Paniekstoornis MAOI
Uitgangsvraag
Er is geen uitgangsvraag bij deze module geformuleerd.
Aanbeveling
De MAOI fenelzine is beperkt onderzocht op effectiviteit bij de paniekstoornis. Aangezien fenelzine in vergelijking met TCAs en SSRIs minder goed verdragen wordt, meer uitval laat zien door bijwerkingen, minder veilig is, en patiënten een tyraminebeperkt dieet moeten houden wordt eerst behandeld met een middel uit groep van de SSRIs, venlafaxine en TCAs. Zelfs is het aan te raden eerst een van de benzodiazepinen te proberen alvorens met fenelzine wordt gestart. In ieder geval moet een patiënt behandeld zijn met cognitieve gedragstherapie. Bij gebleken effectiviteit dient fenelzine langdurig te worden voorgeschreven. Wanneer men uiteindelijk in de fase van een MAOI beland is, is een zeer langdurige (jarenlange) onderhoudsbehandeling te overwegen. MAOIs dienen alleen door een psychiater voorgeschreven te worden.
Overwegingen
In de klinische praktijk blijkt dat de medicatie langzaam moet worden ingeslopen om bijwerkingen te verminderen. Bij zorgvuldige begeleiding kan het uitvalpercentage sterk verminderd worden. Voor instelling op de MAOI wordt de patiënt meestal klinisch opgenomen, vanwege de mogelijke bijwerkingen zoals orthostase en het instellen op een tyraminebeperkt dieet.
Uit de klinische praktijk blijkt dat fenelzine bij gebleken effectiviteit langdurig moet worden voorgeschreven, conform de SSRIs en de TCAs, mogelijk ook omdat MAOIs in het algemeen bij daarvoor therapieresistente patiënten toegepast worden. Opgemerkt dient nog te worden dat MAOIs alleen op artsenverklaring kunnen worden voorgeschreven. De mening van de werkgroep is dat dit een psychiater dient te zijn. Vanwege de mogelijke bijwerkingen en het moeten houden van een dieet is fenelzine geen eerste, tweede of derde keuze in de farmacotherapie van de paniekstoornis. Ook dient een patiënt vóór behandeling met een MAOI om dezelfde redenen gedragstherapie gehad te hebben.
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 2 |
Het is aannemelijk dat de MAOI fenelzine effectief is bij de behandeling van paniekstoornis in een dosering tussen 40 en 60 mg per dag. Er is geen verschil gevonden met de TCA imipramine. Fenelzine is minder veilig dan TCAs en SSRIs en wordt minder goed getolereerd, hetgeen blijkt uit een voortijdige uitval door bijwerkingen tot ongeveer 50%. In verband met mogelijke interactie met tyramine in voedsel is altijd het houden van een tyraminebeperkt dieet noodzakelijk. Gegevens over het effect op lange termijn ontbreken.
B Tyrer 1973; Sheehan 1980 |
Samenvatting literatuur
De MAOI fenelzine is tweemaal dubbelblind onderzocht bij de paniekstoornis en effectiever gebleken dan placebo (Tyrer 1973; Sheehan 1980). Tranylcypromine is niet onderzocht. Aangezien de studies met fenelzine zijn uitgevoerd voor het verschijnen van de DSM-III, zijn de criteria voor paniekstoornis niet gebruikt. In beide studies werd fenelzine gegeven in een dosering van 45 mg per dag. Waarschijnlijk heeft een deel van de patiënten een hogere dagdosis nodig. Er was relatief veel vroegtijdige uitval (ongeveer 50%). Het effect is te evalueren na 4 weken behandeling met een dosering tussen 40 en 60 mg per dag. Aangeraden wordt fenelzine in te sluipen en te starten met 10 mg. Er zijn geen dosis-effect studies verricht. Onder invloed van fenelzine verbeteren paniekaanvallen in ernst en frequentie, vermindert agorafobisch vermijdingsgedrag, evenals depressieve klachten en diffuse angstklachten. Fenelzine heeft een groot nadeel: patiënten moeten zich strikt aan een tyraminevrij dieet houden, vanwege een levensbedreigende interactie met tyramine in voedsel. Veel gerapporteerde (tot in 50%) bijwerkingen zijn: hypotensie, slapeloosheid en droge mond. Ook worden seksuele functiestoornissen gemeld (in 20%). Vanwege de genoemde interactie met tyramine moet het voorschrijven van de MAOI fenelzine bij paniekstoornis slechts gereserveerd worden voor zeer ernstige, therapieresistente patiënten. De effectiviteit van fenelzine is eenmaal met die van imipramine dubbelblind vergeleken. Beide middelen waren even effectief (Sheehan 1980).
