot 10 NRS.

 

Nishihara (2013) beschrijft een gerandomiseerde gecontroleerde trial waarin de effectiviteit van een antidepressivum plus anti-epilepticum versus alleen een anti- epilepticum op pijn bij botmetastasen wordt getest. Patiënten worden gerandomiseerd voor een behandeling met alleen pregabaline (50 mg driemaal daags, n=12), pregabaline plus imipramine (25 mg driemaal daags plus 5 mg tweemaal daags, n=12) en pregabaline plus mirtazapine (25 mg driemaal daags plus 7,5 mg tweemaal daags, n=13) gedurende 14 dagen. Pijn wordt dagelijks gemeten volgens een 0-10 NRS.

 

Resultaten

Antidepressiva algemeen

Pijnintensiteit

Jongen (2013) bestudeert in een systematische review het wetenschappelijk bewijs voor de gunstige effecten en bijwerkingen van farmaceutische behandeling van neuropatische pijn bij kanker. De gemiddelde ARB voor antidepressiva, geschat op basis van vijf RCTs, was 0,55 (95% BI: 0,40 tot 0,69). De gemiddelde afname van pijn gemeten op de pijnschaal was 25% met antidepressiva.

 

Bennett (2010) beschrijft dat de twee geïncludeerde RCT bewijs leveren dat de toevoeging van een antidepressivum aan opioiden bij pijn bij kanker binnen vier tot acht dagen leidt tot een afname van pijn. Echter is een pijnafname op een 0 tot 10 schaal van

>1 onwaarschijnlijk, wat vraagtekens zet bij de klinische relevantie van de verbetering van pijnklachten.

 

De in Bennett (2010) geïncludeerde RCT Mercadante (2002) vergelijkt behandeling met een opioïd en amitriptyline 50 mg eenmaal daags, gedurende 14 dagen met een opioïd plus placebo. Pijnintensiteit wordt met een 0 tot 10 Numeric Rating scale gemeten. Alhoewel de ergste pijn significant lager is in de amitriptylinegroep (7,0 vs. 7,9 p=0,035) versus placebo, is de gemiddelde pijn niet lager (4,7 vs. 5,4, p>0,05). Tevens is de mate van pijn verlichting (gemeten met 0 tot 10 schaal) niet significant hoger in de amitriptyline groep: 3,5 vs. 2,3 p>0,05.

 

De andere in Bennet (2010) geïncludeerde RCT Walsh (1986) vergelijkt een behandeling van opioïd plus imipramine 50 tot 75mg/dag met enkel opioïd gedurende zeven dagen. Er worden geen getallen vermeld van pijnscores, maar wel dat pijnscores in beide groepen vergelijkbaar waren.

 

Bijwerkingen

Jongen (2013) bestudeert in een systematische review het wetenschappelijk bewijs voor de gunstige effecten en bijwerkingen van farmaceutische behandeling van neuropatische pijn bij kanker. De gemiddelde ARH was voor antidepressiva 0,13 (95% BI: 0,07 tot 0,21), ofwel gemiddeld 13% van de patiënten moesten stoppen met de medicatie wegens bijwerkingen.

 

Bennett (2010) beschrijft dat de incidentie van slaperigheid, verwardheid en een droge mond significant (p<0,05) hoger was in de groep patiënten die een antidepressivum kreeg in vergelijking met de groep die placebo kreeg.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met twee niveaus verlaagd gezien imprecisie (afname in pijnintensiteit niet klinisch relevant) en beperking in onderzoeksopzet (geen vergelijking met controlegroep in review Jongen, 2013).

 

Serotonin Reuptake Inhibitors Venlafaxine

Pijnintensiteit

Durand (2011) beschrijft in een gerandomiseerde gecontroleerde trial (RCT) in 48 patiënten de effecten van venlafaxine op oxaliplatine-geïnduceerde neuropatische pijn. Er waren significant meer patiënten in de venlafaxinegroep zonder neurotoxiciteit versus placebo: 31% vs. 5%, p=0,03. Venlafaxine was significant beter dan placebo in het verlichten van stekende pijn (p<0,001), pijn getriggerd door kou (p=0,06) en tevens was het algemeen functioneren van de patiënt beter in de venlafaxinegroep (p<0,001). Na drie maanden was de neuro-sensoire toxiciteit minder ernstig in de venlafaxine groep. Graad 3 toxiciteit was 0% in de venlafaxinegroep versus 33% bij placebo, p=0,03. Tevens was er meer graad 0 toxiciteit (ofwel geen toxiciteit) in de venlafaxinegroep: 39% vs. 6%, p=0,06.

 

Bijwerkingen

Durand (2011) beschrijft dat er geen ernstige (graad 3 tot 4) bijwerkingen werden gerapporteerd in de venlafaxinegroep. Wel waren graad 1 tot 2 bijwerkingen frequent: misselijkheid (43%) en asthenie (39%).

 

Amr (2010) beschrijft dat er vaker slaperigheid en duizeligheid werd gerapporteerd in de venlafaxine en gabapentinegroep in vergelijking met placebo, als was dit verschil niet significant. In de gabapentine en venlafaxinegroep klaagde ca. 50% van de patiënten over misselijkheid en 33% over overgeven binnen 24 uur na de ingreep. Er was geen verschil in incidentie hiervan tussen de behandelgroepen.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (onduidelijkheid over randomisatie methode); het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Duloxetine

Pijnintensiteit

Smith (2013) beschrijft in een gerandomiseerde cross-over trial in 231 patiënten met chemotherapie-geïnduceerde neuropathie het effect van duloxetine 60 mg eenmaal daags versus placebo gedurende vijf weken op neuropatische pijn. De patiënten in de duloxetinegroep beschreven een grotere afname in de gemiddelde pijn (gemiddelde verandering pijnscore: 1,06 (95% BI: 0,72 tot 1,40) versus placebo: 0,34 (95%BI: 0,01 tot 0,66), p=0,003. Het verschil in pijnscore voor en na behandeling was ook groter in de duloxetinegroep in vergelijking met placebo: 0,73 (95%CI 0,26 tot 1,20). In de duloxetinegroep rapporteerden 59% van de patiënten een afname van pijn, versus 38% in de placebogroep.

 

Bijwerkingen

Smith (2013) beschrijft dat er geen ernstige of matig-ernstige (graad 4 en 5) bijwerkingen werden gerapporteerd in de duloxetinegroep, wel waren er meer gemiddeld-ernstige (graad 3) bijwerkingen in de duloxetine (7%) versus placebogroep (3%). De meest voorkomende bijwerkingen waren vermoeidheid (7%), slapeloosheid (5%) en misselijkheid (5%).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met twee niveaus verlaagd gezien het geringe aantal patiënten (imprecisie); ongelijke uitval wegens bijwerkingen in de placebo- en behandelgroep en onduidelijkheid over of er een intention-to-treat analyse is uitgevoerd.

 

Tricyclische Antidepressiva Amitriptyline

Pijnintensiteit

Banerjee (2013) beschrijft in een open-label RCT de effectiviteit van amitriptyline versus

gabapentine op neuropatische pijn bij patiënten met pijn bij kanker. Op alle tijdstippen (zes maanden follow-up) wordt er geen verschil in pijnscores gemeten tussen de gabapentine- en amitriptylinegroep. Wel vindt in beide groepen een significante daling van pijnintensiteit plaats.

 

Mishra (2012) beschrijft in een RCT dat de effectiviteit van amitriptyline op neuropatische pijn bij behandeling gedurende vier weken gelijk was aan die van gabapentine en placebo, terwijl de pregabalinegroep in week drie en vier een significant lagere pijnscore aangaf. In alle vier de groepen vindt een significante daling van pijnscores plaats over tijd.

 

Kautio (2008) beschrijft een gerandomiseerde geblindeerde trial, waarin de effectiviteit van amitriptyline ten opzicht van placebo wordt bestudeerd bij patiënten met chemotherapie geïnduceerde neuropatische pijn. Er wordt geen verschil gevonden in pijnscore tussen de beide groepen na een behandeling van acht weken.

 

Bijwerkingen

Banjeree (2013) benoemt dat de incidentie van bijwerkingen niet verschilde tussen beide groepen: 12/40 bij gabapentine en 15/36 bij amitriptyline. Wel was er in de amitriptylinegroep significant vaker sprake van posturele hypotensie (9/36 vs. 2/40, p=0,02) en een droge mond (8/36 vs. 2/40, p=0,04).

