Angst- en Dwangstoornissen

Initiatief: NVvP Aantal modules: 41

Uitgangsvraag

Wat is de effectiviteit van verschillende vormen van psychotherapie voor de eerste stappen in de behandeling van patiënten met een obsessieve-compulsieve stoornis?

 

Welke psychotherapie is het meest effectief bij de vervolgstappen in de behandeling van een dwangstoornis (inclusief therapieresistente dwang)?

Aanbeveling

Voor volwassenen wordt aanbevolen om bij OCS als eerste stap te behandelen met CGT. De CGT die onderzocht is bestaat voornamelijk uit ERP en soms worden hier cognitieve technieken aan toegevoegd. Veelal wordt men in de CGT behandeling blootgesteld aan moeilijke dwanggerelateerde situaties, waarbij de neutraliserende compulsies achterwege gelaten moeten worden. Uit het onderzoek blijkt dat de effectiviteit van exposure in vivo met responspreventie niet superieur is aan andere vormen van CGT. Er is bij OCS echter meer evidentie voor de effectiviteit van ERP dan van andere vormen van CGT, omdat er veel meer studies zijn gedaan.

 

Wanneer CGT onvoldoende effect heeft op de OCS kan worden overwogen om de behandeling te intensiveren, of in aanvulling op de CGT behandeling mindfulness toe te voegen. Wanneer CGT onvoldoende effect heeft, kan medicatie worden overwogen, doorgaans naast het voortzetten van de CGT (zie hoofdstuk Farmacotherapie of hoofdstuk Combinatiebehandeling).

 

Voor kinderen en jongeren wordt eveneens aanbevolen om bij OCS als eerste stap te behandelen met CGT. De CGT die is onderzocht bij kinderen en jongeren bestaat voornamelijk uit ERP en doorgaans worden hier cognitieve technieken aan toegevoegd. Tijdens de CGT oefenen kinderen en jongeren met het stoppen met de dwanghandelingen ondanks de neiging deze wel uit te voeren. Bij kinderen en jongeren is het belangrijk om ouders goed bij de dwangbehandeling te betrekken (positieve aanbeveling) door psycho-educatie te geven, adviezen om hun kind te helpen om de dwang af te bouwen, en om zelf minder met de dwang van het kind mee te gaan (ouderlijke aanpassing afbouwen). Wanneer CGT onvoldoende effect heeft, kan intensivering van CGT worden overwogen, waarbij vaker of langer oefensessies worden aangeboden, individueel of in groepsverband, en waarbij zowel het kind als de ouders een actieve rol hebben. Ook kan worden overwogen om de behandeling (tijdelijk) alleen via de ouders aan te bieden, vooral wanneer het kind weinig gemotiveerd is voor behandeling.

 

Voor andere vormen van psychotherapie wordt zowel bij kinderen als bij volwassenen geen evidentie gevonden voor de effectiviteit van de behandeling van OCS. Wanneer CGT onvoldoende effect heeft, kan psychofarmaca worden overwogen, doorgaans naast het voortzetten van CGT.

Overwegingen

Kwaliteit van het bewijs

Voor de literatuur naar volwassenen geldt dat de kwaliteit van het bewijs varieerde van zeer laag tot laag voor de uitkomsten van verschillende psychotherapieën. Bij vrijwel alle uitkomsten is er sprake van kans op vertekening van de resultaten door gebreken in de onderzoeksopzet en geïncludeerde RCT’s. Daarnaast wordt voor meerdere uitkomstmaten afgewaardeerd voor onnauwkeurigheid. Hierbij toont de effectschatting een verschil in effect aan, hoewel het betrouwbaarheidsinterval erop kan duiden dat het effect mogelijk niet klinisch relevant is. In sommige gevallen is er ook sprake van te veel heterogeniteit tussen de RCT’s of kleine steekproefgroottes. Belangrijk om op te merken is dat in de gerapporteerde meta-analyses de gebruikte actieve controle condities in de vergelijkingen met CGT, ook elementen van CGT bevatten. Door het vergelijken van CGT met andere vormen van therapieën die (mogelijk) werkzame elementen van CGT bevatten kan de effectschatting van CGT bij deze vergelijkingen lager uitvallen. Verder blijken gerapporteerde mindfulness interventies in de regel in combinatie met elementen van CGT aangeboden te zijn.

 

De kwaliteit van het bewijs voor het onderzoek naar kinderen/ adolescenten varieerde van laag tot redelijk, waarbij er is afgewaardeerd voor onnauwkeurigheid in het bewijs, kans op vertekening en inconsistentie.

 

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Voor CGT lijkt er geen verschil in/ minder kans op uitval te zijn vergeleken met placebo. Dit geldt zowel voor kinderen/adolescenten als voor volwassenen. Verder lijken alle vormen van psychotherapie die elementen van CGT bevatten effectiever in het verminderen van OCS-symptomen, wanneer dit wordt vergeleken met placebo of wachtlijst.

 

Patiëntenperspectief

Uit een informele vragenronde onder patiënten met dwangstoornissen is het volgende gebleken.

Een groot aantal patiënten is tevreden over behandeling met CGT waardoor men op een gestructureerde manier geleerd heeft hoe men zelf de eigen gedachten en gedragingen kan beïnvloeden. Daardoor ervaren ze dat ze meer controle hebben over hun angsten (en soms ook over de rest van het leven). Echter, mensen met dwangklachten zijn niet altijd geholpen met CGT. Sommige patiënten zeggen dat het te veel een rationele therapie is en ze ‘zitten toch al zoveel in hun hoofd’.

 

Cruciaal is de persoon van de therapeut. Patiënten moeten voldoende vertrouwen en ruimte ervaren om vragen en zorgen te bespreken. En het gevoel hebben om open te kunnen zijn wanneer bv. exposure-oefeningen niet lukken of niet gedaan zijn. Sommigen ervaren dat dit teveel lijkt op het moeten afleggen van verantwoording of het doen van examen. Het ervaren van een goede aansluiting (klik) met de behandelaar is een belangrijk aspect binnen de behandeling.

 

Voor sommige patiënten was een aanvullende ondersteunende therapie die meer gericht was op het lichaam (zoals bijvoorbeeld mindfulness) prettig. Anderen hebben veel moeite gehad om te accepteren dat ze een persoon met angst- en dwangklachten waren. Ook dat moet in therapie aan bod komen: in CGT of in een ondersteunende therapie daarnaast. Mindfulness kan voor sommigen een prettige aanvulling zijn op CGT. Anderen worden zich dan juist extra bewust van hun angsten. Zij prefereren ontspanningsoefeningen bij CGT. Het is daarom verstandig mensen die met een aanvullende behandeling (zoals mindfulness of ontspanningsoefeningen) aan de slag gaan, daar in het begin bij te begeleiden.

 

Professioneel perspectief

ERP, cognitieve therapie of CGT wordt in de recentere meta-analyses geschaard onder de noemer CGT. Dit omdat het onderscheid tussen ERP, ERP met cognitieve interventies, cognitieve therapie en CGT vaak lastig te maken is. In de loop van de jaren is de benaming van de verschillende CGT vormen tevens wat veranderd en soms worden de termen diffuus gebruikt. Derhalve wordt er veelal in de meta-analyses gesproken over CGT en hier zullen wij deze term ook gebruiken. CGT houdt soms alleen ERP in, soms alleen cognitieve therapie (met gedragsexperimenten) en soms een combinatie van beide technieken in. CGT is de eerste keus behandeling voor OCS bij volwassenen. Maar hierbij dient te worden opgemerkt dat CGT bij volwassenen doorgaans bestaat uit ERP. Veelal wordt CGT individueel aangeboden en wanneer CGT onvoldoende effectief is dan kan de CGT behandeling worden geïntensiveerd. Verder kan een combinatie behandeling met farmacotherapie aangewezen zijn (zie hoofdstuk 7 Farmacotherapie of hoofdstuk 8 Combinatiebehandeling). Toevoeging van een aantal sessies mindfulnesstherapie kan bij uitblijvend resultaat zinvol zijn, al leidt dit tot verlenging van de behandeling. Na herstel wordt terugvalpreventie gegeven en wordt re-integratie besproken.

 

CGT bij OCS bestaat doorgaans uit ERP en psycho-educatie. Daarnaast worden soms cognitieve technieken of probleemoplossende vaardigheden aangeboden om kinderen te helpen om ERP aan te gaan. Het is belangrijk om ouders goed te betrekken bij de behandeling. Ouders krijgen psycho-educatie over de dwangstoornis. Verder worden adviezen gegeven over hoe ze hun kind kunnen helpen tegen de dwang in te gaan en over hoe ze hun eigen gedrag kunnen aanpassen. Gezinsgerichte interventies richten zich bijvoorbeeld op het verminderen van “family accommodation”, de mate waarin gezinsleden hun gedrag zijn gaan aanpassen aan de dwang van het kind. Ouders en kinderen kunnen zo samenwerken aan het verminderen van de dwang. Wanneer het kind of de jongere zélf helemaal niet gemotiveerd is om de dwang af te bouwen, kan via ouderbegeleiding gericht op bijvoorbeeld family accommodation worden gewerkt aan het begrenzen van de dwang. Ook bij kinderen en jongeren als CGT onvoldoende effectief is, wordt CGT vaak geïntensiveerd, bijvoorbeeld door vaker behandelsessies met ERP in te plannen, zowel met het kind als met de ouders. Soms wordt een intensieve behandeling met lang en frequent oefenen in een instelling aangeboden, soms gaan behandelaren bij het kind thuis helpen om, ook samen met de ouders, de dwang te doorbreken.

