Gegeneraliseerde angststoornis (GAS)
Uitgangsvraag
Wat is de effectiviteit van verschillende vormen van psychotherapie voor de eerste stappen in de behandeling van patiënten met een angststoornis?
Welke psychotherapie is het meest effectief bij de vervolgstappen in de behandeling van een angststoornis (inclusief therapieresistente angst)?
Aanbeveling
Voor de psychotherapeutische behandeling van gegeneraliseerde angststoornis (GAS) is cognitieve gedragstherapie (CGT) bij volwassenen eerste keus behandeling aanbevolen. Cognitieve gedragstherapie wordt bij voorkeur individueel uitgevoerd. Als geen herstel optreedt, kan de behandeling worden verlengd met nadruk op elementen die nog niet zijn gegeven, zoals: exposure, applied relaxation, mindfulness of (meta) cognitieve therapie.
Overwegingen
De conclusies en aanbevelingen uit de Multidisciplinaire Richtlijn (2013) voor de psychotherapeutische behandeling van gegeneraliseerde angststoornis waren dat CGT bij GAS bij volwassenen eerste keus behandeling is. CGT wordt bij voorkeur individueel uitgevoerd. Als er geen herstel optreedt, kan de behandeling worden verlengd met nadruk op elementen die nog niet zijn gegeven, zoals: exposure, applied relaxation of (meta)cognitieve therapie.
Kwaliteit van het bewijs
De kwaliteit van het bewijs varieerde van zeer laag tot redelijk voor zowel de uitkomsten van sociale angststoornis, gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis. Bij bijna alle uitkomsten was er sprake van kans op vertekening van de resultaten door gebreken in de onderzoeksopzet en geïncludeerde RCT’s. Daarnaast werd voor meerdere uitkomstmaten gedowngraded voor onnauwkeurigheid. Hierbij toonde de effectschatting een verschil in effect aan, hoewel het betrouwbaarheidsinterval erop kan duiden dat het effect mogelijk niet klinisch relevant is.
Onderbouwing
Conclusies / Summary of Findings
⊕⊕⊕Ο |
Psychologische interventie resulteert waarschijnlijk in een grote vermindering van angstsymptomen ten opzichte van wachtlijst/ actieve en inactieve controle bij patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis. Cuijpers2014 |
⊕⊕⊕Ο |
Individuele CGT/ groeps-CGT/ mindfulness interventie/ applied relaxation resulteert waarschijnlijk in een grote vermindering van angstsymptomen ten opzichte van wachtlijst bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis. Chen2019 |
⊕ΟΟΟ |
Individuele CGT/ mindfulness interventie/ applied relaxation lijkt te resulteren in een grotere vermindering in angstsymptomen vergelijking met placebo bij volwassenen met gegeneraliseerde angststoornis, maar het bewijs is zeer onzeker. Chen2019 |
⊕ΟΟΟ |
CGT in groepsverband lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in angstsymptomen vergeleken met placebo bij volwassenen met gegeneraliseerde angststoornis, maar het bewijs is zeer onzeker. Chen2019 |
Samenvatting literatuur
De conclusies en aanbevelingen uit de Multidisciplinaire Richtlijn (2013) voor de psychotherapeutische behandeling van gegeneraliseerde angststoornis waren dat cognitieve (gedrags)therapie (CT/CGT) bij GAS bij volwassenen eerste keus behandeling is. Cognitieve (gedrags)therapie wordt bij voorkeur individueel uitgevoerd. Als geen herstel optreedt, kan de behandeling worden verlengd met nadruk op elementen die nog niet zijn gegeven, zoals: exposure, applied relaxation of (meta) cognitieve therapie.
Beschrijving Chen2019
In 2019 hebben Chen en collega’s een netwerk meta-analyse uitgevoerd naar de effectiviteit van farmacologische en psychologische interventies voor gegeneraliseerde angststoornis bij volwassenen (k= 91 RCT’s, n= 14812). De analyses die gedaan worden in een netwerk meta-analyse zijn gebaseerd op zowel direct als indirect bewijs (zie methodehoofdstuk voor uitgebreidere uitleg), dit geeft de mogelijkheid om interventies met elkaar te vergelijken die eerder niet direct met elkaar zijn vergeleken. Deze indirecte vergelijkingen zijn echter wel gevoelig voor variabiliteit en verschillen tussen de geïncludeerde studies waardoor het van belang is dat er zorg gedragen wordt dat er geen grote heterogeniteit en inconsistentie in het model aanwezig is.
Bij alle RCT’s was er sprake van een gediagnosticeerde gegeneraliseerde angststoornis gemeten middels een klinisch interview. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 40 jaar, van wie 63,5% vrouw. De psychotherapeutische interventies waren onder andere mindfulness therapie (k=6), applied relaxation (k=8), individuele CGT (k=15) en groeps-CGT (k=5). Zie tabel 18 voor een volledig overzicht van de gegeven psychotherapieën. Alle verschillende behandelgroepen werden onder andere vergeleken met placebo en wachtlijst. Het type placebo wordt niet gespecificeerd in de tekst. De resultaten laten zien dat mindfulness psychotherapie en individuele CGT resulteren in een vermindering van angstsymptomen vergeleken met de placebogroep. Groeps-CGT en applied relaxation daarentegen lijken niet effectiever te zijn in het verminderen van angstsymptomen ten opzichte van placebo. Zie Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 19 voor een overzicht van de resultaten en de bijbehorende GRADING. Voor de vergelijking met wachtlijst, is er een effect te zien voor zowel mindfulness psychotherapie, individuele CGT, applied relaxation en groeps-CGT. Zie Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 20 voor een overzicht van de resultaten voor deze vergelijking en de bijbehorende GRADING.
