Angststoornissen

Initiatief: NVvP Aantal modules: 79

Andere cognitief-gedragsthera. interventies

Uitgangsvraag

Er is bij deze module geen uitgangsvraag geformuleerd.

Aanbeveling

Stressmanagement wordt slechts als derde keus psychologische behandeling aanbevolen als behandeling met traumagerichte CGT of EMDR niet mogelijk is.

 

Cognitieve therapie wordt aanbevolen bij de behandeling van PTSS

 

Voor afsluiting van de therapie lijkt het zinvol om patiënten alert te maken op mogelijke signalen voor terugval. Aansluitend kan hen worden geleerd om anders met deze signalen om te gaan dan voor de start van de behandeling. Het anders omgaan met deze signalen kan bestaan uit het anders duiden en interpreteren ervan en uit andere coping. Nadat een behandeling met goed resultaat is afgesloten, is het verstandig om goede afspraken te maken met de patiënt en de huisarts over mogelijkheden om snel in te grijpen bij mogelijke terugval.

Overwegingen

Het is lastig om uitspraken te doen over de effectiviteit van stressmanagement op basis van bovenstaand conclusie. De werkgroep is echter van mening dat stressmanagement overwogen kan worden als traumagerichte CGT of EMDR niet uitgevoerd kunnen worden.

Er zijn geen aanwijzingen dat cognitieve therapie effectiever is dan traumagerichtte CGT of EMDR.

Gezien de geringe hoeveelheid onderzoek naar de lange termijn effecten van CGT bij PTSS en gezien de klinische ervaring dat met name bij PTSS nogal eens „anniversary effecten kunnen optreden, alsmede andere fenomenen waardoor de klachten na verloop van tijd opnieuw naar voren kunnen komen, is het verstandig om hieromtrent maatregelen te nemen die passen bij „good clinical practice. Deze behelzen adviezen over de handelwijze bij terugkeer van de klachten en duidelijke afspraken met patiënt en huisarts over de mogelijkheid om bij (dreigende) terugval snel te kunnen worden gezien voor een of enkele „herhalingsgesprekken”.

Onderbouwing

Naast de hierboven besproken traumagerichte cognitief gedragstherapeutische interventies zijn ook CGT interventies onderzocht die minder rechtstreeks op het verwerken van het trauma gericht zijn. Het betreft stress-management en cognitieve therapie.

Stress-management
Stress-management is niet zozeer één bepaalde behandeling als wel een geheel van verschillende interventies samengevoegd in een programma, gericht op het adequater (leren) omgaan met angst. De belangrijkste onderdelen zijn: psychoeducatie, relaxatietraining, ademhalingsoefeningen, rollenspellen, imaginaire oefeningen, cognitieve technieken en gedachtestop.

Cognitieve therapie (CT)
Cognitieve therapie bij PTSS is gericht op de identificatie en bijstelling van disfunctionele opvattingen met betrekking tot zichzelf als persoon, anderen, de wereld en het trauma. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van (de) „Socratische dialoog en gedragsexperimenten. In sommige vormen van CT wordt daaraan overigens schrijfopdrachten en imaginaire procedures toegevoegd. Tijdens deze onderdelen vindt dikwijls impliciet of expliciet exposure plaats aan de herinneringen aan de schokkende gebeurtenis(sen). Deze (imaginaire) exposure is minder intensief dan bij de interventie IE het geval is, maar intensiever dan bij EMDR. CT duurt doorgaans zo’n zestien zittingen.

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat stressmanagement matig effectief is bij vrouwelijke slachtoffers van seksueel geweld.

A2 Foa e.a. 1999

 

Niveau 2

Het is aannemelijk dat cognitive therapie effectief is bij de behandeling van PTSS.

A2 Marks, Lovell, Noshirvani, Livanou & Thrasher 1998;Tarrier 1999; Ehlers 2005 ; Resick 2008.

 

Niveau 1

Het is aangetoond dat de positieve effecten van CGT blijven bestaan, dit is echter slechts een voorlopige conclusie.

A1 Van Etten & Taylor, 1997; Foa, Keane, & Friedman, 2000;; Tarrier en Sommerfield, 2004; Bradley et al., 2005

Stressmanagement werd uitsluitend onderzocht bij vrouwelijke slachtoffers van (éénmalig) seksueel geweld. De behandeling in deze studies duurt zon twaalf zittingen. Stress-management bleek redelijk effectief bij deze patiëntengroep. De vraag naar de effectiviteit voor andere patiëntengroepen is dan echter nog te beantwoorden. Traumagerichte CGT bleek overigens enigszins effectiever dan stress-management (Foa, e.a. 1999).

