Autismespectrumstoornis bij kinderen/jeugd

Initiatief: NVvP Aantal modules: 9

Medicamenteuze ondersteuning bij ASS

Uitgangsvraag

  • Welke medicamenteuze behandeling van ASS is (het meest) werkzaam?
  • Wat zijn klinisch belangrijke bijwerkingen van medicamenteus werkzame behandelingen van ASS?

Aanbeveling

Primair wordt ervoor gekozen om het hoofdsymptoom te behandelen dat het meeste tot disfunctioneren leidt. Bij voorkeur door één of in ieder geval zo weinig mogelijk middelen, waarbij zo mogelijk één middel ingezet kan worden voor meerdere aanwezige symptomen. Wanneer ADHD-symptomen op de voorgrond staan, is methylfenidaat de eerste keus. Hoewel patiënten met ASS sneller reageren met bijwerkingen op psychostimulantia (en dan vooral de kinderen met een verstandelijke handicap) is dit toch de beste optie vanwege de grote ervaring met deze middelen, de snelle werking, en de reversibiliteit van bijwerkingen na staken. Atomoxetine en clonidine komen in aanmerking bij onvoldoende effect van de psycho-stimulantia; ook valt dan te denken aan risperidon en pipamperon, zeker wanneer er tevens sprake is van (ernstige) agressie.

 

Wanneer disruptief gedrag als agressie en automutilatie sterk domineren, is risperidon het middel van eerste keus, en binnen de groep van de antipsychotica daarna pipamperon. Gewichtstoename is de belangrijkste bijwerking van de atypische antipsychotica. Klassieke antipsychotica komen in aanmerking indien er een risico bestaat op triggering van een metaboolsyndroom. Aripiprazol wordt in de praktijk inmiddels regelmatig voorgeschreven, terwijl onderzoek naar effectiviteit en veiligheid nog lopende is. Bij voornamelijk dwangmatigheid en/of angst en depressie komen fluoxetine, fluvoxamine en citalopram in aanmerking. Het advies is na 6-12 maanden te evalueren of medicatie nog steeds noodzakelijk is.

 

In overleg met ouders of verzorgers kan getracht worden in een ‘rustige' periode medicatie langzaam af te bouwen. Het verdient hierbij de voorkeur ook effectmaten te gebruiken.

Overwegingen

Er is nog nauwelijks vergelijkend onderzoek beschikbaar over de verschillende middelen; hierdoor zal de hiërarchie van keuze voornamelijk gebaseerd zijn op de resultaten van bestaand onderzoek bij de afzonderlijke middelen, en klinische ervaring.

Onderbouwing

De werkzaamheid van psychofarmaca bij ASS is aangetoond voor ‘bijkomende' problemen als druk en ongeconcentreerd gedrag (niveau 2), driftaanvallen en agressie, automutilatie, tics, rigide gedrag (zoals stereotypieën en dwanghandelingen) (niveau 1), rigide denken (zoals dwanggedachten en preoccupaties), symptomen van angst- en depressie en ‘ontstemming' (niveau 2).

Er is een zestigtal artikelen bestudeerd. De daarvan geselecteerde zijn weergegeven in de literatuurlijst. De huidige beschikbare middelen hebben geen van alle primair effect op de kernsymptomen van ASS. Wel kan medicatie vermindering geven van de vaak met ASS geassocieerde gedragsproblemen, en daarmee de ontvankelijkheid van het kind voor niet- medicamenteuze interventies (op school en werk, als ondersteuning bij het afleren van ongewenst gedrag enzovoort) vergroten. De effectiviteit van psychofarmaca bij ASS is aangetoond voor de volgende doelsymptomen: agressie, automutilatie, hyperactiviteit, dwangmatig gedrag, stereotypieën, tics, stemmingsstoornissen en slaapproblemen. Er is daarbij overlap wat betreft het indicatiegebied van de verschillende typen medicatie: antipsychotica hebben bijvoorbeeld zowel effect op agressie en hyperactiviteit als op rigiditeit.

 

Antipsychotica

Effectiviteit

Onderzoek uit de jaren tachtig liet zien dat klassieke middelen zoals haloperidol en pimozide een gunstig effect kunnen hebben op het gedrag van patiënten met ASS (Campbell e.a., 1982; Naruse e.a., 1982). Open onderzoeken, soms alleen anekdotes, bestaan over middelen zoals olanzapine (Kemner e.a., 2002), clozapine en ziprasidone (McDougle e.a., 2002). Wat betreft pipamperon is er geen gepubliceerd onderzoek aangaande ASS beschikbaar, maar in de praktijk is dit middel wegens de langdurige klinische ervaringen nog steeds van belang bij ASS-patiënten met gedragsproblematiek. Quetiapine werd niet effectief bevonden in één klein open onderzoek (Martin e.a., 1999).

Het meeste onderzoek is verricht met risperidon. De effecten van dit middel bij patiënten met ASS en veel gedragsproblemen zijn breed te noemen: een vermindering van stereotiep gedrag, onrustig gedrag, affectlabiliteit, boosheid, driftaanvallen en automutilatie (McCracken e.a., 2002). Het bleek dat een duidelijke verbetering aanwezig was bij 69% van de kinderen en jeugdigen. Het meeste effect werd gezien op driftbuien en automutilatie (Arnold e.a., 2003). Bij follow-up na anderhalf jaar gebruikte de helft van de proefpersonen nog steeds risperidon, met aanhoudend effect op de gedragsproblemen waarbij gewichtsvermeerdering onverminderd aanwezig was (Aman e.a., 2004). Bevindingen over het effect van risperidon op kernsymptomen zoals sociale isolatie en sociale interesse zijn inconsistent. Zo vonden McCracken e.a. (2002) geen significante verbetering op korte termijn; in een ander dubbelblind gecontroleerd onderzoek werd dit effect wel gevonden (Shea e.a., 2004). Ook in een onderzoek naar de effecten op middellange termijn was er verbetering op de subschaal social withdrawal van de aberrant behavior checklist (ABC: Troost e.a., 2005).

 

Veiligheid en tolerantie

Bij doseringen van gemiddeld 2 mg risperidon per dag is gewichtstoename de belangrijkste bijwerking. In de research units on pediatrie psychopharmacology (RUPP) -autismestudie bedroeg deze toename respectievelijk gemiddeld 2,7 kg na acht weken en 5,6 kg na zes maanden (Martin e.a., 2004). Gewichtstoename na vier weken bleek een goede voorspeller te zijn van gewichtstoename na een halfjaar met een asymptotomatisch verloop. Na vijf maanden nam het absolute gewicht iets af (Martin e.a., 2004). In een Nederlandse studie werd een vergelijkbare toename van 5,7 kg gevonden in een periode van een halfjaar (Troost e.a., 2005). Kemner geeft in haar onderzoek naar de effecten van olanzapine bij ASS-patiënten een toename van 4,7 kg aan na twaalf weken (Kemner e.a., 2002).

Geen relatie kon worden aangetoond tussen verhoogde prolactinespiegels en klinische effecten (Anderson e.a., 2005). Bijwerkingen zoals slaperigheid, moeheid, tremor en speekselvloed werden vermeld, maar deze waren meestal mild of matig aanwezig en tevens voorbijgaand van aard (McCrac- ken e.a., 2002). Wat de extrapyramidale bijwerkingen betreft, is er open onderzoek voorhanden van Campbell e.a. (1997), die bij haloperidol (1-3,4 mg/dd) vaststelde dat er vooral onttrekkingsdyskinesieën ontstonden. Voorbijgaande tardieve dyskinesieën ontstonden bij 9% van de kinderen.

Bij dubbelblind onderzoek met een middel zoals risperidon is er nooit een significant verschil geweest aangaande deze bijwerkingen met de placebo-arm.

 

Gebruiksgemak

Risperidon en pipamperon zijn wegens hun verkrijgbaarheid in vloeistof eenvoudig te titreren, waarbij met zeer lage doseringen gestart kan worden. Tevens kan de toediening in druppels voordeel opleveren bij patiënten die problemen hebben met het slikken van tabletten en/of capsules.

 

Toepasbaarheid

Antipsychotica zijn effectief gebleken bij comorbide beelden zoals hyperactiviteit, tics, gedragsproblemen en (dreigende) psychose. De leeftijden waarbij risperidon is onderzocht, varieert van 3 tot 17 jaar oud (Masi e.a., 2001; McCracken e.a., 2002) met 18 maanden als laagste ontwikkelingsniveau (Stigler, Posey & McDougle, 2004).

 

Overwegingen

In de praktijk komt het regelmatig voor dat het ene antipsychoticum niet helpt (of teveel bijwerkingen geeft) terwijl vervolgens een ander middel binnen deze groep wel voldoende gunstige effecten sorteert. Risperidon is het eerstekeuzemiddel bij ASS-patiënten; de tweede keuze is pipamperon. Uit alle onderzoeken komt naar voren dat gewichtstoename de belangrijkste bijwerking is van antipsychotica; in afnemende reeks: clozapine, olanzapine, risperidon, quetiapine en aripiprazol (Stigler, Posey & McDougle, 2004). De plaats van pipamperon is onduidelijk.

In verband met een mogelijke associatie met diabetes en hyperlipidemie wordt al langere tijd aangeraden regelmatig glucose en lipiden te controleren (Melkersson & Dahl, 2004). Een bruikbare recente Nederlandse richtlijn betreffende deze controles (bij volwassenen met schizofrenie) is gepubliceerd door Cahn e.a., 2008. Een middel als haloperidol is te overwegen indien er een te groot risico op, of verergering van een metaboolsyndroom ontstaat. Wegens het ontbreken van vergelijkende studies is er geen beredeneerde keuze te maken in de hiërarchie van klassieke antipsychotiea versus nieuwe antipsychotiea. De keuze tussen de twee respectievelijke potentiële bijwerkingen, extrapyramidale stoornissen (EPS) of metaboolsyndroom, is in de praktijk niet gemakkelijk van te voren te maken. In de nabije toekomst zouden de middelen aripiprazol of ziprasidon (nog niet verkrijgbaar in Nederland) een grotere rol kunnen gaan spelen; in de prak¬tijk wordt inmiddels het eerste middel regelmatig voorgeschreven bij gebleken onaanvaardbare bijwerkingen van eerstekeuzemiddelen.