 

Organisatie van zorg

Een belangrijk onderdeel van CGT is ERP. ERP maakt veelal deel uit van de CGT behandelingen die zijn onderzocht op effectiviteit en hierboven staan beschreven. Soms kan exposure als huiswerk worden meegegeven, maar vaak is het zinvol om in de sessie te oefenen, zowel bij volwassenen en zeker bij kinderen en adolescenten. In de praktijk blijkt dat therapeuten lang niet altijd de tijd te nemen om exposure uit te voeren, bijvoorbeeld omdat er (reis)tijd moet worden ingepland of exposure-materiaal worden verzameld, of omdat de therapeut er zelf tegenop ziet. Het is belangrijk dat in instellingen de infrastructuur wordt geboden voor het goed uitvoeren van de behandeling, zowel bij het werken met volwassenen als bij het werken met kinderen en hun ouders. Intervisie en supervisie kan behandelaren helpen om actief en creatief aan de slag te gaan en te blijven met exposure en responspreventie.

Onderbouwing

CGT + ERP

⨁⨁◯◯

CGT (met ERP als belangrijk onderdeel) lijkt te resulteren in een grote vermindering van OCS-symptomen ten opzichte van actieve + inactieve controle bij volwassenen met een OCS.

Reid et al., 2021

 

⨁⨁◯◯

CGT + ERP lijkt te resulteren in een grote vermindering van OCS-symptomen ten opzichte van psychologische placebo bij kinderen/adolescenten en volwassenen met OCS.

Reid et al., 2021

 

⨁◯◯◯

CGT + ERP lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen vergeleken met actieve psychologische controle (voornamelijk CT) bij kinderen/adolescenten en volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

Reid et al., 2021

 

⨁◯◯◯

CGT + ERP lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met wachtlijst bij kinderen/adolescenten en volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

Reid et al., 2021

 

Mindfulness interventies in aanvulling op CGT element

⨁⨁◯◯

Mindfulness interventie in combinatie met elementen van CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met actieve controle/ inactieve + actieve controle bij volwassenen met OCS.

Chien et al., 2022

 

⨁◯◯◯

Mindfulness interventie in combinatie met elementen van CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met inactieve controle bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

Chien et al., 2022

 

Cognitieve gedragstherapie

⨁⨁◯◯

CGT lijkt te resulteren in een grote vermindering van OCS-symptomen ten opzichte van wachtlijst bij volwassenen met OCS.

Öst et al., 2015

 

⨁⨁◯◯

CGT lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen vergeleken met actieve behandeling (voornamelijk vormen van CGT) bij volwassenen met OCS.

Öst et al., 2015

 

⨁⨁◯◯

ERP en cognitieve therapie lijken nauwelijks te verschillen in effect op OCS-symptomen bij volwassenen met OCS.

Öst et al., 2015

 

⨁◯◯◯

CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met psychologische placebo bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

Öst et al., 2015

 

⨁◯◯◯

ERP lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen na follow-up vergeleken met cognitieve therapie bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

Öst et al., 2015

 

⨁◯◯◯

CGT lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen na follow-up vergeleken met actieve behandeling bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

Öst et al., 2015

 

⨁⨁◯◯

CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met pil-placebo bij volwassenen met OCS.

Skapinakis et al., 2016

 

⨁⨁◯◯

CGT lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in de kans op uitval vergeleken met placebo bij volwassenen met OCS.

Skapinakis et al., 2016

 

⨁◯◯◯

CGT lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen vergeleken met psychologische placebo bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

Skapinakis et al., 2016

 

OCS bij kinderen/ adolescenten

⨁⨁⨁◯

CGT resulteert waarschijnlijk in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met pil placebo bij kinderen en adolescenten met OCS.

Skapinakis et al., 2016

 

⨁⨁◯◯

CGT + ERP lijkt te resulteren in een grote vermindering van OCS-symptomen ten opzichte van actieve + inactieve controle bij kinderen/adolescenten met een OCS.

Reid et al., 2021

 

⨁◯◯◯

CGT lijkt te resulteren in een lagere kans op uitval vergeleken met placebo bij kinderen/ adolescenten met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

Skapinakis et al., 2016

 

 

Er is geen evidentie voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven.

Beschrijving Öst2015

Öst en collega’s hebben in 2015 een systematische review en meta-analyse uitgevoerd naar cognitieve gedragsinterventies (CGT) voor het behandelen van OCS bij volwassenen. Er zijn 37 randomised controlled trials (RCT’s) geïncludeerd met in totaal 2414 participanten. De gemiddelde leeftijd varieerde van 29 tot 40 jaar en het percentage vrouw van 29 -77%. Alle participanten zijn gediagnosticeerd met OCS volgens de DSM of ICD. De duur van de interventie varieerde van 3-24 weken, met een gemiddelde van 15 sessies. In Tabel 29 is een overzicht te zien van de geïncludeerde RCT’s. De mate van OCS-symptomen was de primaire uitkomstmaat, gemeten met de Yale Brown Obsessive Compulsive Scale (Y-BOCS). Vergelijkingen die beschreven worden zijn CGT versus wachtlijst/ psychologische placebo/ actieve controle. De behandelgroepen bestaan voornamelijk uit exposure en respons preventie (ERP), met of zonder cognitieve therapie (CT) en medicatie. ERP is een vorm van CGT die wordt ingezet als behandeling van OCS. De actieve controlegroepen bestaan voornamelijk uit verschillende vormen van CGT en farmacologische behandeling (zie Tabel 1). Bij de vergelijking van CGT versus actieve behandeling wordt dus in principe verschillende vormen van CGT met elkaar vergeleken De resultaten tonen aan dat CGT significant effectiever is in het verminderen van OCS-symptomen vergeleken met wachtlijst en psychologische placebo. Vergeleken met actieve controle (voornamelijk vormen van CGT) was er echter geen verschil te zien in effect voor de uitkomst OCS-symptomen. Zie Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 30 voor een overzicht van de resultaten met bijbehorende GRADING. Voor de resultaten van de vergelijkingen ERP vs. cognitieve therapie en CGT vs. actieve behandeling na follow-up (gem. 15.1 maanden na behandeling), zie Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 31.

 

Tabel 29   Overzicht van geïncludeerde RCT’s in Öst2015

Studie

N

Psychologische interventie

Controle

Fals-Stewart (1993)

97

ERP

Placebo

Hiss (1994)

20

ERP

Associatieve therapie (act. cont.)

DeAraujo (1995)

56

ERP

ERP +imag. (act. cont.)

Freeston (1997)

36

ERP+CT

Wachtlijst

Lindsay (1997)

18

ERP

Placebo

Hohagen (1998)

60

ERP

E+placebo (act. cont.)

van Balkom (1998)

152

ERP, CT

Wachtlijst

Cottraux (2001)

65

ERP

CT (act. cont.)

Grunes (2001)

41

ERP

ERP + familie (act. cont.)

McLean (2001)

90

ERP

CT (act. cont.)

Cordioli (2003)

53

ERP+CT

Wachtlijst

Vogel (2004)

39

ERP+CT

ERP+ Placebo (act. cont.)

Foa (2005)

149

ERP

Placebo

Nakatani (2005)

31

ERP

Placebo

O'Connor (2005a)

49

ERP

CT (act. cont.)

O'Connor (2005b)

43

ERP+CT

CGT (act. cont.)

Whittal (2005)

76

ERP

CT (act. cont.)

Sousa (2006)

71

ERP+CT

Medicatie (act. cont.)

Andersson (2007)

63

ERP+CT

ERP+CT (act. cont.)

Kushner (2007)

32

ERP+DCS

ERP+ Placebo (act. cont.)

Rowa (2007)

39

ERP

ERP home (act. cont.)

Storch (2007)

24

ERP+DCS

ERP+ Placebo (act. cont.)

Tolin (2007)

78

ERP

ERP self (act. cont.)

Belloch (2008)

36

ERP

CT (act. cont.)

Jaurrieta (2008)

57

ERP+CT

Wachtlijst

Wilhelm (2008)

30

ERP+DCS

ERP+ Placebo (act. cont.)

Cabedo (2010)

56

ERP+CT

CGT (act. cont.)