CT in zijn meest zuivere vorm is in twee goed gecontroleerde onderzoeken beoordeeld (Marks, Lovell, Noshirvani, Livanou & Thrasher, 1998; Tarrier e.a., 1999). CT werd in deze studies vergeleken met IE, Exposure in vivo en de combinatie van exposure en CT. CT bleek in beide studies effectief bij de behandeling van PTSS. Daarnaast zijn een aantal varianten van cognitieve therapie onderzocht, maar er zijn nog onvoldoende RCTs verricht om te stellen dat deze behandelingen eveneens evidence-based zijn. Dit betreft exposure plus cognitieve herstructurering (Bryant e. a.., 2003; Foa et al, 2005; Resick et al., 2008) en cognitieve therapie met slechts beperkte (imaginaire) exposure (Ehlers et al, 2005; Resick et al., 2008).

Onderzoek naar de lange termijn effecten van de behandeling van PTSS is beperkt. Veelal is de follow-up beperkt tot hoogstens een jaar na afsluiting van de therapie. De resultaten van de behandeling van PTSS met CGT op langere termijn (dat wil zeggen, langer dan een jaar na afsluiting van de therapie) zijn nog onduidelijk. Slechts een studie rapporteerde follow-up resultaten na 5 jaar (Tarrier en Sommerfield, 2004). Op basis van de beschikbare gegevens komen meta-analyses tot de voorlopige conclusie dat de positieve effecten van CGT bij follow-up blijven bestaan (van Etten & Taylor, 1997; Bradley et al., 2005).

Er is gezocht in Medline/Medscape en Psychinfo (psychotherapy; meta-analysis; PTSD: cognitive therapy; behaviour therapy; EMDR). Voorts is kennis genomen van Effective Treatments for PTSD: Practice guidelines from de International Society for Traumatic Stress Studies (ISTSS; Foa, Keane & Friedman, 2000), de NICE richtlijnen voor het Verenigd Koninkrijk en de Australian guidelines for the treatment of adults with acute stress disorder and posttraumatic stress disorder (Australian Center for Posttraumatic Mental Health, 2007).

