Antipsychotica en niet-SSRI antidepressiva tijdens zwangerschap en lactatie

Initiatief: NVOG Aantal modules: 18

Organisatie van postpartum zorg bij antipsychotica en niet-SSRI antidepressiva tijdens zwangerschap en lactatie

Uitgangsvraag

Hoe dient de organisatie van postpartum zorg voor vrouwen die antipsychotica en/ of niet-SSRI-antidepressiva gebruiken eruit te zien?

Aanbeveling

Bepaal op basis van de individuele risico taxatie welke aanvullende maatregelen, zoals medicatie wijzigingen of klinische observaties, voor de kraamvrouw van meerwaarde zijn. Noteer deze in een geïntegreerd geboortezorgplan zodat er helder en eenduidig gecommuniceerd kan worden.

 

Observeer de neonaat voor minimaal 24 uur en registreer eventuele neonatale symptomen bij gebruik van antipsychotica en/ of niet-SSRI antidepressiva. Bij polyfarmacie of bijkomende factoren, zoals vroeggeboorte, laag geboortegewicht of verminderde capaciteit tot het signaleren of hulpvragen bij de verzorgers van het kind, dient de duur van de observatie periode geïndividualiseerd te worden.

 

Evalueer, bij een contra-indicatie voor borstvoeding, of er een contra-indicatie bestaat voor lactatieremming middels een dopamine-antagonist.

 

Bespreek met de patiënte dat het geven van borstvoeding tijdens het gebruik van antipsychotica en/ of niet-SSRI antidepressiva bij voorkeur wordt gedaan bij medicatie in een zo laag mogelijke effectieve dosis en in monotherapie.

 

Bespreek met de patiënte dat bij de klassieke antipsychotica haloperidol en bij de atypische antipsychotica olanzapine en quetiapine waarschijnlijk veilig gebruikt kunnen worden gebruikt in de lactatieperiode.

 

Bespreek met de patiënte dat amitriptyline, clomipramine, imipramine, nortriptyline, venlafaxine, mirtazapine, duloxetine en trazodon waarschijnlijk veilig gebruikt kunnen worden in de lactatieperiode.

 

Informeer de patiënte bij ontslag over de kans op neonatale symptomen, alsmede contactgegevens, indien deze zich voordoen.

Streef naar een zorgvuldige overdracht van de tweedelijnszorgverleners naar de eerstelijnszorgverleners ten aanzien van de mogelijke neonatale effecten van antipsychotica en/ of niet-SSRI antidepressiva via de borstvoeding en hoe deze te monitoren en begeleiden.

 

Geef postpartum een heldere overdracht naar de huisarts en overige eerstelijnszorgverleners die de patiënte postpartum begeleiden en vermeld het medicatie gebruik. De individuele risicofactoren staan beschreven in het geïntegreerd geboortezorgplan waar mogelijke risico’s, signaleringsplan en actieplan in wordt beschreven.

 

Bespreek voorafgaand aan ontslag de anticonceptie en adviseer een preconceptioneel consult bij hernieuwde kinderwens.

 

Bespreek ook postpartum met de patiënte eventuele klachten, ouder-kind interactie, het beloop en de ervaring met de zorg. De frequentie en de termijn van deze nacontroles zullen individueel naar de behoefte en noodzaak afgestemd worden.