 

Mishra (2012) beschrijft dat de incidentie van bijwerkingen gelijk was in de vier groepen, in de week vier waren er zelfs significant meer bijwerkingen in de placebogroep.

 

Kautio (2008) beschrijft de bijwerkingen niet expliciet. Wel wordt er genoemd dat er drie patiënten vroegtijdig met de studie gestopt waren wegens bijwerkingen, allen in de placebogroep.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met drie niveaus verlaagd naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet: het geringe aantal patiënten (imprecisie); hoge drop-out percentages; geen intention to-treat analyses.

 

Imipramine

Pijnintensiteit

Young-Chang (2009) beschrijft een gerandomiseerde gecontroleerde trial waarin de effectiviteit van gabapentine plus imipramine, versus enkel gabapentine of enkel imipramine wordt vergeleken op neuropatische pijn bij kanker. Na zeven dagen behandeling is de NRS significant (p=0,005) lager in de gabapentine- plus imipraminegroep (2, range 2 tot 3) versus de gabapentine 400 mg/dag (4,5 range 3 tot 6), gabapentine 800 mg/dag (4, range 3 tot 5) en imipramine (5 range 3 tot 6,5) groepen. Tevens is het aantal pijn episodes kleiner in de gabapentine- plus imipraminegroep (1, range 0 tot 2) versus de gabapentine 400mg/dag (3, range 3 tot 4), gabapentine 800 mg/dag (3,5 range 3,5 tot 4,5) en imipramine (4 range 3 tot 6) groepen (p<0,001) en is de totale dosering gebruikte opioïd rescue medicatie dan ook lager (p=0,008).

 

Nishihara (2013) beschrijft een gerandomiseerde gecontroleerde trial waarin de effectiviteit van een antidepressivum plus anti-epilepticum versus alleen een anti- epilepticum op pijn bij botmetastasen wordt getest. Vanaf dag drie zijn de pijnscores in de pregabaline- plus imipraminegroep en de pregabaline- plus mirtazapinegroep significant lager dan in de pregabalinegroep en dit blijft het geval tot dag 14 (einde follow-up).

 

Bijwerkingen

Young-Chang (2009) beschrijft in de imipraminegroep milde slaperigheid bij 4/12 patiënten, milde duizeligheid bij 1/12 patiënt en misselijkheid bij 1/12 patiënt. In de imipramine- plus gabapentinegroep hebben 5/14 patiënten last van milde duizeligheid en 1/14 van misselijkheid. In de gabapentine 800 mg/dag -groep wordt significant meer duizeligheid (mild en ernstig) gezien dan in de overige drie groepen.

 

Nishihara (2013) beschrijft dat in alle drie de groepen duizeligheid en slaperigheid als bijwerkingen worden gerapporteerd. De frequenties van de bijwerkingen en de verhouding per groep worden echter niet vermeld.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met 3 niveaus verlaagd naar zeer laag gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (blindering onduidelijk, geen informatie over eventuele loss to follow-up) en het geringe aantal patiënten (imprecisie).

 

Deelvraag 3: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met NMDA receptorantagonisten te worden behandeld?

Beschrijving studies

Ketamine

Voor de vergelijking van ketamine versus placebo (als aanvulling op therapie met opioïden) werd de Cochrane review van Bell (2012) als uitgangspunt genomen. Voor deze review werd van 1966 tot mei 2012 gezocht in de Cochrane library, Medline en Embase. Twee Randomized Controlled Trials (RCTs) van volwassenen met kanker en pijn bij behandeling met opioïden werden geïncludeerd. Studies waarbij patiënten al een NMDA-receptor antagonist gebruikten of vrijwilligers waren werden geëxcludeerd. Daarnaast werd de review van Bredlau (2013) meegenomen, een systematische review die de effectiviteit van ketamine op pijnintensiteit bij chronische pijn bij kanker bestudeert. Er werden in deze review vijf RCTs (en zes observationele studies en één case series) geïncludeerd. Twee RCTs waren dezelfde als bij Bell (2013), één was Hardy (2013) (zie hieronder) en twee waren RCTs die niet in Bell (2013) geïncludeerd omdat zij geen placebo- (maar actieve) controlegroep hadden en er “design flaws” waren. De reden om deze review te includeren was dat de bijwerkingen van ketamine op systematische wijze waren vastgelegd en beschreven in deze publicatie.

 

Om ook de meest recente literatuur mee te nemen is aan de hand van dezelfde selectiecriteria nog één additionele RCT die na mei 2012 is gepubliceerd geïncludeerd in deze literatuuranalyse: Hardy (2012). In deze RCT werden 185 patiënten geïncludeerd, waarvan er 93 werden gerandomiseerd voor een behandeling met ketamine en de overige 92 voor placebo. Ketamine werd in een opbouwschema van 100, 300 en 500 mg per 24 uur intraveneus toegediend. De dosering werd elke 24 uur verhoogd indien de toegediende dosis de pijn onvoldoende verlichtte (<2 punten verbetering op de BPI schaal). De patiënten waren gemiddeld 64 jaar oud en 51% was man. Daarnaast werd Salas (2012) geïncludeerd, een RCT die de effectiviteit van ketamine samen met morfine (n=11) versus morfine samen met placebo (n=9) op pijnintensiteit bestudeerden in patiënten met pijn bij kanker. Patiënten werden gedurende 48 uur gevolgd. Pijn werd gemeten aan de hand van de Numeric Pain Intensity Scale (NPIS 0 tot 10). Deze RCT werd voor de review van Bell (2012) gepubliceerd, maar niet meegenomen in de review omdat de controlegroep minder dan tien patiënten bevatte.

 

Resultaten

Pijnintensiteit

In de review van Bell (2012) wordt geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is aangaande het effect van ketamine als adjuvant van opioïden bij pijn bij kanker. Bredlau (2013) concludeert dat ketamine mogelijk een optie is voor de behandeling van hardnekkige chronische pijn bij kanker, maar dat er veel beperkingen in de bewijskracht hiervoor zijn. Hardy (2012) concludeert dat het gebruik van ketamine geen significante verbetering oplevert in pijnintensiteit in vergelijking met placebo als adjuvant bij opioïden gebruik bij pijn bij kanker. Eenzelfde conclusie werd getrokken uit de RCT van Salas (2012) (niet geïncludeerd in de review van Bell omdat één van de groepen minder dan tien patiënten bevatte. In deze laatste studie wordt gesuggereerd dat er responders van non-responders te onderscheiden zijn: 4 van de 11 patiënten hadden een afname van >3 punten op de VAS schaal.

 

In de review van Bell (2012) wordt geconcludeerd dat ketamine een belangrijk, maar zeker geen perfect, middel is voor de behandeling van refractaire pijn bij patiënten met kanker. En dat de literatuur het overwegen van toevoegen van ketamine ondersteunt.

 

Bijwerkingen

Er werden geen studies gevonden over de bijwerkingen van esketamine.

 

Bredlau (2013) geeft een overzicht van de meest voorkomende bijwerkingen van ketamine en de incidentie hiervan: slaperigheid (45%), misselijkheid/overgeven (33%), obstipatie (31%), gevoel van dronkenschap (46%), hallucinaties (14%), duizeligheid (12%), depersonalisatie / derealisatie (30%), injectie-gerelateerde complicaties (bij subcutane toediening, 11%), vermoeidheid (23%). De volgende bijwerkingen worden ook genoemd maar is de genoemde incidentie minder dan 15 cases, dus de incidentie in percentage niet goed te bepalen: nystagmus, anorexie, verwarring, verhoogde bloeddruk, hypoxie, arritmieën, dysurie/urineretentie, spraakproblemen, pruritus, geheugenproblemen, droom stoornissen, angst, zwakte van de benen, agitatie, spasmen, diplopie, dysfagie en steriele abcessen.

 

Hardy (2012) beschrijft meer en ernstigere “adverse events” in de ketaminegroep versus placebo. De incidence rate ratio van adverse events was 1,95 95% BI 1,46 tot 2,61 p<0,001 voor de ketamine groep. Tevens was de odds ratio (OR) voor het ervaren van de ernstigere adverse events 1,09 95% BI 1,00 tot 1,18 p=0,039. De meest voorkomende bijwerkingen waren: irritatie injectieplaats (intraveneuze toediening), slaperigheid, duizeligheid en cognitieve verstoring. In de ketaminegroep werd tevens een significante toename in psychotoxiciteit over tijd gemeten ten opzichte van placebo.

