Informatievoorziening bij prenatale zorg
Uitgangsvraag
Welke informatie dient op welk moment in de zwangerschap verstrekt te worden aan een laag-risico zwangere?
Aanbeveling
Creëer een (digitale) zwangerenmap met alle basisinformatie en een bevalplanconcept, neem hierin verwijzingen op naar plaatsen waar betrouwbare aanvullende informatie te vinden is. Het betreft hier een zwangerenmap die eenduidig is voor iedere zwangere onder controle bij de gynaecoloog waar ook in Nederland.
Geef deze (digitale) zwangerenmap in het eerste trimester van de zwangerschap mee aan de zwangere en verwijs er op relevante momenten in de zwangerschap naar.
Informeer in het tweede trimester de zwangere over klachten die kunnen passen bij hypertensie/pre-eclampsie en symptomen die kunnen wijzen op een dreigende vroeggeboorte.
Geef in het tweede trimester van de zwangerschap de patiënteninformatiefolder van deze richtlijn over klachten die kunnen passen bij hypertensie/pre-eclamspie en symptomen die kunnen wijzen op een dreigende vroeggeboorte mee aan de zwangere.
Verstrek in het tweede trimester informatie over het voelen van kindsbewegingen aan de zwangere.
Instrueer een zwangere contact op te nemen bij het ervaren van minder kindsbewegingen.
Verstrek indien van toepassing in het tweede trimester aan de zwangere informatie over screening of diagnostiek naar diabetes gravidarum. Leg uit wat het diagnostisch onderzoek met een OGTT inhoudt.
Overwegingen
Algemeen in de zwangerschap
Bij een laag-risico zwangere wordt geadviseerd 6-9 prenatale controles uit te voeren waarbij in ieder geval de bloeddruk, foetale hartactie en groei en foetale beweging worden beoordeeld.
Het is van belang dat iedere zwangere een eigen casemanager c.q. hoofdbehandelaar heeft. Wie dit is dient ook expliciet met de zwangere te worden besproken.
1e trimester
Patiënten hebben de voorkeur voor een uitgebreide intake waarbij aan de zwangere wordt uitgelegd wat zij in de zwangerschap aan controles kan verwachten en wat haar rechten in deze zijn. Een zwangere krijgt de mogelijkheid om door te vragen en eventueel de voor- en nadelen van elk onderzoek te horen, waarna zij mondeling informed consent kan geven.
Daarbij ontvangt de zwangere graag niet-medische informatie zoals over de kraamperiode (kraamzorg, nacontroles en (borst)voeding) en eventueel opvang in een kinderdagverblijf.
Hiervoor zou een uniforme bij voorkeur digitale ‘zwangereninformatiemap’ samengesteld kunnen worden met alle basisinformatie (voedings- en leefstijladviezen) en een bevalplanconcept, met verwijzingen naar betrouwbare aanvullende informatie per onderwerp. Het is essentieel hierover eenduidigheid voor iedere zwangere onder controle bij de gynaecoloog waar ook in Nederland te creëren. Het verdient de voorkeur hier ook de benodigde telefoonnummers en websites in te vermelden.
2e en 3e trimester
De zwangere zal geïnformeerd worden over klachten die kunnen passen bij een hypertensie/pre-eclampsie en symptomen die kunnen wijzen op een dreigende vroeggeboorte. Hiervoor kan de patiënteninformatiefolder van deze richtlijn gegeven worden. De zorgverlener zal hier niet standaard naar vragen, maar de zwangere weet dan wel waar zij op moet letten, waarom zij geïnstrueerd wordt en wanneer zij contact dient op te nemen met haar verloskundig zorgverlener.
Tevens wordt informatie verstrekt over het voelen van kindsbewegingen in de zwangerschap. Hiervoor wordt verwezen naar de recent gepubliceerde richtlijn en de bijbehorende patiëntenvoorlichtingsfolder. Vanaf 24 weken zullen de kindsbewegingen tijdens de controles nagevraagd worden aan de zwangere.