Tabel 18 Overzicht van verschillende psychotherapieën uit Chen2019
Vorm van therapie |
Aantal RCT’s |
Aantal deelnemers |
Individuele CGT |
15 |
412 |
CGT |
10 |
238 |
cognitieve therapie |
1 |
18 |
cognitieve therapie: hoog intensief |
1 |
15 |
cognitieve therapie: laag intensief |
1 |
20 |
CGT-GAS/PC |
1 |
5 |
Telefonisch aangeboden CGT |
1 |
64 |
‘intolerance-of-uncertainty’ therapie |
1 |
52 |
Groeps-CGT |
5 |
109 |
Groeps-CGT |
4 |
91 |
Discussie-Groep |
1 |
18 |
Applied relaxation |
8 |
171 |
Applied relaxation |
8 |
171 |
Mindfulness-Based Psychotherapie |
6 |
128 |
Acceptance-based gedragstherapie |
3 |
54 |
Acceptance and commitment therapie |
1 |
7 |
Mindfulness-based stress reductie |
1 |
48 |
Groep acceptance and commitment therapie |
1 |
19 |
Beschrijving Cuijpers2014
Cuijpers en collega’s (2014) hebben een meta-analyse uitgevoerd naar het effect van psychologische interventie als behandeling voor gegeneraliseerde angststoornis bij volwassenen. In totaal zijn 41 studies meegenomen (n= 2132), waarvan de verschillende psychologische interventies bestonden uit CGT (k=35), applied relaxation (k= 6), biofeedback (k= 3), ondersteunende therapie (k= 2), gedragstherapie (k= 3), psychodynamische therapie (k= 2), acceptance and commitment therapy (k= 2) en een andere vorm van therapie (k= 5). De controlegroepen waren wachtlijst, pil placebo, gebruikelijke behandeling en een andere vorm van therapie. Zie Tabel 21 voor een overzicht van de studies meegenomen in de meta-analyse.
Tabel 21 Overzicht van in onderstaande analyses geïncludeerde RCT’s in Cuijpers2014.
Studie |
N |
Psychologische interventie |
Controle |
Bakhshani et al. (2007) |
20 |
CGT |
placebo |
Barlow et al. (1984) |
9 |
CGT |
wachtlijst |
Barlow et al. (1992) |
44 |
CGT CBT + applied relaxation |
wachtlijst |
Bowman et al. (1997) |
35 |
Problem solving therapie |
wachtlijst |
Butler et al. (1991) |
57 |
CGT Gedragstherapie |
wachtlijst |
Dugas et al. (2010) |
65 |
CGT Relaxatie |
wachtlijst |
Dugas et al. (2003) |
52 |
Groeps-CGT |
wachtlijst |
Hoyer et al. (2009) |
86 |
Worry exposure Applied relaxation |
wachtlijst |
Johnston et al. (2011) |
59 |
Internet-CGT |
wachtlijst |
Ladouceur et al. (2000) |
26 |
CGT |
wachtlijst |
Levy Berg et al. (2009) |
61 |
Affect focus body therapie |
gebruikelijke behandeling |
Linden et al. (2005) |
72 |
CGT |
Contact + wachtlijst |
Mohlman et al. (2003) |
21 |
CGT |
wachtlijst |
Mohlman et al. (2003) |
15 |
Enhanced CGT |
Wachtlijst |
Paxling et al. (2011) |
89 |
Internet-CGT |
Wachtlijst |
Power et al. (1989) |
21 |
CBT |
placebo |
Power et al. (1990) |
40 |
CGT |
placebo |
Robinson et al. (2010) |
145 |
Internet-CGT technician Internet-CGT clinician |
wachtlijst |
Stanley et al. (2003) |
64 |
CGT |
Minimaal contact |
Stanley et al. (2003) |
12 |
CGT |
gebruikelijke behandeling |
Stanley et al. (2009) |
134 |
CGT |
Versterkte gebruikelijke behandeling |
Titov et al. (2009) |
45 |
Internet-CGT |
Wachtlijst |
Titov et al. (2010) |
34 |
Internet-CGT |
wachtlijst |
Treanor et al. (2011) |
31 |
ACT |
Wachtlijst |
Van der Heiden et al. (2012) |
126 |
Metacognitieve therapie Intolerance uncertain therapy |
wachtlijst |
Wetherell et al. (2003) |
57 |
CGT |
Discussie groep Wachtlijst |
White et al. (1992) |
109 |
Cognitieve therapie CGT Gedragstherapie |
wachtlijst |
Zinbarg et al. (2007) |
18 |
CGT |
wachtlijst |
In de analyses zijn de psychologische interventies samengenomen, en vervolgens vergeleken met alle controlecondities samen en de wachtlijst controles. Vergeleken met de wachtlijstconditie is er een groot effect te zien in het verminderen van angstsymptomen door psychologische interventie bij patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis. Ook psychologische interventies laten een groot effect zien in het verminderen van angstsymptomen ten opzichte van inactieve + actieve controlegroepen. In Bijlage 3, sectie 3.4, tabel 22 en tabel 23 is een overzicht van de resultaten weergegeven met de bijbehorende GRADING.
Zoeken en selecteren
Zoekstrategie / review protocol
Om bovengenoemde vragen te beantwoorden, is er op 24 maart 2022 een search uitgevoerd in de PsychInfo, Medline, Embase en Cinahl databanken naar systematische reviews en meta-analyses. De zoekstrategie en selectieprocedure staan beschreven in het review protocol (zie Bijlagen).