 

Salas (2012) beschrijft dat de incidentie van de volgende bijwerkingen niet significant verschilt tussen de interventiegroep en de controlegroep: vermoeidheid, misselijkheid, depressie, angst, slaperigheid, eetlust, kortademigheid en algemeen welbevinden.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is voor Ketamine met drie niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet; extrapoleerbaarheid (bias ten gevolge van indirectheid); het geringe aantal patiënten (imprecisie) in de review enerzijds en hoger dan geanticipeerde drop-out in de RCT anderzijds.

 

Deelvraag 4: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met overige adjuvante analgetica te worden behandeld?

Beschrijving studies

Cannabinoïden

Als uitgangsartikel werd de systematische review van Campbell (2001) gebruikt. Deze

review beschrijft de literatuur die de effectiviteit van cannabinoïden bij pijn bestudeert.

In een submodule wordt de effectiviteit van cannabinoïden bij pijn bij kanker

beschreven. In totaal worden er vijf studies (vier papers), cross-over studies die het effect van cannabinoïden vergelijken met placebo, codeïne of secobarbital bij patiënten met pijn bij kanker. Alle geïncludeerde studies hebben kleine (n=10-37) patiënt- aantallen en een korte (zes tot zeven uur) follow-up tijd.

 

Tevens is een randomized controlled trial: Johnson (2013) geïncludeerd, die de effectiviteit van tetrahydrocannabinol:cannabidiol (THC:CBD) versus THC versus placebo bestudeert. Er werden 177 patiënten (58 tot 60 per groep) in deze studie geïncludeerd. Pijn werd gemeten volgens de Numeric Rating Scale (NRS). Patiënten werden gedurende twee weken gevolgd.

 

Corticosteroïden

Als uitgangsartikel werd de systematische review van Paulsen (2013) gebruikt. In deze review werden vier studies geïncludeerd die de effectiviteit van corticosteroïden (methylprednisolon en dexamethason) op pijn bij kanker beschrijven. De geïncludeerde studies varieerden in patiënt grootte (n=40, 51, 173, 403) en follow-up tijd (vijf dagen, zeven dagen, acht weken en acht weken). Bij beoordeling van de kwaliteit van de studies werd de bewijskracht gegradeerd als zeer laag.

 

Paulsen (2014) is een RCT, die de effectiviteit van methylprednisolon 32mg versus placebo bestudeert in 47 patiënten (n=25 methylprednisolon) met pijn bij een gevorderd stadium van kanker. Patiënten worden gedurende zeven dagen behandeld en gevolgd. Pijn wordt gemeten met de Numeric Rating Scale (NRS) 0 tot 10 punten.

 

Daarnaast werden een viertal studies geïncludeerd die specifiek het effect van corticosteroïden op “pain flare” na radiotherapie beschreven. “Pain flare” werd hierbij gedefinieerd als een verschil in toename in ergste pijn van twee punten op een 11-punts pijnschaal in zonder een afname in gebruik van pijnstillers of een 25% toename in inname van pijnstillers zonder afname in ergste pijn score. Hierbij was de voorwaarde ook dat de ergste pijn score en/of de inname van pijnstillers weer normaliseerden naar baseline niveau (om onderscheid te maken met progressieve ziekte).

 

Chow (2007) beschrijft een prospectieve observationele studie met enkel een interventiegroep, waarin 33 patiënten met botmetastasen die radiotherapie krijgen minstens een uur van tevoren oraal dexamethason innemen. De incidentie van “pain flare” en de pijnintensiteit (middels de BPI 0 tot 10) werden gemeten gedurende tien dagen.

 

Hird (2009) beschrijft een prospectieve observationele studie met enkel een interventiegroep, waarin 62 patiënten met botmetastasen die radiotherapie krijgen van tevoren en drie dagen na de radiotherapie dexamethason oraal innemen. De incidentie van “pain flare” en de pijnintensiteit (middels de European Organization for Reserach and Treatment of Cancer (EORTC)) werden gemeten tot zes weken na de laatste radiotherapie behandeling. In totaal worden 41 patiënten geanalyseerd, die de volledige follow-up afmaken.

 

Mahmoud (2014) is een RCT die de effectiviteit van orale dexamethason (n=68) ter preventie van “pain flare” vergelijkt ten opzichte van geen profylaxe (n=79) bij patiënten met botmetastasen. Pijnintensiteit werd gemeten middels de BPI (0 tot 10). Patiënten werden tot tien dagen na de laatste radiotherapie behandeling gevolgd.

 

Yousef (2014) is een RCT die de effectiviteit van intraveneuze methylprednisolon (n=60) versus placebo (n=60) bestudeert bij patiënten met wervelmetastasen. De primaire uitgangsmaat is de incidentie van “pain flare”, daarnaast wordt ook de pijnintensiteit bestudeerd (NRS 0-10). De patiënten worden gedurende vier weken gevolgd.

 

Locaalanesthetica

Er werd één cross-over RCT geïncludeerd Sharma (2009). In deze studie werd het effect van intraveneuze lidocaïne toediening versus placebo op pijnintensiteit bestudeerd. Patiënten met opioïd-refractaire pijn bij kanker kregen een infuus met of lidocaïne of placebo en 14 dagen later een infuus met het andere. Er werden 62 patiënten geïncludeerd, waarvan er 50 beide behandelingen ondergingen en werden geanalyseerd. Pijnintensiteit werd gemeten met de Numeric Rating Scale (0 tot 10).

 

Resultaten

Cannabinoïden

Pijnintensiteit

Campbell (2001) concludeert in een systematische review waarin negen cross-over

studies (waarvan vijf bij patiënten met kanker) dat nociceptieve pijn in het beste geval even goed met 60mg codeïne als met een enkele dosis orale cannabinoïd kan worden behandeld. Er worden geen studies gevonden waarin de effectiviteit van gerookte cannabis wordt bestudeerd.

 

Johnson (2010) concludeert in een RCT in 177 patiënten dat de daling van NRS in de THC:CBD-groep (-1,37 95% BI niet weergegeven) significant meer is dan in de placebogroep (-0,69), p=0,014. Daarbij is er geen significant verschil tussen de daling in NRS score tussen de THC-groep (-1,01), p=0,25. In de THC: CBD-groep hadden 23 (43%) van alle patiënten een 30% daling in pijnscore (responders), in de THC-groep waren dit 12 (23%) mensen en 12 (21%) in de placebogroep. Er waren significant meer responders in de THC:CBD-groep vergeleken met placebo: odds ratio: 2,81 (95% BI 1,22 tot 6,50 p=0,006). Er werden geen verschillen tussen de groepen gezien voor gebruik van medicatie van doorbraakpijn.

 

Bijwerkingen

Campbell (2001) concludeert in een systematische review waarin negen cross-over studies (waarvan vijf bij patiënten met kanker) dat slaperigheid (40%), sedatie en een verlaagde bloeddruk als bijwerkingen worden gerapporteerd bij studies met orale cannabinoïden.

 

Johnson (2013) concludeert in een RCT in 177 patiënten dat er meer misselijkheid en overgeven wordt gerapporteerd in de THC:CBD-groep versus placebo.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (geen duidelijkheid over randomisatie procedure in RCT); tegenstrijdige resultaten (inconsistentie); het geringe aantal patiënten (imprecisie); heterogeniteit van verschillende studies.

 

Corticosteroïden

Pijnintensiteit

De systematische review Paulsen (2013) beschrijft de effectiviteit van corticosteroïden (methylprednisolon en dexamethason) bij patiënten met pijn bij kanker in vier gerandomiseerde studies. Een cross-over studie liet een significante afname in pijnintensiteit zien. In een ander RCT had het toevoegen van corticosteroïden aan andere analgetica geen effect. Twee studies rapporteerden het effect op pijn niet adequaat (geen vermelding van pijnscores). Een van deze studies vermeldde dat er geen effect was op pijn terwijl de andere een significante afname in pijn rapporteerde.

 

Paulsen (2014) is een RCT, die de effectiviteit van methylprednisolon 32mg versus placebo bestudeert in patiënten met pijn bij een gevorderd stadium van kanker gedurende zeven dagen. Er werd na zeven dagen geen verschil gezien in pijnintensiteit: gemiddeld verschil in NRS in methylprednisolongroep: -1,16 (-1,96 tot -0,35), placebo: - 0,68 (-1,28 tot -0,08), p=0,50.

 

Wat betreft de “pain flare” na radiotherapie, Chow (2007) beschrijft dat 8/33 (24%, 95% BI: 10 tot 39%) van de patiënten die dexamethason kregen “pain flare” ontwikkelden. Daarnaast daalden zowel de ergste (met 3,2 punten), gemiddelde (met 1,8 punten) als huidige pijn (met 0,9 punten) op dag tien in vergelijking met baseline, als wordt er niet gerapporteerd of deze behandeling wel of niet significant was.