Screening of diagnostiek naar diabetes gravidarum dient uitgevoerd te worden conform de richtlijn ‘Diabetes mellitus en zwangerschap’ (NVOG, 2010). Het volgen van de groei van het kind zal uitwendig plaatsvinden bij iedere prenatale controle.
Bij verdenking op een afwijkende groei wordt aanvullend echoscopisch onderzoek geadviseerd.
De werkgroep is van mening dat in het derde trimester nog plaats is voor het bespreken van een bevalplan, logistieke afspraken voor de bevalling en pijnbeleving en -behandeling.
Controle |
Periode |
Zwangerschapsduur |
Onderzoeken |
Voorlichting |
1 |
Eerste trimester |
8 - 12 weken |
Termijn echo
Anamnese (algemeen, obstetrisch, familie en psychosociaal, negatieve seksuele ervaringen en huiselijk geweld)
Lengte, gewicht, BMI, RR, zwangerenlab (Hb, MCV, glucose, bloedgroep, Rhesus D en c, irregulaire antistoffen, infectieserologie (Hepatitis B, Lues en HIV en op indicatie andere)) bespreken
OGTT op indicatie afspreken |
Prenatale screening en/of diagnostiek (combinatietest en SEO)
Werk en leefstijl: intoxicaties roken, alcohol, drugs, voeding, medicijnen.
Vaccinatieschema gevolgd, waterpokken doorgemaakt?
Organisatie van geboortezorg lokaal en landelijk.
Verstrekken en uitleg Zwangereninformatiemap |
|
Tweede trimester |
18 -20 weken |
Eventueel SEO of GUO |
|
2 |
|
20 weken |
RR, foetale hartactie en groei
|
Verstrek informatie over kindsbewegingen
Verstrek informatie over pre-eclamptische klachten en dreigende vroeggeboorte
Bespreken uitslagen |
3 |
|
26 weken |
RR, foetale hartactie en groei, kindsbewegingen |
Uitleg 27 weken screening indien van toepassing |
|
|
27 weken |
Irregulaire antistoffen bij Rhc en RhD negatieve vrouwen
Foetale RhesusD typering bij Rh D negatieve vrouwen |
|
4 |
Derde trimester |
30 weken |
RR, foetale hartactie en groei, kindsbewegingen
Hb controle
Eventueel anti-D toediening |
Uitleg Zwangereninformatiemap; algemeen en specifiek voor punten 3e trimester
Bespreek uitslagen |
5 |
|
33 weken |
RR, foetale hartactie en groei, kindsbewegingen |
Bespreek geboorteplan / partusgesprek / pijnbestrijding tijdens de partus |
6 |
|
36 weken |
RR, foetale hartactie en groei, kindsbewegingen
Aard/indaling voorliggend deel |
Verricht bij twijfel aan de ligging echoscopisch onderzoek |
7 |
|
38 weken |
RR, foetale hartactie en groei, kindsbewegingen
Aard/indaling voorliggend deel |
|
8 |
|
40 weken |
RR, foetale hartactie en groei, kindsbewegingen
Aard/indaling voorliggend deel |
Bespreek een eventuele inleiding van de baring |
9 |
|
41 weken |
RR, foetale hartactie en groei, kindsbewegingen
Aard/indaling voorliggend deel |
Verricht eventueel een vaginaal toucher |
Onderbouwing
Achtergrond
Prenatale zorg omvat de zorg voor de zwangere en haar ongeboren kind. Om de belangrijkste knelpunten te achterhalen die laag-risico zwangeren ervaren in de prenatale zorg is een patiëntenfocusgroep gehouden. Uit deze focusgroep kwam een aantal aandachtspunten naar voren.