 

Antidepressiva

Effectiviteit

Terwijl er gunstige effecten beschreven zijn bij volwassenen, blijkt dat bij kinderen en jeugdigen met ASS een precaire balans bestaat tussen matige effecten op dwangmatig, dysfoor, agressief, teruggetrokken gedrag enerzijds en lastige bijwerkingen (activatie) anderzijds. De indruk bestaat dat hoe jonger de kinderen zijn, hoe nadeliger de genoemde balans is. Een aantal kleine en/of open onderzoeken schetst het beeld dat de patiëntjes wel regelmatig gunstig kunnen reageren op SSRI's of clomipramine (McDougle e.a., 2000) maar zeer regelmatig een forse ‘gedragsactivatie' vertonen. Tot op heden is er één RCT aangaande SSRI's bij ASS gepubliceerd (Hollander e.a., 2005). Er werd een gunstig effect gevonden bij fluoxetine (gem 0,4 mg/ kg) en daarbij geen significante verschillen in bijwerkingen met de placebo-groep. Enkele publicaties na de review van McDougle berichtten over een gunstig effect van een lage dosis venlafaxine (Hollander e.a., 2000) en van citalopram (Namerow e.a., 2003), een zwak positief effect van mirtazepine (Posey e.a., 2001) en een effect van fluvoxamine op een subgroep patiënten (Martin e.a., 2003). In dit laatstgenoemde onderzoek reageerden bijvoorbeeld alle vrouwelijke deelnemers gunstig.

Te concluderen valt dus dat een lage dosis van een SSRI bij kinderen en jeugdigen regelmatig een gunstig effect op bepaalde aspecten van een ASS uitoefent, maar dat regelmatig onverdraaglijke bijwerkingen optreden. In één interessant onderzoek is de effectiviteit van haloperidol met clomipramine vergeleken: het bleek dat de twee middelen een vergelijkbaar effect uitoefenden, maar dat de patiënten met clomipramine veel vaker wegens bijwerkingen en/of gebrek aan effect moesten afhaken (Remington e.a., 2001). Het aantal uitvallers was zo hoog dat er geen eenduidige conclusie te trekken valt uit het onderzoek. Wat betreft imipramine schetst één klein onderzoek onvoldoende verbetering, maar wel bijwerkingen zoals ‘psychotische spraak' en gedesorganiseerd gedrag (Campbell e.a., 1971).

 

Veiligheid en tolerantie

De SSRI's zijn bij ASS-patiënten somatisch als veilig te beschouwen. De gedragsactivatie die echter regelmatig door SSRI's worden veroorzaakt, kenmerkt zich door hyperactiviteit, agitatie, soms tics en/of dwangmatige handelingen en, zeldzaam, extrapiramidale symptomen (vooral acathisie). Een open onderzoek met fluvoxamine vermeldde een frequentie van hyperactiviteit en agitatie van 50%. Deze symptomen waren voor 17% van de deelnemers ernstig genoeg om deelname aan de studie te staken. Ook slapeloosheid (50%), hoofdpijn (33%), eetlustvermindering (22%), buikklachten (17%) en rinitis (11%) werden vermeld als bijwerkingen (Martin e.a., 2003). Het is dan ook zaak om met zeer lage doseringen te starten en minstens wekelijks contact met de patiënt of de ouders te hebben over de bijwerkingen. Klassieke antidepressiva zijn wat betreft bijwerkingen bij ASS-patiënten niet direct vergeleken met een SSRI. Wel bleek, zoals vermeld, uit onderzoek dat clomipramine meer bijwerkingen veroorzaakt dan bijvoorbeeld een middel als haloperidol (Remington e.a., 2001). SSRI'S hebben overigens vrijwel altijd de voorkeur boven klassieke antidepressiva vanwege de zeldzame maar wel beschreven (potentieel) ernstige cardiale bijwerkingen van de tricyclische middelen.

 

Gebruiksgemak

Bij de keuze van een SSRI bij ASS zijn te verwachten interacties, gemak van doseren in verband met toedieningsvorm (druppels), werkingsduur en de ervaring van de behandelaar van belang.

 

Toepasbaarheid

Er zijn enige aanwijzingen voorhanden dat SSRI'S gunstige effecten kunnen uitoefenen op angst-, dwang- of depressiesymptomen samengaande met een ASS (McDougle e.a., 2000; Namerow e.a., 2003; Kolevzon e.a., 2006). SSRI'S zijn veelal onderzocht bij wel en niet verstandelijk gehandicapte patiënten in de leeftijd van 5 tot 18 jaar oud, maar ook wel vanaf 2 jaar oud (DeLong, Ritch & Burch, 2002).

 

Overige farmacotherapeutische overwegingen

De onderbouwing voor het gebruik van een antidepressivum bij ASS is vooralsnog zwak. Indien gekozen wordt voor deze groep middelen, is op grond van het open onderzoek het advies fluoxetine, fluvoxamine of citalopram voor te schrijven. Door het veelvuldige voorkomen van bijwerkingen moet in het begin zeer laag gedoseerd worden en nauw contact worden gehouden met de ouders en de patiënt bij het verder opbouwen van de dosis.

 

Anti-ADHD-middelen (stimulantia, clonidine, atomoxetine)

Effectiviteit

Het effect van stimulantia op ADHD-symptomen bij - meestal verstandelijk gehandicapte - kinderen met ASS is minder vaak gunstig dan bij typische kinderen met ADHD en zij leveren vaker bijwerkingen op als versterkte rigiditeit en paradoxale reacties als toename van hyperactiviteit (RUPP, 2005; Handen, Johnson & Lubetsky, 2000; Stigler e.a., 2004). Het percentage gunstige effecten varieert tussen 50 en 60%, terwijl de frequentie van bijwerkingen oploopt tot 70%.

Opvallend was wel dat patiënten met de stoornis van Asperger een iets betere respons lieten zien op ADHD-symptomen (Stigler e.a., 2004). In een vier-weken-crossoverdesign van de RUPP-groep naar de effecten van methylfenidaat bij 58 ASS-kinderen met ADHD-symptomen was er respons in 50% van de gevallen op ADHD-symptomen, zij het in mindere mate en met frequenter optreden van bijwerkingen dan bij typische ADHD'ers (Martin e.a., 2004; Stigler e.a., 2004). Over atomoxetine bij ASS is in één kleine RCT gepubliceerd, met een significant gunstig effect op symptomen van hyperactiviteit. Clonidine is matig effectief bevonden in de behandeling van prikkelbaarheid en hyperactiviteit bij autistische kinderen (Fankhauser e.a., 1992; Jaselskis e.a., 1992). Als laatste bleek dat clonidine een effectieve sedatie veroorzaakte voor het afnemen van een eeg bij autistische patiënten (Mehta, Patel & Castello, 2004).

 

Veiligheid en tolerantie

Stimulerende middelen kunnen somatisch als veilig beschouwd worden. Een belangrijk voordeel is de al jarenlang bestaande ervaring met de psychostimulantia; methylfenidaat is bovendien een van de weinige psychofarmaca waarvoor registratie bestaat voor de toepassing bij kinderen. Een ander voordeel is de snelle werkzaamheid. Vooral bij ASS en patiënten met een verstandelijke handicap kunnen echter forse psychiatrische bijwerkingen ontstaan: versterkte driftbuien, ontstemming of vermeerdering van stereotiep en/of dwangmatig gedrag. Ook kan een kind te veel ‘stilvallen' en een geheel teruggetrokken houding aannemen. Vooral bij kinderen met een ASS is het daarom raadzaam heel nauwlettend de bijwerkingen in de gaten te houden. Motorische en gedragsmatige bijwerkingen zijn soms moeilijk te onderscheiden van al aanwezige stereotypieën en dwanghandelingen. Overigens zullen de hier vermelde bijwerkingen snel weer verdwijnen na staken van het middel. Van atomoxetine zijn bij kinderen de volgende bijwerkingen beschreven: buikklachten, verminderde eetlust, in- en doorslaapproblemen, sedatie, depressie, tremoren, pruritus, mydriase. Clonidine kan vooral hypotensie, sedatie, duizeligheid en depressieve klachten veroorzaken. ECG-veranderingen zijn niet waargenomen.

 

Gebruiksgemak

Atomoxetine is sinds januari 2004 geregistreerd in Nederland, maar wordt nog niet vergoed.

 

Toepasbaarheid

Methylfenidaat kan vooral bij een subgroep (stoornis van Asperger) effectief zijn, terwijl clonidine matig effectief kan zijn bij overprikkeld en hyperactief gedrag bij patiënten met ASS en een verstandelijke handicap. De eerste indrukken van atomoxetine bij ADHD-symptomen in het kader van ASS zijn positief; nader onderzoek is echter aangewezen.

