Anemie door aangeboren stoornissen

Initiatief: NVKC / VAL Aantal modules: 56

Behandeling CDAI (anemie)

Uitgangsvraag

Hoe moet de patiënt worden behandeld en vervolgd?

Aanbeveling

Er bestaat geen indicatie tot splenectomie.

 

Behandeling met interferon‐alfa kan worden overwogen, ofschoon dit waarschijnlijk slechts bij een minderheid van de patiënten verbetering van de anemie geeft en niet door iedereen goed wordt verdragen

 

Secundaire hemochromatose dient vroeg opgespoord en behandeld te worden ter voorkomen van orgaanschade.


Bij zeer ernstige vormen van CDAI kan behandeling met allogene stamceltransplantatie overwogen worden, ofschoon de ervaring berust op casuïstiek.

Overwegingen

Bij deze module zijn geen overwegingen geformuleerd.

Onderbouwing

Niveau 2

Bij een deel van de patiënten met CDAI is incidenteel of gedurende langere tijd

transfusie met erythrocytenconcentraat geïndiceerd. Voornamelijk gedurende de

eerste 4 levensjaren. Er bestaan geen objectieve laboratorium criteria waarop het

transfusiebeleid gebaseerd is.

Bij hydrops foetalis dient intra‐uteriene transfusie overwogen te worden.

 

Heimpel, 2006; Shalev, 2004; Tamary, 1996

 

Niveau 3

Splenectomie leidt niet tot verbetering van het ziektebeeld en is dus

gecontraindiceerd.

 

Heimpel, 2006

 

Niveau 3

Verbetering van de anemie door behandeling middels alfa‐interferon is beschreven,

slechts een minderheid lijkt te reageren. De bijwerkingen zijn voor sommige

patiënten reden om de therapie te staken.

 

Heimpel, 2006; Lavabre‐Bertrand, 1995; Parez, 2000

 

Niveau 2

Secundaire hemochromatose dient behandeld te worden middels flebotomie of

medicamenteuze ijzerchelatie.

 

Heimpel, 2006

 

Niveau 3

Allogene stamceltransplantatie als behandeling van ernstige vormen van CDAI is

experimenteel.

   

Ayas, 2002; Nair, 2009

De noodzaak voor transfusie is meestal beperkt tot de eerste 4 levensjaren; er was geen transfusieafhankelijkheid op oudere leeftijd in een groep van 21 Duitse patiënten (Heimpel, 2006). Bij zeldzame ernstige vormen bestaat er een indicatie voor in-utero transfusie (Parez, 2000). Van de 45 Bedoeïene neonaten, waren er 40/45 transfusie onafhankelijk na de eerste 4 maanden (Shalev, 2004). Echter 5/12 Franse kinderen bleef transfusieafhankelijk na het 1e jaar.

 

De behandeling van hemochromatose kan plaats vinden middels orale of intraveneuze ijzerchelatoren danwel flebotomieën (Heimpel, 2006). Splenectomie bij 9/21 patiënten liet geen verbetering van de hematologische parameters zien (Heimpel, 2006). Al vroeg werden gunstige effecten van therapie met interferon-alfa beschreven met verbetering van de anemie en vermindering van de ijzerstapeling (Lavabre-Bertrand, 1995; Parez, 2000). De mate van respons is wisselend. Slechts 3/12 Franse kinderen vertoonden een gunstige reactie in tegenstelling tot alle 5 Duitse patiënten behandeld met interferon-alfa. Bij deze laatste groep steeg het Hb tussen de 2,5-3,5 in mmol/L>. Echter 2/5 patienten stopten de therapie omdat de bijwerkingen als te zwaar ervaren werden (Heimpel, 2006).

Drie kinderen met een transfusieafhankelijke CDAI zijn succesvol getransplanteerd met beenmerg van een HLA-identieke verwante broer/zus (Ayas, 2002). Een patiënt met CDA overleed na stamceltransplantatie (Nair, 2009).

