Antipsychotica en niet-SSRI antidepressiva tijdens zwangerschap en lactatie

Initiatief: NVOG Aantal modules: 18

Antidepressiva (niet SSRI’s) en recidief na staken

Uitgangsvraag

Is het mogelijk en veilig de niet-SSRI antidepressiva tijdens de zwangerschap tijdelijk te staken met betrekking tot psychiatrische conditie van de vrouw?

Aanbeveling

Weeg de kans op terugval van de psychiatrische stoornis sterk mee in de beslissing om niet-SSRI antidepressiva tijdens de zwangerschap of kraamperiode te staken. Deze kans is afhankelijk van diverse factoren zoals de aard van de psychiatrische aandoening, het recidief risico bij stoppen van medicatie, het te verwachten natuurlijk beloop, het aantal eerdere episodes, inclusief de ernst en duur van deze episoden, psychiatrische en somatische co-morbiditeit, de behandelvoorgeschiedenis en de familiaire belasting. Gezien de complexiteit van deze factoren is het aan te bevelen dit door een ervaren, goed geïnformeerde behandelaar samen met de patiënt te bespreken.

Overwegingen

De voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Geen onderzoek voldeed aan de inclusiecriteria voor het vaststellen van de kans op terugval van een psychiatrische ziekte na het staken van niet-SSRI antidepressiva in de zwangerschap. Er zijn ook geen studies gevonden die de kwaliteit van leven na het stoppen met niet-SSRI antidepressiva vóór of tijdens de zwangerschap beschrijven. De aanbevelingen zijn door de experts op het gebied van behandeling en begeleiding van zwangere vrouwen met psychiatrische stoornissen door consensus geformuleerd op basis van klinische expertise, overige literatuurbronnen, waarden en voorkeuren van patiënten, haalbaarheid en kosten.

 

Overige geraadpleegde bronnen

De literatuur beschrijft dat maar een kleine groep vrouwen ervoor kiest om antidepressiva gedurende de gehele zwangerschap te continueren. Uit een recent onderzoek blijft dat 63% van de vrouwen stopt met antidepressiva voor conceptie en dat 68% van de behandelingen gestaakt wordt in het eerste trimester (Benard-Labiere, 2018).

 

In 3.9 per 1000 zwangerschappen wordt gestart met een antidepressivum, de meest voorkomende groep is dan de selectieve serotonine reuptake inhibitor (SSRI). Echter het meest voorgeschreven medicijn in het tweede en derde trimester in Frankrijk was amitryptiline, een tricyclisch antidepressivum (TCA) (Benard-Labiere, 2018). De meest voorkomende wijziging gedurende de zwangerschap was ook de omzetting van een willekeurig antidepressivum naar de SSRI sertraline (Benard-Labiere, 2018). Indien vrouwen gestopt zijn met het gebruik van antidepressiva tijdens de zwangerschap, was er toch bij 22% van hen een hervatting van de medicatie nodig later tijdens de zwangerschap (Benard-Labiere, 2018).

 

Farmacologische overwegingen

De werkgroep adviseert om vrouwen die een antidepressivum gebruiken voordat zij zwanger worden een POP-poli/ team te bezoeken om de voor- en nadelen van medicatiegebruik tijdens de zwangerschap en in de postpartum periode goed te kunnen beoordelen. Indien mogelijk wordt er per patiënt een zorgvuldig overzicht gemaakt van de diagnose, ziekteperiode(s), gebruikte psychofarmaca, eventueel ervaren bijwerkingen en de huidige klachten.

 

Indien mogelijk wordt er per patiënt een zorgvuldig overzicht gemaakt van de diagnose, ziekteperiode(s), gebruikte antidepressiva, eventueel ervaren bijwerkingen en de huidige klachten en medicatie. Depressie heeft een hoog risico op terugval in de zwangerschap en postpartum periode. Tevens moet er worden stilgestaan bij de vraag of patiënte borstvoeding wil (proberen te) geven.