PICO
Patient/Population (P) |
Patiënten met een angststoornis (GAS, paniekstoornis, agorafobie, sociale fobie, specifieke fobie, separatie angststoornis) (van jeugd t/m volwassenen) |
Intervention (I) |
Een vorm van psychotherapie (oa CGT, exposure, ACT: acceptance and commitment therapy, mindfulness, schemagerichte therapie, kortdurende psychodynamische therapie en problem solving therapie) |
Comparator/Control (C) |
Actieve controle met andere psychotherapie, gebruikelijke behandeling, Wachtlijst |
Outcome (O) |
Cruciaal:
|
Setting (S) |
Gespecialiseerde GGZ |
Geïncludeerde en geëxcludeerde studies
In de zoekverantwoording (zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase) staan de zoektermen en resultaten per databank beschreven. Van de 1347 artikelen, bleven er na beoordeling op titel en abstract 91 referenties over voor de selectie op basis van de volledige teksten. Redenen voor exclusie waren het niet voldoen aan de PICO (onjuist(e) studie design/ populatie/ interventie/ uitkomst). Na het beoordelen van de volledige tekst zijn er 9 artikelen geïncludeerd (Liu2021; Yang2019; Barkowski2016; Chen2019; Cuijpers2014; Papola2021; Pompoli2016; Zhou2019; James2020), waarvan enkele studies (Yang2019, James2020 en Zhou2019) deels over kinderen en adolescenten gingen. Redenen van exclusie waren het net voldoen aan de PICO (populatie/ studie design) en overlap tussen studies.
Referenties
- Bandelow, B., Sagebiel, A., Belz, M., Görlich, Y., Michaelis, S., & Wedekind, D. (2018). Enduring effects of psychological treatments for anxiety disorders: meta-analysis of follow-up studies. The British Journal of Psychiatry, 212(6), 333-338.
- Barkowski, S., Schwartze, D., Strauss, B., Burlingame, G. M., Barth, J., & Rosendahl, J. (2016). Efficacy of group psychotherapy for social anxiety disorder: A meta-analysis of randomized-controlled trials. Journal of Anxiety Disorders, 39, 44-64. doi:10.1016/j.janxdis.2016.02.005
- Chen, T. R., Huang, H. C., Hsu, J. H., Ouyang, W. C., & Lin, K. C. (2019). Pharmacological and psychological interventions for generalized anxiety disorder in adults: a network meta-analysis. Journal of psychiatric research, 118, 73-83.
- Chien, W. T., Tse, M. K., Chan, H. Y., Cheng, H. Y., & Chen, L. (2022). Is mindfulness-based intervention an effective treatment for people with obsessive-compulsive disorder? A systematic review and meta-analysis. Journal of Obsessive-Compulsive and Related Disorders, 100712.
- Cuijpers, P., Sijbrandij, M., Koole, S., Huibers, M., Berking, M., & Andersson, G. (2014). Psychological treatment of generalized anxiety disorder: a meta-analysis. Clinical psychology review, 34(2), 130-140.
- James, A.C., Reardon, T., Soler, A., James, G. & Creswell, C. (2020). Cognitive behavioural therapy for anxiety disorders in children and adolescents. Cochrane Database Syst Rev, 11(11). doi: 10.1002/14651858.CD013162.pub2.
- Liu, X., Yi, P., Ma, L., Liu, W., Deng, W., Yang, X., ... & Li, X. (2021). Mindfulness-based interventions for social anxiety disorder: A systematic review and meta-analysis. Psychiatry Research, 300, 113935.
- Öst, L. G., Havnen, A., Hansen, B., & Kvale, G. (2015). Cognitive behavioral treatments of obsessivecompulsive disorder. A systematic review and meta-analysis of studies published 19932014. Clinical psychology review, 40, 156-169.
- Papola, D., Ostuzzi, G., Tedeschi, F., Gastaldon, C., Purgato, M., Del Giovane, C., ... & Barbui, C. (2021). Comparative efficacy and acceptability of psychotherapies for panic disorder with or without agoraphobia: systematic review and network meta-analysis of randomised controlled trials. The British Journal of Psychiatry, 1-13.
- Pompoli, A., Furukawa, T. A., Imai, H., Tajika, A., Efthimiou, O., & Salanti, G. (2016). Psychological therapies for panic disorder with or without agoraphobia in adults: a network meta?analysis. Cochrane Database of Systematic Reviews, (4).
- Reid, J. E., Laws, K. R., Drummond, L., Vismara, M., Grancini, B., Mpavaenda, D., & Fineberg, N. A. (2021). Cognitive behavioural therapy with exposure and response prevention in the treatment of obsessive-compulsive disorder: A systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials. Comprehensive psychiatry, 106, 152223.
- Skapinakis, P., Caldwell, D., Hollingworth, W., Bryden, P., Fineberg, N., Salkovskis, P., ... & Lewis, G. (2016). A systematic review of the clinical effectiveness and cost-effectiveness of pharmacological and psychological interventions for the management of obsessive-compulsive disorder in children/adolescents and adults. Health technology assessment, 20(43), 1-392.
- Steains, S. Y., Malouff, J. M., & Schutte, N. S. (2021). Efficacy of Psychological Interventions for Selective Mutism in Children: A Meta?Analysis of Randomized Controlled Trials. Child: Care, Health and Development; 47(6):771-781. doi:10.1111/cch.12895.
- Yang, L., Zhou, X., Pu, J., Liu, L., Cuijpers, P., Zhang, Y., ... & Xie, P. (2019). Efficacy and acceptability of psychological interventions for social anxiety disorder in children and adolescents: a meta-analysis of randomized controlled trials. European Child & Adolescent Psychiatry, 28(1), 79-89.
- Zhou, X., Zhang, Y., Furukawa, T. A., Cuijpers, P., Pu, J., Weisz, J. R., ... & Xie, P. (2019). Different types and acceptability of psychotherapies for acute anxiety disorders in children and adolescents: a network meta-analysis. JAMA psychiatry, 76(1), 41-50.