Het belangrijkste punt dat werd ingebracht was de informatievoorziening door de verloskundig zorgverlener. Het bleek dat de inhoud van de verstrekte informatie verschilt tussen verschillende ziekenhuizen/praktijken, dat de informatie niet routinematig verstrekt wordt of dat informatie over onderzoeken/testen die worden aangeboden tijdens de zwangerschap niet duidelijk of inhoudelijk genoeg is.
In deze module wordt de informatievoorziening over de prenatale zorg voor de laag-risico zwangere beschreven.
Referenties
- Atkins D, Best D, Briss PA, et al. GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations. BMJ 2004;328(7454):1490.
- Van Everdingen, J.J.E., Burgers, J.S., Assendelft, W.J.J., et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Een leidraad voor de praktijk. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2004.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-05-2015
Laatst geautoriseerd : 01-05-2015
Geplande herbeoordeling : 01-01-2021
Uiterlijk in 2020 bepaalt het bestuur van de NVOG of deze richtlijn (of module) nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVOG is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De ontwikkeling van deze richtlijn werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kims.orde.nl).
Doel en doelgroep
Doel
In deze richtlijn wordt de basis prenatale zorg beschreven bestemd voor alle zwangeren die onder controle zijn bij een gynaecoloog; déze basis prenatale zorg is de minimaal vereiste zorg onafhankelijk van de medische indicatie. Landelijk bestaat er nog steeds veel variatie in de geleverde basis prenatale zorg. Uniformering van deze zorg zal leiden tot optimaliseren van kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid van die zorg. De zwangere zal gebaat zijn bij een duidelijk en eenduidig beleid en zij zal zich hier meer vertrouwd bij voelen, waardoor haar tevredenheid zal verbeteren.
In deze richtlijn beschrijven wij hoe vaak in de zwangerschap minimaal prenatale controles moeten plaatsvinden en wat er tijdens die controles aan onderzoek verricht dient te worden om de vier belangrijkste zwangerschapscomplicaties: hypertensieve aandoeningen, foetale groeivertraging, diabetes gravidarum en vroeggeboorte zo vroeg mogelijk op te sporen. Door tijdige behandeling kan dit mogelijk leiden tot verbetering van de zwangerschapsuitkomsten en vermindering van complicaties.
Doelgroep
Alle zwangeren onder controle bij een gynaecoloog krijgen basis prenatale zorg. Deze basis of standaard zorg wordt op basis van de medische indicatie en eventueel optredende complicaties in de (voorgaande) zwangerschap aangevuld met specifieke zorgpaden toegespitst op die specifieke medische indicatie of complicatie.
Deze richtlijn is primair bedoeld voor alle zwangere vrouwen onder controle bij de gynaecoloog die een laag risico hebben op de eerder genoemde zwangerschapscomplicaties. Verder in het document zullen we daarom steeds spreken van ‘laag-risico zwangeren’. Voor zwangeren met een hoog risico op zwangerschapscomplicaties of andere problemen tijdens de zwangerschap wordt verwezen naar de betreffende richtlijnen over die onderwerpen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2013 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van NVOG en KNOV. Naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen en voortschrijdende inzichten heeft het KNOV bestuur eind januari 2014 besloten de participatie van de verloskundigen in de richtlijn te beëindigen. De nieuwe ontwikkelingen betroffen met name de initiatieven om binnen de kaders van het CPZ een zorgstandaard te formuleren. De werkgroep die uiteindelijk de richtlijn tot stand heeft gebracht bestond uit gynaecologen vanuit academische en niet-academische centra die betrokken zijn bij de prenatale zorg voor zwangeren onder begeleiding van de gynaecoloog.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsvereniging gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Samenstelling werkgroep