  1. Ahmed, M.R., Chehal, A., Zahed, L., Taher, A., Haidar, J., Shamseddine, A., O'Hea, A.M., Bienz, N., Dgany, O., Avidan, N., Beckmann, J.S., Tamary, H., Higgs, D., Vyas, P., Wood, W.G., (2006). Wickramasinghe S.N. Linkage and mutational analysis of the CDAN1 gene reveals genetic heterogeneity in congenital dyserythropoietic anemia type I. Blood, 107, 4968-4969.
  2. Avidan, N., Tamary, H., Dgany, O., Cattan, D. Pariente, A., Thulliez, M., Borot, N., Moati, L., Barthelme, A., Shalmon, L., Krasnov, T., Ben-Asher, E., Olender, T., Khen, M., Yaniv, I., Zaizov, R., Shalev, H., Delaunay, J., Fellous, M., Lancet, D., Beckmann, J.S. (2003). CATSPER2, a human autosomal nonsyndromic male infertility gene. European Journal Human Genetics, 11, 497-502.
  3. Ayas, M., al-Jefri, A., Baothman, A., al-Mahr, M., Mustafa, M.M., Khalil, S., Karaoui, M., Solh, H. (2002). Transfusion-dependent congenital dyserythropoietic anemia type I successfully treated with allogeneic stem cell transplantation. Bone Marrow Transplant, 29, 681-682.
  4. Bader-Meunier, B., Leverger, G., Tchernia, G., Schischmanoff, O., Cynober, T., Bernaudin, F., Leblanc, T., Munzer, M., Roda, L., Soler, C., Thuret, I., Delaunay, J. (2005). Clinical and laboratory manifestations of congenital dyserythropoietic anemia type I in a cohort of French children. Journal Pediatrics Hematology & Oncology, 27, 416-9.
  5. Brichard, B., Vermylen, C., Scheiff, J.M., Michaux, J.L., Ninane, J., Cornu, G. (1994). Two cases of congenital dyserythropoietic anaemia type I associated with unusual skeletal abnormalities of the limbs. British Journal Haematology, 86, 201-2.
  6. Conde, E., Mazo, E., Baro, J., Lafarga, M., Cuadrado, M.A., Recio, M., Zubizarreta, A. (1983). Transmission and scanning electron microscopy study on congenital dyserythropoietic anemia type I. Acta Haematology, 70, 243-9.
  7. Dgany, O., Avidan, N., Delaunay, J., Krasnov, T., Shalmon, L., Shalev, H., Eidelitz-Markus, T., Kapelushnik, J., Cattan, D., Pariente, A., Tulliez, M., Crétien, A., Schischmanoff, P.O., Iolascon, A., Fibach, E., Koren, A., Rössler, J., Le Merrer, M., Yaniv, I., Zaizov, R. ,Ben-Asher, E., Olender, T., Lancet, D., Beckmann, J.S., Tamary, H. (2002). Congenital dyserythropoietic anemia type I is caused by mutations in codanin-1. American Journal Human Genetics, 71, 1467-74.
  8. Heimpel, H., Wendt, F. (1968). Congenital dyserythropoietic anemia with karyorrhexis and multinuclearity of erythroblasts. Helvetica Medica Acta, 34, 103-15.
  9. Heimpel, H. (2004). Congenital dyserythropoietic anemias: epidemiology, clinical significance, and progress in understanding their pathogenesis. AnnualHematology, 83, 613-21.
  10. Heimpel, H., Schwarz, K., Ebnöther, M., Goede, J.S., Heydrich, D., Kamp, T., Plaumann, L., Rath, B., Roessler, J., Schildknecht, O., Schmid, M., Wuillemin, W., Einsiedler, B., Leichtle, R., Tamary, H., Kohne, E. (2006). Congenital dyserythropoietic anemia type I (CDA I): molecular genetics, clinical appearance, and prognosis based on long-term observation. Blood, 107, 334-40.