 

Indien deze punten duidelijker zijn kan er middels “shared decision making” een afweging gemaakt worden met patiënte en zo mogelijk ook de partner. De afweging betreft vooral de risico’s van medicatiegebruik voor moeder en kind versus het risico op terugval in de zwangerschap en kraamperiode. Deze terugval veroorzaakt mogelijk veel stress voor de zwangere welke invloed kan hebben op de stres-as ontwikkeling van het kind (Roseboom, 2018).

 

Indien er wordt besloten medicatie te gebruiken is het altijd goed om een van de voorkeursmiddelen tijdens de zwangerschap en zo mogelijk lactatie te proberen te gebruiken. Dit is niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld als patiënte in het verleden, ondanks adequate behandeling, geen effect van medicatie heeft gehad, dan wel forse bijwerkingen heeft ervaren. Tevens wordt ook altijd geadviseerd de laagst mogelijke, effectieve dosis gedurende zwangerschap en eventueel tijdens de lactatieperiode te gebruiken. Indien patiënte stopt met haar medicatie, haar medicatie continueert dan wel verlaagt of als zij een ander medicijn gaat gebruiken en zwanger wil worden is het altijd belangrijk om een signalerings- of crisisplan te maken. Hierin worden vroege tekenen van een terugval beschreven en een plan gemaakt hoe deze dan gecoupeerd kan worden.

 

Tevens heeft een deel van deze groep vrouwen een grotere kwetsbaarheid voor psychiatrische problematiek, waarvoor laagdrempelig en regelmatig contact met een psychiatrisch behandelaar nodig is om de psychiatrische toestand te blijven monitoren, zeker gedurende de periode van zwangerschap en postpartum welke voor veel vrouwen extra stress oplevert. Dit kan bij de behandelaar of de POP-poli/ team tot een jaar post partum.

 

Zwangerschap is vaak een periode van toegenomen stress vanwege de nieuwe levensfase, lichamelijke veranderingen en zorgen om de toekomst. Dit maakt de kans op een terugval groter dan buiten de zwangerschap. Daarom zouden wij adviseren medicatie te continueren na een goede afweging van de risico’s. Hierbij dient gekozen te worden voor medicatie die beschouwd wordt als meest veilig in zwangerschap en bij lactatie.

 

Naar het gebruik van tricyclische antidepressiva (TCA) tijdens de zwangerschap is veel onderzoek gedaan. Hieruit blijkt geen sterk verhoogd risico op aangeboren afwijkingen. De meeste gegevens zijn met amitriptyline, clomipramine, imipramine of nortriptyline. Dit zijn de TCA’s van voorkeur tijdens de zwangerschap.

 

De volgende overwegingen zijn belangrijk bij de behandeling van een (mogelijke) zwangere vrouw met een depressie:

  1. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige effecten hebben voor moeder en kind, zoals een vroeggeboorte, een te laag geboortegewicht, het verergeren van de depressie.
  2. Bij het starten van medicatie gaat de voorkeur uit naar een selectieve serotonineheropnameremmer (sertraline, fluoxetine of citalopram) of een tricyclisch antidepressivum (bij voorkeur amitriptyline, clomipramine, imipramine of nortriptyline).

 

Als medicatie bij een vrouw met een kinderwens noodzakelijk is, kan de bestaande therapie worden voortgezet of het antidepressivum worden omgezet naar een middel waarmee meer ervaring is opgedaan. Bij deze afweging spelen de indicatie en de ernst van de klachten, de res­pons op huidige medicatie en de eventuele wens om borstvoeding te geven een rol.

 

Abrupt stoppen met een antidepressivum of het wisselen van medicatie tijdens de zwangerschap verhoogt het risico op een terugkeer van de depressie. Wissel daarom van antidepressivum vóór de conceptie. Abrupt stoppen of omzetten tijdens de zwangerschap wordt afgeraden (LAREB, 2020).

 

Waarden en voorkeuren van patiënten

De manier en inhoud van de voorlichting aan patiënten heeft grote invloed op de keuze al dan niet door te gaan met medicatie. In de praktijk blijkt vaak dat behandelaren met minder ervaring met psychofarmaca en zwangerschap eerder geneigd zijn te stoppen met psychofarmaca. Vanuit de POP-poli/ team is na goede counseling de ervaring dat patiënten juist wél hiermee doorgaan. De balans tussen de toxicologische risico’s voor het kind en de kans op ziekte terugval dan wel exacerbatie van de psychiatrische ziekte en de gevolgen hiervan voor het kind zijn belangrijke redenen in deze afweging te stoppen of door te gaan.