- Mw. Dr. I.M. Evers, gynaecoloog-perinatoloog, Meander Medisch Centrum te Amersfoort (voorzitter)
- Dhr. Dr. J.J. Duvekot, gynaecoloog-perinatoloog, Erasmus MC te Rotterdam (vice-voorzitter)
- Mw. Dr. J.M. Middeldorp, gynaecoloog-perinatoloog, Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden
- Mw. Dr. L. Wijnberger, gynaecoloog-perinatoloog, Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem
- Mw. Dr. M. Claas, AIOS Gynaecologie, Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein
- Mw. Drs. M. Rückert, AIOS Gynaecologie, TweeSteden Ziekenhuis te Tilburg
- Dhr. Drs. A.P. Drogtrop, gynaecoloog-perinatoloog, TweeSteden Ziekenhuis te Tilburg
Begeleiding van de werkgroep
- Dhr. A.J.P. Ranke, junior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht
- Mw. S.B. Muller – Ploeger, adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht
- Mw. Drs. E.M.E. den Breejen, adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht
- Dhr. Ir. T. van Barneveld, directeur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen en belangen vanwege persoonlijke relaties, reputatiemanagement, extern gefinancierd onderzoek of kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVOG, een overzicht vindt u hieronder:
Werkgroep-lid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatie-management |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennis-valorisatie |
Overige belangen |
Getekend |
Evers |
gynaecoloog- perinatoloog |
VSV bestuurslid Lid Otterlo Werkgroep, NVOG Lid Werkgroep Zorgstandaard Integrale geboortezorg, CPZ |
Geen |
Geen |
Geen |
Projectleider Glucomoms Studie, subsidie ZonMw |
Geen |
Geen |
Ja |
Duvekot |
gynaecoloog- perinatoloog |
Opstellen medische expertises Lid Otterlo Werkgroep, NVOG Lid Werkgroep VIL, CPZ Lid commissie Kwaliteit, NVOG |
Geen |
Geen |
Geen |
Projectleider IMPRoVED Studie, subsidie Europese Gemeenschap Projectleider WOMB Studie, subsidie Landsteiner Stichting en Vrienden van de Bloedbank |
Geen |
Geen |
Ja |
Middeldorp |
gynaecoloog- perinatoloog |
Lid Boerhaave commissie LUMC Lid commissie cursorisch onderwijs, NVOG Lid Otterlo Werkgroep, NVOG Bestuurslid stichting ‘Moet’ Instructeur/Course Director stichting ‘Moet’ |
Geen |
Geen |
Geen
|
Projectleider RAVEL Studie, subsidie ZonMw
|
Geen |
Geen |
Ja |
Wijnberger |
gynaecoloog- perinatoloog |
VSV bestuurslid Bestuurslid echo-screeningscentrum Esperance Lid Otterlo Werkgroep, NVOG |
Geen
|
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Ja |
Claas |
AIOS gynaecologie |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Ja |
Rückert |
AIOS gynaecologie
|
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Ja |
Drogtrop |
gynaecoloog- perinatoloog |
Bestuurslid werkgroep Prenatale diagnostiek en foetale therapie (WPDT) Bestuurslid stichting Prenatale screening Nijmegen Lid Otterlo Werkgroep, NVOG |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Ja |
Muller |
adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Ja |
Ranke |
junior Adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Ja |
Den Breejen |
adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten |
Promovendus, Radboud Universiteit Nijmegen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Ja |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door middel van een focusgroep onderzoek. Een verslag van deze focusgroep bijeenkomst is besproken in de werkgroep en de belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn. Het verslag van de bijeenkomst is te vinden in de bijlagen. De (concept)richtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan deelnemers van de focusgroep.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Aanbeveling |
Barrière |
Niveau barrière |
Mogelijke actie |
Verantwoordelijke |
Te verwachten tijdspad (binnen 1,2 of 3 jaar of >3 jaar) |
Verricht bij laag-risico zwangeren met een ongecompliceerde zwangerschap minimaal 6-9 prenatale controles.