Meyer (2010)

93

ERP+CT

ERP+CT (act. cont.)

Simpson (2010)

30

ERP

ERP (act. cont.)

van Oppen (2010)

118

ERP

ERP self (act. cont.)

Whittal (2010)

82

CT

Placebo

Jonsson (2011)

125

ERP+CT

CGT (act. cont.)

Tolin (2011)

34

ERP

ERP (act. cont.)

Andersson (2012)

131

ERP+CT

Placebo

Belotto-Silva (2012)

158

ERP+CT

Medicatie (act. cont.)

Wootton (2013)

52

ERP+CT

Wachtlijst, Biblio

Vogel (2014)

30

ERP

Wachtlijst, Biblio

Act. cont.= actieve controle; CGT= cognitieve gedragstherapie; CT = cognitieve therapie; ERP = exposure en respons preventie; DCS = D-cycloserine; Imag. = exposure in imagination; Biblio = bibliotherapie

 

Beschrijving Reid2021

Reid en collega’s hebben in 2021 een systematische review en meta-analyse uitgevoerd naar de effectiviteit van CGT met exposure en respons preventie (CGT + ERP) bij kinderen/adolescenten en volwassenen met OCS. In totaal zijn 36 RCT’s geïncludeerd, met 537 kinderen/ adolescenten en 1483 volwassenen met een OCS-diagnose. Controlegroepen bestaan uit psychologische interventie (k=8), psychologische placebo (k=10), farmacologische behandeling (k=7), wachtlijst (k=8) en gebruikelijke behandeling (k=3). Zie tabel 32 voor een overzicht van de verschillende controlegroepen. De primaire uitkomstmaat is de mate van OCS-symptomen, vastgesteld met de Y-BOCS. Er zijn verschillende (sub)analyses uitgevoerd met betrekking tot de effectiviteit van CGT + ERP (bij kinderen en/of volwassenen) en verschillende controlegroepen. Uit de resultaten blijkt dat er een significant voordeel is voor CGT + ERP vergeleken met psychologische placebo bij het verminderen van OCS-symptomen in kinderen en volwassenen. Wanneer CGT + ERP wordt vergeleken met actieve psychologische controle, wordt er geen significant verschil gevonden in het verminderen van OCS-symptomen in kinderen/adolescenten en volwassenen. Bij de subanalyse naar de effectiviteit van CGT + ERP vergeleken met inactieve + actieve controle, blijkt er een significant verschil in het verminderen van OCS-symptomen tussen behandel- en controlegroep bij volwassenen te bestaan. De mate van heterogeniteit wordt niet gerapporteerd voor de verschillende analyses. In Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 33 is een overzicht weergegeven van de verschillende vergelijkingen met de bijbehorende GRADING.

 

Tabel 32   Overzicht van geïncludeerde RCT’s in Reid2021

Studie

N

Controlegroep

Van Oppen et al. 1995

57

CT (act. psych. cont.)

Lindsay et al. 1997

18

anxiety management

Freeston et al. 1997

29

Wachtlijst

de Haan et al. 1998

22

Clomipramine

Van Balkom et al. 1998

38

CT (act. psych. cont.)

McLean et al. 2001

76

CT (act. psych. cont.)

Cottraux et al. 2001

65

CT (act. psych. cont.)

Greist et al. 2002

122

Systematic Relaxation Therapy

Volpato Cordioli et al.

47

Wachtlijst

POTS et al. 2004

56

Sertraline

Barrett et al. 2004 wait-list

48

Wachtlijst

O'Connor et al. 2005

32

inference-based approach

Whittal et al. 2005

71

CGT zonder ERP (act. psych. cont.)

Nakatani et al. 2005

18

autogenic training

Asbahr et al. 2005

40

Sertraline

Foa et al. 2005

65

Clomipramine

Sousa et al. 2006

56

Sertraline

Anderson et al. 2007

38

Wachtlijst

Belloch et al. 2008

29

CT (act. psych. cont.)

Freeman et al. 2008

42

relaxation therapy

Khodarahimi et al.2009

40

satiation therapy (act. psych. cont.)

Piacentini et al. 2011

71

psycho-educatie en relaxatie

Storch et al. 2011

31

Wachtlijst

Andersson et al. 2012

101

attention control supportive therapy

Belotto-Silva et al.2012

159

Fluoxetine

Visser et al. 2014

90

inference-based approach

Herbst et al. 2014

34

Wachtlijst

Vogel et al. 2014

20

Wachtlijst

Lewin et al. 2014

31

gebruikelijke behandeling

Mahoney et al. 2014

67

gebruikelijke behandeling

Freeman et al. 2014

127

family-based relaxation therapy

Marsden et al. 2016

55

EMDR (act. psych. cont.)

Fineberg et al. 2018

31

Sertraline

Lenhard et al. 2017

67

Wachtlijst

Kyrios et al. 2018

179

applied relaxation

Kobayashi et al. 2019

18

gebruikelijke behandeling

Act. psych. Cont.= actieve psychologische controle; EMDR= eye movement desensitisation reprogramming

 

Beschrijving Skapinakis2016

In deze systematische review en netwerk meta-analyse (NMA) door Skapinakis et al. (2016) worden de klinische effectiviteit en kosteneffectiviteit van farmacologische en psychologische interventies onderzocht voor het behandelen van OCS bij kinderen/adolescenten en volwassenen. De analyses die gedaan worden in een netwerk meta-analyse zijn gebaseerd op zowel direct als indirect bewijs (zie methodehoofdstuk voor uitgebreidere uitleg), dit geeft de mogelijkheid om interventies met elkaar te vergelijken die eerder niet direct met elkaar zijn vergeleken. Deze indirecte vergelijkingen zijn echter gevoelig voor variabiliteit en verschillen tussen de geïncludeerde studies waardoor het van belang is dat er zorg gedragen wordt dat er geen grote heterogeniteit en inconsistentie in het model aanwezig is.

 

In de NMA naar klinische effectiviteit zijn 54 RCT’s naar volwassenen geïncludeerd en 17 naar kinderen en adolescenten, met in totaal 7643 participanten. Alleen participanten met officiële OCS-diagnose worden geïncludeerd. De psychologische interventies die zijn geïncludeerd zijn gedragstherapie, cognitieve therapie en CGT. Deze worden vergeleken met onder andere pil- en psychologische placebo. De primaire uitkomstmaat is OCS-symptomen, gemeten met de Y-BOCS. Ook is de uitkomstmaat uitval (alle oorzaken) meegenomen in de netwerk analyse.

 

CGT blijkt effectiever dan pil-placebo in het verminderen van OCS-symptomen bij volwassenen. Wanneer CGT wordt vergeleken met psychologische placebo, verschilt CGT niet significant in effectiviteit in vergelijking met psychologische placebo. Er wordt wel vermeld dat CGT niet direct is vergeleken met de andere psychologische interventies in de NMA. De uitkomsten zijn dus deels gebaseerd op indirecte vergelijkingen uit het netwerk. Zie Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 34 en tabel 35 voor een overzicht van de resultaten voor respectievelijk effectiviteit en uitval bij volwassenen met OCS.

 

Beschrijving Chien2022

In de systematische review en meta-analyse van Chien et al. (2022) wordt de effectiviteit van mindfulness interventies bij volwassenen met OCS onderzocht. In totaal zijn 10 RCT’s geïncludeerd met 625 participanten die gediagnostiseerd zijn met OCS. De gemiddelde leeftijd varieerde van 25.70 – 43.30 jaar en het percentage mannen varieerde van 290% - 670%. Vijf van de tien RCT’s maakten gebruik van een combinatie van een mindfulness interventie gecombineerd met CGT , zoals mindfulness-based ERP (MB-ERP) of cognitieve therapie (MBCT). De andere vijf RCT’s hebben mindfulness skills training toegepast als hoofdcomponent van de interventie. De verschillende controlecondities bestonden uit actieve controle (applied relaxation; psycho-educatie; cognitieve herstructurering; stress management training; ERP), wachtlijst en geen behandeling (zie Tabel 36 voor een overzicht). De primaire uitkomstmaat was de mate van OCS-symptomen, vastgesteld met de Y-BOCS. De resultaten laten een matig maar significant effect zien van mindfulness therapie gecombineerd met ERP of CT vergeleken met inactieve + actieve controle op OCS-symptomen. Ook bij de vergelijkingen met alleen inactieve controle en alleen actieve controle is een significant effect te zien in het verminderen van OCS-symptomen door mindfulness interventie gecombineerd met ERP of CT. In Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 37 is een overzicht gegeven van de verschillende vergelijkingen met bijbehorende GRADING.