Overwegingen

Psychiatrische decompensatie postpartum

Psychotische decompensatie in het kraambed is onder te verdelen in een eerste danwel een recidief. Waar het risico op een eerste psychotische decompensatie in het kraambed relatief klein is (0,1 %), is het risico op psychiatrische decompensatie postpartum sterk verhoogd voor vrouwen met in de voorgeschiedenis een bipolaire stoornis en/of postpartum psychose (35%, BI 29 tot 41%) (Wesseloo, 2015). De eerste symptomen van een “klassieke postpartum psychose” ontstaan meestal binnen 2 weken na de bevalling. Na enkele symptoomvrije dagen ontstaan de eerste symptomen meestal in de vorm van slaapstoornissen, prikkelbaarheid, stemmingswisselingen en obsessieve gedachten richting de pasgeborene. Vervolgens worden ernstigere psychiatrische verschijnselen waargenomen, zoals depressie, ontremming, hallucinaties, wanen en soms ook desoriëntatie en een wisselend bewustzijn. Het ziektebeeld kan zich snel en onvoorspelbaar ontwikkelen (Klompenhouwer, 1995; Bergink, 2011). Vooral het acute begin, het progressieve beloop en wisselende ernst moeten alarmsymptomen zijn, waar ook de 1e lijn alert op moet zijn. De kans op agressie naar het kind (gedesorganiseerd gedrag of infanticide) en suïcide is toegenomen (Johannsen, 2016). Snelle en adequate behandeling binnen de sGGZ zijn essentieel om zo de risico’s, waaronder suïcide of infanticide, te beperken. Medicatie en intensieve behandeling, meestal in een klinische setting, zijn meestal onafwendbaar (Bergink, 2015b).

 

Geïntegreerd geboortezorgplan (postpartum)

Zoals hierboven genoemd is de kans op een klassieke postpartum psychose relatief klein. Buiten alleen deze stoornis, is er in de postpartumperiode voor de kraamvrouw een breder verhoogd risico op psychiatrische ontregeling (Munk-Olsen 2016). Binnen de groep van antipsychotica en/ of niet-SSRI-antidepressiva gebruikers varieert dit risico sterk, onder andere afhankelijk van de psychopathologie, voorgeschiedenis (Munk-Olsen 2009), maar ook de mate van stabiliteit en psychosociale stressoren. Het eerdergenoemde geïntegreerde geboortezorgplan biedt de mogelijkheid om het individuele risico, met daarbij de eerste signalen en een actieplan (eventueel inclusief medicatie wijzigingen of klinische observatie), helder te noteren en communiceren naar de patiënte en haar netwerk, de 1e lijn (huisarts, verloskundige), de POP poli/ team, het eigen psychiatrisch (GGZ) behandelteam en/ of andere betrokken zorgverleners (zoals kraamzorg, maatschappelijk werker, CJG). Dit plan bestrijkt meestal een langere periode dan alleen de eerste dagen postpartum, aangezien het risico op ontregeling vaak nog weken tot maanden op de loer ligt. De betrokken zorgverleners, van belang voor de patiënte, moeten helder zijn, zodat de patiënte en haar netwerk weet wie te bereiken in geval van postpartum ontregeling. Maar ook de zorgverleners moeten elkaar laagdrempelig kunnen vinden indien dit nodig is. Uiteindelijk zal dit een plan voor en door de zwangere moeten zijn.

 

Zoals de inrichting van de POP poli/ teams per regio verschilt, geldt dit in zekere zin ook voor het GGZ-landschap. Waar een zwangere vaak nog in staat is om naar een polikliniek te komen, wordt dit in haar kraamtijd lastiger. In Nederland zijn er verschillende manieren GGZ zorg in eigen woon-/ leef omgeving te bieden. Te denken valt aan outreachende zorg vanuit (F)ACT teams (i.e. Flexible Assertive Community Treatment), GGZ-teams, intensieve GGZ-thuisbehandelteams (bv IBT of IHT-teams, resp. intensieve behandeling thuis of intensive home treatment), gespecialiseerde thuiszorg, specialistische kraamzorg, huisarts of vrijgevestigde praktijk. De frequentie en duur van de GGZ bezoeken zal individueel afgestemd worden, afhankelijk van de behoefte en noodzaak. Vanuit obstetrisch oogpunt zal het kraambed 6 weken na de partus eindigen. Dan vindt ook vaak een obstetrisch nagesprek plaats. Vanuit psychiatrisch oogpunt strekt de kwetsbare postpartum periode zich nog langer uit.