 

Hird (2009) beschrijft dat 9/41 (22%, 95% BI: 11 tot 38%) patiënten een “pain flare” ontwikkelden na profylactische behandeling met orale dexamethason voor en na radiotherapie. De pijnintensiteit was zes weken na behandeling (45,6 ± 30,0) lager dan bij baseline (63,4 ± 24,8 p=0,01).

 

Mahmoud (2014) beschrijft dat in de dexamethasonegroep 11 (16%) patiënten “pain flare” ontwikkelden, versus 30 (38%) in de groep die geen corticosteroïd kreeg (p=0,0033).

 

Yousef (2014) beschrijft dat de gemiddelde, ergste en huidige pijn significant verschilde tussen de methylprednisolon- en de placebogroep na twee (p=0,037) en vier weken (p=0,025). De incidentie van “pain flare” was lager in de methylprednisolon (7%) groep, vergeleken met de placebo (20%) groep (p<0,05).

 

Bijwerkingen

De systematische review Paulsen (2013) beschrijft de effectiviteit van corticosteroïden (methylprednisolon en dexamethason) bij patiënten met pijn bij kanker in vier gerandomiseerde studies. Twee van de geïncludeerde studies hebben een follow-up tijd van acht weken; bij deze studies werden significant meer bijwerkingen bij de corticosteroïdgroep gezien in vergelijking met placebo: gastro-intestinale bijwerkingen (waaronder overgeven), hypocalciemie, anemie, hyperglycemie en cardiovasculaire bijwerkingen. Bij studies met een korte follow-up periode (vijf tot zeven dagen) waren de bijwerkingen vergelijkbaar in de corticosteroïd en placebogroep.

 

Paulsen (2014) is een RCT, die de effectiviteit van methylprednisolon 32 mg versus placebo bestudeert in patiënten met pijn bij een gevorderd stadium van kanker gedurende zeven dagen. Er werd geen significant verschil gevonden in de incidentie van bijwerkingen tussen de corticosteroïd- en placebogroep. Wel was de mate van misselijkheid (methylprednisolon groep: -16,7 (-27,0 tot -6,3), placebo: 3,3(-4,5 tot 11,1), p=0,003) en anorexie (methylprednisolongroep: -24,0 (-37,5 tot -10,5), placebo: 1,5 (-8,1 tot 11,2), p=0,001) lager in de prednisolongroep. Deze twee parameters werden gemeten met de Eastern Cooperative Oncology Performance Status, schaal 0 tot 100.

 

Chow (2007) rapporteert dat geen patiënten klaagden over gastro-intestinale problemen, stemmingsstoornissen of slaapproblemen.

 

Hird (2009) beschrijft dat er geen gastro-intestinale bijwerkingen werden gerapporteerd in de 41 patiënten die werden behandeld met orale dexamethason. Er was geen significant verschil op baseline en na zes weken in vermoeidheid, misselijkheid/ overgeven, dyspneu, slapeloosheid, verlies van eetlust, obstipatie of diarree.

 

Mahmoud (2014) beschrijft dat hoewel de bijwerkingen werden bijgehouden, er geen bijwerkingen van dexamethason zijn gerapporteerd.

 

Yousef (2014) beschrijft dat hoewel de bijwerkingen werden bijgehouden, er geen bijwerkingen van methylprednisolon zijn gerapporteerd.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet; tegenstrijdige resultaten (inconsistentie); extrapoleerbaarheid (bias ten gevolge van indirectheid); het geringe aantal patiënten (imprecisie); publicatiebias.

 

Locaalanesthetica

Pijnintensiteit

Sharma (2009) beschrijft in een cross-over RCT dat de pijnintensiteit significant meer daalde na een lidocaïne injectie (6,34 ± 1,73) dan na een injectie met placebo (2,30 ± 2,40 p voor verschil <0,001). Tevens hield de pijnstillend effect langer aan: 9,34 ± 2,58 dagen in de lidocaïnegroep versus 3,82 ± 1,87 dagen in de placebogroep (p voor verschil <0,001); en was de gemiddelde pijnintensiteit in die periode lager in de lidocaïne (1,44 ± 1,43) dan in de placebogroep (5,20 ± 2,25 p voor verschil <0,001). Na de lidocaïne injectie werden er tevens minder vaak medicijnen voor doorbraakpijn gebruikt: 1,45 ± 0,20 doses per dag in de lidocaïnegroep versus 1,76 ± 0,25 in de placebogroep (p voor verschil 0,01).

 

Bijwerkingen

Sharma (2009) beschrijft dat er geen significant verschil is in het aantal patiënten dat bijwerkingen rapporteerden na de lidocaïne (52%) of de placebo (36%) toediening (p=0,20). Wel ondervonden er meer patiënten na de lidocaïne toediening twee of meer bijwerkingen gelijktijdig (20%) vergeleken met de placebo (2%) toediening (p=0,006). De gerapporteerde bijwerkingen waren tinnitus, gevoelloosheid rond de mond, sedatie, licht gevoel in het hoofd en hoofdpijn; de incidentie werd niet beschreven.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat pijnintensiteit is met 1 niveau verlaagd gezien het geringe aantal patiënten (imprecisie).

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht.

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte pijnintensiteit een voor de besluitvorming kritieke uitkomstmaat; en bijwerkingen voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (OVID), Embase and Cochrane is met relevante zoektermen gezocht naar systematic reviews, RCTs, cohort of case control studies over het gebruik van anti epileptica bij patiënten met pijn bij kanker.

 

Resultaten

Twaalf studies zijn opgenomen in de literatuuranalyse. Zie ook de evidence tabellen.

 

Deelvraag 1: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met anti-epileptica te worden behandeld?

Zoeken en selecteren

P: patiënten met kanker en pijn;

I: anti-epilepticum (pregabalin, valproate, phenytoin, carbamazepine, lamotrigin, topiramate, levetiracetam en oxcarbazepine);

C: 1) placebo; 2) ander adjuvant analgeticum;

O: pijnintensiteit gemeten met een Visual Analogue Scale en/of Numeric Rating Scale.

 

De literatuurzoekactie leverde 189 treffers op.

 

Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • systematische review of vergelijkend onderzoek;
  • vergelijking van gabapentin met placebo, pregabalin, valproate, phenytoin, carbamazepine, lamotrigin, topiramate, levetiracetam of oxcarbazepine;
  • rapportage van pijnintensiteit.

 

Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 36 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 24 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en 12 studies definitief geselecteerd.

 

Twaalf studies zijn opgenomen in de literatuuranalyse. Zie ook de evidence tabellen.

 

Deelvraag 2: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met antidepressiva te worden behandeld?

Zoeken en selecteren

P: patiënten met kanker en pijn;

I: antidepressivum (TCA; SNRI; SSRI; amitriptyline; nortriptyline; duloxetine; imipramine; doxepine; venlafaxine; bupropion; citalopram; clomipramine; desipramine; fluoxetine; mirtazepine; paroxetine; sertraline);

C: 1) placebo; 2) ander adjuvant analgeticum;

O: pijnintensiteit gemeten met een Visual Analogue Scale en/of Numeric Rating Scale.

 

De literatuurzoekactie leverde 208 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • systematische review, of origineel vergelijkend onderzoek;
  • er wordt gekeken naar de effectiviteit van een antidepressivum als adjuvant analgeticum;
  • pijnintensiteit wordt gemeten;
  • patiënten met pijn bij kanker.

 

Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 21 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 11 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en tien studies definitief geselecteerd.

 

Tien studies zijn opgenomen in de literatuuranalyse. Zie ook de evidence tabellen.

 

Deelvraag 3: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met NMDA receptorantagonisten te worden behandeld?

Zoeken en selecteren

P: patiënten met kanker en pijn;

I: NMDA receptorantagonist (ketamine; memantine; amantadine; dextrometorphan);

C: 1) placebo; 2) ander adjuvant analgeticum;

O: pijnintensiteit gemeten met een Visual Analogue Scale en/of Numeric Rating Scale.

 

De literatuurzoekactie leverde 217 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: relevantie voor het beantwoorden van de uitgangsvraag, origineel onderzoek of een systematische review, overeenkomst tussen de studiepopulatie en de patiëntgroep voor wie de richtlijn bedoeld is, overeenkomst tussen de uitgangsmaten van de studie en de gekozen uitgangsmaten. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 20 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 17 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en vier studies definitief geselecteerd.