  11. Heimpel, H., Matuschek, A., Ahmed, M., Bader-Meunier, B., Colita, A., Delaunay, J., Garcon, L., Gilsanz, F., Goede, J., Högel, J., Kohne, E., Leichtle, R., Munoz, J., Perrotta, S., Piscopo, C., Renella, R., Schwarz, K., Smolenska-Sym, G., Wickramasinghe, S., Zanella, A., Iolascon, A. (2010). Frequency of congenital dyserythropoietic anemias in Europe. European Journal of Haematology, 85, 20-5.
  12. Heimpel, H., Kellermann, K., Neuschwander, N., Högel, J., Schwarz, K. (2010). The morphological diagnosis of congenital dyserythropoietic anemia: results of a quantitative analysis of peripheral blood and bone marrow cells. Haematologica, 95, 1034-6.
  13. Hiraoka, A., Kanayama, Y., Yonezawa, T., Kitani, T., Tarui, S., Hashimoto, P.H. (1983). Congenital dyserythropoietic anemia type I: a freeze-fracture and thin section electron microscopic study. Blut, 46, 329-38.
  14. Iolascon, A., Delaunay, J. (2009). Close to unraveling the secrets of congenital dyserythropoietic anemia types I and II. Haematologica, 94, 599-602.
  15. Kamiya, T., Manabe, A. (2010). Congenital dyserythropoietic anemia. International Journal of Hematology, 92, 432-8.
  16. Kuribayashi, T., Uchida, S., Kuroume, T., Umegae, S., Omine, M., Maekawa, T. (1979). Congenital dyserythropoietic anemia type I: report of a pair of siblings in Japan. Blut, 39, 201-9.
  17. Lavabre-Bertrand, T., Blanc, P., Navarro, R., Saghroun, M., Vannereau, H., Braun, M., Wagner, A., Taïb, J., Lavabre-Bertrand, C., Navarro, M. (1995). alpha-Interferon therapy for congenital dyserythropoiesis type I. British Journal Haematology, 89, 929-32.
  18. Le Merrer, M., Girot, R., Parent, P., Cormier-Daire, V., Maroteaux, P. (1995). Acral dysostosis dyserythropoiesis syndrome. European Journal Pediatrics, 154, 384-8.
  19. Marwaha, R.K., Bansal, D., Trehan, A., Garewal, G., Marwaha, N. (2003). Congenital dyserythropoietic anemia: clinical and hematological profile. Indian Pediatrics, 40, 551-5.
  20. Nair, V., Das, S., Sharma, A. (2009). Hematopoietic stem cell transplantation in children with genetic defects. Indian Pediatrics, 46, 241-3.
  21. Parez, N., Dommergues, M., Zupan, V., Chambost, H., Fieschi, J.B., Delaunay, J., Miélot, F., Cramer, E.M., Dommergues, J.P., Wickramasinghe, S.N., Tchernia, G. (2000). Severe congenital dyserythropoietic anaemia type I: prenatal management, transfusion support and alpha- interferon therapy. British Journal of Haematology, 110, 420-3.
  22. Renella, R., Roberts, N.A., Brown, J.M., De Gobbi, M., Bird, L.E., Hassanali, T., Sharpe, J.A., Sloane-Stanley, J., Ferguson, D.J., Cordell, J., Buckle, V.J., Higgs, D.R., Wood, W.G. (2011). Codanin-1 mutations in congenital dyserythropoietic anemia type 1 affect HP1{alpha} localization in erythroblasts. Blood, 117, 6928-38.
  23. Roberts, E., Madhusudhana, K.C., Newsom, R., Cullis, J.O. (2006). Blindness due to angioid streaks in congenital dyserythropoietic anaemia type I. British Journal Haematology, 133, 456.
  24. Ru, Y.X., Zhu, X.F., Yan, W.W., Gao, J.T., Schwarz, K., Heimpel, H. (2008). Congenital dyserythropoietic anemia in a Chinese family with a mutation of the CDAN1-gene. Annual Hematology, 87, 751-4.
  25. Shalev, H., Moser, A., Kapelushnik, J., Karplus, M., Zucker, N., Yaniv, I., Tamary, H. (2000). Congenital dyserythropoietic anemia type I presenting as persistent pulmonary hypertension of the newborn. Journal Pediatrics, 136, 553-5.