Over de lange termijn effectiviteit zijn geen wetenschappelijke gegevens bekend.
Referenties
- Sheehan DV, Ballenger JC, Jacobson G. Treatment of endogenous anxiety with phobic, hysteric and hypochondriacal symptoms. Arch Gen Psychiatry 1980; 37: 51-59.
- Tyrer P, Candy J, Kelly D. A study of the clinical effects of phenelzine and placebo in the treatment of phobic anxiety. Psychopharmacologia 1973; 32: 237-254.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2013
Laatst geautoriseerd : 01-01-2013
Geplande herbeoordeling :
De Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen wordt op dit moment ge-update. Naar de revisie van de MDR Angststoornissen kan op de volgende wijze verwezen worden: Richtlijnherziening van de Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (eerste revisie). Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis.
Algemene gegevens
De digitale versie van deze richtlijn is ontwikkeld vanuit het Landelijk Actieprogramma Kwaliteit geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg (LAK GGZ/VZ). Dit programma is een initiatief van het ministerie van VWS en wordt gecoördineerd en gefinancierd door ZonMw.
Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO
Het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, gevestigd in Utrecht, heeft tot doel individuele beroepsbeoefenaren, hun beroepsverenigingen en zorginstellingen te ondersteunen bij het verbeteren van de patiëntenzorg. Sinds zijn oprichting in 1979 heeft het CBO zich ontwikkeld tot een toonaangevend en ook internationaal erkend instituut dat via programma's en projecten ondersteuning en begeleiding biedt bij systematisch en gestructureerd meten, verbeteren, herontwerpen en borgen van kwaliteit van de patiëntenzorg.
Trimbos-instituut
Het Trimbos-instituut is het landelijk kennisinstituut voor de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg en de maatschappelijke zorg.
De missie van het Trimbos-instituut is kennis over geestelijke gezondheid creëren en doen toepassen in beleid en praktijk van de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg en de maatschappelijke zorg.
Samenstelling werkgroep
De multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen is op initiatief en onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ en de daaronder ressorterende Commissie Cliëntenparticipatie tot stand gebracht door de werkgroep Angststoornissen waarin de deelnemende verenigingen en organisaties hebben samengewerkt.
Methodologische en organisatorische ondersteuning en begeleiding werden verzorgd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en het Trimbos-instituut.
Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ
Voorzitter
R.M.W. Smeets, Raad van Bestuur GGZ Friesland
Vice-voorzitter
Prof.dr. G. Hutschemaekers, De Gelderse Roos, Arnhem
Secretaris
Mw. dr. A. Eland (tot januari 2002) en dr. A.L.C.M. Henkelman, Trimbos-instituut
Leden
Ir. T.A. van Barneveld, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO
Mw. H. Blankman, Federatie Verpleegkunde in de GGZ (FVGGZ)
Mw. dr. J.H. Dekker, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
Dr. P.M.A.J. Dingemans, Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)
Dr. P.A. de Groot t, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)
Prof.dr. R.W. Trijsburg, Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)
Agendaleden
Prof. Dr. W.J.J. Assendelft, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
Dr. dr. G.A. van Essen, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
Mw. dr. G.H.M.M. ten Horn
Drs. J. Penninga, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Adviseur
Prof. dr. J.A. Swinkels, AMC De Meren, Amsterdam/Trimbos-instituut
Commissie Cliëntenparticipatie
Voorzitter
Mw. dr. G.H.M.M. ten Horn