Voor ketamine zijn twee reviews en twee RCTs opgenomen in de literatuuranalyse.

 

Deelvraag 4: Op welke wijze dient pijn bij patiënten met kanker met overige adjuvante analgetica te worden behandeld?

Zoeken en selecteren

P: patiënten met kanker en pijn;

I: local anesthetic; cannabinoid; lidocaine; capsaicin; BTX-A; botulinumtoxin; corticosteroid; dexamethasone;

C: 1) placebo; 2) ander adjuvant analgeticum;

O: pijnintensiteit gemeten met een Visual Analogue Scale en/of Numeric Rating Scale.

 

De literatuurzoekactie leverde 696 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • systematische reviews, gerandomiseerde, gecontroleerde studies en observationele studies;
  • waarin de effectiviteit van locale analgetica, cannabinoïden, lidocaïne, capsaicine, BTX/A, botuline toxine, corticosteroïden, wordt bestudeerd op pijnintensiteit;
  • met als controlegroep placebo of een ander analgeticum;
  • het middel moet primair als analgeticum worden voorgeschreven;
  • bij patiënten met pijn bij kanker;
  • follow-up tijd onbepaald;
  • artikel moet relevant zijn voor de Nederlandse klinische praktijk, dat wil zeggen, het beschreven analgeticum moet in Nederland verkrijgbaar zijn.

 

Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 46 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 36 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en tien studies definitief geselecteerd.

  1. Amr YM, Yousef AA. Evaluation of efficacy of the perioperative administration of Venlafaxine or gabapentin on acute and chronic postmastectomy pain. Clin J Pain 2010;26(5):381-5.Banerjee M, Pal S, Bhattacharya B, et al. A comparative study of efficacy and safety of gabapentin versus amitriptyline as coanalgesics in patients receiving opioid analgesics for neuropathic pain in malignancy. Indian J Pharmacol 2013;45(4):334-8.
  2. Bell RF, Eccleston C, Kalso EA. Ketamine as an adjuvant to opioids for cancer pain. [Review][Update of Cochrane Database Syst Rev. 2003;(1):CD003351. Cochrane Database Syst Rev 2012;11:CD003351.
  3. Bennett MI, Laird B, van LC, et al. Pregabalin for the management of neuropathic pain in adults with cancer: a systematic review of the literature. Pain Med (USA) 2013;14(11):1681-8.
  4. Bennett MI. Effectiveness of antiepileptic or antidepressant drugs when added to opioids for cancer pain: systematic review. [Review]. Palliative Med 2011;25(5):553-9.
  5. Bredlau AL, Thakur R, Korones DN, et al. Ketamine for pain in adults and children with cancer: a systematic review and synthesis of the literature. Pain Med (USA) 2013;14(10):1505-17.
  6. Bruera E, Roca E, Cedaro L, et al. Action of oral methylprednisolone in terminal cancer patients: a prospective randomised double-blind study. Cancer Treatm Rep 1985;69:751-4.
  7. Bruera E, Ripamonti C, Brenneis C, et al. A randomized double-blind crossover trial of intravenous lidocaine in the treatment of neuropathic cancer pain. Journal of pain and symptom management 1992;7(3):138-40.
  8. Campbell FA, Tramèr MR, Carroll D, et al. Are cannabinoids an effective and safe treatment option in the management of pain? A qualitative systematic review. Bmj 2001;323(7303):13-6.
  9. Chen ML, Chang HK. Physical symptom profiles of depressed and nondepressed patients with cancer. Palliative Medicine 2004;18:712-718.
  10. Chow E, Loblaw A, Harris K, et al. Dexamethasone for the prophylaxis of radiation-induced pain flare after palliative radiotherapy for bone metastases: a pilot study. Supportive Care Cancer 2007;15(6):643-7.
  11. Cleeland CS, Body JJ, Stopeck A, et al. Pain outcomes in patients with advanced breast cancer and bone metastases: results from a randomized, double-blind study of denosumab and zoledronic acid. Cancer 2013;119(4):832-8.
  12. Della Cuna GR, Pellegrini A, Piazzi M. Effect of methylprednisolone sodium succinate on quality of life in preterminal cancer patients: a placebo-controlled, multicenter trial. Eur J Cancer Clin Oncol 1989;25:1817-21. Durand JP, Deplanque G, Montheil V, et al. Efficacy of venlafaxine for the prevention and relief of oxaliplatin-induced acute neurotoxicity: results of EFFOX, a randomized, double-blind, placebo-controlled phase III trial. Ann Oncol 2012;23(1):200-5.
  13. Durand JP, Deplanque G, Montheil V, et al. Efficacy of venlafaxine for the prevention and relief of oxaliplatin-induced acute neurotoxicity: results of EFFOX, a randomized, double-blind, placebo-controlled phase III trial. Ann Oncol 2012;23(1):200-5
  14. Elleman A, Sjogren K, Banning E, et al. Trial of intravenous lidocaine on painful neuropathy in cancer patients. Clin J Pain 1989;5:291-294.
  15. Fassoulaki A, Sarantopoulos C, Melemeni A, et al. Regional block and mexiletine: the effect on pain after cancer breast surgery. Regional anesthesia and pain medicine 2001;26(3):223-8.
  16. Garassino MC, Piva S, La VN, et al. Randomised phase II trial (NCT00637975) evaluating activity and toxicity of two different escalating strategies for pregabalin and oxycodone combination therapy for neuropathic pain in cancer patients. PLoS ONE [Electronic Resource] 2013;8(4):e59981.
  17. Glover J, Dibble SL, Dodd MJ, Miakowski C. Mood states of oncology outpatients: does pain make a difference? J Pain Symptom Manage 1995; 10: 120-128.
  18. Greenberg HS, Kim JH, Posner JB. Epidural spinal cord compression from metastatic tumor: results with a new treatment protocol. Ann Neurology 1980;8:361-6.
  19. Hanks GW, Trueman T, Twycross RG. Corticosteroids in terminal cancer. Postgraduate Med J 1983;59:702-6.
  20. Hardy JR, Rees E, Ling J, et al. A prospective survey of the use of dexamethasone on a palliative care unit. Palliat Med 2001;15:3-8.
  21. Hardy J, Quinn S, Fazekas B, et al. Randomized, double-blind, placebo-controlled study to assess the efficacy and toxicity of subcutaneous ketamine in the management of cancer pain. Journal of clinical oncology 2012;30(29):3611-7.
  22. Hird A, Zhang L, Holt T, et al. Dexamethasone for the prophylaxis of radiation-induced pain flare after palliative radiotherapy for symptomatic bone metastases: a phase II study. Clinical Oncology (Royal College of Radiologists) 2009;21(4):329-35.
  23. Jackson K, Ashby M, Martin P, et al. Burst ketamine for refractory cancer pain: an open-label audit of 39 patients. Journal of pain and symptom management 2001;22(4):834-42.
  24. Ji RR, Woolf CJ. Neuronal plasticity and signal transduction in nociceptive neurons: implications for the initiation and maintenance of pathological pain. Neurobiol Dis. 2001; 8: 1-10
  25. Jimenez-Andrade JM, Mantyh PW. Bone Cancer Pain. Pain clinical updates. 2009;17:1-6
  26. Johnson JR, Lossignol D, Burnell-Nugent M, et al. An open-label extension study to investigate the long-term safety and tolerability of THC/CBD oromucosal spray and oromucosal THC spray in patients with terminal cancer-related pain refractory to strong opioid analgesics. Journal of Pain & Symptom Management 2013;46(2):207-18.
  27. Jongen JL, Huijsman ML, Jessurun J, et al. The evidence for pharmacologic treatment of neuropathic cancer pain: beneficial and adverse effects. [Review]. Journal of Pain & Symptom Management 2013;46(4):581-90. Jongen JL, Huijsman ML, Jessurun J, et al. The evidence for pharmacologic treatment of neuropathic cancer pain: beneficial and adverse effects. [Review]. Journal of Pain & Symptom Management 2013;46(4):581-90.
  28. Kautio AL, Haanpaa M, Saarto T, et al. Amitriptyline in the treatment of chemotherapy-induced neuropathic symptoms. Journal of Pain & Symptom Management 2008;35(1):31-9.
  29. Khojainova N, Santiago-Palma J, Kornick C, et al. Olanzapine in the management of cancer pain. J Pain Symptom Manage 2002; 23: 346-350.
  30. Lauretti GR, Lima IC, Reis MP, et al. Oral ketamine and transdermal nitroglycerin as analgesic adjuvants to oral morphine therapy for cancer pain management. Anesthesiology 1999;90(6):1528-33.
  31. Lussier D, Huskey AG, Portenoy RK. Adjuvant analgesics in cancer pain management. Oncologist 2004;9:571-91
  32. Mahmoud SM. The effect of systemic steroids on the incidence of bone pain flare with palliative Irradiation. Middle East J Cancer 2014;5(2):83-9.
  33. Mercadante S, Arcuri E, Tirelli W, et al. Analgesic effect of intravenous ketamine in cancer patients on morphine therapy: a randomized, controlled, double-blind, crossover, double-dose study. Journal of pain and symptom management 2000;20(4):246-52..
  34. Mercadante S, Arcuri E, Tirelli W, Villari P, Casuccio A. Amitriptyline in neuropathic cancer pain in patients on morphine therapy: a randomized placebo-controlled, double-blind crossover study. Tumori. 2002 May-Jun;88(3):239-42
  35. Mercadante S, Porzio G, Aielli F, et al. The effects of low doses of pregabalin on morphine analgesia in advanced cancer patients. Clin J Pain 2013;29(1):15-9.
  36. Mishra S, Bhatnagar S, Goyal GN, et al. A comparative efficacy of amitriptyline, gabapentin, and pregabalin in neuropathic cancer pain: a prospective randomized double-blind placebo-controlled study. American Journal of Hospice & Palliative Medicine 2012;29(3):177-82.
  37. Nishihara M, Arai YC, Yamamoto Y, et al. Combinations of low-dose antidepressants and low-dose pregabalin as useful adjuvants to opioids for intractable, painful bone metastases. Pain Phys 2013;16(5):E547-E552. Nishihara M, Arai YC, Yamamoto Y, et al. Combinations of low-dose antidepressants and low-dose pregabalin as Patt DB, Proper G, Reddy S. The neuroleptics as adjuvant analgetics. J Pain Symptom Manage 1994; 9: 446-453. useful adjuvants to opioids for intractable, painful bone metastases. Pain Phys 2013;16(5):E547-E552.
  38. Paulsen O, Aass N, Kaasa S, et al. Do corticosteroids provide analgesic effects in cancer patients? A systematic literature review. [Review]. Journal of Pain & Symptom Management 2013;46(1):96-105.
  39. Paulsen O, Kaasa S, Aass N, et al. Do methylprednisolone 32 mg provide pain relief, improve fatigue and appetite in cancer patients using opioids? A randomized, controlled trial. Eur J Cancer 2013;49:S270.
  40. Povedano M, Gascon J, Galvez R, et al. Cognitive Function Impairment in Patients with Neuropathic Pain Under Standard Conditions of Care. J Pain Symptom Manage 2007;33(1):78-89.
  41. Rao RD, Flynn PJ, Sloan JA, et al. Efficacy of lamotrigine in the management of chemotherapy-induced peripheral neuropathy: a phase 3 randomized, double-blind, placebo-controlled trial, N01C3. Cancer 2008;112(12):2802-8.
  42. Raptis E, Vadalouca A, Stavropoulou E, et al. Pregabalin vs. opioids for the treatment of neuropathic cancer pain: a prospective, head-to-head, randomized, open-label Study. Pain Pract 2014;14(1):32-42.
  43. Reddy S, Patt PB. The benzodiazepines as adjuvant analgetics. J Pain Symptom Manage 1994; 9: 510-514.
  44. Salas S, Frasca M, Planchet-Barraud B, et al. Ketamine analgesic effect by continuous intravenous infusion in refractory cancer pain: considerations about the clinical research in palliative care. J Palliat Med 2012;15:287-293.
  45. Sharma S, Rajagopal MR, Palat G, Singh C, Haji AG, Jain D. A phase II pilot study to evaluate use of intravenous lidocaine for opioid-refractory pain in cancer patients. Journal of Pain & Symptom Management 2009 Jan;37(1):85-93.
  46. Sjolund K-F, Yang R, Lee K-H, et al. Randomized Study of Pregabalin in Patients with Cancer-Induced Bone Pain. Pain Ther 2013;2(1):37-48.
  47. Smith EM, Pang H, Cirrincione C, et al. Effect of duloxetine on pain, function, and quality of life among patients with chemotherapy-induced painful peripheral neuropathy: a randomized clinical trial. JAMA 2013;309(13):1359-67.
  48. Soto E, Stewart DR, Mannes AJ, et al. Oral ketamine in the palliative care setting: a review of the literature and case report of a patient with neurofibromatosis type 1 and glomus tumor-associated complex regional pain syndrome. [Review]. American Journal of Hospice & Palliative Medicine 2012;29(4):308-17.
  49. Spiegel D, Sands, Koopman C. Pain and depression in patients with cancer. Cancer 1994; 74: 2570-2578.
  50. Swartjes M, Niesters M, Heij L, et al. Ketamine does not produce relief of neuropathic pain in mice lacking the ß- common receptor (CD131). PloS one 2013;8(8):e71326.
  51. Takahashi H, Shimoyama N. A prospective open-label trial of gabapentin as an adjuvant analgesic with opioids for Japanese patients with neuropathic cancer pain. Int J Clin Oncol. 2010; 15:46–51
  52. Tsavaris N, Kopterides P, Kosmas C, et al. Gabapentin monotherapy for the treatment of chemotherapy-induced neuropathic pain: a pilot study. Pain Med. 2008; 9: 1209–1216
  53. Vecht CJ, Haaxma-Reice H, Putten WL van, et al. Initial bolus of conventional versus high-dose dexamethasone in metastatic spinal cord compression. Neurology 1989;39:1255-7.
  54. Vilholm OJ, Cold S, Rasmussen L, et al. Effect of levetiracetam on the postmastectomy pain syndrome. Eur J Neurol 2008;15(8):851-7.
  55. Walsh TD, Controlled study of imipramine and morphine in chronic pain due to advanced cancer (published abstract). Proceedings of ASCO 1986; 237
  56. Watanabe S, Bruera E. Corticosteroids as adjuvant analgetics. J Pain Symptom Manage 1994;9:442-5.
  57. Yan PZ, Butler PM, Kurowski D, et al. Beyond neuropathic pain: Gabapentin use in cancer pain and perioperative pain. Clin J Pain 2013.
  58. Young-Chang P, Arai, Takako Matsubara, et al. Low-dose gabapentin as useful adjuvant to opioids for neuropathic cancer pain when combined with low-dose imipramine. Journal of Anesthesia 2010;24(3):407-410.
  59. Yousef AAA, El-mashad NM. Pre-emptive Value of Methylprednisolone Intravenous Infusion in Patients With Vertebral Metastasis. A Double-Blind Randomized Study. J Pain Symptom Manage 2014.
  60. Zaza C, Baine N. Cancer pain and psychosocial factors: a critical review of the literature. J Pain Symptom Manage 2002;24:526-542.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 06-12-2019