Evidence tabellen
Tabel 19 Effect van verschillende psychotherapieën vs. wachtlijst op angstsymptomen bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis (Chen 2019)
Interventie |
Relatief effect |
Kwaliteit van het bewijs |
Opmerkingen |
|
individuele cognitieve gedragstherapie |
SMD 1.11 SD lager |
⨁⨁⨁◯ |
Individuele CGT resulteert waarschijnlijk in een grote vermindering van angstsymptomen ten opzichte van wachtlijst bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis. |
|
CGT in groepsverband |
SMD 0.82 SD lager |
⨁⨁⨁◯ |
CGT (in groepsverband) resulteert waarschijnlijk in een grote vermindering van angstsymptomen ten opzichte van wachtlijst bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis. |
|
applied relaxation |
SMD 0.98 SD lager |
⨁⨁⨁◯ |
Applied relaxation resulteert waarschijnlijk in een grote vermindering van angstsymptomen ten opzichte van wachtlijst bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis. |
|
mindfulness psychotherapie |
SMD 1.16 SD lager |
⨁⨁⨁◯ |
Mindfulness interventie resulteert waarschijnlijk in een grote vermindering van angstsymptomen ten opzichte van wachtlijst bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis. |
a Kans op vertekening: er was bij een deel van de studie sprake van/ onduidelijkheid over allocation concealment, attrition bias en reporting bias
Tabel 20 Effect van verschillende psychotherapieën vs. placebo op angstsymptomen bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis (Chen 2019)
Interventie |
Relatief effect |
Kwaliteit van het bewijs |
Opmerkingen |
|
Individuele cognitieve gedragstherapie |
SMD 0.35 SD lager |
⨁◯◯◯ |
Individuele CGT lijkt te resulteren in een grotere vermindering in angstsymptomen in vergelijking met placebo bij volwassenen met gegeneraliseerde angststoornis, maar het bewijs is zeer onzeker. |
|
CGT in groepsverband |
SMD 0.06 SD lager |
⨁◯◯◯ |
CGT in groepsverband lijkt nauwelijks te resulteren in een verschil in angstsymptomen vergeleken met placebo bij volwassenen met gegeneraliseerde angststoornis, maar het bewijs is zeer onzeker. |
|
Applied relaxation |
SMD 0.21 SD lager (1.04 lager tot 0.62 hoger) |
⨁◯◯◯ |
Applied relaxation lijkt te resulteren in een grotere vermindering in angstsymptomen vergeleken met placebo bij volwassenen met gegeneraliseerde angststoornis, maar het bewijs is zeer onzeker. |
|
Mindfulness psychotherapie |
SMD 0.4 SD lager |
⨁◯◯◯ |
Mindfulness psychotherapie lijkt te resulteren in een grotere vermindering in angstsymptomen vergeleken met placebo bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis, maar het bewijs is zeer onzeker. |
a Kans op vertekening: er was bij een deel van de studie sprake van/ onduidelijkheid over allocation concealment, attrition bias en reporting bias
b Ernstige onnauwkeurigheid: het 95% BI is in het voordeel van zowel de behandel- als controlegroep
Tabel 22 Effect van psychologische interventie vs. wachtlijst op angstsymptomen bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis (Cuijpers 2014)
Uitkomsten |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Kwaliteit van het bewijs |
Opmerkingen |
|
Angstsymptomen |
SMD 0.87 hoger |
959 |
⨁⨁⨁◯ |
Psychologische interventie resulteert waarschijnlijk in een grote vermindering van angstsymptomen ten opzichte van wachtlijst bij patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis. |
a Kans op vertekening: Meer dan de helft van de RCT's heeft bij de helft van de kwaliteitscriteria een verhoogde kans op bias
Tabel 23 Effect van psychologische interventie vs. actieve + inactieve controle op angstsymptomen bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis (Cuijpers 2014)
Uitkomsten |
Relatief effect |
Aantal deelnemers |
Kwaliteit van het bewijs |
Opmerkingen |
||
Angstsymptomen |
SMD 0.84 hoger |
1607 |
⨁⨁⨁◯ |
Psychologische interventie resulteert waarschijnlijk in een grote vermindering van angstsymptomen ten opzichte van actieve en inactieve controle bij volwassenen met een gegeneraliseerde angststoornis. |
|
|
|
a Kans op vertekening: Meer dan de helft van de RCT's heeft bij de helft van de kwaliteitscriteria een verhoogde kans op bias
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 04-03-2024
Laatst geautoriseerd : 04-03-2024
Geplande herbeoordeling : 04-03-2026
Algemene gegevens
In opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) is de multidisciplinaire richtlijn Angst- en Dwangstoornissen voor de vierde maal geüpdatet en gereviseerd van november 2020 tot en met mei 2023. De ontwikkeling van de richtlijn werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het Trimbos-instituut.
Doel en doelgroep
De multidisciplinaire richtlijn Angst- en Dwangstoornissen geeft aanbevelingen en handelingsinstructies voor de samenwerking, diagnostiek en behandeling van volwassenen, kinderen en ouderen met een angst- of dwangstoornis. De richtlijn geeft aanbevelingen ter ondersteuning van de praktijkvoering van alle professionals die betrokken zijn bij de zorgverlening aan deze groepen patiënten. Op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en praktijkoverwegingen geeft de richtlijn een overzicht van goed (‘optimaal’) handelen als waarborg voor kwalitatief hoogwaardige zorg. De richtlijn kan tevens richting geven aan de onderzoeksagenda voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van angststoornissen.
De richtlijn geeft aanbevelingen bij de diagnostiek en behandeling van een angst- of dwangstoornis. De aanbevelingen van de richtlijn moeten worden vertaald naar de lokale situatie in een instelling of behandelteam. Het opstellen van lokale zorgprogramma’s en andere vormen van werkkaders op basis van deze richtlijn wordt door de werkgroep aangemoedigd, omdat dat voor de implementatie van de in de richtlijn beschreven optimale zorg bevorderlijk is.
Deze multidisciplinaire richtlijn is een kwaliteitsinstrument en een beslissingsondersteunend instrument bij (gezamenlijke) beslissingen over het behandelbeleid. De richtlijn geeft aanbevelingen over het in te zetten en te volgen behandelbeleid, ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering.