 

Overige middelen

Een aantal andere middelen is zeer beperkt onderzocht of heeft anderszins een beperkte betekenis. Het effect van lithium is teleurstellend: er is geen overtuigend adequaat onderzoek voorhanden om dit middel voor te schrijven. Een mogelijk succes is alleen te verwachten bij een verdenking op een comorbide bipolaire component. Enkele open studies rapporteren een gunstig effect van anti-epileptica op gedragsproblemen, ook bij ASS-patiënten zonder epilepsie. Een middel als valproïnezuur, carbamazepine (Di Martino & Tuchman, 2001; Hollander e.a., 2001) of levetiracetam (Rugino & Samsock, 2002) kan dienen als een laatste keuze bij therapieresistente patiënten. In het enige dubbelblinde onderzoek met een anti-epilepticum (lamotrigine) bleek dit middel niet effectief te zijn. (Belsito e.a., 2001). Andere onderzoeken zijn verricht naar het effect van naltrexon (opiaat-antagonist), buspiron (anxiolyticum), amantadine (dopamineagonist en NMDA-antagonist) en secretin (dunnedarmhormoon met effect op alvleeskliersecretie). Hieruit bleek dat naltrexon alleen een bescheiden gunstig effect uitoefent bij teruggetrokken autistische kinderen die in vlagen hyperactief kunnen zijn (Buitelaar & Willemsen-Swinkels, 2000). Na initiële bemoedigende kleine onderzoeken bleek buspiron in een groter dubbelblind onderzoek niet effectief te zijn als anxiolyticum (niet-gepubliceerd onderzoek, het resultaat werd wel opgenomen in de Amerikaanse bijsluitertekst, zie website FDA). Dit maakt het onwaarschijnlijk dat het middel bij ASS effectief is. Amantadine lijkt een bescheiden effect te kunnen hebben op hyperactiviteit bij autistische kinderen (King e.a., 2001). Melatonine verkort de inslaaptijd en verlengt waarschijnlijk de slaaptijd bij kinderen en jeugdigen met gevarieerde problematiek, waaronder kinderen met de stoornis van Asperger (Paavonen e.a., 2003). Mogelijk werkt melatonine via herstel van een verstoord circadiaan ritme, hoewel ook slaapproblemen verbeteren die hier los van lijken te staan (Gordon, 2000).

Naar aanleiding van een klein open onderzoek met vervolgens veel positieve berichten in de pers en internet, is secretin op een dubbelblinde, placebogecontroleerde manier onderzocht bij grote groepen kinderen. Er kon geen (klinisch) significant effect gerapporteerd worden, niet van eenmalige injecties, noch van herhaalde injecties (Levy, 2002; Üwley e.a., 2001). Over vitamine B6 en magnesium zijn enkele dubbelblinde onderzoeken verricht in de jaren tachtig. De interpretaties van de betekenis van deze onderzoeken is beperkt en voor de klinische praktijk is er dan ook tot op heden geen reden tot het voorschrijven van grote hoeveelheden vitamines. Over het multivitaminepreparaat ‘Supernu' bestaan geen wetenschappelijke publicaties. DiMethylGlycine (een dieetsupplement) was onderwerp van twee dubbelblinde, placebogecontroleerde onderzoeken (Bolman & Richmond, 1999; Kern e.a., 2001). Beide onderzoeken konden geen (klinisch) significant effect aantonen.

 

Effectmetingen

Indien het effect van farmacotherapie op symptomen van ASS-patiënten gemeten moet worden, zijn vooral beschikbaar: de clinicalglobal impression of severity scale (CGI-S), de Conners-schalen, de aberrant behavior checklist (ABC, Aman e.a., 1985), de MOAS (modified overt agression scale, op agressief gedrag) (Kay e.a., 1988, vertaling J.K. Buitelaar) en de childrens Yale-Brown obsessive compulsive scale (CYBOCS: Scahill e.a., 1997). Ook is het mogelijk om enkele, door de ouders van een patiënt gedefinieerde doelen gedetailleerd te omschrijven en vervolgens gedurende de therapie te volgen (Arnold e.a., 2003). De goal attainment scale (GAS) zou een eenvoudig toe te passen instrument kunnen zijn om meer algemene symptomen te scoren; dit is van belang omdat de indicatie niet altijd scherp omschreven is.