  1. Bryant, R. A., Moulds, M. L., Guthrie, R. M., Dang, S. T., & Nixon, R. D. V. (2003). Imaginal exposure alone and imaginal exposure with cognitive restructuring in treatment of posttraumatic stress disorder. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71(4), 706-712.
  2. Australian Center for Posttraumatic Mental Health. (2007). Australian guidelines for the treatment of adults with acute stress disorder and posttraumatic stress disorder. Melbourne, Australia: Australien Center for Posttraumatic Mental Health.
  3. Bisson, J. I., Ehlers, A., Matthews, R., Pilling, S., Richards, D., & Turner, S. (2007). Psychological treatments for chronic post-traumatic stress disorder. Systematic review and meta-analysis. British Journal of Psychiatry, 190, 97-104.
  4. Bradley, R., Greene, J., Russ, E., Dutra, L., & Westen, D. (2005). A multidimensional meta-analysis of psychotherapy for PTSD. American Journal of Psychiatry, 162, 214-227.
  5. Chemtob, M.C., Tolin, D.F., Van der Kolk, B.A., Pitman, R.K. (2000). Eye Movement Desensitization and Reprocessing. In: E.B. Davidson, P.R., Parker, K.C. (2001). Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR): A meta-analysis. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 69, 305-316.
  6. Clarke, S.B., Rizvi, S.L., & Resick, P.A. (2008). Borderline personality characteristics and treatment outcome in cognitive-behavioral treatments for PTSD in female rape victims. Behaviour Therapy, 39, 72-78.
  7. Devilly, G. J., & Spence, S. H. (1999). The relative efficacy and treatment distress of EMDR and a cognitive-behavior trauma treatment protocol in the amelioration of Post-traumatic Stress Disorder. Journal of Anxiety Disorders, 13, 131-157.
  8. Etten, M.L. van, Taylor, S. (1998). Comparative efficacy of treatments for posttraumatic stress disorder: A meta-analysis. Clinical psychology and psychotherapy, 5, 126-144.
  9. Foa, E. B., Keane, T. M., & Friedman, M. (2000). Effective treatments for PTSD. Practice Guidelines from the International Society of Traumatic Stress Studies. New York: Guilford.A34
  10. Foa, E. B., Keane, T.M., Friedman, M.J. (Eds.) (2000). Effective treatments for PTSD: Practice guidelines from the International Society for Traumatic Stress Studies. London: Guilford.
  11. Hembree, E.A., Cahill, S.P., & Foa, E.B. (2004). Impact of personality disorders in treatment outcome for female assault survivors with chronic posttraumatic stress disorder. Journal of Personality Disorders, 18, 117-127.
  12. Ironson, G., Freund, B., Strauss, J.L., & Williams (2002). Comparison of two treatments for traumatic stress: A community based study of EMDR and prolonged exposure. Journal of Clinical Psychology, 58, 113-128.
  13. Kolk, B.A. van der, McFarlane, A.C., Weisaeth, J.P. (Eds.) (1996). Traumatic Stress: The effects of overwhelming experience on mind, body and society. New York: Guilford.
  14. Lange, A, , Ven, J.-P.Q.R. van de., Schrieken, B.A.L., & Emmelkamp, P.M.G. (2001). INTERAPY. Treatment of post-traumatic stress through the Internet: A controlled trial. Journal of Behavior Therapy & Experi-mental Psychiatry, 32, 73-90.
  15. Lange, A., Rietdijk, D., Hudcovicova, M., Van de Ven, J-P., Schrieken, S. & Emmelkamp,. P.M.G. (2003). Interapy. A controlled randomized trial of the standardized treatment of posttraumatic stress through the Internet. Journal of Consulting & Clinical Psychology, 71, 901-909.
  16. Lee, C. W., Gavriel, H., Drummond, P. D., Richards, J., & Greenwald, R. (2002). Treatment of PTSD: Stress inoculation training with prolonged exposure compared to EMDR. Journal of Clinical Psychology, 58, 1071-1089.
  17. Lee, C. W., Taylor, G., & Drummond, P. D. (2006). The active ingredient in EMDR: Is it traditional exposure or dual focus of attention? Clinical Psychology and Psychotherapy, 13, 97-107.
  18. Marks, I., Lovell, K., Noshirvani, H., Livanou, M., & Thrasher, S. (1998). Treatment of psotraumatic stress disorders by exposure and/or cognitive restructuring: A controlled study. Archives of General Psychiatry, 55, 317-325.
  19. McDonagh, A., Friedman, M., McHugo, G., Ford, J., Sengupta, A., Mueser, K., Demment, C.C., Fournier, D., & Schnurr, P. (2005). Randomized trial of cognitive-behavioral therapy for chronic post-traumatic stress disorder in adult female survivors of childhood sexual abuse. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 515-524.
  20. National Collaborating Centre for Mental Health. (2005). Clinical Guideline 26. Post-Traumatic Stress Disorder. The Management of PTSD in Adults and Children in Primary and Secondary Care. London, UK: National Institute for Clinical Excellence.
  21. Power, K., McGoldrick, T., Brown, K., Buchanan, R., Sharp, D., Swanson, V., et al. (2002). A controlled comparison of eye movement desensitization and reprocessing versus exposure plus cognitive restructuring versus waiting list in the treatment of post-traumatic stress disorder. Clinical Psychology and Psychotherapy, 9, 299-318.
  22. Resick PA, Galovski TE, Uhlmansiek MO, Scher CD, Clum GA, Young-Xu Y. (2008). A randomized clinical trial to dismantle components of cognitive processing therapy for posttraumatic stress disorder in female victims of interpersonal violence. J Consult Clin Psychol. 2008 Apr;76(2):243-58.
  23. Rothbaum, B. O., Astin, M. C., & Marsteller, F. (2005). Prolonged exposure versus Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) for PTSD rape victims. Journal of Traumatic Stress, 18, 607-616.
  24. Rothbaum, B.O., Meadows, E.A., Resick, P., Foy, D.W. (2000). Cognitive-Behavioral Therapy. In: E.B. Foa, T.M. Keane, M.J. Friedman (Eds.) (2000). Effective treatments for PTSD: Practice guidelines from the International Society for Traumatic Stress Studies. London: Guilford.
  25. Seidler, G. H., & Wagner, F. E. (2006). Comparing the efficacy of EMDR and trauma-focused cognitive-behavioral therapy in the treatment of PTSD: A meta-analytic study. Psychological Medicine, 36, 1515-1522.
  26. Shalev, A.Y., Bonne, O., Eth, S. (1996). Treatment of posttraumatic stress disorder: A review. Psychosomatic Medicine, 58, 165-182.
  27. Sherman, J.J. (1998). Effects of psychotherapeutic treatments for PTSD: a meta-analysis of controlled clinical trials. Journal of Traumatic Stress, 11, 413-35. Solomon, S.D., Davidson, J.R.T. (1997). Trauma: Prevalence, Impairment, Service use, and Cost. Journal of Clinical Psychiatry, 58, 5-11.
  28. Solomon, S.D., Gerrity, E.T., Muff, A.M. (1992). Efficacy of treatments for posttraumatic stress. Journal of Cognitive Psychotherapy: An International Quarterly, 49, 3-17.
  29. Tarrier, N., & Sommerfield, C. (2004). Treatment of chronic PTSD by cognitive therapy and exposure: 5-year follow-up. Behavior Therapy, 35, 231-246.
  30. Taylor, S., Thordarson, D. S., Fedoroff, I. C., Maxfield, L., Lovell, K., & Ogrodniczuk, J. (2003). Comparative efficacy, speed, and adverse effects of three PTSD treatments: Exposure therapy, EMDR, and relaxation training. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71, 330-338.
  31. Van der Kolk B.A., Spinazzola, J., Blaustein, M.E., Hopper, J.W., Hopper, E.K., Korn, D.L., Simpson, W.B. (2007). A randomized clinical trial of eye movement desensitization and reprocessing (EMDR), fluoxetine, and pill placebo in the treatment of posttraumatic stress disorder: treatment effects and long-term maintenance. Journal of Clinical Psychiatry, 68, 37-46.
  32. Van Emmerik, A., Kamphuis, J.H. & Emmelkamp, P.M.G. (2008). Treatment of acute stress disorder and post-traumatic stress disorder with cognitive behavioural therapy or structured writing therapy: A randomised controlled trial. Psychotherapy & Psychosomatics (in press).
  33. Vaughan, K., Armstrong, M. S., Gold, R., O'Connor, N., Jenneke, W., & Tarrier, N. (1994). A trial of eye movement desensitization compared to image habituation training and applied muscle relaxation in post-traumatic stress disorder. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 283-291.
  34. Yule, W. (Ed.) (1999). Posttraumatic stress disorders: Concepts and Therapy. New York: Wiley.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2013