Samenstelling werkgroep
De Multidisciplinaire richtlijn Angst- en Dwangstoornissen is ontwikkeld door de gelijknamige werkgroep, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
De werkgroep bestond uit: psychiaters, psychologen, verpleegkundigen, huisartsen en ervaringsdeskundigen, welke door de respectievelijke beroepsverenigingen en familie- en patiëntenverenigingen werden afgevaardigd. Voorafgaande aan het ontwikkeltraject werden kennismakingsgesprekken gevoerd met verscheidene kandidaat leden voor de werkgroep. Uit deze groep belangstellenden werden de huidige werkgroepleden geselecteerd. Naast de werkgroep waren enkele adviseurs betrokken, welke delen hebben meegeschreven en die werd gevraagd voorafgaand aan de commentaarfase schriftelijk te reageren op onderdelen van de concepttekst. Deze adviseurs konden tevens worden gevraagd om tijdens een werkgroepbijeenkomst mee te denken over een specifieke uitgangsvraag. De werkgroep werd methodologisch en organisatorisch ondersteund door het technisch team van het Trimbos-instituut. Dit technisch team bestond uit een projectleider, informatiespecialist, literatuur reviewers, een notulist en een projectassistente. Onderstaande schema's geven een overzicht van de samenstelling van de werkgroep, de adviseurs en het ondersteunend technisch team. Alle werkgroepleden rapporteerden bij aanvang hun mogelijke belangenverstrengelingen en aan het begin van elke vergadering werd hen gevraagd of hier wijzigingen in waren opgetreden.
Leden Werkgroep (op alfabetische volgorde)
|
Naam |
Organisatie |
Beroepsvereniging |
1. |
Ton van Balkom (voorzitter) |
GGZinGeest AmsterdamUMC (VUMC) |
Psychiater, NVvP |
2. |
Neeltje Batelaan (vice-voorzitter) |
GGZinGeest AmsterdamUMC (VUMC) |
Psychiater, NVvP |
3. |
Martin Beeres |
Radboud MC |
Huisarts, NHG |
4. |
Gert-Jan Hendriks |
Pro Persona |
Psychiater, NVVP (ouderen) |
5. |
Mirjam Kampman |
Pro Persona |
Psycholoog, NIP (?) |
6. |
Tessa Magnée |
Huisartspraktijk |
POH-GGZ, LVPOHGGZ |
7. |
Inez Mijsberg |
Dimence |
Verpleegkundige, V&VN |
8. |
Maaike Nauta |
RUG |
Psycholoog, NIP (?) (kinderen) |
9. |
Lieke van Noord |
Angst, Dwang en Fobie Stichting |
Ervaringsdeskundige |
10. |
Patricia van Oppen |
GGZinGeest AmsterdamUMC (VUMC) |
Psycholoog, NVGzP |
11. |
Koen Schruers |
Maastricht University |
Psychiater, NVvP |
12. |
Sako Visser |
UVA |
Psycholoog, NIP |
13. |
Irene van Vliet |
LUMC |
Psychiater, NVvP |
Adviseurs
Hoofdstuk |
Naam |
Organisatie |
Beroep |
Farmacotherapie |
Chaim Huyser |
Levvel |
Kinder-en jeugd psychiater |
Werkhervatting |
Irene Lindenburg |
UWV |
Verzekeringsarts, NVVG |
Werkhervatting |
Giny Norder |
Arbo Unie |
Bedrijfsarts, NVAB |
Farmacotherapie / Neuromodulatie |
Chris Bervoets |
UPC KU Leuven |
Psychiater |
Onderhoudsbehandeling (coauteur van dit hoofdstuk) |
Leonieke Kranenburg |
Erasmus MC |
Psycholoog |
Methodologische ondersteuning
Naam
|
Ondersteuning |
Danielle van Duin / Piet Post |
Projectleider, Trimbos-instituut |
Egbert Hartstra |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Matthijs Oud |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Elena Vos |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Erika Papazoglou |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Bram Zwanenburg |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Lex Hulsbosch |
Reviewer, Trimbos-instituut |
Rikie Deurenberg |
Informatiespecialist, namens Trimbos-instituut |
Chris van der Grinten |
Notulist, namens Trimbos-instituut |
Joyce Huls / Nelleke van Zon / Isa Reijgersberg |
Project assistent, Trimbos-instituut |
In totaal kwam de werkgroep Angststoornissen voorafgaand aan de commentaarfase 17 keer bijeen in een periode 30 maanden (november 2020 - april 2023). Daarnaast kwamen zij in zogeheten ‘topic-groepen’ nog in subgroepjes bijeen. In deze periode werden de stappen van de methodiek voor evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) doorlopen. De informatiespecialist verrichtte in overleg met de werkgroepleden op systematische wijze literatuuronderzoek en de reviewers maakten een selectie in de gevonden onderzoeken (zie voor informatie over de zoekstrategie en de selectiecriteria: het reviewprotocol). De reviewers beoordeelden de kwaliteit en inhoud van de aldus verkregen literatuur en verwerkten deze in evidence tabellen, GRADE profielen, beschrijvingen van de wetenschappelijke onderbouwing en wetenschappelijke (gewogen) conclusies. Leden van de werkgroep gingen op basis van de gevonden literatuur met elkaar in discussie over praktijkoverwegingen (beschreven in de sectie “Praktijkoverwegingen”) en aanbevelingen. De werkgroepleden schreven samen met het technisch team van het Trimbos-instituut de concepttekst, welke ter becommentariëring openbaar is gemaakt. De ontvangen commentaren zijn verwerkt in een commentaartabel, die tijdens een werkgroepbijeenkomst is besproken. Na het doorvoeren van op deze bijeenkomst voorgestelde wijzigingen is de definitieve richtlijn aan de opdrachtgever aangeboden.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Recent onderzoek laat zien dat er bij trajecten rond kwaliteit van zorg voornamelijk aandacht is voor de ontwikkeling van de kwaliteitstandaard. Planmatige opgezette en onderbouwde invoering komt maar heel beperkt van de grond. Hierop dient gericht te worden aangestuurd door financiers, zodat hier al bij de start geld voor beschikbaar is. De Regieraad voor richtlijntrajecten onderschrijft dan ook een programmatische aanpak van de ontwikkeling, invoering én evaluatie van kwaliteitsstandaarden inclusief (financiële en organisatorische) middelen, om het gebruik van de standaarden te stimuleren, monitoren en evalueren. TNO, CBO en het Trimbos-instituut besloten deze opdracht samen uit te voeren, met als doel de complementaire inzichten en expertise te vertalen in een gemeenschappelijke visie op richtlijnen en andere kwaliteitsstandaarden. Dit resulteerde in een praktisch instrument voor een analyse van richtlijntrajecten: Kwaliteit Richtlijnontwikkeling, Invoering en Evaluatie (KRIE).