  • Het inclusiecriterium was: randomized controlled trials, grote open onderzoeken, internationale richtlijnen gebaseerd op consensus.
  • Het exclusiecriterium was: kleine open onderzoeken en casestudies, tenzij dit het enige huidige gegeven is over het middel.
  1. AGREE collaboration. (2008). AGREE instrument. The AGREE Collaboration. Geraadpleegd 9 november 2008 op http://www.agreecollaboration.org/ instrument.
  2. Aman, M.G., Singh, N.N., Stewart, A.W., & Field, C.J. (1985). The aberrant behavior checklist: A behavior rating scale for the assessment of treatment effects. American journal of mental deficiency, 89, 485-491.
  3. Aman, M., Cronin, P., Hollway, J., Posey, D., Scahill, L., Tierney, E., & Vitiello, B. (2004). 18-Month follow-up of participants in the RUPP Autism Risperidone Study. American Association of Child and Adolescent Psychiatry 51st Annual Meeting. Washington, DC: Scientific Proceedings; 53C/88.
  4. AACAP (2000). Practice parameters. American Academy of Child and Adolescent Psychiatry.
  5. Anderson, G.M., Scahill, L., McCracken, J.T., McDougle, C., Aman, M.G., Tierney, E. e.a. (2007). Effects of short- and long-term risperidone treatment on prolactin levels in children with autism. Biologicalpsychiatry, 61 (4), 545¬50.?]
  6. APA. (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition (DSM-IV). Washington, DC: American Psychiatric Association.
  7. APA. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition, text revision (DSM-IV-TR). Washington, DC: American Psychiatric Association.
  8. Arnold, L.E., Vitiello, B., McDougle, C., Scahill, L., Shah, B., Gonzalez, N.M., e.a. (2003). Parent-defined target symptoms respond to risperidone in RUPP autism study: Customer approach to clinical trials. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 42, 1443-1450.
  9. Asperger, H. (1944). Die Autistische Psychopathen im Kindesalter. Archiv für Psychiatrie und Nervenkrankheiten, 117, 76-136.
  10. Asperger, H. (1979). Problems of infantile autism. Communication, 13, 45-52.
  11. Bacchelli, E., & Maestrini, E. (2006). Autism spectrum disorders: Molecular genetic advances. Am JMed Genet C Semin Med Genet, 142C(1), 13-23.
  12. Bailey, A., Luthert, P, Bolton, P., Le Couteur, A., Rutter, M., & Harding, B. (1993). Autism and megalencephaly. Lancet, 341, 1225-1226.
  13. Bailey, A., Le Couteur, A., Gottesman, I., Bolton, P, Simonoff, E., Yuzda, E., & Rutter, M. (1995). Autism as a strong genetic disorder: Evidence from a Brit- ish twin study. Psychological medicine, 25, 63-77.
  14. Barkley, R.A. (1990). Attention deficit hyperactivity disorder: A handbook for diagnosis and treatment. New York: Guilford Press, 198-199.
  15. Baron-Cohen, S., Scahill, V.L., Izaguirre, J., Hornsey, H., & Robertson. M.M. (1999). The prevalence of Gilles de la Tourette syndrome in children and adolescents with autism: A large scale study. Psychological medicine, 29(5), 1151-9.
  16. Bauminger, N. (2002). The facilitation of social-emotional understanding and social interaction in high-functioning children with autism: Intervention outcomes. J Autism Dev Disord, 32(4), 283-98.
  17. Belsito, K.M., Law, P.A., Kirk, K.S., Landa, R.J., & Zimmerman, A.W. (2001). Lamotrigine therapy for autistic disorder: a randomized, double-blind, placebo-controlled tria. JAutism Dev Disord, 31, 175-181.
  18. Bertrand, J., Mars, A., Boyle, C., Bove, F., Yeargin-Allsopp, M., & Decoufle, P. (2001). Prevalence of autism in a United States population: the Brick Township, New Jersey, investigation. Pediatrics, 108(5), 1155-61.
  19. Berument, S.K., Rutter, M., Lord, C., Pickles, A., & Bailey, A. (1999). Autism screening questionnaire: Diagnostic validity. Br JPsychiatry, 175, 444-451.
  20. Bildt, A. de, & Jonge, M.V. de (2008). Autisme diagnostisch observatie schema. Nederlandse vertaling van Lord, C., Rutter, M., DiLavore, P.C., & Risi, S. (2001) Autism Diagnostic Observation Schedule. Amsterdam: Hogrefe.
  21. Bildt, A. de, Sytema, S., Ketelaars, C., Kraijer, D., Volkmar, F., & Minderaa, R. (2003). Measuring pervasive developmental disorders in children and adolescents with mental retardation: a comparison of two screening instruments used in a study of the total mentally retarded population from a designated area. JAutism Dev Disord, 33(6), 595-605.
  22. Bildt, A. de, Sytema, S., Ketelaars, C., Kraijer, D., Mulder, E., Volkmar, F., & Minderaa, R. (2004). Interrelationship between autism diagnostic observation schedule-generic (ADOS-G), autism diagnostic interview-revised (ADI-R) and the Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-IV-TR) classification in children and adolescents with mental retardation. J Autism Dev Disord, 34(2), 129-137.
  23. Bishop, D.V.M., & Frazier Norbury, C. (2002). Exploring the borderlands of autistic disorder and specific language impairment: A study using standardised diagnostic instruments. J Child Psychol Psychiatry, 43(7), 917-929.
  24. Bolman, W.M., & Richmond, J.A. (1999). A double-blind, placebo-controlled, crossover pilot trial of low dose dimethylglycine in patients with autistic disorder. J Autism Dev Disord, 29, 191-194.
  25. Bolton, P.F., Pickles, A., Murphy, M., & Rutter, M. (1998). Autism, affective and other psychiatric disorders: patterns of familial aggregation, Psychological medicine, 28(2), 385-95.
  26. Bolton, P.F., e.a. (2001). Association between idiopathic infantile macrocephaly and autism spectrum disorders. Lancet, 358(9283), 726-27.
  27. Bonde, E. (2000). Comorbidity and subgroups in childhood autism. European child & adolescent psychiatry, 9(1), 7-10.
  28. Bondy, A., & Frost, L. (2002). Picture’s worth: PECS and other visual communication strategies in autism (topics In autism). Bethesda, MD: Woodbine House.
  29. Borst-Eilers, E. (1997). Medische technologie assessment en doelmatigheid van zorg (Brief, CSZ/EZ-9748001). Rijswijk: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
  30. Bourgondien, M.E. van, Reichle, N.C., & Schopler, E. (2003). Effects of a model treatment approach on adults with autism. J Autism Dev Disord, 33(2), 131-40.
  31. Brookman-Frazee, L. (2004). Using parent/clinician partnerships in parent education programs for children with autism. Journal of positive behavior inter- ventions, 6(4), 195-213.
  32. Bruin, E.I. de, Verheij, F., & Ferdinand, R.F. (2006). WISC-R subtest but no overall VIQ-PIQ difference in Dutch children with PDD-NOS. J Abnorm Child Psychol, 34(2), 263-271.
  33. Bruin, E.I. de, Ferdinand, R.F., Meester, S., Nijs, PF.A. de, & Verheij, F. (2007). High rates of psychiatric comorbidity in PDD-NOS. J Autism Dev Disord, 37(5), 877-886.
  34. Buitelaar, J.K, Gaag, R. van der, Klin, A., Volkmar, F. (1999). Exploring the boundaries of pervasive developmental disorder not otherwise specified: analyses of data from the DSM-IV Autistic Disorder Field Trial. J Autism Dev Disord. 29(1):33-43.
  35. Buitelaar, J.K., & Willemsen-Swinkels, S.H. (2000). Medication treatment in subjects with autistic spectrum disorders. European child & adolescent psy- chiatry, 9(Suppl 1), 185-197.
  36. Cahn, W., Ramlal, D., Bruggeman, R., Haan, L. de, Scheepers, F.E. Soest, M.M. van, e.a. (2008). Preventie en behandeling van somatische complicaties bij antipsychoticagebruik. Tijdschrift voor Psychiatrie, 50(9), 579-591.
  37. Campbell, M., Fish, B., Shapiro, T., & Floyd, A. Jr. (1971). Imipramine in pre-school autistic and schizophrenic children. Journal of autism and childhood schizophrenia, 1, 267-282.
  38. Campbell, M., Anderson, L.T., Small, A.M., Perry, R., Green, W.H., & Caplan, R. (1982). The effects of haloperidol on learning and behavior in autistic children. J Autism Dev Disord, 12, 167-175.
  39. Canitano, R., & Vivanti, G. (2007). Tics and Tourette syndrome in autism spectrum disorders. Autism, 11(1), 19-28.
  40. Chalfant, A.M., Rapee, R., & Carroll, L. (2006). Treating anxiety disorders in children with high functioning autism spectrum disorders: A controlled trial. J Autism Dev Disord (Epub ahead of print, dec 15).
  41. Clark, T., Feehan, C., Tinline, C., & Vostanis, P. (1999). Autistic symptoms in children with attention deficit-hyperactivity disorder. European child & adolescentpsychiatry, 8(1), 50-5.
  42. Constantino, J.N., & Gruber, C.P. (2005). Social responsiveness scale: Manual. Los Angeles: Western Psychologieal Services.
  43. Corbett, B.A., & Constantine, L.J. (2006). Autism and attention deficit hyperactivity disorder: assessing attention and response control with the integrated visual and auditory continuous performance test. Child Neuropsychol, 12(4-5):335-48.
  44. Courchesne, E., Carper, R., & Akshoomoff, N. (2003). Evidence of brain over-growth in the first year of life in autism. JAMA, 290(3), 337-344.
  45. Cox, A., Charman, T., Baron-Cohen, S., Drew, A., Klein, K., Baird, G., e.a. (1999). Autism spectrum disorders at 20 and 42 months of age: Stability of clinical and ADI-R diagnosis. J Child Psychol Psychiatry, 40(5), 719-732.
  46. Crockett, J.L., Fleming, R.K., Doepke, K.J., & Stevens, J.S. (2007). Parent training: Acquisition and generalization of discrete trials teaching skills with parents of children with autism. Res Dev Disabil, 28(1), 23-36. Epub 2005 Dec 9.
  47. Dahl, E.K., Cohen, D.J., & Provence, S. (1986). Clinical and multivariate approaches to the nosology of pervasive developmental disorders. Journal of the American academy of child psychiatry, 25(2), 170-80.
  48. Davidovitch, M., Patterson, B., & Gartside, P. (1996). Head circumference measurements in children with autism. Journal of child neurology, 11(5), 389-93.
  49. Dawson, G., Meltzoff, A.N., Osterling, J., & Rinaldi, J. (1998). Neuropsychological correlates of early symptoms of autism. Child development, 69(5), 1276-1285.
  50. Dekker, M.C., & Koot, H.M. (2003). DSM-IV disorders in children with borderline to moderate intellectual disability 1: prevalence and impact. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 42(8), 915-922.
  51. DeLong, R., & Nohria, C. (1994). Psychiatric family history and neurological disease in autistic spectrum disorders. Dev Med Child Neurol, 36(5), 441-8.
  52. DeLong, G.R., Ritch, C.R., & Burch, S. (2002). Fluoxetine response in children with autistic spectrum disorders: correlation with familial major affective disorder and intellectual achievement. Dev Med Child Neurol, 44, 652-659.
  53. Dewey, D., Cantell, M., & Crawford, S.G. (2007). Motor and gestural performance in children with autism spectrum disorders, developmental coordination disorder, and/or attention deficit hyperactivity disorder. JInt Neuropsychol Soc, 13, 246-256.
  54. Di Martino, A., & Tuchman, R.F. (2001). Antiepileptic drugs:Aaffective use in autism spectrum disorders. Pediatric neurology, 25, 199-207.
  55. Dissanayake, C., e.a. (2006). Growth in stature and head circumference in high-functioning autism and Asperger disorder during the first 3 years of life. Development andpsychopathology, 18(2), 381-93.
  56. Doorn, E.C. van, & Verheij, F. (2002). Psycho-educatie in kaart gebracht op het grensvlak van onderwijs en jeugdzorg. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 41, 538-550.
  57. Drew, A., Baird, G., Baron-Cohen, S., Cox, A., Slonims, V., Wheelwright, S., e.a. (2002). A pilot randomised control trial of a parent training intervention for pre-school children with autism. Preliminary findings and methodological challenges. European child & adolescentpsychiatry, 11(6), 266-72.