 

Kosten

Kosten voor psychofarmacagebruik spelen geen rol in de afweging deze middelen te starten dan wel te staken, mogelijk door de lage kosten van deze middelen. Psychofarmacagebruik en poliklinische begeleiding door een psychiatrisch team en gynaecoloog zijn in verhouding mogelijk goedkoper dan een spoedopname bij een ernstige terugval van de psychiatrische ziekte.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

De expertise van de betrokken behandelaren in dit land is meegenomen is deze overweging. Aangezien er weinig evidence-based literatuur beschikbaar is voor dit onderwerp hebben betrokken experts uit geheel Nederland samen besproken wat de aanbeveling is. Behalve de werkgroep hebben ook andere experts uit het land de mogelijkheid gekregen hun visie op deze aanbeveling te geven. De werkgroep verwacht hierna geen bezwaren tegen implementatie van deze richtlijn.

 

Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie

De werkgroep realiseert zich dat het mogelijke risico van de effecten van psychofarmaca op het ongeboren kind als een drempel kan worden gezien om medicatie voor te schrijven. Hier staat tegenover dat als een zwangere tijdens de zwangerschap een recidief episode krijgt van haar ziekte heeft dit veel consequenties voor zowel haarzelf, het systeem als het (ongeboren) kind. Hierbij kan gedacht worden aan de noodzaak van hogere doseringen psychofarmaca, polyfarmacie, afname van zelfvertrouwen, het ontwikkelen van hechtingsproblemen en nadelige gevolgen van een eventuele opname.

Onderbouwing

Niet-SSRI antidepressiva bestaan uit diverse groepen zoals de tricyclische antidepressiva (amitriptyline, clomipramine, imipramine, nortriptyline), serotonineheropnameremmers (SNRI’s: venlafaxine, duloxetine),de MAO-remmers (moclebemide, fenelzine, tranylcypromine) en overige antidepressiva (bupropion, mirtazapine, trazodon, vortioxine).

Vrouwen met een kinderwens of prille zwangerschap staken nu vaak de niet-SSRI antidepressiva uit angst voor de mogelijke foetale effecten. De vraag is of dit veilig kan en of dit geen toename van psychische klachten geeft. Het is tot op heden niet duidelijk of het staken of juist het continueren van de medicatie tot een betere uitkomst leidt voor moeder en kind. Het is een balans tussen de ziekte van de moeder, de voor- en nadelen van niet-SSRI antidepressiva gebruik en de veiligheid van het eventuele staken tijdens zwangerschap.

-

GRADE

No conclusions could be drawn about the risk of relapse of psychiatric conditions after discontinuation of non-SSRI antidepressants during pregnancy, compared to continuation of non-SSRI antidepressants, because of the absence of relevant comparative studies.

 

-

GRADE

No conclusions could be drawn about the quality of life in puerperium after discontinuation of non-SSRI antidepressants during pregnancy, compared to continuation of non-SSRI antidepressants, because of the absence of relevant comparative studies.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question:

What is the effect of the discontinuation of non-SSRI antidepressant during pregnancy on the risk of relapse of psychiatric conditions and quality of life in puerperium compared to the continuation of antidepressant therapy?

 

P: patients: pregnant women with psychiatric disorders;

I: intervention: discontinuation of non-SSRI antidepressants during pregnancy;

C: control: continuation of non-SSRI antidepressants during pregnancy;

O: outcome: relapse of psychiatric conditions, quality of life in puerperium.

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered the risk of psychiatric conditions as a critical outcome measure, and the quality of life in puerperium as important outcome measures for decision making.

 

The minimal (clinically) important difference was defined according to the default recommendations of the international GRADE working group, as follows: for dichotomous outcomes as a relative risk reduction or an increase of 25% or more, and for continuous outcomes as a difference of half (0.5) a standard deviation.