 

Tabel 36   Overzicht van geïncludeerde RCT’s in Chien2022

Studie

N

Controlegroep

Cludius et al., 2015

87

Applied relaxation

Cludius et al., 2020

125

Psycho-educatie

Hanstede et al., 2008

127

Wachtlijst

Hawley et al., 2021

71

Wachtlijst

Key et al., 2017

36

Wachtlijst

Külz et al., 2019

125

Psycho-educatie

Madani et al., 2013

24

Geen behandeling

Mathur et al., 2021

60

Stress management training

Rupp et al., 2019

43

Cognitieve herstructurering

Strauss et al., 2018

37

ERP

 

Resultaten kinderen/ adolescenten

In de systematische review en meta-analyse van Reid en collega’s uit 2021 (eerder in hoofdstuk beschreven) is ook de effectiviteit van CGT + ERP onderzocht specifiek bij kinderen/ adolescenten. Zij vinden een significant verschil in verminderen van OCS-symptomen tussen behandel- en controlegroep bij kinderen/adolescenten. In Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 38 is een overzicht weergegeven van deze vergelijking met de bijbehorende GRADING.

 

Voor OCS bij kinderen en adolescenten kwam uit de NMA van Skapinakis et al. (2016) dat CGT effectiever is dan pil placebo in het verminderen van symptomen. Echter, vergeleken met psychologische placebo, komt het 95% BI uit in het gebied van geen effect. De precieze waardes van deze vergelijkingen worden niet vermeld. Voor de uitkomstmaat uitval (alle oorzaken) zijn geen significante verschillen te zien voor CGT vergeleken met placebo bij zowel volwassenen als kinderen/adolescenten.

Voor een overzicht van de resultaten bij kinderen/ adolescenten met OCS, zie Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 39 (effectiviteit) en tabel 40 (uitval).

Deze update van de multidisciplinaire richtlijn bouwt voort op de Multidisciplinaire Richtlijn angstklachten en angststoornissen uit 2013, die weer was gebaseerd op de multidisciplinaire richtlijn angststoornissen uit 2009. De Obsessieve-compulsieve stoornissen (OCS) maakte toen nog deel uit van de sectie angststoornissen binnen de DSM IV en zal hier derhalve wederom binnen deze richtlijnen besproken worden. De effectiviteit van verschillende vormen van psychotherapie bij OCS worden besproken, uitgaande van de meta-analyses die na het verschijnen van de Multidisciplinaire Richtlijn in 2013 zijn gepubliceerd. In de richtlijn van 2009 en de Multidisciplinaire Richtlijn van 2013 wordt bij de behandeling van OCS CGT als eerste keuze behandeling aanbevolen. CGT dient de standaard psychotherapeutische behandeling te zijn voor OCS. Hierbij is het gezien het groot aantal klinische trials waarin exposure en responspreventie (ERP) onderzocht is verstandig om in de CGT behandeling aandacht te geven aan ERP voor OCS.

 

De conclusies en aanbevelingen uit de Multidisciplinaire Richtlijn (2013) voor de psychotherapeutische behandeling van OCS waren in volgorde van het inzetten van psychologische interventies bij OCS:

stap 1: Exposure in vivo met responspreventie (ERP);

stap 2: Cognitieve (gedrags)therapie (CT/CGCT).

 

Psychotherapie wordt overwogen bij start van de behandeling. In overleg met de patiënt wordt een keuze gemaakt uit psychotherapie of farmacotherapie, waarbij er lichte voorkeur bestaat voor psychotherapie. Als er sprake is van een ernstige comorbide depressie wordt een behandelbeleid conform ernstige depressie gevolgd.

 

Als vervolgbehandeling: Als bij behandeling met farmacotherapie geen herstel optreedt is behandeling met ERP of cognitieve therapie (CT) aanbevolen. Als bij behandeling met farmacotherapie partieel herstel optreedt is combinatiebehandeling aanbevolen.

 

Voor de sessies waarin exposure en responspreventie (ERP) wordt toegepast wordt voldoende tijd genomen, zodat de angst van patiënt tot een aanvaardbaar niveau is gereduceerd. Ook als aanvankelijke resultaten beperkt blijven wordt de behandeling met ERP voortgezet. In eerste instantie wordt individuele behandeling overwogen.

 

Bij geen of partieel herstel wordt overgegaan op cognitieve therapie en wordt farmacotherapie overwogen.

 

Cognitieve therapie is de tweede keuze in de behandeling van patiënten met OCS. Om patiënten te motiveren voor de toch vaak als belastend ervaren behandeling met exposure en responspreventie kan niet alleen gebruik gemaakt worden van motiveringstechnieken maar ook van de cognitieve therapie. Cognitieve therapie kan drempelverlagend werken ten aanzien van de bereidheid om tot blootstelling over te gaan en om de subjectief ervaren risico's te dragen die een gevolg zijn van het niet uitvoeren van de dwangrespons.
Toevoeging van een aantal sessies bij uitblijvend resultaat alsmede van een terugvalpreventieprogramma kunnen nodig zijn, ook al leidt dit tot verlenging van de behandeling.

 

Cognitieve therapie bij OCS kan worden gegeven in betrekkelijk kortdurende behandelingen van gemiddeld twintig zittingen.

 

Zoekstrategie / review protocol

Om bovengenoemde vragen te beantwoorden, is er op 24 maart 2022 een search uitgevoerd in de PsychInfo, Medline, Embase en Cinahl databanken naar systematische reviews en meta-analyses. De zoekstrategie en selectieprocedure staan beschreven in het review protocol (zie Bijlagen).

Patient/Population (P)

Patiënten met een dwangstoornis (OCD, BDD, hoarding disorder) (van jeugd t/m volwassenen)

Intervention (I)

Een vorm van psychotherapie (oa CGT, exposure, ACT: acceptance and commitment therapy, mindfullness, schemagerichte therapie, kortdurende psychodynamische therapie en problemsolving).

Comparator/Control (C)

Actieve controle met andere psychotherapie, gebruikelijke behandeling, Wachtlijst

Outcome (O)

Cruciaal:

  • Symptomatisch herstel, functioneel/sociaal herstel, kwaliteit van leven

 

Setting (S)

Gespecialiseerde GGz

 

Geïncludeerde en geëxcludeerde studies

In de zoekverantwoording (zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase) staan de zoektermen en resultaten per databank beschreven. Van de 1347 artikelen, bleven er na beoordeling op titel en abstract bleven 35 referenties over voor de selectie op basis van de volledige teksten. Redenen voor exclusie waren het niet voldoen aan de PICO (onjuist(e) studie design/ populatie/ interventie/ uitkomst). Na het beoordelen van de volledige tekst zijn er 31 artikelen geëxcludeerd. Redenen van exclusie waren het niet voldoen aan de PICO (populatie/ studie design) en overlap tussen studies.

 

Verzameldwangstoornis (hoarding disorder): Tot 2015 werd verzameldwang geclassificeerd en gediagnostiseerd als een aparte stoornis bij de obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen. Van de 31 geëxcludeerde studies, waren er vier die specifiek over verzameldwangstoornis gingen (Thompson2017; Tolin2015; Rodgers2021; Bodryzlova2019). Deze meta-analyses zijn geëxcludeerd omdat hierbij ook niet gerandomiseerde studies geïncludeerd waren. In deze update van de richtlijn zullen dan ook geen uitspraken gedaan worden over de kwaliteit van bewijs voor de specifieke behandeling van verzameldwangstoornis.

 

Morfodysfore stoornis (Body Dymorphic Disorder: BDD). BDD werd tot 2015 geclassificeerd binnen de somatoforme stoornissen en wordt na 2015 binnen de obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen geclassificeerd. Van de geëxcludeerde studies gingen er twee over BDD (Harrison et al., 2016 en Williams et al., 2006). Ze werden geëxcludeerd omdat deze niet voldeden aan de PICO en ook niet gerandomiseerde studies hadden geïncludeerd. In deze update zullen dan ook geen uitspraken gedaan worden over de kwaliteit van bewijs voor de specifieke behandeling van BDD. Hiervoor wordt verwezen naar de multidisciplinaire richtlijn SOLK en somatoforme stoornissen uit 2013.

 

Aanvullend ten aanzien van kinderen en adolescenten wordt toegevoegd dat ouders vaardigheden leren om om te leren gaan met de dwang van het kind. Naast psycho-educatie kan het negeren of begrenzen van dwangedrag deel uitmaken van de behandeling, evenals het bekrachtigen van het doorbreken van dwanggedrag. CGT kan ook plaatsvinden via ouders of een groepswerker (mediatie).

 

Vier nieuwe artikelen zijn uiteindelijk geïncludeerd voor deze herziening (Skapinakis2016; Öst2015; Reid2021; Chien2021). Deze artikelen gaan allemaal specifiek over obsessieve-compulsieve stoornis (OCS).