  58. Ehlers, S., Gillberg, C., & Wing, L. (1999). A screening questionnaire for Asperger syndrome and other high-functioning autism spectrum disorders in school age children. J Autism Dev Disord, 29(2), 129-141.
  59. Engeland, H. van, & Gaag, R.J. van der (1994). McDD in childhood: Aprecursor of schizophrenic spectrum disorder. Schizophr Res, 11:197, 1994.
  60. Evans, D.W., Canavera, K., Kleinpeter, F.L., Maccubin, E., & Taga, K. (2005). The fears, phobias and anxieties of children with autism spectrum disorders and Down syndrome: comparisons with developmentally and chronologically age matched children. Child psychiatry and human development, 36(1), 3-26.
  61. Fankhauser, M.P., Karumanchi, V.C., German, M.L., Yates, A., & Karumanchi, S.D. (1992). A double-blind, placebo-controlled study of the efficacy of transdermal clonidine in autism. The journal of clinical psychiatry, 53, 77-82.
  62. Filipek, P.A., Accardo, P.J., Ashwal, S., Baranek, G.T., Cook, E.H. Jr, Dawson, G., e.a.. Subcommittee of the American Academy of Neurology and the Child Neurology Society, Departments of Pediatrics and Neurology, University of California, Irvine, USA. (2000). Practice parameter: screening and diagnosis of autism: report of the quality standards. Neurology, 55(4), 468-479.
  63. Fombonne, E. (1999). The epidemiology of autism: a review. Psychological medicine, 29(4), 769-86.
  64. Fombonne, E. (2002). Epidemiological trends in rates of autism. Molecular psychiatry, 7(Suppl 2), S4-6. Review.
  65. Fombonne, E., e.a. (1997). A family study of autism: cognitive patterns and levels in parents and siblings. J Child Psychol Psychiatry, 38(6), 667-83.
  66. Fombonne, E., e.a. (1999). Microcephaly and macrocephaly in autism. J Autism Dev Disord, 29(2), 113-19.
  67. Gaag, R.J. van der, Caplan, R., Engeland, H. van, Loman, F., & Buitelaar, J.K. (2005). A controlled study of formal thought disorder in children with autism and multiple complex developmental disorders. J Child Adolesc Psychopharmacol, 15(3), 465-76.
  68. Gadow, K.D., DeVincent, C.J., Pomeroy, J., & Azizian, A. (2004). Psychiatric symptoms in preschool children with PDD and clinic and comparison samples. J Autism Dev Disord, 34(4), 379-393.
  69. Gezondheidsraad. (2000). Van implementeren naar leren; het belang van twee-richtingsverkeer tussen praktijk en wetenschap in de gezondheidszorg (Publicatienr. 2000/18). Den Haag: Gezondheidsraad.
  70. Gezondheidsraad. (2002). Diagnostiek en behandeling van ADHD [Nota]. Den Haag: Gezondheidsraad.
  71. Ghaziuddin, M., Weidmer-Mikhail, E., & Ghaziuddin, N. (1998). Comorbidity of Asperger syndrome: a preliminary report. Journal of intellectual disability research: JIDR, 42(Pt4), 279-83.
  72. Gillberg, C. (1989). Asperger syndrome in 23 Swedish children. Dev Med Child Neurol, 31, 520-531.
  73. Gillberg, C. (1991). Outcome in autism and autistic-like conditions. JAm Acad Child Adolesc Psychiatry, 30, 375-382.
  74. Gillberg, C. (1992). The Emanuel Miller Memorial Lecture 1991: Autism and autistic-like conditions, subclasses among disorders of empathy. J Child Psychol Psychiatry, 33(5), 813-42.
  75. Gillberg, C. (1998). Asperger syndrome and high-functioning autism. The British journal of psychiatry, 172, 200-209.
  76. Gillberg, C., & Billstedt, E. (2000). Autism and Asperger syndrome: coexistence with other clinical disorders. Acta psychiatrica Scandinavica, 102(5), 321¬30.
  77. Gillott, A., Furniss, F., & Walter, A. (2001). Anxiety in high-functioning children with autism. Autism, 5(3), 277-86.
  78. Glasson, E.J., Bower, C., Petterson, B., Klerk, N. de, Chaney, G., & Hallmayer, J.F. (2004). Perinatal factors and the development of autism: A population study. Archives of generalpsychiatry, 61(6), 618-27.
  79. Goldstein, S. (2004). The comorbidity of pervasive developmental disorder and attention deficit hyperactivity disorder: Results of a retrospective chart review. JAutism Dev Disord, 34(3), 329-39.
  80. Gordon, N. (2000). The therapeutics of melatonin: a paediatric perspective. Brain & development, 22, 213-217.
  81. Gorissen, M., & Gaag-Theunisse, R.J. van der (2006). Psychodiagnostiek bij normaal begaafde volwassenen met Autismespectrumstoornissen. Psychopraxis, 7, 27-33.
  82. Gray, C. (2001). The new social story book (Revised edition). Arlington, MA: Future Horizons Incorporated.
  83. Green, J., Gilchrist, A., Burton, D., & Cox, A. (2000). Social and psychiatric functioning in adolescents with Asperger syndrome compared with conduct disorder. J Autism Dev Disord, 30(4), 279-93.
  84. Greene, R.W., Biederman, J., Faraone, S.V., Ouellette, C.A., Penn, C., & Griffin, S.M. (1996). Toward a new psychometric definition of social disability in children with attention-deficit hyperactivity disorder. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 35(5), 571-8.
  85. Handen, B.L., Johnson, C.R., & Lubetsky, M. (2000). Efficacy of methylphenidate among children with autism and symptoms of attention-deficit hyperactivity disorder. J Autism Dev Disord, 30, 245-255.
  86. Hansman-Wijnands, M.A., & Hummelen, J.W. (2006). Differentiële diagnostiek van psychopathie en autismespectrumstoornissen bij volwassenen. Tijdschrift voor psychiatrie, 48(8), 627-636.
  87. Hartman, C.A., Luteijn, E., Serra, M., & Minderaa, R. (2006). Refinement of the Children's Social Behavior Questionnaire (CSBQ): An instrument that describes the diverse problems seen in milder forms of PDD. JAutism Dev Disord, 36(3), 325-42.
  88. Hazell, P. (2007). Drug therapy for attention-deficit/hyperactivity disorder-like symptoms in autistic disorder. Journal of paediatrics and child health, 43, 19-24.
  89. Heinrich, H., Gevensleben, H., & Strehl, U. (2007). Annotation: neurofeedback - train your brain to train behaviour. J Child Psychol Psychiatry, 48(1), 3-16.
  90. Hellings, J.A., Nickel, E.J., Weckbaugh, M., McCarter, K., Mosier, M., & Schroeder, S.R. (2005). The overt aggression scale for rating aggression in outpatient youth with autistic disorder: preliminary findings. The journal of neuropsychiatry and clinical neurosciences, 17, 29-35.
  91. Hengeveld, M.W., Londen L van, Gaag R.J. van der. (2008). Herkenning van Autisme spectrum stoornissen bij volwassenen. Ned Tijdschr Geneeskd 14; 152(24), 1353-7.
  92. Hollander, E., Kaplan, A., Cartwright, C., & Reichman, D. (2000). Venlafaxine in children, adolescents, and young adults with autism spectrum disorders: An open retrospective clinical report. Journal of child neurology, 15, 132-135.
  93. Hollander, E., Dolgoff-Kaspar, R., Cartwright, C., Rawitt, R., & Novotny, S. (2001). An open trial of divalproex sodium in autism spectrum disorders. The journal of clinical psychiatry, 62, 530-534.
  94. Hollander, E., Phillips, A., Chaplin, W., Zagursky, K., Novotny, S., Wasserman, S. e.a. (2005). A placebo controlled crossover trial of liquid fluoxetine on repetitive behaviours in childhood and adolescents autism. Neuropsychopharmacology, 30(3): 582-591.
  95. Hollander, E., Soorya, L., Wasserman, S., Esposito, K., Chaplin, W., & Anagnostou, E. (2006). Divalproex sodium vs. placebo in the treatment of repetitive behaviours in autism spectrum disorder. Int J Neuropsychopharmacol, 9, 209-213.
  96. Honda, H., Shimizu, Y., & Rutter, M. (2005). No effect of MMR withdrawal on the incidence of autism: a total population study. J Child Psychol Psychiatry, 46(6), 572-9.
  97. Howlin, P. (2005). The effectiveness of interventions for children with autism. J Neural Transm Suppl, (69), 101-119.
  98. Howlin, P., & Rutter, M. (1994). Treatment of autistic children. (Wiley Series on Studies in Child Psychiatry). New York: John Wiley & Sons.
  99. Howlin, P., Goode, S., Hutton, J., & Rutter, M. (2004). Adult outcome for children with autism. J Child Psychol Psychiatry, 45(2), 212-29.
  100. http://www.agreecollaboration.org/pdf/agreeinstrumentfinal.pdf. Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation, AGREE Instrument. www.agreecollaboration.org, 2001.
  101. Hulscher, M., Wensing, M., & Grol, R. (2000). Effectieve implementatie: Theorieën en strategieën. Nijmegen: Werkgroep Onderzoek Kwaliteit.
  102. International Molecular Genetic Study of Autism Consortium (IMGSAC) (2007). A genomewide screen for autism: strong evidence for linkage to chromosomes 2q, 7q, and 16p. American journal of human genetics, 69, 570-581.
  103. Jaselskis, C.A., Cook, E.H. Jr., Fletcher, K.E., & Leventhal, B.L. (1992). Clonidine treatment of hyperactive and impulsive children with autistic disorder. J Clin Psychopharmacol, 12, 322-327.
  104. Jonge, M.V. de. (2006). The search for endophenotypic markers of autism spectrum disorders. Proefschrift, Universiteit Utrecht.
  105. Jonge, M.V. de, Bildt, A. de (2007). Autisme Diagnostisch Interview, Revised (ADI-R). Nederlandse vertaling van Rutter, M., LeCouteur, A., & Lord, C. (2003) . Autism Diagnostic Interview, Revised (ADI-R). Amsterdam: Hogrefe.
  106. Jordan, R. (2002). Autistic spectrum disorders in the early years: A guide for practitioners (education in the early years) London: QED.
  107. Kadesjo, B., & Gillberg, C. (1999). Developmental coordination disorder in Swedish 7-year-old children. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 38(7), 820-8.
  108. Kanner, L. (1943). Autistic disturbances of affective contact. The Nervous child, 2, 217-250.
  109. Kay, S.R., Wolkenfeld, F., Murrill, L.M. (1988). Profiles of aggression among psychiatric patients. I. Nature and prevalence. J Nerv Ment Dis, 176(9):539-46.
  110. Keen, K., & Ward, S. (2004). Autistic specrum Disorder. Autism, 8(1), 39-48.
  111. Kemner, C., Willemsen-Swinkels, S.H., Jonge, M. de, Tuynman-Qua, H., Engeland, H. van (2002). Open-label study of olanzapine in children with pervasive developmental disorder. Journal of clinicalpsychopharmacology, 22, 455-460.
  112. Kern, J.K., Miller, V.S., Cauller, P.L., Kendall, P.R., Mehta, P.J., & Dodd, M. (2001). Effectiveness of N,N-dimethylglycine in autism and pervasive developmental disorder. Journal of child neurology, 16, 169-173.
  113. Kim, J.A., Szatmari, P, Bryson, S.E., Streiner, D.L., & Wilson, F.J. (2004). The prevalence of anxiety and mood problems among children with autism and Asperger syndrome. Autism, 4(2), 117-132.
  114. King, B.H., Wright, D.M., Handen, B.L., Sikich, L., Zimmerman, A.W., McMahon, W., e.a. (2001). Double-blind, placebo-controlled study of amantadine hydrochloride in the treatment of children with autistic disorder. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 40, 658-665.
  115. Klin, A., Volkmar, F.R., Sparrow, S.S., Cicchetti, D.V., & Rourke, B.P. (1995). Validity and neuropsychological characterization of Asperger syndrome: convergence with nonverbal learning disabilities syndrome. J Child Psychol Psychiatry, 36(7), 1127-40.
  116. Klin, A., Lang, J., Cicchetti, D.V., & Volkmar, F.R. (2000). Brief report: Interrater reliability of clinical diagnosis and DSM-IV criteria for autistic disorder: results of the DSM-IV autism field trial. J Autism Dev Disord, 30(2), 163-7.
  117. Kolevzon, A., Mathewson, K.A., & Hollander, E. (2006). Selective serotonin re-uptake inhibitors in autism: a review of efficacy and tolerability. The journal of clinical psychiatry, 67, 407-414.