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2013

Geplande herbeoordeling  :

De Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen wordt op dit moment ge-update. Naar de revisie van de MDR Angststoornissen kan op de volgende wijze verwezen worden: Richtlijnherziening van de Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (eerste revisie). Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

De digitale versie van deze richtlijn is ontwikkeld vanuit het Landelijk Actieprogramma Kwaliteit geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg (LAK GGZ/VZ). Dit programma is een initiatief van het ministerie van VWS en wordt gecoördineerd en gefinancierd door ZonMw.

 

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

Het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, gevestigd in Utrecht, heeft tot doel individuele beroepsbeoefenaren, hun beroepsverenigingen en zorginstellingen te ondersteunen bij het verbeteren van de patiëntenzorg. Sinds zijn oprichting in 1979 heeft het CBO zich ontwikkeld tot een toonaangevend en ook internationaal erkend instituut dat via programma's en projecten ondersteuning en begeleiding biedt bij systematisch en gestructureerd meten, verbeteren, herontwerpen en borgen van kwaliteit van de patiëntenzorg.

 

Trimbos-instituut

Het Trimbos-instituut is het landelijk kennisinstituut voor de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg en de maatschappelijke zorg.

De missie van het Trimbos-instituut is kennis over geestelijke gezondheid creëren en doen toepassen in beleid en praktijk van de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg en de maatschappelijke zorg.

Samenstelling werkgroep

De multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen is op initiatief en onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ en de daaronder ressorterende Commissie Cliëntenparticipatie tot stand gebracht door de werkgroep Angststoornissen waarin de deelnemende verenigingen en organisaties hebben samengewerkt.

Methodologische en organisatorische ondersteuning en begeleiding werden verzorgd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en het Trimbos-instituut.

 

Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ

Voorzitter          

R.M.W. Smeets, Raad van Bestuur GGZ Friesland

Vice-voorzitter 

Prof.dr. G. Hutschemaekers, De Gelderse Roos, Arnhem

Secretaris           

Mw. dr. A. Eland (tot januari 2002) en dr. A.L.C.M. Henkelman, Trimbos-instituut

Leden   

Ir. T.A. van Barneveld, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

Mw. H. Blankman, Federatie Verpleegkunde in de GGZ (FVGGZ)

Mw. dr. J.H. Dekker, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

Dr. P.M.A.J. Dingemans, Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)

Dr. P.A. de Groot t, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

Prof.dr. R.W. Trijsburg, Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP)

Agendaleden   

Prof. Dr. W.J.J. Assendelft, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

Dr. dr. G.A. van Essen, Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

Mw. dr. G.H.M.M. ten Horn     

Drs. J. Penninga, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Adviseur             

Prof. dr. J.A. Swinkels, AMC De Meren, Amsterdam/Trimbos-instituut

 