Secretaris
Mw. drs. C. van der Veen, Trimbos-instituut
Leden
Mw H. Boumans, Ypsilon
Mw. E. Dangerman, Stichting Borderline
Mw. T. de Vent, Stichting Labyrint/ In Perspectief
Mw. drs. A.M. Dijkman, Vereniging voor Manisch Depressieve en Betrokkenen (VMDB)
T. Festen
Mw. H. van ’t Kooten, Vereniging voor Manisch Depressieve en Betrokkenen (VMDB)
B.H. Kraaijenbrink, Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa
Mw. I. Lüneburg, Landelijke Vereniging Balans
Mw. M. Mannak-Bouman, Stichting Labyrint/In Perspectief
Mw. I. Poort, Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA)
Mw. drs. M.K. Taams, Stichting FobieVrienden
Mw. M. Van der Linden, Angst, Dwang en Fobiestichting
Mw. L. van ’t Veen, Cliëntenbond in de GGZ
M. Vermeulen, Anoiksis
T. Vriens, Stichting Pandora
Mw. drs. J. Zwanikken-Leenders, GGZ Den Bosch
Werkgroep Angststoornissen
Voorzitter
Prof. dr. Ph. Spinhoven, hoogleraar Universiteit Leiden
Leden
Prof. dr. A.J.L.M. van Balkom, psychiater, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam
Mw. M. Boon, creatief therapeut, Sinai Centrum, Amersfoort
Mw. drs. C.A.M. Bouwmans, gezondheidswetenschapper, iMTA, Rotterdam
F.E. ten Broeke, psycholoog
Prof. dr. R. van Dyck, hoogleraar psychiatrie, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam
Prof. dr. P.M.G. Emmelkamp, psycholoog
Mw. dr. M.H. Grol, huisarts
Mw. dr. L. Hakkaart-van Roijen, gezondheidseconoom, iMTA, Rotterdam
Mw. drs. H. de Kam, verpleegkundig stafmedewerker, Symforagroep Zon en Schild, Amersfoort
Dr. C.W. Korrelboom, psychotherapeut, Parnassia Psycho-medisch Centrum, Den Haag
Drs. J.C.G.J. Oomen, psychotherapeut, Vincent van Gogh Instituut, Venray
G.J.M. Roodbol MScN, verpleegkundig specialist, Universitair Medisch Centrum St. Radboud, Nijmegen
Mw. drs. E.M.A.A. Rozenbroek, apotheker, Apotheek Koek, Amsterdam
Mw. drs. M. Scholte, onderzoeker, Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, Utrecht
Mw. drs. M.K. Taams, cliëntvertegenwoordiger, Stichting Fobie Vrienden, Hillegom
Dr. B. Terluin, huisarts, senior onderzoeker, Emgo-instituut, Amsterdam
Mw. S.C.D. Timmer, maatschappelijk werk
Mw. M. Ulrich, cliëntvertegenwoordiger
Drs. D.W.F. Veldhorst, bedrijfsarts, ‘Arboreijn' Arbo en reïntegratiebedrijf, Ede
Dr. S. Visser, klinisch psycholoog/psychotherapeut, Angstpolikliniek GGZ Buitenamstel, Amsterdam
Mw. dr. I.M. van Vliet, psychiater, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
Met dank aan:
Mw.drs. M. Scholte, NIZW, leverde de werkgroep belangrijke bijdragen voor het hoofdstuk "Ondersteunende interventies".
Adviseurs
Mw. drs. M.M. Kroeze, adviseur Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht, adviseur (tot mei 2002)
Mw. drs. A. Hagemeijer , adviseur Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht, adviseur (vanaf mei 2002)
Mw. dr. M.J.C. van Hattum, wetenschappelijk medewerker, Trimbos instituut, Utrecht secretaris (tot september 2002)
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
Voor artikelen betreffende preventie of therapie:
A1 |
systematische reviews die ten minste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn |
A2 |
gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) en van voldoende omvang en consistentie |
B |
gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiëntcontroleonderzoek) |
C |
niet-vergelijkend onderzoek |
D |
mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden |
Voor artikelen betreffende diagnostiek:
A1 onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests
A2 onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie
B vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd
C niet-vergelijkend onderzoek
D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden
Niveau van de conclusie op basis van de literatuuranalyse:
|