|
Gevoel van te weinig prenatale controles |
Zwangere en verloskundig hulpverlener |
Uitleg dat bij een ongecompliceerde zwangerschap dit aantal bewezen voldoende is. In het geval van een complicatie zullen vaker controles plaatsvinden |
Verloskundig zorgverlener |
Tijdens (eigenlijk na??) richtlijnontwikkeling |
Meet bij elke controle de bloeddruk, beoordeel de foetale groei, en controleer de foetale hartactie.
|
|
|
|
|
|
Instrueer elke zwangere contact op te nemen met haar verloskundig zorgverlener bij het ervaren van klachten passend bij preeclampsie. |
|
|
|
|
|
Voer geen routinematige screening op eiwit in de urine uit met het doel om complicaties als gevolg van hypertensieve aandoeningen bij een laag-risico zwangere te voorkomen |
|
|
|
|
|
Instrueer een zwangere wanneer contact op te nemen bij het ervaren van minder of veranderde kindsbewegingen. |
Onvoldoende / onvolledige instructies geven
Geen contact opnemen met verloskundig bij minder leven voelen |
Verloskundig hulpverlener
Patiente |
Standaard briefjes met info minder leven voelen aanbieden aan patienten in het 2e trimester
|
Verloskundig hulpverlener of door voorlichtingsverpleegkundige |
Binnen 1 jaar |
Vraag routinematig naar kindsbewegingen bij iedere prenatale controle vanaf 24 weken. |
|
Verloskundig hulpverlener
|
|
|
|
Voer alleen op indicatie een derde trimester echo uit voor het opsporen van foetale groeivertraging. |
|
|
|
|
|
Voer niet routinematig symfyse-fundus metingen uit bij een laag-risico zwangere. |
|
|
|
|
|
Vraag niet routinematig naar klachten van polyurie en/of polydipsie tijdens de prenatale controles.
|
|
|
|
|
|
Voer geen routinematig echo-onderzoek (bepalen hoeveelheid vruchtwater en buikomtrek) om diabetes gravidarum op te sporen. |
|
|
|
|
|
Verricht diagnostisch onderzoek middels een OGTT bij vaststellen van een polyhydramnion |
Niet volgen van richtlijn NVOG diabetes en zwangerschap
OGTT als te belastend ervaren |
Verloskundige hulpverlener
Zwangere |
Nogmaals op deze richtlijn attenderen, onderbouwd met literatuur
Nogmaals uitleggen dat OGTT gouden standaard test is |
Verloskundig hulpverlener
Verloskundig hulpverlener |
Tijdens richtlijnontwikkeling
Tijdens richtlijnontwikkeling |
Verricht diagnostisch onderzoek middels een OGTT bij vaststellen van een foetale buikomtrek (AC) >P95. |
Niet volgen van richtlijn NVOG diabetes en zwangerschap
OGTT als te belastend ervaren |
Verloskundige hulpverlener
Zwangere |
Nogmaals op deze richtlijn attenderen, onderbouwd met literatuur
Nogmaals uitleggen dat OGTT gouden standaard test is |
Verloskundig hulpverlener
Verloskundig hulpverlener |
Tijdens richtlijnontwikkeling
Tijdens richtlijnontwikkeling |
Test niet routinematig op asymptomatische bacteriurie om een dreigende vroeggeboorte tijdig op te kunnen sporen. |
|
|
|
|
|
Test niet routinematig op bacteriële vaginose om een dreigende vroeggeboorte tijdig op te kunnen sporen. |
|
|
|
|
|
Meet niet routinematig de cervixlengte om een dreigende vroeggeboorte tijdig op te kunnen sporen. |
|
|
|
|
|
Verricht niet routinematig een fibronectine test om een dreigende vroeggeboorte tijdig op te kunnen sporen. |
|
|
|
|
|
Instrueer de zwangere om bij klachten van frequente harde buiken, bloedverlies of vochtverlies contact op te nemen met haar zorgverlener. |
Onvoldoende / onvolledige instructies geven
Geen contact opnemen met verloskundig hulpverlener bij PE klachten |
Verloskundig hulpverlener
Patiënte |
Ontwikkelen patiëntenfolder
|
Verloskundig hulpverlener of door voorlichtingsverpleegkundige |
<1 jaar |
Creëer een (digitale) zwangerenmap met alle basis informatie en een bevalplanconcept, neem hierin verwijzingen naar plaatsen waar betrouwbare aanvullende informatie te vinden is op. Het betreft hier een zwangerenmap die eenduidig is voor iedere zwangere onder controle bij de gynaecoloog waar ook in Nederland.