Werkwijze
Afbakening
Deze richtlijn betreft diagnostiek en behandeling van mensen met een angst- en of dwangstoornis. Studies over alle levensfases (kinderen, adolescenten, volwassenen en ouderen) zijn meegenomen. In de richtlijn is gezocht naar meta-analyses en belangrijke gecontroleerde studies van 2013 tot en met heden (2022). Nog niet gepubliceerde onderzoeken zijn niet meegenomen (wel onderzoeken 'in press'). Zie voor meer informatie over de afbakening van de richtlijn in de bijlagen. Per hoofdstuk is een bijlage opgenomen met toelichting over de gebruikte reviewstrategie (reviewprotocollen per uitgangsvraag).
Uitgangsvragen
De richtlijn is ontwikkeld op geleide van uitgangsvragen, die gebaseerd zijn op knelpunten die worden ervaren rondom samenwerking, diagnostiek en behandeling van mensen met een angst- of dwangstoornis.
De richtlijn is geen leerboek waarin zoveel mogelijk beschikbare kennis over een onderwerp wordt opgenomen, maar een document met praktische aanbevelingen rondom knelpunten uit de praktijk. Dat betekent dat praktijkproblemen het uitgangspunt zijn van de teksten in de richtlijn. Er wordt niet ingegaan op de vraag door wie die problemen moeten worden aangepakt of opgelost. De richtlijn is een document waarin staat hoe optimale diagnostiek en behandeling er inhoudelijk uitziet en in welke vorm een interventie het beste aangeboden kan worden. In deze richtlijn worden de hieronder beschreven ‘klinische uitgangsvragen’ behandeld in de verschillende hoofdstukken.
Uitgangsvragen in de richtlijn Angststoornissen
Hoofdstuk |
Uitgangsvragen |
Hoofdstuk 3 Classificatie en Diagnostiek |
|
Hoofdstuk 4 Psychotherapie (breed) |
|
Hoofdstuk 5 EMDR bij angst |
|
Hoofdstuk 6 Vorm van aanbieden |
|
Hoofdstuk 7 Farmacotherapie
|
|
Hoofdstuk 8 Combinatiebehandeling |
|
Hoofdstuk 9 Neuromodulatie |
|
Hoofdstuk 10 Maatschappelijk participatie / werkhervatting |
|
Hoofdstuk 11 Onderhoudsbehandeling |
|
Hoofdstuk 12 Co-morbiditeit |
|
Methode: wetenschappelijke onderbouwing
De richtlijn Angststoornissen is ontwikkeld volgens de methodiek van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO).
Zoekstrategie
Om de klinische uitgangsvragen te beantwoorden is door de informatiespecialist, in overleg met de werkgroepleden, op systematische wijze literatuuronderzoek verricht en is een selectie gemaakt binnen de gevonden onderzoeken volgens vooraf vastgestelde selectiecriteria. Er is gezocht naar bestaande (buitenlandse) evidence-based richtlijnen voor de zorg aan mensen met angststoornissen en dwangstoornisseen, systematische reviews en oorspronkelijke onderzoeken. In de literatuursearches is gezocht naar literatuur in de Engelse, Nederlandse, Franse, en Duitse taalgebieden. Voor het zoeken naar publicaties is gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:
- Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR)
- Psychological Information Database (PsycINFO)
- PubMed
- Cumulative Index to Nursing and Allied Health Literature (CINAHL)
- Excerpta Medica database (Embase)
Selectiestrategie
Bij de selectie van artikelen zijn de volgende criteria gehanteerd:
- Geeft het onderwerp van het gevonden onderzoek voldoende antwoord op de uitgangsvraag: worden de binnen GRADE vastgestelde kritische en belangrijke uitkomstmaten in het onderzoek geëvalueerd? (zie voor meer informatie over GRADE verderop in deze paragraaf);
- Sluit de doelgroep van het gevonden onderzoek voldoende aan bij de doelgroep van de richtlijn;
- Is er sprake van een meta-analyse, systematic-review, randomised controlled trial (RCT), cohort onderzoek, cross-sectioneel onderzoek, patiëntcontrole onderzoek of wetenschappelijke verantwoord kwalitatief onderzoek? Bij een longitudinaal onderzoek: Is er sprake van een voldoende lange follow-up periode?;
- Zie voor meer informatie over de zoekstrategie de bijlagen per hoofdstuk en voor meer informatie over de selectiecriteria per uitgangsvraag de reviewprotocollen in de bijlagen per hoofdstuk.