Commissie Cliëntenparticipatie

Voorzitter          

Mw. dr. G.H.M.M. ten Horn     

Secretaris           

Mw. drs. C. van der Veen, Trimbos-instituut

Leden   

Mw H. Boumans, Ypsilon

Mw. E. Dangerman, Stichting Borderline

Mw. T. de Vent, Stichting Labyrint/ In Perspectief

Mw. drs. A.M. Dijkman, Vereniging voor Manisch Depressieve en Betrokkenen (VMDB)

T. Festen            

Mw. H. van ’t Kooten, Vereniging voor Manisch Depressieve en Betrokkenen (VMDB)

B.H. Kraaijenbrink, Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa

Mw. I. Lüneburg, Landelijke Vereniging Balans

Mw. M. Mannak-Bouman, Stichting Labyrint/In Perspectief

Mw. I. Poort, Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA)

Mw. drs. M.K. Taams, Stichting FobieVrienden

Mw. M. Van der Linden, Angst, Dwang en Fobiestichting

Mw. L. van ’t Veen, Cliëntenbond in de GGZ

M. Vermeulen, Anoiksis

T. Vriens, Stichting Pandora

Mw. drs. J. Zwanikken-Leenders, GGZ Den Bosch

 

Werkgroep Angststoornissen

Voorzitter

Prof. dr. Ph. Spinhoven, hoogleraar Universiteit Leiden

Leden

Prof. dr. A.J.L.M. van Balkom, psychiater, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam

Mw. M. Boon, creatief therapeut, Sinai Centrum, Amersfoort

Mw. drs. C.A.M. Bouwmans, gezondheidswetenschapper, iMTA, Rotterdam

F.E. ten Broeke, psycholoog

Prof. dr. R. van Dyck, hoogleraar psychiatrie, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam

Prof. dr. P.M.G. Emmelkamp, psycholoog

Mw. dr. M.H. Grol, huisarts

Mw. dr. L. Hakkaart-van Roijen, gezondheidseconoom, iMTA, Rotterdam

Mw. drs. H. de Kam, verpleegkundig stafmedewerker, Symforagroep Zon en Schild, Amersfoort

Dr. C.W. Korrelboom, psychotherapeut, Parnassia Psycho-medisch Centrum, Den Haag

Drs. J.C.G.J. Oomen, psychotherapeut, Vincent van Gogh Instituut, Venray

G.J.M. Roodbol MScN, verpleegkundig specialist, Universitair Medisch Centrum St. Radboud, Nijmegen

Mw. drs. E.M.A.A. Rozenbroek, apotheker, Apotheek Koek, Amsterdam

Mw. drs. M. Scholte, onderzoeker, Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, Utrecht

Mw. drs. M.K. Taams, cliëntvertegenwoordiger, Stichting Fobie Vrienden, Hillegom

Dr. B. Terluin, huisarts, senior onderzoeker, Emgo-instituut, Amsterdam

Mw. S.C.D. Timmer, maatschappelijk werk

Mw. M. Ulrich, cliëntvertegenwoordiger

Drs. D.W.F. Veldhorst, bedrijfsarts, ‘Arboreijn' Arbo en reïntegratiebedrijf, Ede

Dr. S. Visser, klinisch psycholoog/psychotherapeut, Angstpolikliniek GGZ Buitenamstel, Amsterdam

Mw. dr. I.M. van Vliet, psychiater, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden

 

Met dank aan:

Mw.drs. M. Scholte, NIZW, leverde de werkgroep belangrijke bijdragen voor het hoofdstuk "Ondersteunende interventies".

 

Adviseurs

Mw. drs. M.M. Kroeze, adviseur Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht, adviseur (tot mei 2002)

Mw. drs. A. Hagemeijer               , adviseur Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht, adviseur (vanaf mei 2002)

Mw. dr. M.J.C. van Hattum, wetenschappelijk medewerker, Trimbos instituut, Utrecht secretaris (tot september 2002)

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Voor artikelen betreffende preventie of therapie:

A1

systematische reviews die ten minste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2

gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) en van voldoende omvang en consistentie

B

gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiëntcontroleonderzoek)

C

niet-vergelijkend onderzoek

D

mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Voor artikelen betreffende diagnostiek:

A1 onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2-niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests

A2 onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie

B vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd

C niet-vergelijkend onderzoek

D mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Niveau van de conclusie op basis van de literatuuranalyse:

1

gebaseerd op minimaal één systematische review (A1) of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A1 of A2

2

gebaseerd op ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

gebaseerd op één onderzoek van niveau A2 of B, of op onderzoek(en) van niveau C

4

gebaseerd op (gepubliceerde) mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Volgende:
Specifieke fobie