  118. Konstantares, M.M., & Hewitt, T. (2001). Autistic disorder and schizophrenia: diagnostic overlaps. J Autism Dev Disord, 31(1), 19-28.
  119. Kraijer, D., & Bildt, A. De. (2005). The PDD-MRS: an instrument for Identification of autism spectrum disorders in persons with mental retardation. J Autism Dev Disord, 35(4), 499-513.
  120. Lahuis, B.E., & Buitelaar, J.K. (2002). Autisme en psychofarmaca. In B.E.B.M. Huskens, & R. Diddden (Red.), Behandelingsstrategiëen bij kinderen en jongeren met autisme. Serie Cure & Care Development. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
  121. Lainhart, J.E. (2003). Increased rate of head growth during infancy in autism. JAMA, 290(3), 393-94.
  122. Lainhart, J.E. (2006). Advances in autism neuroimaging research for the clinician and geneticist. Am JMed Genet C Semin Med Genet, 142(1), 33-39
  123. Lainhart, J.E., e.a. (1997). Macrocephaly in children and adults with autism. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 36(2), 282-90.
  124. Larsson, H.J., Eaton, W.W., Madsen, K.M., Vestergaard, M., Olesen, A.V., Agerbo, E., e.a. (2005). Risk factors for autism: perinatal factors, parental psychiatric history, and socioeconomic status. American journal of epidemiology, 161(10), 916-925.
  125. LeCouteur, A. (1990). Autism: Current understanding and management. Br J Hosp Med, 43(6), 448-52.
  126. LeCouteur, A., Rutter, M., Lord, C., Rios, P., Robertson, S., Holdgrafer, M., e.a. (1989). Autism diagnostic interview: a standardized investigator-based instrument. J Autism Dev Disord, 19(3):363-87.
  127. Leekam, S.R., Libby, S.J., Wing, L., Gould, J., & Taylor, C. (2002). The Diagnostic Interview for Social and Communication Disorders: algorithms for ICD-10 childhood autism and Wing and Gould autistic spectrum disorder. J Child Psychol Psychiatry, 43(3), 327-42.
  128. Levy, S.E. (2002). Repeated doses of porcine secretin did not improve symptoms, language, or cognitive functioning in children with autism or autism spectrum disorder. Evid Based Ment Health, 5, 22.
  129. Leyfer, O.T., Folstein, S.E., Bacalman, S., Davis, N.O., Dinh, E., Morgan, J., e.a. (2006). Comorbid psychiatrie disorders in children with autism: Interview development and rates of disorders. JAutism Dev Disord, 36, 849-861.
  130. Lord, C., Pickles, A., McLennan, J., Rutter, M., Bregman, J., Folstein, S., e.a. (1997). Diagnosing autism: Analyses of data from the autism diagnostic interview. JAutism Dev Disord, 27(5), 501-517.
  131. Lord, C., Risi, S., Lambrecht, L., Cook, E.H. Jr, Leventhal, B.L., DiLavore, P.C. e.a. (2000). The autism diagnostic observation schedule-generic: A standard measure of social and communication deficits associated with the spectrum of autism. JAutism Dev Disord, 30(3) 205-223.
  132. Lord, C., Rutter, M., Goode, S., Heemsbergen, J., Jordan, H., Mawhood, L. e.a. (1989). Autism Diagnostic Observation Schedule: a standardized observation of communicative and social behavior. Journal of Autism and Developmental Disorders, 19, 185-212.
  133. Lord, C., Rutter, M., DiLavore, P.C., Risi, S. (2001). Autism Diagnostic Observa-tion Schedule. Los Angeles, CA: Western Psychological Services.
  134. Lord, C., Rutter, M., & LeCouteur, A. (1994). Autism Diagnostic Interview-Revised: a revised version of a diagnostic interview for caregivers of individuals with possible pervasive developmental disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 24, 659-685.
  135. Lotter, V. (1978). Childhood autism in Africa. J Child Psychol Psychiatry, 19(3), 231-44.
  136. Lovaas, I. (2002).Teaching individuals with developmental delays: basic intervention techniques. Austin: Pro-Ed.
  137. Luteijn, E.F., Serra, M., Jackson, S., Steenhuis, M.P., Althaus, M., Volkmar, F., e.a. (2000). How unspecified are disorders of children with a pervasive developmental disorder not otherwise specified? A study of social problems in children with PDD-NOS and ADHD. Eur Child Adolesc Psychiatry, 9(3),168-79.
  138. Luteijn, E., Minderaa, R., & Jackson, S. (2002). Vragenlijst voor inventarisatie van sociaal gedrag bij kinderen: Handleiding. Lisse: Harcourt Test Publishers.
  139. Madsen, K.M., Hviid, A., Vestergaad, M., Schendel, D., Wohlfahrt, J., Thorsen, P., e.a. (2002). A population-based study of measles, mumps, and rubella vaccination and autism. N Engl J Med, 347(19), 1477-82.
  140. Madsen, K.M., Lauritsen, M.B., Pedersen, C.B., Thorsen, P, Plesner, A.M., Andersen, P.H., e.a. (2003). Thimerosal and the occurance of autism: a negative ecological evidence from Danish population-based data. Pedicatrics. 112(3 Pt 1), 604-606.
  141. Malhotra, S., & Gupta, N. (2002). Childhood disintegrative disorder. Re-examination of the current concept. Eur Child Adolesc Psychiatry, 11(3), 108-14.
  142. Martin, A., Koenig, K., Scahill, L., & Bregman, J. (1999). Open-label quetiapine in the treatment of children and adolescents with autistic disorder. J Child Adolesc Psychopharmacol, 9, 99-107.
  143. Martin, A., Koenig, K., Anderson, G.M., & Scahill, L. (2003). Low-dose fluvoxamine treatment of children and adolescents with pervasive developmental disorders: A prospective, open-label study. J Autism Dev Disord, 33, 77-85.
  144. Martin, A., Scahill, L., Anderson, G.M., Aman, M., Arnold, L.E., McCracken, J., e.a. (2004). Weight and leptin changes among risperidone-treated youths with autism: 6-month prospective data. Am J Psychiatry, 161, 1125-1127.
  145. Martin, A., Volkmar, F.R., & Lewis, M. (Red.). (2007). Lewis’ child and adolescent psychiatry. A comprehensive textbook (4th edition). Philadelphia: Lippin-cott, Williams & Wilkins.
  146. Masi, G., Cosenza, A., Mucci, M., & Brovedani, P. (2001). Open trial of risperidone in 24 young children with pervasive developmental disorders. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 40, 1206-1214.
  147. Matson, J.L., & Nebel-Schwalm, M.S. (2006). Comorbid psychopathology with autism spectrum disorder in children: An overview. Research in developmental disabilities, 28(4), 341-52.
  148. McCracken, J.T., McGough, J., Shah, B., Cronin, P., Hong, D., Aman, M.G., e.a. (2002). Risperidone in children with autism and serious behavioral problems. The New England journal of medicine, 347, 314-321.
  149. McDougle, C.J., Holmes, J.P., Carlson, D.C., Pelton, G.H., Cohen, D.J., & Price, L.H. (1998). A double-blind, placebo-controlled study of risperidone in adults with autistic disorder and other pervasive developmental disorders. Arch Gen Psychiatry, 55, 633-641.
  150. McDougle, C.J., Kresch, L.E., & Posey, D.J. (2000). Repetitive thoughts and behavior in pervasive developmental disorders: treatment with serotonin reuptake inhibitors. JAutism Dev Disord, 30, 427-435.
  151. McDougle, C.J., Kem, D.L., & Posey, D.J. (2002). Case series: Use of ziprasidone for maladaptive symptoms in youths with autism. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 41, 921-927.
  152. Mehta, U.C., Patel, I., & Castello, F.V. (2004). EEG sedation for children with autism. J Dev Behav Pediatr, 25, 102-104.
  153. Melkersson, K., & Dahl, M.L. (2004). Adverse metabolic effects associated with atypical antipsychotics: literature review and clinical implications. Drugs, 64, 701-723.
  154. Micali, N., Chakrabarti, S., & Fombonne, E. (2004). The broad autism phenotype: findings from an epidemiological survey. Autism, 8(1), 21-37.
  155. Michie, S., & Johnston, M. (2004). Changing clinical behaviour by making guidelines specific. BMJ, 328, 343-345.
  156. Mildenberger, K., Sitter, S., Noterdaeme, M., & Amorosa, H. (2001). The use of the ADI-R as a diagnostic tool in the differential diagnosis of children with infantile autism and children with a receptive language disorder. Eur Child Adolesc Psychiatry, 10, 248-255.
  157. Miller, J.N., & Ozonoff, S. (1997). Did Asperger's cases have Asperger disorder? A research note. J Child PsycholPsychiatry, 38(2):247-51.
  158. Minderaa, R.B., & Luteijn, E.F. (2001). ADHD en PDD-NOS: Overeenkomsten en verschillen. Neuropraxis, 5(6), 191-197.
  159. Miyazaki, K., Narita, N., & Narita, M. (2005). Maternal administration of thalidomide or valproic acid causes abnormal serotonergic neurons in the offspring: Implication for pathogenesis of autism. IntJ Dev Neurosci, 23, 287-297.
  160. Mulder, E.J., Anderson, G.M., Kema, I.P., Bildt, A. de, Lang, N.D. van, Boer, J.A. den, & Minderaa, R.B. (2004). Platelet serotonin levels in pervasive developmental disorders and mental retardation: Diagnostic group differences, within-group distribution, and behavioral correlates. JAm Acad Child Adolesc Psychiatry, 43(4), 491-499.
  161. Mundy, P., Sigman, M., & Kasari, C. (1990). A longitudinal study of joint attention and language development in autistic children. J Autism Dev Disord, 20(1), 115-28.
  162. Muris, P., Steerneman, P., Merckelbach, H., Holdrinet, I., & Meesters, C. (1998). Comorbid anxiety symptoms in children with pervasive developmental disorders. Journal of anxiety disorders, 12(4), 387-93.
  163. Namerow, L.B., Thomas, P., Bostic, J.Q., Prince, J., & Monuteaux, M.C. (2003). Use of citalopram in pervasive developmental disorders. J Dev Behav Pediatr, 24, 104-108.
  164. Naruse, H., Nagahata, M., Nakane, Y., Shirahashi, K., Takesada, M., & Yamazaki, K. (1982). A multi-center double-blind trial of pimozide (Orap), haloperidol and placebo in children with behavioral disorders, using crossover design. Acta Paedopsychiatr, 48, 173-184.
  165. NHS centre for reviews and dissemination. (1999). Getting evidence into practice. Eff Health Care, 5(1), 1-16.
  166. Noterdaeme, M., Sitter, S., Mildenberger, K., & Amorosa, H. (2000). Diagnostic assessment of communicative and interactive behaviours in children with autism and receptive language disorder. Eur Child Adolesc Psychiatry, 9(4), 295-300.
  167. Noterdaeme, M., Mildenberger, K., Sitter, S., & Amorosa, H. (2002). Parent information and direct observation in the diagnosis of pervasive and specific developmental disorders. Autism, 6(2), 159-68.
  168. Owley, T., McMahon, W., Cook, E.H., Laulhere, T., South, M., Mays, L.Z., e.a. (2001). Multisite, double-blind, placebo-controlled trial of porcine secretin in autism. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 40, 1293-1299.
  169. Ozonoff, S., & Cathcart, K. (1998). Effectiveness of a home program intervention for young children with autism. J Autism Dev Disord, 28(1), 25-32.
  170. Paavonen, E.J., Nieminen-von Wendt, T., Vanhala, R., Aronen, E.T., & Von Wendt, L. (2003). Effectiveness of melatonin in the treatment of sleep disturbances in children with Asperger disorder. J Child Adolesc Psychopharmacol, 13, 83-95.
  171. Palmen, S.J., & Engeland, H. van (2004). Review on structural neuroimaging findings in autism. JNeural Transm, 111(7), 903-29.
  172. Pearson, D.A., Loveland, K.A., Lachar, D., Lane, D.M., Redooch, S.L., Mansour, R., e.a. (2006). A comparison of behavioral and emotional functioning in children and adolescents with autistic disorder and PDD-NOS. Child Neuropsychol, 12(4-5), 321-33.
  173. Pilowsky, T., Yirmiya, N., Shulman, C., & Dover, R. (1998). The autism diagnostic interview-revised and the childhood autism rating scale: Differences between diagnostic systems and comparison between genders. J Autism Dev Disord, 28,143-151.