Beoordeling van de kwaliteit van het bewijs
Studies werden door twee personen beoordeeld op het risico op bias met behulp van de Cochrane Collaboration Risico van Bias Assessment Tool (Higgins 2008). Elke studie werd gewaardeerd op de wijze van randomisatie en toewijzing; blindering van de deelnemers, beoordelaars, en therapeuten; gehanteerde methode om met voortijdig stoppen met de behandeling van deelnemers om te gaan; en of alle uitkomsten zijn gerapporteerd. Risico op bias kon als hoog (serieuze kans op beïnvloeding van het resultaat), laag (waarschijnlijk geen invloed op het resultaat), of onduidelijk worden beoordeeld.
Voor het bewijs rondom interventies is daarna het bewijs van de onderzoeken per uitkomstmaat gegradeerd met behulp van GRADE[1]. De kwaliteit van het bewijs kent daarbij vier niveaus, te weten; zeer laag, laag, matig en hoog. In deze richtlijn is gekozen om de GRADE niveaus weer te geven met behulp van de volgende neutrale en internationaal toepasbare weergave:
[1] GRADE: Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation
Hoog |
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Het studiedesign bepaalt de uitgangspositie van de kwaliteit van bewijs. Gerandomiseerde, gecontroleerde studies (RCT's) hebben over het algemeen meer bewijskracht dan observationele studies. Daarom is hun uitgangspositie hoog, terwijl de uitgangspositie van observationele studies laag is. De kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat wordt, behalve door de methodologische kwaliteit van de individuele onderzoeken, ook bepaald door andere factoren, zoals de mate van consistentie van de gevonden resultaten uit de verschillende onderzoeken en de precisie van de gevonden uitkomst (zie tabel 1).
Tabel 1 GRADE: Factoren voor downgraden en upgraden
Het niveau van de kwaliteit van het bewijs (zeer laag, laag, matig en hoog) verwijst naar de mate van vertrouwen dat men heeft in de schatting van het effect van een behandeling.
We downgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van studies met een hoge uitgangspositie (RCT’s), bij: |
We upgraden het niveau van de kwaliteit van bewijs van observationele studies bij: |
|
|
|
|
|
|
Standaard is SMD van -0,2 tm 0,2 niet klinisch relevant en bij een RR/OR is dit 0,75 tm 1,25.
Bij een Mean Difference tussen groepen wordt uit het Minimal Important Clinical Difference (MICD)van de vragenlijst gehanteerd. Is deze niet voorhanden dan moet de evidentie op minimaal 300 personen zijn gebaseerd. |
|
|
|
[2] Het blinderen van deelnemers en therapeuten is in deze richtlijn niet meegenomen in de beoordeling van studies rond psychosociale niterventies, omdat blinderen van de deelnemers en therapeuten niet goed mogelijk is bij deze interventies.
Netwerk meta-analyse
In recente jaren wordt er naast de traditionele meta-analyses steeds meer gebruik gemaakt van netwerk meta-analyses (NMA). De voordelen van een NMA is dat er vergelijkingen tussen interventies gemaakt kunnen worden die in de losse geïncludeerde studies niet direct met elkaar zijn vergeleken (indirecte vergelijkingen), alle evidentie in het model wordt meegenomen wat leidt tot verbeterde precisie bij het schatten van de interventie effecten. Deze indirecte vergelijkingen zijn echter wel gevoelig voor variabiliteit en verschillen tussen de geïncludeerde studies waardoor het van belang is dat er zorg gedragen wordt dat er geen grote heterogeniteit en inconsistentie in het model aanwezig is. Dit kan deels voorkomen worden door het includeren van studies waarbij er geen grote verschillen zijn in populatiekenmerken. Voor het bepalen van de kwaliteit van bewijs afkomstig uit een NMA is men afhankelijk van op welke wijze de auteurs de NMA hebben uitgevoerd (gemaakte aannames, uitgevoerde analyse, rapporteren van onderliggende informatie, rapporteren van CINeMA scores). De CINeMA methode heeft gelijkenissen met de GRADE methode maar is toegespitst op het gebruik bij NMA. Waar mogelijk worden deze CiNeMA scores gebuikt in de huidige richtlijn. Mochten deze ontbreken wordt er door de reviewers gekeken of de heterogeniteit en inconsistentie van het model worden gerapporteerd, mocht dit niet het geval zijn dan wordt de NMA niet meegenomen. Wanneer deze informatie wel aanwezig is wordt deze meegenomen in de GRADE beoordeling en er wordt een narratieve schatting van het risico op vertekening van uitkomsten door gebreken in de onderzoeksopzet gemaakt (Risk of Bias). . Mocht er sprake zijn van verhoogde heterogeniteit dan wordt hier voor gedowngrade en wanneer er sprake is van verhoogde inconsistentie dan wordt de NMA niet meegenomen.
Samenvatten van resultaten in ‘evidence tabel’ en ‘forest plot’
Van elk artikel is een samenvatting gemaakt in een zogenaamde 'evidence tabel', waarin de belangrijkste kenmerken van individuele onderzoeken zijn opgenomen (bij een RCT zijn dat bijvoorbeeld het doel van het onderzoek, het onderzoeksdesign, patiëntkenmerken, interventies, uitkomstmaten en de resultaten). Bij de uitgangsvragen over interventies is voor elke kritische uitkomstmaat een meta-analyse uitgevoerd, om de omvang van het klinisch effect van de interventie samen te vatten. De data uit oorspronkelijke onderzoeken worden hiervoor verwerkt in een forest plot, welke een grafische weergave van de meta-analyse geeft (zie tabel 2 voor een voorbeeld van een forest plot).
Tabel 2 Voorbeeld van een forest plot met toelichting
Wanneer er onvoldoende data beschikbaar waren om een meta-analyse uit te voeren, stelden de reviewers in enkele gevallen een narratieve (beschrijvende) review van het beschikbare bewijs op (zonder ‘gepoolde’ resultaten en berekening van mate van heterogeniteit, maar met een beschrijving van de kwaliteit). De kwaliteitsbeoordeling en een samenvattende beschrijving van de verschillende onderzoeken welke zijn geselecteerd vanuit de systematische literatuur search worden voor elke uitgangsvraag beschreven onder het kopje ‘wetenschappelijke onderbouwing’[3].