  1. Bandelow, B., Sagebiel, A., Belz, M., Görlich, Y., Michaelis, S., & Wedekind, D. (2018). Enduring effects of psychological treatments for anxiety disorders: meta-analysis of follow-up studies. The British Journal of Psychiatry, 212(6), 333-338.
  2. Barkowski, S., Schwartze, D., Strauss, B., Burlingame, G. M., Barth, J., & Rosendahl, J. (2016). Efficacy of group psychotherapy for social anxiety disorder: A meta-analysis of randomized-controlled trials. Journal of Anxiety Disorders, 39, 44-64. doi:10.1016/j.janxdis.2016.02.005 
  3. Chen, T. R., Huang, H. C., Hsu, J. H., Ouyang, W. C., & Lin, K. C. (2019). Pharmacological and psychological interventions for generalized anxiety disorder in adults: a network meta-analysis. Journal of psychiatric research, 118, 73-83.
  4. Chien, W. T., Tse, M. K., Chan, H. Y., Cheng, H. Y., & Chen, L. (2022). Is mindfulness-based intervention an effective treatment for people with obsessive-compulsive disorder? A systematic review and meta-analysis. Journal of Obsessive-Compulsive and Related Disorders, 100712.
  5. Cuijpers, P., Sijbrandij, M., Koole, S., Huibers, M., Berking, M., & Andersson, G. (2014). Psychological treatment of generalized anxiety disorder: a meta-analysis. Clinical psychology review, 34(2), 130-140.
  6. Liu, X., Yi, P., Ma, L., Liu, W., Deng, W., Yang, X., ... & Li, X. (2021). Mindfulness-based interventions for social anxiety disorder: A systematic review and meta-analysis. Psychiatry Research, 300, 113935.
  7. Öst, L. G., Havnen, A., Hansen, B., & Kvale, G. (2015). Cognitive behavioral treatments of obsessive–compulsive disorder. A systematic review and meta-analysis of studies published 1993–2014. Clinical psychology review, 40, 156-169.
  8. Papola, D., Ostuzzi, G., Tedeschi, F., Gastaldon, C., Purgato, M., Del Giovane, C., ... & Barbui, C. (2021). Comparative efficacy and acceptability of psychotherapies for panic disorder with or without agoraphobia: systematic review and network meta-analysis of randomised controlled trials. The British Journal of Psychiatry, 1-13.
  9. Pompoli, A., Furukawa, T. A., Imai, H., Tajika, A., Efthimiou, O., & Salanti, G. (2016). Psychological therapies for panic disorder with or without agoraphobia in adults: a network meta?analysis. Cochrane Database of Systematic Reviews, (4).
  10. Reid, J. E., Laws, K. R., Drummond, L., Vismara, M., Grancini, B., Mpavaenda, D., & Fineberg, N. A. (2021). Cognitive behavioural therapy with exposure and response prevention in the treatment of obsessive-compulsive disorder: A systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials. Comprehensive psychiatry, 106, 152223.
  11. Skapinakis, P., Caldwell, D., Hollingworth, W., Bryden, P., Fineberg, N., Salkovskis, P., ... & Lewis, G. (2016). A systematic review of the clinical effectiveness and cost-effectiveness of pharmacological and psychological interventions for the management of obsessive-compulsive disorder in children/adolescents and adults. Health technology assessment, 20(43), 1-392.
  12. Steains, S. Y., Malouff, J. M., & Schutte, N. S. (2021). Efficacy of Psychological Interventions for Selective Mutism in Children: A Meta?Analysis of Randomized Controlled Trials. Child: Care, Health and Development; 47(6):771-781. doi:10.1111/cch.12895. 
  13. Yang, L., Zhou, X., Pu, J., Liu, L., Cuijpers, P., Zhang, Y., ... & Xie, P. (2019). Efficacy and acceptability of psychological interventions for social anxiety disorder in children and adolescents: a meta-analysis of randomized controlled trials. European Child & Adolescent Psychiatry, 28(1), 79-89.
  14. Zhou, X., Zhang, Y., Furukawa, T. A., Cuijpers, P., Pu, J., Weisz, J. R., ... & Xie, P. (2019). Different types and acceptability of psychotherapies for acute anxiety disorders in children and adolescents: a network meta-analysis. JAMA psychiatry, 76(1), 41-50.

Tabel 30 Effectiviteit van CGT of ERP versus controlegroepen bij volwassenen met OCS (Öst 2015)

Interventie & controle

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

CGT vs. wachtlijst

SMD 1.31 hoger
(1.08 hoger tot 1.55 hoger)

380
(15 RCTs)

⨁⨁◯◯
Laaga,b

CGT lijkt te resulteren in een grote vermindering van OCS-symptomen ten opzichte van wachtlijst bij volwassenen met OCS.

 

CGT vs. psych. placebo

SMD 1.29 hoger
(0.76 hoger tot 1.81 hoger)

398
(6 RCTs)

⨁◯◯◯
Zeer laagb,c,d

CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met psychologische placebo bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker. 

 

CGT vs. actieve behandeling

SMD 0.09 hoger
(0.05 lager tot 0.22 hoger)

1487
(37 RCTs)

⨁⨁◯◯
Laage,f

CGT lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen vergeleken met actieve behandeling (voornamelijk vormen van CGT) bij volwassenen met OCS.

 

ERP vs. cognitieve therapie

SMD 0.07 hoger
(0.15 lager tot 0.30 hoger)

409
(7 RCTs)

⨁⨁◯◯
Laage,f

ERP en cognitieve therapie lijken  nauwelijks te verschillen in effect op OCS-symptomen bij volwassenen met OCS.

 

a  Kans op vertekening: er is sprake van selective reporting (5 RCT's), missing data (4 RCT's), geen sprake van blinding of assessors (2 RCT's) en onduidelijkheid over sequence generation (6 RCT's)

b Onnauwkeurigheid: de steekproefgrootte is < 400 participanten

c  Kans op vertekening: er is sprake van selective reporting (6 RCT's), missing data (3 RCT's) en onduidelijkheid over sequence generation (6 RCT's)

d Heterogeniteit: er is sprake van aanzienlijke heterogeniteit (I2 > 50%)

e Kans op vertekening: bij meer dan de helft van de RCT's is er sprake van selective reporting en missing data, geen sprake van blinding of assessors en onduidelijkheid over sequence generation bij alle RCT's

f   Onnauwkeurigheid: 95% BI valt in het gebied van geen effect

 

Tabel 31 Effectiviteit van CGT versus controle bij volwassenen met OCS na follow-up (gem. 15.1 maand na behandeling) (Öst 2015)

Interventie & controle

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

ERP vs. cognitieve therapie


SMD 0.07 hoger
(0.27 lager tot 0.41 hoger)

267
(4 RCTs)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,b,c

ERP lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen na follow-up vergeleken met cognitieve therapie bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

CGT vs. actieve behandeling


SMD 0.04 hoger
(0.16 lager tot 0.24 hoger)

1072
(25 RCTs)

⨁◯◯◯
Zeer laagd,e,f

CGT lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen na follow-up vergeleken met actieve behandeling (voornamelijk vormen van CGT) bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

a  Kans op vertekening: er onduidelijkheid over sequence generation (4 RCT's), geen sprake van allocation concealment (4 RCT’s), blinding of assessor (3 RCT’s), en sprake van missing data (4 RCT’s)

b Onnauwkeurigheid: de steekproefgrootte is < 400 participanten

c  Ernstige onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel de behandel- als controlegroep

d Heterogeniteit: er is sprake van heterogeniteit (I2= 56%)

e Onnauwkeurigheid: het 95% BI valt in niet-klinisch relevant gebied

f  Kans op vertekening: bij meer dan de helft van de RCT's is er sprake van selective reporting en missing data, geen sprake van blinding of assessors en onduidelijkheid over sequence generation bij alle RCT's

 

Tabel 33 Effectiviteit van CGT + ERP versus controle bij kinderen en volwassenen met OCS (Reid 2021)

Doelgroep & Controle

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

Kinderen/adolescenten (wachtlijst)

SMD 1.27 hoger
(0.79 hoger tot 1.75 hoger)

314
(8 RCTs)

⨁◯◯◯
Zeer laagb,f,g

CGT + ERP lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met wachtlijst bij kinderen/adolescenten en volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

Kinderen/adolescenten (psych. Placebo)

SMD 1.13 hoger
(0.71 hoger tot 1.55 hoger)

800
(10 RCTs)

⨁⨁◯◯
Laaga,b

CGT + ERP lijkt te resulteren in een grote vermindering van OCS-symptomen ten opzichte van psychologische placebo bij kinderen/adolescenten en volwassenen met OCS.

 

Kinderen/adolescenten (actieve psychologische controle)

SMD 0.05 lager
(0.27 lager tot 0.16 hoger)

431
(8 RCTs)

⨁◯◯◯
Zeer laagb,c,d

CGT + ERP lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen vergeleken met actieve psychologische controle (voornamelijk CT) bij kinderen/adolescenten en volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

Volwassenen (inactieve + actieve controle)

SMD 0.6 hoger
(0.35 hoger tot 0.84 hoger)

1483
(26 RCTs)

⨁⨁◯◯
Laagb,e

CGT + ERP lijkt te resulteren in een grote vermindering van OCS-symptomen ten opzichte van actieve + inactieve controle bij volwassenen met een OCS.