  174. Posey, D.J., Guenin, K.D., Kohn, A.E., Swiezy, N.B., & McDougle, C.J. (2001). A naturalistic open-label study of mirtazapine in autistic and other pervasive developmental disorders. J Child Adolesc Psychopharmacol, 11, 267-277.
  175. Rasalam, A.D., Hailey, H., Williams, J.H., Moore, S.J., Turnpenny, P.D., Lloyd, D.J., e.a. (2005). Characteristics of fetal anticonvulsant syndrome associated autistic disorder. Dev Med Child Neurol, 47, 551-555.
  176. Reddy, K.S. (2005). Cytogenetic abnormalities and fragile-X syndrome in Autism Spectrum Disorder. BMC medical genetics, 6, 3.
  177. Reed, P., Osborne, L.A., & Corness, M. (2006). Brief report: relative effectiveness of different home-based behavioral approaches to early teaching interven- tion. J Autism Dev Disord, (Epub ahead of print, dec 19).
  178. Remington, G., Sloman, L., Konstantareas, M., Parker, K., & Gow, R. (2001). Clomipramine versus haloperidol in the treatment of autistic disorder: A double-blind, placebo-controlled, crossover study. J Clin Psychopharmacol, 21, 440-444.
  179. Rogers, S.J. (1998). Empirically supported comprehensive treatments for young children with autism. J Clin Child Psychol, 27(2), 168-79.
  180. Rogers, S.J., & DiLalla, D.L. (1990). Age of symptom onset in young children with pervasive developmental disorders. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 29(6), 863-72.
  181. Rugino, T.A., & Samsock, T.C. (2002). Levetiracetam in autistic children: An open-label study. J Dev Behav Pediatr, 23, 225-230.
  182. RUPP Autism Network (2005). Randomized, controlled, crossover trial of methylphenidate in pervasive developmental disorders with hyperactivity. Archives of General Psychiatry, 62, 1266-1274.
  183. Rutter, M. (2000). Genetie studies of autism: from the 1970S into the millennium. J Abnorm Child Psychol, 28(1), 3-14.
  184. Rutter, M. (2002). Nature, nurture, and development: From evangelism through science toward poliey and practice. Child Dev, 73(1), 1-21.
  185. Rutter, M. (2006). Autism: its recognition, early diagnosis, and service implications. J Dev Behav Pediatr, 27(2 Suppl), S54-8.
  186. Rutter, M., & Taylor, E. (Eds.). (2002). Child and adolescentpsychiatry (4th edition). Oxford: Blaekwell Publishing.
  187. Rutter, M., Andersen-Wood, L., Beekett, C., Bredenkamp, D., Castle, J., Groothues, C., e.a. (1999). Quasi-autistie patterns following severe early global privation. English and Romanian adoptees (ERA) Study Team. J Child Psychol Psychiatry, 40(4), 537-549.
  188. Rutter, M., Bailey, A., Berument, S.K., Lord, C., Piekles, A. (2003). Social Communication Questionnaire (SCQ). Los Angeles, CA: Western Psyehologieal Services.
  189. Rutter, M., LeCouteur, A., & Lord, C. (2003). Autism Diagnostic Interview, Revised (ADI-R), manual. Los Angeles, CA: Western Psyehologieal Services.
  190. Saemundsen, E., Magnusson, P., Smari, J., & Sigurdardottir, S. (2003). Autism diagnostie interview-revised and the childhood autism rating seale: Convergence and diserepaney in diagnosing autism. J Autism Dev Disord, 33(3), 319-328.
  191. Santangelo, S.L., & Tsatsanis, K. (2005). What is known about autism: genes, brain, and behaviour. Am J Pharmacogenomics, 5(2), 71-92.
  192. Seahill, L., Riddle, M.A., MeSwiggin-Hardin, M., Ort, S.I., King, R.A., Goodman, W.K., e.a. (1997). Children's Yale-Brown obsessive eompulsive seale: Reliability and validity. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 36, 844-852.
  193. Sehopler, E., & Mesibov, G.B. (1995). Learning and cognition in autism (current issues in autism). New York: Plenum.
  194. Sehopler, E., Reiehler, R.J., Roehen Renner, B. (1988). The ChildhoodAutisme Rating Scale (CARS). Los Angeles, CA: Western Psyehologieal Services.
  195. Shea, S., Turgay, A., Carroll, A., Sehulz, M., Orlik, H., Smith, I., & Dunbar, F. (2004). Risperidone in the treatment of disruptive behavioral symptoms in children with autistie and other pervasive developmental disorders. Pediatrics, 114(5), e634-e641.
  196. Sigafoos, J., O'reilly, M., Ma, C.H., Edrisinha, C., Cannella, H., & Laneioni, G.E. (2006). Effects of embedded instruction versus diseretetrial training on self-injury, correct responding, and mood in a child with autism. J Intellect Dev Disabil, 31(4), 196-203.
  197. Smolders, A.H.W., Laurant, M.G.H., Duin, D. van, Wensing M., & Grol, R.P.T.M. (2006). Werken met richtlijnen. Beïnvloedende factoren bij het handelen volgens de multidisciplinaire richtlijnen angststoornissen en depressie. MGv, 61(12), 1018-1030.
  198. Soderstrom, H., Sjodin, A.K., Carlstedt, A., & Forsman, A. (2004). Adult psychopathie personality with childhood-onset hyperactivity and conduct disorder: a central problem constellation in forensic psychiatry. Psychiatry Res, 121 (3), 271-80.
  199. Sporn, A.L., Addington, A.M., Gogtay, N., Ordonez, A.E., Gornick, M., Clasen, L. (2004). Pervasive developmental disorder and childhood-onset schizophrenia: comorbid disorder or a phenotypic variant of a very early onset illness? Biol Psychiatry, 55(10), 989-94.
  200. Stachnik, J.M., & Nunn-Thompson, C. (2007). Use of atypical antipsychotics in the treatment of autistic disorder. Ann Pharmacother, 41, 626-634.
  201. Stahlberg, O., Soderstrom, H., Rastam, M., & Gillberg, C. (2004). Bipolar disorder, schizophrenia, and other psychotic disorders in adults with childhood onset AD/HD and/or autism spectrum disorders. J Neural Transm, 111(7), 891-902.
  202. Stigler, K.A., Desmond, L.A., Posey, D.J., Wiegand, R.E., & McDougle, C.J. (2004). A naturalistic retrospective analysis of psychostimulants in pervasive developmental disorders. J Child Adolesc Psychopharmacol, 14, 49-56.
  203. Stigler, K.A., Posey, D.J., & McDougle, C.J. (2004). Aripiprazole for maladaptive behavior in pervasive developmental disorders, J Child Adolesc Psychopharmacol, 14, 455-463.
  204. Stigler, K.A., Potenza, M.N., Posey, D.J., & McDougle, C.J. (2004). Weight gain associated with atypical antipsychotic use in children and adolescents: prevalence, clinical relevance, and management. Paediatr Drugs, 6, 33-44.
  205. Stromland, K., Nordin, V., Miller, M., Akerstrom, B., & Gillberg, C. (1994). Autism in thalidomide embryopathy: A population study. Dev Med Child Neurol, 36, 351-356.
  206. Szatmari, P. (2000). The classification of autism, Asperger's syndrome, and pervasive developmental disorder. Can J Psychiatry, 45(8), 731-8.
  207. Szatmari, P, Jones, M.B., Zwaigenbaum, L., & MacLean, J.E. (1998). Genetics of autism: overview and new directions. JAutism Dev Disord, 28(5), 351-68.
  208. Tadevosyan-Leyfer, O., Dowd, M., Mankoski, R., Winklosky, B., Putnam, S., McGrath, L., e.a. (2003). A principal components analysis of the autism diagnostic interview-revised. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 42(7), 864-87.
  209. Tantam, D., Evered, C., & Hersov, L. (1990). Asperger's syndrome and ligamentous laxity. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 29(6), 892-6.
  210. Taylor, B., Miller, E., Farrington, C.P., Petropoulos, M.C., Favot-Mayaud, I., Li, J., e.a. (1999). Autism and measles, mumps, and rubella vaccine: No epidemio- logical evidence for a causal association. Lancet, 353(9169):2026-9.
  211. Torrey, E.F., e.a. (2004). Autism and head circumference in the first year of life. Biologicalpsychiatry, 56(11), 892-94.
  212. Towbin, K.E. (2005). Pervasive developmental disorder not otherwise specified. In F.R. Volkmar, R. Paul, A. Klin & D.J. Cohen, D.J. (Eds.), Handbook of autism and pervasive developmental disorders, volume 1: Diagnosis, development, neurobiology, and behavior (pp. 165-200). Hoboken, NJ: John Wiley & Sons
  213. Towbin, K.E., Pradella, A., Gorrindo, T., Pine, D.S., Leibenluft, E. (2005). Autism spectrum traits in children with mood and anxiety disorders. J Child Adolesc Psychopharmacol, 15(3):452-64.
  214. Troost, P., Lahuis, B., Hoekstra, P., Steenhuis, M., Ketelaars, C., Buitelaar, J.K., e.a. (2005). Long term effects of risperidone in children with pervasive developmental disorder: A placebo discontinuation study. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 44, 1137-1144.
  215. Tsai, L. (1987). Pre-, peri-, and neonatal factors in autism. In E. Schopler, & G. B. Mesibov (Eds.), Neurobiological issues in autism (pp. 179-189). New York: Plenum Press.
  216. Veen-Mulders, L. van der, Serra, M., Hoofdakker, B.J. van den, & Minderaa, R.B. (2001). Sociaal onhandig: De opvoeding van kinderen met PDD-NOS en ADHD. Assen: Van Gorcum.
  217. Venter, A., Lord, C., & Schopler, E. (1992). A follow-up study of high-functioning autistic children. J Child Psychol Psychiatry, 33(3),489-507.
  218. Verhuist, F.C. (2006). Leerboek kinder- en jeugdpsychiatrie. Assen: Van Gorcum.
  219. Volkmar, F.R., & Cohen, D.J. (1991). Comorbid association of autism and schizophrenia. Am J Psychiatry, 148(12), 1705-7.
  220. Volkmar, F.R., Lord, C., Bailey, A., Schultz, R.T., & Klin, A. (2004). Autism and pervasive developmental disorders. J Child Psychol Psychiatry, 45, 135-170.
  221. Volkmar, F.R., Paul, R., Klin, A., & Cohen, D.J. (Eds.). (2005). Handbook of autism and pervasive developmental disorders, volume 1: Diagnosis, development, neurobiology, and behavior. New York: John Wiley & Sons.
  222. Vorstman, J.A., e.a. (2006). Identification of novel autism candidate regions through analysis of reported cytogenetic abnormalities associated with autism. Mol Psychiatry, 11(1), 1, 18-28.
  223. Wakefield, A.J., Murch, S.H., Anthony, A., Linnell, J., Casson, D.M., Malik, M., e.a. (1998). Ileal-lymphoid-nodular hyperplasia, non-specific colitis, and pervasive developmental disorder in children. Lancet, 351(9103), 637-41.
  224. Warreyn, P, Raymakers, R., & Roeyers, H. (2004). SCQ: Vragenlijst sociale communicatie. Destelbergen, Belgie: SIG. [Nederlandse vertaling van Rutter, M., Bailey, A., Lord, C. (2004). Social communication questionnaire.]
  225. Wiener, J.M., & Dulcan, M.K. (Eds.). (2004). The American psychiatrie publishing textbook of child and adolescent psychiatry (3rd edition). Washington, DC: American Psychiatric Publishing.
  226. Wing, L. (1981a). Language, social and cognitive impairments in autism and severe mental retardation. J Autism Dev Disord, 11, 31-44.
  227. Wing, L. (1981b). Asperger's syndrome: A clinical account. Psychol Med, 11, 115-129.
  228. Wing, L., Leekam, S.R., Libby, S.J., Gould, J., & Larcombe, M. (2002). The diagnostic interview for social and communication disorders: Background, interrater reliability and clinical use. J Child Psychol Psychiatry, 43(3), 307-25.
  229. Woodhouse, W., Bailey, A., Rutter, M., Bolton, P., Baird, G., & Le Couteur, A. (1996). Head circumference in autism and other pervasive developmental disorders. J Child Psychol Psychiatry, 37, 665-671.
  230. Wozniak, J., Biederman, J., Faraone, S.V., Frazier, J., Kim, J., Millstein, R., e.a. (1997). Mania in children with pervasive developmental disorder revisited. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 36(11),1552-9.
  231. Yeargin-Allsopp, M., Rice, C., Karapurkar, T., Doernberg, N., Boyle, C., & Murphy, C. (2003). Prevalence of autism in a US metropolitan area. JAMA, 289(1), 49-55.
  232. Yoder, P, & Stone, W.L. (2006). Randomized comparison of two communication interventions for preschoolers with autism spectrum disorders. J Consult Clin Psychol, 74(3), 426-35.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-06-2008