Laatst geautoriseerd  : 06-12-2019

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2025

Actualisatie

Deze richtlijn is goedgekeurd op 6 december 2019. De Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA) bewaakt samen met betrokken verenigingen de houdbaarheid van deze (modules van de) richtlijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld. De geldigheidstermijn van de richtlijn is maximaal 5 jaar na vaststelling. Indien de richtlijn dan nog actueel wordt bevonden, wordt de geldigheidsduur van de richtlijn verlengd.

 

Houderschap richtlijn
De houder van de richtlijn (NVA) moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen.
IKNL draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.


Juridische betekenis van richtlijnen
Een richtlijn is een kwaliteitsstandaard. Een kwaliteitsstandaard beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een kwaliteitsstandaard in het Register van Zorginstituut Nederland betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de kwaliteitsstandaard beschreven zorg verzekerde zorg is.
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Vereniging van Specialisten Ouderengeneeskunde
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse vereniging voor professionele palliatieve zorg

Algemene gegevens

Autoriserende/instemmende en bij de werkgroep betrokken verenigingen:

  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Vereniging voor Specialisten Ouderengeneeskunde
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse vereniging voor professionele palliatieve zorg

 

Financiering
Deze richtlijn c.q. module is gefinancierd door IKNL. De inhoud van de richtlijn c.q. module is niet beïnvloed door de financierende instantie.