|
|
|
|
|
<3 jaar |
Geef deze (digitale) zwangerenmap in het eerste trimester van de zwangerschap mee aan de zwangere, en verwijs er op relevante momenten in de zwangerschap naar. |
|
|
|
|
<3 jaar |
Informeer in het tweede trimester de zwangere over klachten die kunnen passen bij hypertensie/preeclampsie en symptomen die kunnen wijzen op een dreigende vroeggeboorte. |
Onvoldoende / onvolledige instructies geven
Geen contact opnemen met verloskundig hulpverlener bij PE klachten |
Verloskundig hulpverlener
Patiënte |
Ontwikkelen patiëntenfolder
|
Verloskundig hulpverlener of door voorlichtingsverpleegkundige & NVOG |
<1 jaar |
Geef in het tweede trimester van de zwangerschap de patiënten informatiefolder van deze richtlijn over klachten die kunnen passen bij hypertensie/preeclamspie en symptomen die kunnen wijzen op een dreigende vroeggeboorte mee aan de zwangere. |
Folder niet geven |
|
Verloskundig hulpverlener of door voorlichtingsverpleegkundige |
Verloskundig hulpverlener of door voorlichtingsverpleegkundige |
|
Verstrek in het tweede trimester informatie over het voelen van kindsbewegingen in de zwangerschap aan de zwangere |
Onvoldoende / onvolledige instructies geven
Geen contact opnemen met verloskundig hulpverlener |
Verloskundig hulpverlener
Patiente |
Ontwikkelen patiëntenfolder
|
Verloskundig hulpverlener of door voorlichtingsverpleegkundige & NVOG |
<1 jaar |
Instrueer een zwangere contact op te nemen bij het ervaren van minder kindsbewegingen. |
|
|
|
|
|
Verstrek indien van toepassing in het tweede trimester aan de zwangere informatie over screening of diagnostiek naar diabetes gravidarum. Leg uit wat het diagnostisch onderzoek middels een OGTT inhoud. |
|
|
|
|
|
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen uit het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit (www.kwaliteitskoepel.nl). Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreecollaboration.org) - dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is - en op ‘Richtlijnen voor richtlijnen’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.cvz.nl).
Knelpunteninventarisatie
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De knelpunten zijn voorgelegd aan de Otterlo werkgroep van de NVOG.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep gaf het relatieve belang van deze uitkomstmaten aan met cruciaal, belangrijk of onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen in de Guideline International Network (G-I-N)-database en in Medline. In totaal werden 328 mogelijk relevante richtlijnen gevonden. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van geselecteerde artikelen. De werkgroepleden selecteerden op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria artikelen uit de resultaten van de zoekactie. De aldus geselecteerde artikelen werden tenslotte gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins, 2004).
B) Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
Bij dit type vraagstelling kan GRADE (nog) niet gebruikt worden. De bewijskracht van de conclusie is bepaald volgens de gebruikelijke EBRO-methode (van Everdingen, 2004).
Formuleren van de conclusies
Voor vragen over waarde van diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose is het wetenschappelijke bewijs samengevat in een of meer conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.
Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar één of meer artikelen, maar wordt deze getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt tegen elkaar afgewogen.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiënten voorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van de aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het (beste) beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijke bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling is altijd het resultaat van de weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes (zie aanverwante producten).