 

A priori, the working group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 06 March 2019. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 380 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews and meta-analyses, randomized controlled trials (RCTs) and comparative observational studies, investigating relevant outcome measures in women with psychiatric disorders who discontinued the use of non-SSRI antidepressants during pregnancy, as compared to women who continued antidepressant therapy throughout pregnancy. 24 studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, 24 studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods).

 

Results

The systematic literature search returned no comparative studies which fulfilled the inclusion criteria according to the PICO.

 

Level of evidence of the literature

Due to the absence of relevant studies, the level of evidence for the outcome measures ‘relapse of psychiatric conditions’ and ‘quality of life in puerperium’ could not be assessed.

  1. Banu, N., Subair, O., & Sadler, S. (2011). Depression relapse rates in pregnant women who discontinue their antidepressants. Archives of Disease in Childhood-Fetal and Neonatal Edition, 96(Suppl 1), Fa105-Fa105.
  2. Bénard‐Laribière, A., Pambrun, E., Sutter‐Dallay, A. L., Gautier, S., Hurault‐Delarue, C., Damase‐Michel, C.,... & Pariente, A. (2018). Patterns of antidepressant use during pregnancy: a nationwide population‐based cohort study. British journal of clinical pharmacology, 84(8), 1764-1775.
  3. LAREB. (2020) Tricyclische antidepressiva tijdens de zwangerschap. Retrieved from https://www.lareb.nl/tis-knowledge-screen?id=60&page=1&searchArray=antidepressiva&pregnancy=true&breastfeeding=true&name=Tricyclische%20antidepressiva%20tijdens%20de%20zwangerschap
  4. National Institute for Health and Care Excellence. (2014) Antenatal and postnatal mental health: clinical management and service guidance (NICE Clinical guideline CG192). Retrieved from https://www.nice.org.uk/guidance/cg192
  5. Roseboom, T. (2018). De eerste 1000 dagen: het fundamentele belang van een goed begin vanuit biologisch, medisch en maatschappelijk perspectief. De Tijdstroom.

Table of excluded studies

Author and year

Reason for exclusion

Anonymous, 2016

does not fit PICO

Banu, 2011

SSRI included, does not fit PICO

Benard-Laribiere, 2018

SSRI included, does not fit PICO

Broich, 2015

Not in English

Carvalho, 2016

does not fit PICO

Cohen, 2006

does not fit PICO

Cohen, 2006

SSRI included, does not fit PICO

Cohen, 2004

type of antidepressant not mentioned

Cohen, 2004

SSRI included, does not fit PICO

Gentile, 2005

does not fit PICO

Hamish McAllister-Williams, 2009

does not fit PICO

Hayes, 2012

only child-related outcomes

Illamola, 2017

does not fit PICO

Marcus, 2005

type of antidepressant not mentioned

Mitchell, 2018

only child-related outcomes

Molyneaux 2018

SSRI included, does not fit PICO

Nonacs, 2002

only child-related outcomes

O'Brien, 2009

does not fit PICO

O'Brien, 2007

case series

Osborne, 2014

case report

Prakash, 2016

does not fit PICO

Sharma, 2012

does not fit PICO

Wieck, 2006

does not fit PICO

Zoega, 2015

does not fit PICO

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 23-07-2021

Laatst geautoriseerd  : 23-07-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Bij het opstellen van de modules heeft de werkgroep een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden. De geldigheid van de richtlijnmodules komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

Module1

Regiehouder (s)i

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn2

Frequentie van beoordeling op actualiteit3

Wie houdt er toezicht op actualiteit4

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling5

Niet-SSRI antidepressiva en recidief na staken

NVOG

2021

2026

Eens in vijf jaar

NVOG

Nieuw onderzoek

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijn werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodules.