Procesbegeleiding
IKNL (Integraal Kankercentrum Nederland) is het kennis- en kwaliteitsinstituut voor professionals en bestuurders in de oncologische en palliatieve zorg dat zich richt op het continu verbeteren van de oncologische en palliatieve zorg.
IKNL benadert preventie, diagnose, behandeling, nazorg en palliatieve zorg als een keten waarin de patiënt centraal staat. Om kwalitatief goede zorg te waarborgen ontwikkelt IKNL producten en diensten ter verbetering van de oncologische zorg, de nazorg en de palliatieve zorg, zowel voor de inhoud als de organisatie van de zorg binnen en tussen instellingen. Daarnaast draagt IKNL nationaal en internationaal bij aan de beleidsvorming op het gebied van oncologische en palliatieve zorg.

IKNL rekent het (begeleiden van) ontwikkelen, implementeren en evalueren van multidisciplinaire, evidence-based richtlijnen voor de oncologische en palliatieve zorg tot een van haar primaire taken. IKNL werkt hierbij conform de daarvoor geldende (inter)nationale kwaliteitscriteria. Bij ontwikkeling gaat het in toenemende mate om onderhoud (modulaire revisies) van reeds bestaande richtlijnen.

Doel en doelgroep

Doel

Een richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk. Deze richtlijn is zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en consensus. De richtlijn 'Pijn’ geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten met pijn bij kanker (zowel in de curatieve als de palliatieve fase) en beoogt hiermee de kwaliteit van de zorgverlening te verbeteren.

Hoewel de evidentie alleen is verzameld voor de diagnostiek en behandeling van pijn bij patiënten met kanker zijn de aanbevelingen ook grotendeels van toepassing voor patiënten met andere levensbedreigende aandoeningen.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met pijn zoals huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, medisch specialisten, apothekers, verpleegkundigen, verzorgenden, verpleegkundig specialisten, physician assistants, fysiotherapeuten, medisch maatschappelijk werkers, geestelijk verzorgers, GZ- en klinisch psychologen.

Indien in de richtlijn wordt gesproken over zorgverleners rondom de patiënt met pijn, worden, afhankelijk van de specifieke situatie van de patiënt, alle bovengenoemde professionals bedoeld.

De richtlijn is ook relevant voor zorgverleners van andere disciplines en vrijwilligers die werkzaam zijn in de palliatieve fase. De multidimensionele benadering van de patiënt in de palliatieve fase vergt immers een gezamenlijke, interdisciplinaire verantwoordelijkheid, zoals ook in het Kwaliteitskader palliatieve zorg Nederland is beschreven.

Samenstelling werkgroep

Alle werkgroepleden en klankbordleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke, beroeps- en patiëntenverenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines.
Het patiëntenperspectief is vertegenwoordigd door Patiëntenfederatie Nederland.
Bij de uitvoering van het evidence-based literatuuronderzoek is de kaderopleiding Palliatieve Zorg en een literatuuronderzoeker van IKNL en de voorzitter van de richtlijnwerkgroep betrokken geweest.

 

Werkgroepleden

  • Mw. prof. dr. M.H.J. van den Beuken-van Everdingen, internist, NIV
  • Dhr. dr. M.J.M.M. Giezeman †, anesthesioloog, NVA
  • Dhr. dr. A. de Graeff (voorzitter), internist-oncoloog en hospice-arts, Palliactief
  • Mw. drs. H. Klaren, klinisch geriater, NVKG
  • Mw. B. Kramp, verpleegkundig specialist, V&VN
  • Dhr. drs. M. Martens, specialist ouderengeneeskunde en consulent palliatieve zorg, Verenso
  • Mw. drs. M.J. Oortman, huisarts, SCEN-arts, palliatief consulent en hospice-arts, NHG
  • Dhr. drs. P. Oosterhof, poliklinisch apotheker, NVZA
  • Mw. prof.dr. A.K.L. Reyners, internist, NIV
  • Mw. M. Schielke, verpleegkundig pijnspecialist, V&VN
  • Mw. drs. M.C. Sieders, huisarts (waarnemend), SCEN-arts, palliatief consulent, NHG
  • Dhr. dr. M.F.M. Wagemans, anesthesioloog, NVA

 

Klankbordleden

  • Dhr. prof. dr. K.C.P. Vissers, anesthesioloog, NVA
  • Mw. drs. L. Bellersen, cardioloog, NVVC
  • Mw. drs. B.A. Brouwer, neuroloog/pijnspecialist NVN/pijnspecialist
  • Mw. M. Geerts, verpleegkundig specialist, V&VN
  • Dhr. drs. S.M. de Hosson, longarts, NVALT
  • Mw. drs. S. Visser, apotheker, KNMP
  • Mw. drs. R. Lammers, beleidsmedewerker, Patiëntenfederatie Nederland 

 

Ondersteuning

  • Mw. T.T.M. Bluemink-Holkenborg, secretaresse, IKNL
  • Mw. drs. M.G. Gilsing, adviseur (richtlijnen) palliatieve zorg, IKNL
  • Mw. dr. O.L. van der Hel, literatuuronderzoeker, IKNL
  • Prof.dr. J Kleijnen, epidemioloog, literatuuronderzoeker MUMC Maastricht/York
  • Mw. L.K. Liu, secretaresse, IKNL
  • Dhr. dr. R. Vernooij (i.s.m. de kaderopleiding Palliatieve Zorg), literatuuronderzoeker, IKNL

Belangenverklaringen

Om de beïnvloeding van de richtlijnontwikkeling of formulering van de aanbevelingen door conflicterende belangen te minimaliseren zijn de leden van werkgroep gemandateerd door de wetenschappelijke en beroepsverenigingen.

Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn. Een onafhankelijkheidsverklaring ‘Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling' zoals vastgesteld door onder meer de KNAW, KNMG, Gezondheidsraad, CBO, NHG en Orde van Medisch Specialisten is door de werkgroepleden bij aanvang en bij afronding van het traject ingevuld. De bevindingen zijn schriftelijk vastgelegd in de belangenverklaring en opvraagbaar via info@iknl.nl.

Inbreng patiëntenperspectief

De input van patiëntvertegenwoordigers is nodig voor de ontwikkeling van kwalitatief goede richtlijnen. Goede zorg voldoet immers aan de wensen en eisen van zowel zorgverlener als patiënt. Patiëntenfederatie Nederland is in het gehele richtlijntraject meegenomen en heeft plaats gehad in de klankbordgroep (zie ook de Samenstelling van de werkgroep).

Tijdens de landelijke consultatiefase heeft Patiëntenfederatie Nederland commentaar gegeven op de conceptrichtlijn en patiënten/naasten geraadpleegd via een referentenpanel voor onderzoeksaanvragen op het gebied van palliatieve zorg. Ook heeft de Patiëntenfederatie Nederland - naast NFK, nog andere patiëntenorganisaties benaderd voor het leveren van commentaar.

Patiëntenfederatie Nederland heeft tot slot de richtlijn goedgekeurd.

Patiënteninformatie gebaseerd op de richtlijn is opgesteld en gepubliceerd op de daarvoor relevante sites (o.a. zie link https://www.kanker.nl/gevolgen-van-kanker/pijn/wat-is/pijn-bij-kanker#show-menu).

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Bevorderen van het toepassen van de richtlijn in de praktijk begint met een brede bekendmaking en verspreiding van de richtlijn.
Bij verdere implementatie gaat het om gerichte interventies om te bevorderen dat professionals de nieuwe kennis en kunde opnemen in hun routines van de zorgpraktijk, inclusief borging daarvan.
Als onderdeel van elke richtlijn stelt IKNL samen met de richtlijnwerkgroep een implementatieplan op en ondersteunt een aantal basis-activiteiten voor de implementatie. De verantwoordelijkheid voor verdere implementatie-activiteiten ligt bij de eigenaar van de richtlijn (en het veld).
Activiteiten en interventies voor verspreiding en implementatie kunnen zowel op landelijk als regionaal niveau plaatsvinden. Deze kunnen eventueel ook op maat gemaakt worden per instelling of specialisme.
Het implementatieplan bij deze richtlijn is een belangrijk hulpmiddel om effectief de aanbevelingen uit deze richtlijn te implementeren voor en door de verschillende disciplines.

Werkwijze

In de huidige richtlijn zijn de NVA-richtlijn van 2015 en de richtlijn 'Pijn' van Pallialine samengevoegd. Daarbij zijn de onderdelen van de NVA-richtlijn, die in 2015 niet zijn herzien (en waarbij de teksten van de NVA-versie van 2008 onveranderd zijn gehandhaafd) grotendeels evidence-based (op basis van aanvullend literatuuronderzoek) aangepast en aangevuld met evidence-based en consensus-based teksten over de diagnostiek en behandeling van pijn bij patiënten met gevorderde stadia van COPD of hartfalen. De onderdelen van de NVA-richtlijn die in 2015 zijn herzien zijn onveranderd overgenomen (zie ook de Algemene inleiding).