[3] Wat effectgroottes in de evidence tabellen en forest plots betreft: SMD's (standard mean differences) werden als klein beschouwd (0,2 ⩽ SMD < 0,5), matig (0,5 ⩽ SMD < 0,8) of groot (SMD ⩾ 0,8) (Cohen, 1988).
Conclusies
De formulering van de conclusies, gebaseerd op de studies uit de systematische literatuur search, is afgestemd op het GRADE niveau (zie tabel 3). Deze formulering sluit ook aan bij de ‘levels of evidence’ welke indeling (niveau 1 t/m 4) voorheen werd gebruikt in onder andere de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie.
Tabel 3 Formulering conclusies n.a.v. GRADE niveau
GRADE |
Levels of evidence |
Formulering conclusies |
|
Niveau 1 |
“Het is aangetoond dat…” |
|
Niveau 2 |
“Het is aannemelijk dat…” |
|
Niveau 3 |
“Er zijn aanwijzingen dat…” |
|
Niveau 4 |
“Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat…” |
Van conclusies naar aanbevelingen: praktijkoverwegingen
Naast het wetenschappelijk bewijs bepalen enkele andere factoren mede of een instrument of behandeling wordt aanbevolen.
Mee te wegen factoren om te bepalen of een instrument of behandeling wordt aanbevolen:
1. Kwaliteit van bewijs Hoe hoger de algehele kwaliteit van het bewijs, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. |
2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten Hoe groter het verschil is tussen de gewenste en ongewenste effecten, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Hoe kleiner dit verschil of hoe meer onzekerheid over de grootte van het verschil, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling. Toelichting:
|
3. Patiëntenperspectief Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van patiënten bij het afwegen van de voor- en nadelen van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. De teksten onder het kopje ‘patiëntenperspectief’ zijn geschreven door de vertegenwoordiger van de patiëntenorganisatie: de Angst, Dwang en Fobie Stichting. Het is steeds gegaan om informele vragenrondes onder leden van het wetenschapspanel en de topicgroepen van deze organisatie. Gemiddeld zijn zo’n 30 à 40 personen bevraagd. |
4. Professioneel perspectief Hoe groter de uniformiteit in waarden en voorkeuren van professionals ten aanzien van de toepasbaarheid van een interventie, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke (positieve of negatieve) aanbeveling. Toelichting:
De teksten onder het kopje ‘professioneel perspectief’ zijn geschreven door de leden van de richtlijncommissie. |
5. Middelenbeslag Hoe minder middelen er worden gebruikt (m.a.w. hoe lager de kosten van een interventie zijn vergeleken met de beschouwde alternatieven en andere kosten gerelateerd aan de interventie), des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een sterke aanbeveling. Hoe meer onzekerheid over het middelenbeslag, des te waarschijnlijker wordt een conditionele aanbeveling. |
6. Organisatie van zorg Hoe meer onzekerheid of de geëvalueerde interventie daadwerkelijk op landelijke schaal toepasbaar is, des te waarschijnlijker wordt het formuleren van een conditionele aanbeveling. Toelichting:
|
Aanbevelingen
Afhankelijk van het bewijs en bovenstaande factoren kun je een instrument of behandeling wel of niet aanbevelen. We maken daarbij onderscheid tussen zwakke en sterke aanbevelingen. In het geval van een sterke aanbeveling zou je behandeling X voor alle patiënten met Y willen aanbevelen. Bij een zwakke aanbeveling is dit bijvoorbeeld afhankelijk van de voorkeuren van de patiënt in kwestie. Het is belangrijk in deze sectie expliciet te vermelden op grond waarvan een behandeling wel of niet wordt aanbevolen en ook waarom die aanbeveling zwak of sterk zou moeten zijn.
Voor de formulering van ‘sterke’ (onvoorwaardelijke) en ‘zwakke’ (voorwaardelijke) aanbevelingen is de volgende indeling aangehouden (zie tabel 4):
Tabel 4 GRADE Voorkeursformulering sterke / zwakke aanbevelingen
Gradering aanbeveling |
Betekenis |
Voorkeursformulering* |
STERK VOOR |
De voordelen zijn groter dan de nadelen voor bijna alle patiënten. Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen. |
We bevelen [interventie] aan. |
ZWAK VOOR |
De voordelen zijn groter dan de nadelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen. De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen. |
Overweeg [interventie], bespreek de voor- en nadelen). |
ZWAK TEGEN |
De nadelen zijn groter dan de voordelen voor een meerderheid van de patiënten, maar niet voor iedereen. De meerderheid van geïnformeerde patiënten zal waarschijnlijk deze optie kiezen. |
Wees terughoudend met [interventie], bespreek de voor- en nadelen). |
STERK TEGEN |
De nadelen zijn groter dan de voordelen voor bijna alle patiënten. Alle of nagenoeg alle geïnformeerde patiënten zullen waarschijnlijk deze optie kiezen. |
We bevelen [interventie] niet aan. |
* het gaat hier om voorkeursaanbevelingen, deze kunnen in een enkele geval afwijken. Voor bepaalde hoofdstukken is GRADE niet toegepast (bijv. Organisatie van zorg) daar zijn uit praktisch oogpunt ook de aanbevelingen niet volgens GRADE
Referenties
Cohen J (1988) Statistical Power Analysis for the Behavioral Sciences. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
Gevers, J. K. M., & Aalst, A. van (1998). De rechter en het medisch handelen (3e druk). Deventer: Kluwer.
Higgins, J. P. T., Green, S., & Cochrane Collaboration (2008). Cochrane handbook for systematic Reviews of interventions. Chichester, England/Hoboken, NJ: Wiley-Blackwell.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.