 

a  Kans op vertekening: bij 7 vd. 10 RCT's is er sprake van een verhoogde mate van bias

b Inconsistentie: mate van heterogeniteit wordt niet gerapporteerd

c  Kans op vertekening: bij alle RCT's was er sprake van een verhoogde mate van bias

d Onnauwkeurigheid: het 95% BI valt in het gebied van geen effect

e Kans op vertekening: er is bij een aanzienlijk deel van de RCT's sprake van verhoogde mate van bias

f  Kans op vertekening: bij 5 vd. 8 RCT’s is er sprake van verhoogde mate van bias

g  Onnauwkeurigheid: de steekproefgrootte is <400 participanten

 

Tabel 34 Effectiviteit van CGT t.a.v. verschillende placebo’s bij volwassenen met OCS (Skapinakis 2016)

Controle

Relatief effect
(95% CI)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

Pil placebo

MD 5.37 lager
(9.1 lager tot 1.63 lager)

⨁⨁◯◯
Laaga,b

CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met pil placebo bij volwassenen met OCS.

 

Psychologische placebo

MD 1.22 lager
(5.54 lager tot 3.03 hoger)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,c

CGT lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in OCS-symptomen vergeleken met psychologische placebo bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

a  Kans op vertekening: er is sprake bij incomplete outcome data en selective outcome reporting bij een derde van de RCT's, en onduidelijkheid over allocation concealment en sequence concealment bij een groot deel van de RCT's.

b Onnauwkeurigheid: het 95% valt binnen niet-klinisch relevant gebied.

c  Onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel de behandel- als de controlegroep.

 

Tabel 35 Effect van CGT vs. pil placebo op uitval bij volwassenen met OCS (Skapinakis 2016)

Uitkomsten

Relatief effect
(95% CI)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

Uitval

OR 0.77
(0.40 tot 1.59)

⨁⨁◯◯
Laaga,b

CGT lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in de kans op uitval vergeleken met placebo bij volwassenen met OCS.

 

a  Kans op vertekening: er is sprake bij incomplete outcome data en selective outcome reporting bij een derde van de RCT's, en onduidelijkheid over allocation concealment en sequence concealment bij een groot deel van de RCT's

b Onnauwkeurigheid: het 95% BI ligt in niet-klinisch relevant gebied

 

Tabel 37 Effectiviteit van mindfulness interventies gecombineerd met elementen van CGT versus verschillende controlegroepen bij volwassenen met OCS (Chien 2022)

Controle

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

Inactieve controle

SMD 0.63 SD lager
(1.19 lager tot 0.08 lager)

53
(2 RCTs)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,b,c

Mindfulness interventie in combinatie met elementen van CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met inactieve controle bij volwassenen met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

Actieve controle

SMD 0.31 SD lager
(0.54 lager tot 0.07 lager)

289
(5 RCTs)

⨁⨁◯◯
Laagc,d

Mindfulness interventie in combinatie met elementen van CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met actieve controle bij volwassenen met OCS.

 

Inactieve + actieve controle

SMD 0.35 SD lager
(0.57 lager tot 0.14 lager)

342
(7 RCTs)

⨁⨁◯◯
Laagc, d

Mindfulness interventie in combinatie met elementen van CGT  lijkt te resulteren in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met inactieve en actieve controle bij volwassenen met OCS.

 

a  Kans op vertekening: er is bij beide RCT's sprake van risk of bias

b Ernstige onnauwkeurigheid: de steekproefgrootte is < 200 participanten

c  Onnauwkeurigheid: het 95% BI valt in het gebied van geen effect

Onnauwkeurigheid: de steekproefgrootte is < 400 participanten

 

Tabel 38 Effectiviteit van CGT + ERP versus inactieve + actieve controle bij kinderen/ adolescenten met OCS (Reid 2021)

Uitkomsten

Relatief effect
(95% CI)

Aantal deelnemers
(studies)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

OCS-symptomen

SMD 1.09 hoger
(0.6 hoger tot 1.58 hoger)

537
(10 RCTs)

⨁⨁◯◯
Laaga,b

CGT + ERP lijkt te resulteren in een grote vermindering van OCS-symptomen ten opzichte van actieve + inactieve controle bij kinderen/adolescenten met een OCS.

 

a  Inconsistentie: mate van heterogeniteit wordt niet gerapporteerd

b Kans op vertekening: er is bij een aanzienlijk deel van de RCT's sprake van verhoogde mate van bias

 

Tabel 39 Effectiviteit van CGT/ gedragstherapie vs. pil placebo bij kinderen/adolescenten met OCS (Skapinakis 2016)

Uitkomsten

Relatief effect
(95% CI)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

OCS-symptomen

MD 8.66 lager
(14.38 lager tot 3.14 lager)

⨁⨁⨁◯
Redelijka

CGT resulteert waarschijnlijk in een grotere vermindering van OCS-symptomen vergeleken met pil placebo bij kinderen en adolescenten met OCS.

 

a  Kans op vertekening: er is bij een vierde van de RCT's sprake van selective outcome reporting, en bij een meerderheid van de RCT's is onduidelijkheid over sequence generation, allocation sequence concealment en blinding of outcome assessor

 

Tabel 40 Effect van gedragstherapie/ CGT vs. pil placebo op uitval bij kinderen/adolescenten met OCS (Skapinakis 2016)

Uitkomsten

Relatief effect
(95% CI)

Kwaliteit van het bewijs
(GRADE)

Opmerkingen

 
 

Uitval

OR 0.49
(0.09 tot 2.41)

⨁◯◯◯
Zeer laaga,b

CGT lijkt te resulteren in een lagere kans op uitval vergeleken met placebo bij kinderen/ adolescenten met OCS, maar het bewijs is zeer onzeker.

 

a  Kans op vertekening: er is bij een vierde van de RCT's sprake van selective outcome reporting, en bij een meerderheid van de RCT's is onduidelijkheid over sequence generation, allocation sequence concealment en blinding of outcome assessor

b  Ernstige onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel de behandel- als controlegroep

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 04-03-2024

Laatst geautoriseerd  : 04-03-2024

Geplande herbeoordeling  : 04-03-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie
  • MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid
  • Landelijke Vereniging POH-GGZ

Algemene gegevens

In opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) is de multidisciplinaire richtlijn Angst- en Dwangstoornissen voor de vierde maal geüpdatet en gereviseerd van november 2020 tot en met mei 2023. De ontwikkeling van de richtlijn werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.

Doel en doelgroep

De multidisciplinaire richtlijn Angst- en Dwangstoornissen geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de samenwerking, diagnostiek en behandeling van volwassenen, kinderen en ouderen met een angst- of dwangstoornis. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groepen patiënten. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en praktijkoverwegingen geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van angststoornissen.

De richtlijn geeft aanbevelingen bij de diagnostiek en behandeling van een angst- of dwangstoornis. De aanbevelingen van de richtlijn moeten worden vertaald naar de lokale situatie in een instelling of behandelteam. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en andere vormen van werkkaders op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat dat voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.

Deze multidisciplinaire richtlijn is een kwaliteitsinstrument en een beslissingsondersteunend instrument bij (gezamenlijke) beslissingen over het behandelbeleid. De richtlijn geeft aanbevelingen over het in te zetten en te volgen behandelbeleid, ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering.

Samenstelling werkgroep

De Multidisciplinaire richtlijn Angst- en Dwangstoornissen is ontwikkeld door de gelijknamige werkgroep, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundigen, huisartsen en ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en familie- en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team. Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden.

 

Leden Werkgroep (op alfabetische volgorde)

 

Naam

Organisatie

Beroepsvereniging

1.

Ton van Balkom (voorzitter)

GGZinGeest

AmsterdamUMC (VUMC)

Psychiater, NVvP

2.

Neeltje Batelaan

(vice-voorzitter)

GGZinGeest

AmsterdamUMC (VUMC)

Psychiater, NVvP

3.

Martin Beeres

Radboud MC

Huisarts, NHG

4.

Gert-Jan Hendriks

Pro Persona

Psychiater, NVVP (ouderen)

5.

Mirjam Kampman

Pro Persona

Psycholoog, NIP (?)

6.

Tessa Magnée

Huisartspraktijk

POH-GGZ, LVPOHGGZ

7.

Inez Mijsberg

Dimence

Verpleegkundige, V&VN

8.

Maaike Nauta

RUG

Psycholoog, NIP (?) (kinderen)

9.

Lieke van Noord

Angst, Dwang en Fobie Stichting

Ervaringsdeskundige

10.

Patricia van Oppen

GGZinGeest

AmsterdamUMC (VUMC)

Psycholoog, NVGzP

11.

Koen Schruers

Maastricht University

Psychiater, NVvP

12.

Sako Visser

UVA

Psycholoog, NIP

13.