De bedoeling is om te komen tot een integrale en actuele richtlijn over de diagnostiek en behandeling van pijn bij zowel patiënten met kanker (in de curatieve én de palliatieve fase) als bij patiënten met COPD of hartfalen.

 

Voor de evidence-based (herzieningen van) modules zijn de aanbevelingen voorzien van een gradering met cijfers en letters om de verhouding tussen de sterkte van de aanbeveling en de kwaliteit van de evidence weer te geven (zie onderstaande tabel). Deze werkwijze is gebaseerd op de methodiek zoals voorgesteld door de GRADE working group (zie http://www.gradeworkinggroup.org).

Gradering van aanbevelingen

Sterkte van de aanbeveling

Cijfer

Sterke aanbeveling

1

Zwakke aanbeveling

2

Kwaliteit van de evidence

Letter

Hoog

A

Matig

B

Laag

C

Zeer laag

D

 

De richtlijnteksten die gebaseerd zijn op uitgangsvragen, zijn opgebouwd volgens het volgende vaste stramien: uitgangsvraag en aanbevelingen, literatuur, conclusies, overwegingen en referenties. De evidence tabellen staan bij de desbetreffende modules. De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.
De uitgangsvragen zijn óf evidence-based (via de GRADE methodiek) óf consensus-based (zonder systematisch literatuuronderzoek) uitgewerkt.

De GRADE-methodiek
Selectie
Naast de selectie van studies op relevantie werd tevens geselecteerd op bewijskracht. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de volgende hiërarchische indeling van studiedesigns gebaseerd op bewijskracht:

  1. Gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT's)
  2. Niet gerandomiseerde gecontroleerde studies (CCT's)

Waar deze niet voorhanden waren werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek.

Critical appraisal
De kwaliteit van bewijs wordt weergegeven in vier categorieën: hoog, matig, laag en zeer laag. RCT's starten hoog en observationele studies starten laag. Vijf factoren verlagen de kwaliteit van de evidentie (beperkingen in onderzoeksopzet, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, publicatie bias) en drie factoren kunnen de kwaliteit van de evidentie verhogen (sterke associatie, dosis-respons relatie, plausibele (residuele) confounding) (zie tabel 1).


Tabel 1. GRADE-methodiek voor het graderen van bewijs

Quality of evidence

Study design

Lower if *

Higher if *

High (4)

Randomized trial

Study limitations

-1 Serious

-2 Very serious

Inconsistency

-1 Serious

-2 Very serious

Indirectness

-1 Serious

-2 Very serious

Imprecision

-1 Serious

-2 Very serious

Publication bias

-1 Likely

-2 Very likely

Large effect

+ 1 Large

+ 2 Very large

Dose response

+ 1 Evidence of a gradient

All plausible confounding

+ 1 Would reduce a demonstrated effect, or

+ 1 Would suggest a spurious effect when results show no effect

Moderate (3)

 

Low (2)

 

Observational study

Very low (1)

 

 

Algehele kwaliteit van bewijs

Omdat het beoordelen van de kwaliteit van bewijs in de GRADE-benadering per uitkomstmaat geschiedt, is er behoefte aan het bepalen van de algehele kwaliteit van bewijs. Zowel voor als na het literatuuronderzoek wordt door de richtlijnwerkgroep bepaald welke uitkomstmaten cruciaal, belangrijk en niet belangrijk zijn.
Het niveau van de algehele kwaliteit van bewijs wordt in principe bepaald door de cruciale uitkomstmaat met de laagste kwaliteit van bewijs. Als echter de kwaliteit van het bewijs verschilt tussen de verschillende cruciale uitkomstmaten zijn er twee opties:

  • De uitkomstmaten wijzen in verschillende richtingen (zowel gewenst als ongewenste effecten) of de balans tussen gewenste en ongewenste effecten is onduidelijk, dan bepaalt de laagste kwaliteit van bewijs van de cruciale uitkomstmaten de algehele kwaliteit van bewijs;
  • De uitkomstmaten in dezelfde richting wijzen (richting gewenst of richting ongewenst effecten), dan bepaalt de hoogste kwaliteit van bewijs van de cruciale uitkomstmaat dat op zichzelf voldoende is om de interventie aan te bevelen de algehele kwaliteit van bewijs.

Tabel 2. Formulering conclusies op basis van kwaliteit van bewijs per uitkomstmaat

Kwaliteit van bewijs

Interpretatie

Formulering conclusie

Hoog

Er is veel vertrouwen dat het werkelijk effect dicht in de buurt ligt van de schatting van het effect.

Er is bewijs van hoge kwaliteit dat...

 

(Referenties)

Matig

Er is matig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij de schatting van het effect, maar er is een mogelijkheid dat het hier substantieel van afwijkt.

Er is bewijs van matige kwaliteit dat...

 

(Referenties)

Laag

Er is beperkt vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillend zijn van de schatting van het effect.

Er is bewijs van lage kwaliteit dat....

 

(Referenties)

Zeer laag

Er is weinig vertrouwen in de schatting van het effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van de schatting van het effect.

Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat....

 

(Referenties)

Formulering algehele kwaliteit van bewijs: hoog/matig/laag/zeer laag

 

Methode voor het formuleren van ‘Overwegingen’
Naast de evidence uit de literatuur (conclusies) zijn er andere overwegingen die meespelen bij het formuleren van de aanbeveling. Deze aspecten worden besproken onder het kopje ‘Overwegingen' in de richtlijntekst. Hierin worden de conclusies (op basis van de literatuur) geplaatst in de context van de dagelijkse praktijk en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de conclusie(s) in combinatie met deze overwegingen.

F1

Figuur 1. Van bewijs naar aanbeveling

 
Bij het schrijven van de overwegingen zijn onderstaande zaken in acht genomen.

  1. Kwaliteit van het bewijs
    Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.
  2. Balans van gewenste en ongewenste effecten
    Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.
    Toelichting:
  3. Patiëntenperspectief
    Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.
  4. Professioneel perspectief
    Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van professionals ten aanzien van de toepasbaarheid van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.
    Toelichting:
  • Kennis en ervaring met technieken/therapieën.
  • Risico’s die professional loopt bij het toepassen van de interventie.
  • Verwachte tijdbesparing.
  • Verlies aan tijd door het invoeren van de interventie.

 

N.B.: de hierna volgende factoren (5, 6 en 7) alleen evalueren als een positief geformuleerde aanbeveling wordt overwogen! Een positief geformuleerde aanbeveling is een aanbeveling waarbij een bepaalde interventie wel ‘dient’ plaats te vinden (sterk) of wel ‘kan worden overwogen’ (zwak/conditioneel). Als dat daarentegen juist niet het geval is, is sprake van een negatief geformuleerde aanbeveling.

 

  1. Middelenbeslag
    Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling.
  2. Organisatie van zorg
    Hoe meer onzekerheid of de geëvalueerde interventie daadwerkelijk op landelijke schaal toepasbaar is, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.
    Toelichting:
  3. Maatschappelijk perspectief
    (Juridische overwegingen/ethische overwegingen/industriële belangen/vergoeding door verzekeraars/politieke en strategische consequenties)
    Hoe groter de onzekerheid hierover is, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

 

Toelichting:

  • Indien twee behandelingen even effectief zijn waarvan één behandeling wordt vergoed, zal deze laatste behandeling mogelijk de voorkeur hebben.

 

Methode voor het formuleren van aanbevelingen

GRADE kent twee soorten aanbevelingen: sterke aanbevelingen of conditionele (zwakke) aanbevelingen. De sterkte van aanbevelingen reflecteert de mate van vertrouwen waarin – voor de groep patiënten waarvoor de aanbevelingen zijn bedoeld - de gewenste effecten opwegen tegen de ongewenste effecten.

 

Formulering:

  • Sterke aanbevelingen: Doe/geef etc. (of er dient…. te worden gegeven/gedaan)
  • Zwakke/conditionele aanbevelingen: Overweeg….. te geven/te doen.

 

Consensus-based methodiek
Naast de evidence-based uitwerking (GRADE) zijn er ook uitgangsvragen via de consensus-based methodiek uitgewerkt. Hierbij zijn de richtlijnteksten ook gebaseerd op evidence, maar is er geen systematisch literatuuronderzoek gedaan en zijn de gevonden studies niet methodologisch beoordeeld.

Volgende:
Speciale patiëntengroepen