 

Lactatieremming

Toediening van dopamine-agonisten (bromocriptine, cabergoline) vergroot waarschijnlijk de kans op psychose. Daarom dient er grote terughoudendheid te zijn ten aanzien van lactatieremming in vrouwen met een bipolaire of psychotische stoornis (Snellen,2016).

Onderbouwing

Bij deze uitgangsvraag is geen systematisch literatuuronderzoek verricht, omdat er verwacht werd geen studies te vinden die antwoord geven op de uitgangsvraag, specifiek voor de Nederlandse situatie. Er worden dan ook geen GRADE-conclusies vermeld. De aanbevelingen zijn uitsluitend gebaseerd op overwegingen die zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk en waar mogelijk onderbouwd door niet-systematisch literatuuronderzoek.

  1. Bergink, V., Burgerhout, K. M., Koorengevel, K. M., Kamperman, A. M., Hoogendijk, W. J., Lambregtse-van den Berg, M. P., & Kushner, S. A. (2015). Treatment of psychosis and mania in the postpartum period. American Journal of Psychiatry, 172(2), 115-123.
  2. Bergink, V., Lambregtse-van den Berg, M. P., Koorengevel, K. M., Kupka, R., & Kushner, S. A. (2011). First-onset psychosis occurring in the postpartum period: a prospective cohort study. The Journal of clinical psychiatry, 72(11), 1531-1537.
  3. Johannsen, B. M. W., Larsen, J. T., Laursen, T. M., Bergink, V., Meltzer-Brody, S., & Munk-Olsen, T. (2016). All-cause mortality in women with severe postpartum psychiatric disorders. American journal of psychiatry, 173(6), 635-642.
  4. Klompenhouwer, J. L., Van Hulst, A. M., Tulen, J. H. M., Jacobs, M. L., Jacobs, B. C., & Segers, F. (1995). The clinical features of postpartum psychoses. European psychiatry, 10(7), 355-367.
  5. Munk-Olsen, T., Maegbaek, M. L., Johannsen, B. M., Liu, X., Howard, L. M., Di Florio, A.,... & Meltzer-Brody, S. (2016). Perinatal psychiatric episodes: a population-based study on treatment incidence and prevalence. Translational psychiatry, 6(10), e919-e919.
  6. Munk-Olsen, T., Laursen, T. M., Mendelson, T., Pedersen, C. B., Mors, O., & Mortensen, P. B. (2009). Risks and predictors of readmission for a mental disorder during the postpartum period. Archives of general psychiatry, 66(2), 189-195.
  7. Richtlijn schizofrenie 2012, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/schizofrenie/schizofrenie_-_startpagina.html
  8. Snellen, M., Power, J., Blankley, G., & Galbally, M. (2016). Pharmacological lactation suppression with D2 receptor agonists and risk of postpartum psychosis: A systematic review. Australian and New Zealand Journal of Obstetrics and Gynaecology, 56(4), 336-340.
  9. Wesseloo, R., Kamperman, A. M., Munk-Olsen, T., Pop, V. J., Kushner, S. A., & Bergink, V. (2016). Risk of postpartum relapse in bipolar disorder and postpartum psychosis: a systematic review and meta-analysis. American Journal of Psychiatry, 173(2), 117-127.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 23-07-2021

Laatst geautoriseerd  : 23-07-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Bij het opstellen van de modules heeft de werkgroep een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden. De geldigheid van de richtlijnmodules komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijn werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodules.

 

De richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met:

  • Patiëntenfederatie Nederland

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor zwangere patiënten die ‘niet-SSRI’ antidepressiva en/of antipsychotica gebruiken. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep

  • Dr. A. Coumans, gynaecoloog-perinatoloog, Maastricht UMC+, Maastricht, NVOG
  • Dr. H.H. Bijma, gynaecoloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NVOG
  • Drs. R.C. Dullemond, gynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch, NVOG
  • Drs. S. Meijer, gynaecoloog, Gelre Ziekenhuis, Apeldoorn, NVOG
  • Dr. M.G. van Pampus, gynaecoloog, OLVG, Amsterdam, NVOG
  • Drs. M.E.N. van den Heuvel, neonatoloog, OLVG Amsterdam, NVK
  • Drs. E.G.J. Rijntjes-Jacobs, neonatoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NVK
  • Dr. K.M. Burgerhout, psychiater, Amphia Ziekenhuis, Breda, NVvP
  • Dr. E.M. Knijff, psychiater, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NVvP