Irene van Vliet

LUMC

Psychiater, NVvP

 

Adviseurs

Hoofdstuk

Naam

Organisatie

Beroep

Farmacotherapie

Chaim Huyser

Levvel

Kinder-en jeugd psychiater

Werkhervatting

Irene Lindenburg

UWV

Verzekeringsarts, NVVG

Werkhervatting

Giny Norder

Arbo Unie

Bedrijfsarts, NVAB

Farmacotherapie /

Neuromodulatie

Chris Bervoets

UPC KU Leuven

Psychiater

Onderhoudsbehandeling

(coauteur van dit hoofdstuk)

Leonieke Kranenburg

Erasmus MC

Psycholoog

 

Methodologische ondersteuning

Naam

 

Ondersteuning

Danielle van Duin / Piet Post

Projectleider, Trimbos-instituut

Egbert Hartstra

Reviewer, Trimbos-instituut

Matthijs Oud

Reviewer, Trimbos-instituut

Elena Vos

Reviewer, Trimbos-instituut

Erika Papazoglou

Reviewer, Trimbos-instituut

Bram Zwanenburg

Reviewer, Trimbos-instituut

Lex Hulsbosch

Reviewer, Trimbos-instituut

Rikie Deurenberg

Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut

Chris van der Grinten

Notulist, namens Trimbos-instituut

Joyce Huls / Nelleke van Zon / Isa Reijgersberg

Project assistent, Trimbos-instituut

 

In totaal kwam de werkgroep Angststoornissen voorafgaand aan de commentaarfase 17 keer bijeen in een periode 30 maanden (november 2020 - april 2023). Daarnaast kwamen zij in zogeheten ‘topic-groepen’ nog in subgroepjes bijeen. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, GRADE profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (beschreven in de sectie “Praktijkoverwegingen”) en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Recent onderzoek laat zien dat er bij trajecten rond kwaliteit van zorg voornamelijk aandacht is voor de ontwikkeling van de kwaliteitstandaard. Planmatige opgezette en onderbouwde invoering komt maar heel beperkt van de grond. Hierop dient gericht te worden aangestuurd door financiers, zodat hier al bij de start geld voor beschikbaar is. De Regieraad voor richtlijntrajecten onderschrijft dan ook een programmatische aanpak van de ontwikkeling, invoering én evaluatie van kwaliteitsstandaarden inclusief (financiële en organisatorische) middelen, om het gebruik van de standaarden te stimuleren, monitoren en evalueren. TNO, CBO en het Trimbos-instituut besloten deze opdracht samen uit te voeren, met als doel de complementaire inzichten en expertise te vertalen in een gemeenschappelijke visie op richtlijnen en andere kwaliteitsstandaarden. Dit resulteerde in een praktisch instrument voor een analyse van richtlijntrajecten: Kwaliteit Richtlijnontwikkeling, Invoering en Evaluatie (KRIE).

Werkwijze

Afbakening

Deze richtlijn betreft diagnostiek en behandeling van mensen met een angst- en of dwangstoornis. Studies over alle levensfases (kinderen, adolescenten, volwassenen en ouderen) zijn meegenomen. In de richtlijn is gezocht naar meta-analyses en belangrijke gecontroleerde studies van 2013 tot en met heden (2022). Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn in de bijlagen. Per hoofdstuk is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).

 
Uitgangsvragen

De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom samenwerking, diagnostiek en behandeling van mensen met een angst- of dwangstoornis.

De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen het uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Er wordt niet ingegaan op de vraag door wie die problemen moeten worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitziet en in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. In deze richtlijn worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende hoofdstukken.

Uitgangsvragen in de richtlijn Angststoornissen

Hoofdstuk

Uitgangsvragen

Hoofdstuk 3

Classificatie en Diagnostiek

  • Wat is een geschikte aanpak voor signalering van angst- en dwangstoornissen? (module 1)
  • Welke aanpak wordt aanbevolen voor de classificatie en diagnostiek van angst- en dwangstoornissen? (module 2)

Hoofdstuk 4

Psychotherapie (breed)

  • Wat is de effectiviteit van verschillende vormen van psychotherapie voor de eerste stappen in de behandeling van patiënten met een angststoornis?
    • Bij een sociale angststoornis (module 3)
    • Bij een paniekstoornis (module 4)
    • Bij een gegeneraliseerde angststoornis (module 5)
    • Bij een specifieke fobie (module 6)
    • Bij een obsessieve-compulsieve stoornis (module 7)
    • Bij kinderen en adolescenten (module 8)
  • Welke psychotherapie is het meest effectief bij de vervolgstappen in de behandeling van een angststoornis (inclusief therapieresistente angst)?
    • Bij een sociale angststoornis (module 9)
    • Bij een paniekstoornis (module 10)
    • Bij een gegeneraliseerde angststoornis (module 11)
    • Bij een specifieke fobie (module 12)
    • Bij een obsessieve-compulsieve stoornis (module 13)
    • Bij kinderen en adolescenten (module 14)

Hoofdstuk 5

EMDR bij angst

  • Wat is de effectiviteit van EMDR bij de behandeling van angststoornissen. (module 15)
  • Wat is de effectiviteit van EMDR bij de behandeling van de obsessieve-compulsieve stoornissen (dwangstoornis). (module 16)

Hoofdstuk 6

Vorm van aanbieden

  • In hoeverre heeft de vorm van aanbieden invloed op de effectiviteit van psychotherapie (CGT) voor de behandeling van angststoornissen en obsessieve-compulsieve stoornissen?
    • Bij groepstherapie versus individuele therapie (module 17)
    • Bij eHealth therapieën (module 18)
    • Bij op VR gebaseerde therapieën (module 19)
    • Bij intensief versus laag frequent CGT (module 20)

Hoofdstuk 7

Farmacotherapie

 

  • Wat is de effectiviteit van verschillende vormen van farmacotherapie in de behandeling van patiënten met een angststoornis?
    • Bij een sociale angststoornis (module 21)
    • Bij een paniekstoornis (module 22)
    • Bij een gegeneraliseerde angststoornis (module 23)
    • Bij een specifieke fobie (module 24)
    • Bij kinderen en adolescenten (module 25)
  • Wat is de effectiviteit van verschillende vormen van farmacotherapie in de behandeling van patiënten met een dwangstoornis?
    • Bij een obsessieve-compulsieve stoornis (module 26)
    • Bij kinderen en adolescenten (module 27)

Hoofdstuk 8

Combinatiebehandeling

  • Wat is het verschil in effectiviteit tussen farmacotherapie en psychotherapie bij angststoornissen en OCS? (module 28)
  • Wat is het verschil in effectiviteit tussen een combinatiebehandeling (CGT + SSRI) in vergelijking met farmacotherapie alleen en psychotherapie alleen bij angststoornissen en OCS? (module 29)

Hoofdstuk 9

Neuromodulatie

  • Wat is de neuromodulatie van keuze bij patiënten met dwangstoornissen en bij welke patiënten wordt dit aanbevolen? (module 30)

Hoofdstuk 10

Maatschappelijk participatie / werkhervatting

  • Wat is de effectiviteit van interventies gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie in het algemeen en op behoud en terugkeer naar werk en opleiding in het bijzonder, bij patiënten met een angst- of dwangstoornis. (module 31)

Hoofdstuk 11

Onderhoudsbehandeling

  • Wat is de waarde van cognitieve gedragstherapie (CGT) ten opzichte van geen CGT bij patiënten met een angststoornis of obsessieve-compulsieve stoornis in remissie ter preventie van terugval? (module 32)
  • Wat is de waarde van het doorslikken van antidepressiva ten opzichte van het stoppen/afbouwen van antidepressiva bij patiënten met een angststoornis of obsessieve-compulsieve stoornis die in remissie zijn? (module 33)
  • Wat is een geschikte aanpak voor het afbouwen van antidepressiva als onderhoudsbehandeling? (module 34)

 

Hoofdstuk 12

Co-morbiditeit

  • Wat is de effectiviteit en aanvaardbaarheid van farmacotherapie en psychotherapie bij angst- en dwangstoornissen met depressie? (module 35)
  • Veranderen aanbevelingen uit deze richtlijn ten opzichte van een angst- of dwangstoornis zonder co-morbide depressie? (module 35)

 

Methode: wetenschappelijke onderbouwing

De richtlijn Angststoornissen is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijn­ontwikkeling (EBRO).

 

Zoekstrategie

Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg aan mensen met angststoornissen en dwangstoornisseen, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
  • Psychological Information Database (PsycINFO)
  • PubMed
  • Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
  • Excerpta Medica database (Embase)

Selectiestrategie

Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:

  • Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze paragraaf);
  • Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn;
  • Is er sprake van een meta-analyse, systematic-review, randomised controlled trial (RCT), cohort onderzoek, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
  • Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per hoofdstuk en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per hoofdstuk.

Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs

Studies werden door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met voortijdig stoppen met de behandeling van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld.