 

De richtlijn is ontwikkeld in samenwerking met:

  • Patiëntenfederatie Nederland

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor zwangere patiënten die ‘niet-SSRI’ antidepressiva en/of antipsychotica gebruiken. De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep

  • Dr. A. Coumans, gynaecoloog-perinatoloog, Maastricht UMC+, Maastricht, NVOG
  • Dr. H.H. Bijma, gynaecoloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NVOG
  • Drs. R.C. Dullemond, gynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch, NVOG
  • Drs. S. Meijer, gynaecoloog, Gelre Ziekenhuis, Apeldoorn, NVOG
  • Dr. M.G. van Pampus, gynaecoloog, OLVG, Amsterdam, NVOG
  • Drs. M.E.N. van den Heuvel, neonatoloog, OLVG Amsterdam, NVK
  • Drs. E.G.J. Rijntjes-Jacobs, neonatoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NVK
  • Dr. K.M. Burgerhout, psychiater, Amphia Ziekenhuis, Breda, NVvP
  • Dr. E.M. Knijff, psychiater, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NVvP

 

Meelezers

  • Dr. A.J. Risselada, klinisch farmacoloog, Wilhelmina Ziekenhuis Assen

 

Met ondersteuning van

  • Dr. E. van Dorp-Baranova, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. M. Moret-Hartman, senior-adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • N. Verheijen, senior-adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M. Wessels, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde

belangen

Ondernomen

actie

Dr. A. Coumans

gynaecoloog-perinatoloog Maastricht UMC+

geen

geen

geen

Dr. H. H. Bijma

Gynaecoloog, Erasmus MC, afdeling verloskunde en gynaecologie, subafdeling verloskunde en prenatale

geneeskunde

lid werkgroep wetenschap LKPZ, onbetaald

geen

geen

Drs. S. Meijer

gynaecoloog

Gelre Ziekenhuis, Apeldoorn

geen

geen

geen

Drs. R. C. Dullemond

gynaecoloog- perinatoloog,

Jeroen Bosch Ziekenhuis

LKPZ bestuur - voorzitter, onbetaald

mind 2 care - raad van toezicht, onbetaald

dagelijks bestuur @verlosdenbosch (integrale geboortezorg organisatie) als gynaecoloog uit het JBZ, onbetaald danwel deels in

werktijd

geen

geen

Drs. E. G. J. Rijntjes-Jacobs

kinderarts-neonatoloog,

afdeling

neonatologie,

Leids Universitair Medisch Centrum

LKPZ bestuur – secretaris, onbetaald

geen

geen

Dr. M. G. van Pampus

Gynaecoloog,

OLVG Amsterdam

onbetaalde nevenfuncties

geen

geen

Dr. E. M. Knijff

Psychiater,

Erasmus MC polikliniek psychiatrie & zwangerschap medisch

coördinator polikliniek Erasmus MC

geen

geen

geen

Drs. M. E. N. van den

Heuvel

kinderarts-neonatoloog,

OLVG Amsterdam

geen

geen

geen

Dr. K. Burgerhout

Psychiater,

Reinier van

Arkel, POP-poli

geen

geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er is een aantal acties uitgevoerd om het patiëntperspectief mee te nemen bij het ontwikkelen van deze richtlijn. Allereerst is contact gezocht met het MIND Platform voor afvaardiging van een patiëntvertegenwoordiger in de werkgroep. Zij hebben ons in contact gebracht met de Stichting Me Mam. Het bleek niet mogelijk een patiëntvertegenwoordiger voor de werkgroep te vinden. Daarna is een focusgroepbijeenkomst voor patiënten georganiseerd, maar deze is geannuleerd vanwege onvoldoende aanmeldingen. Tot slot is een schriftelijke enquête voor patiënten in samenwerking met de Patiëntenfederatie Nederland opgesteld en uitgezet. Dit heeft helaas nauwelijks reactie opgeleverd, de enquête is door twee patiënten ingevuld. Voor de ontwikkeling van het product voor patiënten (informatie op de website www.Thuisarts.nl) is een ervaringsdeskundige van de patiëntenvereniging ‘Plusminus-leven met bipolariteit’ afgevaardigd. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en het MIND Platform.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijnmodules en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden in de bijlagen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor vrouwen die antipsychotica of niet-SSRI antidepressiva tijdens zwangerschap en lactatie gebruiken. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door IGJ, NHG, V&VN, Zorginstituut Nederland, Lareb, KNOV, NVvP, NVOG en NVK via een Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module 'Organisatie van zorg'.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

Schünemann, A Holger J (corrected to Schünemann, Holger J). PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626. BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. Schünemann, A Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Antipsychotica tijdens lactatieperiode