 

Meelezers

  • Dr. A.J. Risselada, klinisch farmacoloog, Wilhelmina Ziekenhuis Assen

 

Met ondersteuning van

  • Dr. E. van Dorp-Baranova, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. M. Moret-Hartman, senior-adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • N. Verheijen, senior-adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M. Wessels, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde

belangen

Ondernomen

actie

Dr. A. Coumans

gynaecoloog-perinatoloog Maastricht UMC+

geen

geen

geen

Dr. H. H. Bijma

Gynaecoloog, Erasmus MC, afdeling verloskunde en gynaecologie, subafdeling verloskunde en prenatale

geneeskunde

lid werkgroep wetenschap LKPZ, onbetaald

geen

geen

Drs. S. Meijer

gynaecoloog

Gelre Ziekenhuis, Apeldoorn

geen

geen

geen

Drs. R. C. Dullemond

gynaecoloog- perinatoloog,

Jeroen Bosch Ziekenhuis

LKPZ bestuur - voorzitter, onbetaald

mind 2 care - raad van toezicht, onbetaald

dagelijks bestuur @verlosdenbosch (integrale geboortezorg organisatie) als gynaecoloog uit het JBZ, onbetaald danwel deels in

werktijd

geen

geen

Drs. E. G. J. Rijntjes-Jacobs

kinderarts-neonatoloog,

afdeling

neonatologie,

Leids Universitair Medisch Centrum

LKPZ bestuur – secretaris, onbetaald

geen

geen

Dr. M. G. van Pampus

Gynaecoloog,

OLVG Amsterdam

onbetaalde nevenfuncties

geen

geen

Dr. E. M. Knijff

Psychiater,

Erasmus MC polikliniek psychiatrie & zwangerschap medisch

coördinator polikliniek Erasmus MC

geen

geen

geen

Drs. M. E. N. van den

Heuvel

kinderarts-neonatoloog,

OLVG Amsterdam

geen

geen

geen

Dr. K. Burgerhout

Psychiater,

Reinier van

Arkel, POP-poli

geen

geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er is een aantal acties uitgevoerd om het patiëntperspectief mee te nemen bij het ontwikkelen van deze richtlijn. Allereerst is contact gezocht met het MIND Platform voor afvaardiging van een patiëntvertegenwoordiger in de werkgroep. Zij hebben ons in contact gebracht met de Stichting Me Mam. Het bleek niet mogelijk een patiëntvertegenwoordiger voor de werkgroep te vinden. Daarna is een focusgroepbijeenkomst voor patiënten georganiseerd, maar deze is geannuleerd vanwege onvoldoende aanmeldingen. Tot slot is een schriftelijke enquête voor patiënten in samenwerking met de Patiëntenfederatie Nederland opgesteld en uitgezet. Dit heeft helaas nauwelijks reactie opgeleverd, de enquête is door twee patiënten ingevuld. Voor de ontwikkeling van het product voor patiënten (informatie op de website www.Thuisarts.nl) is een ervaringsdeskundige van de patiëntenvereniging ‘Plusminus-leven met bipolariteit’ afgevaardigd. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en het MIND Platform.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijnmodules en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de bijlagen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor vrouwen die antipsychotica of niet-SSRI antidepressiva tijdens zwangerschap en lactatie gebruiken. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door IGJ, NHG, V&VN, Zorginstituut Nederland, Lareb, KNOV, NVvP, NVOG en NVK via een Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module 'Organisatie van zorg'.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

Schünemann, A Holger J (corrected to Schünemann, Holger J). PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626. BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. Schünemann, A Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.