 

Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze richtlijn is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:

[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation

Hoog

Matig

Laag

Zeer laag

 

Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1).

 

Tabel 1 GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden

Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.

We downgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij:

We upgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van observationele studies bij:

  1. Beperkingen in de onderzoeksopzet of uitvoering (study limitations)[2]: hierbij gaat het om de methodologische kwaliteit. Voorbeelden zijn dat de randomisatie-procedure niet optimaal was, dat beoordelaars van subjectieve uitkomsten niet geblindeerd waren, dat er selectief is gerapporteerd over de uitkomsten en dat er veel uitvallers waren.
  1. Een groot effect (large magnitude of effect): hiervan is sprake als er in de resultaten een groot effect of een sterk bewijs van associatie gevonden wordt. Dit kan tot uitdrukking komen in de hoogte van het relatieve risico (RR).

 

  1. Inconsistentie van de resultaten (inconsistency): hierbij gaat het om heterogeniteit van de resultaten van verschillende studies. Er kunnen beperkingen zijn als er een grote variatie is in de schattingen van het effect van een behandeling of als er nauwelijks overlap is tussen de 95%-betrouwbaarheids-intervallen (BI’s).
  1. Mogelijke confounders die het ‘ware’ effect verminderd hebben (plausible confounding): hiervan kan sprake zijn als er een achterliggende variabele is, zoals de ernst van de aandoening van de patiënten die met het onderzoek meedoen, die van invloed is op het effect van de interventie.
  1. Indirect bewijs (indirectness): er worden twee soorten indirect bewijs onderscheiden. Enerzijds gaat het om indirecte vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer er alleen interventies met een placebo worden vergeleken en geen interventies met elkaar worden vergeleken. Anderzijds gaat het om verschillen in patiëntenpopulatie, inhoud van de interventie of keuze van de uitkomstmaten tussen de beschikbare studies en de uitgangsvraag die in de richtlijn of richtlijn wordt gesteld.
  1. Bewijs van een verband tussen de dosering en de repons (dose-response gradient): hiervan kan sprake zijn als een stijgende dosering van een bepaald medicijn meer effect geeft.

 

  1. Onnauwkeurigheid van de resultaten (imprecision): hierbij gaat het om de onzekerheid van de uitkomst, bijvoorbeeld als de 95%-BI’s heel breed zijn vanwege kleine patiënten aantallen.

Standaard is SMD van -0,2 tm 0,2 niet klinisch relevant en bij een RR/OR is dit 0,75 tm 1,25.

 

Bij een Mean Difference tussen groepen wordt uit het Minimal Important Clinical Difference (MICD)van de vragenlijst gehanteerd. Is deze niet voorhanden dan moet de evidentie op minimaal 300 personen zijn gebaseerd.

 

  1. Kans op selectieve publicatie (publication bias) van onderzoeken of uitkomstmaten. Een voorbeeld van een beperking is wanneer niet alle studies gepubliceerd worden, bijvoorbeeld kleine studies die geen effecten ten gunste van de interventie konden aantonen.

 

[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale niterventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.

 

Netwerk meta-analyse

In recente jaren wordt er naast de traditionele meta-analyses steeds meer gebruik gemaakt van netwerk meta-analyses (NMA). De voordelen van een NMA is dat er vergelijkingen tussen interventies gemaakt kunnen worden die in de losse geïncludeerde studies niet direct met elkaar zijn vergeleken (indirecte vergelijkingen), alle evidentie in het model wordt meegenomen wat leidt tot verbeterde precisie bij het schatten van de interventie effecten. Deze indirecte vergelijkingen zijn echter wel gevoelig voor variabiliteit en verschillen tussen de geïncludeerde studies waardoor het van belang is dat er zorg gedragen wordt dat er geen grote heterogeniteit en inconsistentie in het model aanwezig is. Dit kan deels voorkomen worden door het includeren van studies waarbij er geen grote verschillen zijn in populatiekenmerken. Voor het bepalen van de kwaliteit van bewijs afkomstig uit een NMA is men afhankelijk van op welke wijze de auteurs de NMA hebben uitgevoerd (gemaakte aannames, uitgevoerde analyse, rapporteren van onderliggende informatie, rapporteren van CINeMA scores). De CINeMA methode heeft gelijkenissen met de GRADE methode maar is toegespitst op het gebruik bij NMA. Waar mogelijk worden deze CiNeMA scores gebuikt in de huidige richtlijn. Mochten deze ontbreken wordt er door de reviewers gekeken of de heterogeniteit en inconsistentie van het model worden gerapporteerd, mocht dit niet het geval zijn dan wordt de NMA niet meegenomen. Wanneer deze informatie wel aanwezig is wordt deze meegenomen in de GRADE beoordeling en er wordt een narratieve schatting van het risico op vertekening van uitkomsten door gebreken in de onderzoeksopzet gemaakt (Risk of Bias). . Mocht er sprake zijn van verhoogde heterogeniteit dan wordt hier voor gedowngrade en wanneer er sprake is van verhoogde inconsistentie dan wordt de NMA niet meegenomen.

 

Samenvatten van resultaten in ‘evidence tabel’ en ‘forest plot’

Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2 voor een voorbeeld van een forest plot).


Tabel 2     Voorbeeld van een forest plot met toelichting

Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken welke zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’[3].

[3] Wat effectgroottes in de evidence tabellen en forest plots betreft: SMD's (standard mean differences) werden als klein beschouwd (0,2 ⩽ SMD < 0,5), matig (0,5 ⩽ SMD < 0,8) of groot (SMD ⩾ 0,8) (Cohen, 1988).

 

Conclusies

De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.

 

Tabel 3     Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau

GRADE

Levels of evidence

Formulering conclusies

Niveau 1

“Het is aangetoond dat…”

Niveau 2

“Het is aannemelijk dat…”

Niveau 3

“Er zijn aanwijzingen dat…”


Niveau 4

“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…”

 

Van conclusies naar aanbevelingen: praktijkoverwegingen

Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een instrument of behandeling wordt aanbevolen.

 

Mee te wegen factoren om te bepalen of een instrument of behandeling wordt aanbevolen:

1. Kwaliteit van bewijs

Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • Bespreken effectiviteit in relatie tot bijwerkingen en complicaties in het licht van de kwaliteit van bewijs, de precisie van de effectgrootte en minimaal klinisch relevant geacht voordeel.
  • Sterkte van het effect vergeleken met geen interventie
  • Aanwezigheid van co-morbiditeit.
  • Klinisch niet relevantie van het effect

3. Patiëntenperspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

De teksten onder het kopje ‘patiëntenperspectief’ zijn geschreven door de vertegenwoordiger

van de patiëntenorganisatie: de Angst, Dwang en Fobie Stichting. Het is steeds gegaan om informele

vragenrondes onder leden van het wetenschapspanel en de topicgroepen van deze organisatie.

Gemiddeld zijn zo’n 30 à 40 personen bevraagd.

4. Professioneel perspectief

Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van professionals ten aanzien van de toepasbaarheid van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling.

Toelichting:

  • Kennis en ervaring met technieken/therapieën
  • Risico’s die professional loopt bij het toepassen van de interventie
  • Verwachte tijdbesparing
  • Verlies aan tijd door het invoeren van de interventie

 

De teksten onder het kopje ‘professioneel perspectief’ zijn geschreven door de leden van de richtlijncommissie.

5. Middelenbeslag

Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling.

6. Organisatie van zorg

Hoe meer onzekerheid of de geëvalueerde interventie daadwerkelijk op landelijke schaal toepasbaar is, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling.

Toelichting:

  • De beschikbaarheid/aanwezigheid van faciliteiten & medicijnen
  • De wijze waarop de organisatie van de zorg aangeboden dient te worden/grootte van de verandering in de organisatie-zorgproces / infrastructuur voor implementatie
  • Voorbeeld: een bepaalde diagnostiek of behandeling kan alleen in bepaalde centra worden uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van faciliteiten zoals een PET-scan.

 

Aanbevelingen

Afhankelijk van het bewijs en bovenstaande factoren kun je een instrument of behandeling wel of niet aanbevelen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou je behandeling X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling is dit bijvoorbeeld afhankelijk van de voorkeuren van de patiënt in kwestie. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een behandeling wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.

Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (zie tabel 4):

 

Tabel 4  GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen

Gradering aanbeveling

Betekenis

Voorkeursformulering*

STERK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] aan.

ZWAK VOOR

De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

ZWAK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen.

De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen.

Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen).

STERK TEGEN

De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten.

Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen.

We bevelen [interventie] niet aan.

* het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, deze kunnen in een enkele geval afwijken. Voor bepaalde hoofdstukken is GRADE niet toegepast (bijv. Organisatie van zorg) daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE

 

Referenties

Cohen J (1988) Statistical Power Analysis for the Behavioral Sciences. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

 

Gevers, J. K. M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.

 

Higgins, J. P. T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
EMDR bij Angst- en Dwangstoornissen