Laatst geautoriseerd  : 11-06-2008

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen

Algemene gegevens

Deze richtlijn is een initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en is samenwerking met het Landelijk Kennis Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie opgesteld.

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van deze richtlijn is om artsen, in het bijzonder kinder- en jeugdpsychiaters, artsen werkzaam in de jeugdgezondheidszorg, en kinderartsen aanbevelingen aan te reiken die de betrouwbaarheid, efficiëntie en doelmatigheid van de diagnostiek en behandeling van patiënten met (vermoedelijke) ASS kunnen vergroten. De aanbevelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en op good clinical evidence.

Daarbij gelden de volgende uitgangsvragen.

  • Welk instrumentarium kan gebruikt worden bij casefinding van ass?
  • Welk instrumentarium kan gebruikt worden bij de diagnostiek van ass?
  • Welke zijn de indicaties voor aanvullend onderzoek?
  • Welk aanvullend onderzoek kan aangewend worden?
  • Wat is de plaats van neuropsychologisch onderzoek in de diagnostiek van autismespectrumstoornissen?
  • Welke 'testbatterij' dient hierbij bij voorkeur gebruikt te worden?
  • Welke comorbide stoornissen komen regelmatig voor en zijn klinisch relevant bij ass?
  • Welke medicamenteuze behandeling van (bijkomende pathologie van) ass is (het eerste) werkzaam?
  • Welke zijn klinisch belangrijke bijwerkingen van werkzame medicamen­teuze behandelingen van ass?
  • Welke behandelingen zijn effectief bij autismespectrumstoornissen?
  • Wat is de empirische status van behandelingen die claimen dat zij ef­fectief zijn?

 

Doelgroep

Deze richtlijn is primair ontwikkeld ten behoeve van de zorg voor kinderen en jeugdigen met - de verdenking op - ASS door psychiaters, artsen werkzaam in de jeugdgezondheidszorg en kinderartsen. De richtlijn is ook bedoeld om de samenwerking met andere disciplines te ondersteunen.

Samenstelling werkgroep

De werkgroepleden zijn allen nauw betrokken bij het veld en een aantal van hen is in meerdere of mindere betrokken bij samenwerkingsverbanden met de farmaceutische industrie. Ze hebben naar beste vermogen objectief en onafhankelijk gehandeld. De werkgroep bestond uit:

  • dr. P.F. Schothorst, kinder- en jeugdpsychiater (voorzitter);
  • prof.dr. H. van Engeland, kinder- en jeugdpsychiater;
  • prof.dr. R.J. van der Gaag, kinder- en jeugdpsychiater;
  • prof.dr. R.B. Minderaa, kinder- en jeugdpsychiater;
  • drs. A.P.A.M. Stockmann, kinder- en jeugdpsychiater;
  • drs. G.M.A. Westermann, kinder- en jeugdpsychiater;
  • drs. H.A. Floor-Siebelink, kinder- en jeugdpsychiater in opleiding (ambtelijk secretaris).

 

Uit oogpunt van zorgvuldigheid en in het belang van een breed draagvlak is de werkgroep in haar werkzaamheden opgetrokken met het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie (KJP).

  • dr. A.A. de Bildt;
  • dr. C.E.J. Ketelaars.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

De richtlijn wordt gepubliceerd op de website van de NVVP en verspreid onder de besturen van de geraadpleegde verenigingen. De richtlijn is tevens in boekvorm te bestellen.

Werkwijze

Selectiecriteria literatuur en wetenschappelijke onderbou­wing

De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijsmateriaal uit gepu­bliceerd wetenschappelijk onderzoek. Uit het verrichte literatuur onder­zoek bleek dat evidence-based gegevens zeer beperkt aanwezig zijn. De richtlijn is daarom voor een belangrijk deel gebaseerd op de expertise van de werkgroepleden en internationale consensusdocumenten. Relevante artikelen voor de hier voorliggende richtlijn zijn als volgt geselecteerd door middel van systematische zoekacties.

  • Databases: Cinahl, Cochrane Library, Embase, Medline, Pubmed.
  • Periode: 1996-2006, met aanvullingen van relevante literatuur uit voor­gaande jaren en 2007.
  • Soort onderzoek: meta-analysen, klinische trials, casecontrol- en cohort- onderzoek.
  • Algemene exclusie:

-     artikelen van algemene aard en beschouwingen over het onderzoek van anderen;

-     casuïstiek, gevalsbeschrijvingen;

-     dubbelpublicaties;

-     dierexperimenteel onderzoek;

-     artikelen niet in het Engels, Frans, Duits of Nederlands;

-     (niet-systematische) reviews, tutorials, editorials.

De geselecteerde artikelen zijn vervolgens door de werkgroepleden beoor­deeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. Hierbij is de indeling gebruikt volgens cbo.

 

Voor artikelen over preventie of therapie

A1

Systematische reviews die ten minste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn.

A2

Gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie.

B

Gerandomiseerde klinische trails van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiëntcontroleonderzoek).

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld werkgroepleden.

 

Voor artikelen over diagnostiek

A1

Onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken test- uitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests.

A2

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de gouden standaard moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie.

B

Vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder bij niveau A zijn genoemd.

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld werkgroepleden.

 

Niveau van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Een systematische review (Al) of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau Al of A2.

2

Ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

Een onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C.

4

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Implementatie van richtlijn ASS bij kinderen