  26. Shalev, H., Kapelushnik, J., Moser, A., Dgany, O., Krasnov, T., Tamary, H.A (2004). comprehensive study of the neonatal manifestations of congenital dyserythropoietic anemia type I. Journal of Pediatrics Hematology & Oncology, 26, 746-8.
  27. Tamary, H., Shalev, H., Luria, D., Shaft, D., Zoldan, M., Shalmon, L., Gruinspan, A., Stark, B., Chaison, M., Shinar, E., Resnitzky, P., Zaizov, R. (1996). Clinical features and studies of erythropoiesis in Israeli Bedouins with congenital dyserythropoietic anemia type I. Blood, 87, 1763-70.
  28. Tamary, H., Shalmon, L., Shalev, H., Halil, A., Dobrushin, D., Ashkenazi, N., Zoldan, M., Resnitzky, P., Korostishevsky, M., Bonne-Tamir, B., Zaizov, R. (1998). Localization of the gene for congenital dyserythropoietic anemia type I to a <1-cM interval on chromosome 15q15.1-15.3. American Journal Human Genetics, 62, 1062-9.
  29. Tamary, H., Dgany, O., Proust, A., Krasnov, T., Avidan, N., Eidelitz-Markus, T., Tchernia, G., Geneviève ,D., Cormier-Daire, V., Bader-Meunier, B., Ferrero-Vacher, Munzer, M., Gruppo, R., Fibach, E., Konen, O., Yaniv, I., Delaunay, J. (2005). Clinical and molecular variability in congenital dyserythropoietic anaemia type I. British Journal Haematology, 130, 628-34.
  30. Tamary, H., Shalev, H., Perez-Avraham, G., Zoldan, M., Levi, I., Swinkels, D.W., Tanno, T., Miller, J.L. (2008). Elevated growth differentiation factor 15 expression in patients with congenital dyserythropoietic anemia type I. Blood, 12, 5241-4.
  31. Tamary, H., Offret, H., Dgany, O., Foliguet, B., Wickramasinghe, S.N., Krasnov, T., Rumilly, F., Goujard, C., Fénéant-Thibault, M., Cynober, T., Delaunay, J. (2008). Congenital dyserythropoietic anaemia, type I, in a Caucasian patient with retinal angioid streaks (homozygous Arg1042Trp mutation in codanin-1). European Journal Haematology, 80, 271-4.
  32. Tamary, H. (2011). Congenital Dyserythropoietic Anemia Type I. Bookshelf ID: NBK5313 PMID: 20301759.
  33. Tekinalp, G., Sarici, S.U., Erding, A.S., Gögü§, S., Balci, S., Gürgey, A. (2010). Lethal hydrops fetalis due to congenital dyserythropoietic anemia in a newborn: association of a new skeletal abnormality. Pediatrics Hematology & Oncology, 18, 537-42.
  34. Vainchenker, W., Guichard, J., Bouguet, J., Breton-Gorius, J. (1980). Congenital dyserythropoietic anaemia type I: absence of clonal expression in the nuclear abnormalities of cultured erythroblasts. British Journal Haematology, 46, 33-7.
  35. Wendt, F., Heimpel, H. (1967). Congenital dyserythropoietic anemia in a pair of dizygotic twins. Medizinische Klinik, 62, 172-7.
  36. Wickramasinghe, S.N., Pippard, M.J. (1986). Studies of erythroblast function in congenital dyserythropoietic anaemia, type I: evidence of impaired DNA, RNA, and protein synthesis and unbalanced globin chain synthesis in ultrastructurally abnormal cells. Journal Clinical Pathology, 39, 881-90.
  37. Wickramasinghe, S.N., Wood, W.G. (2005). Advances in the understanding of the congenital dyserythropoietic anaemias. British Journal Haematology, 131, 431-46.
  38. Zdebska, E., Niewicz, B., Damowicz-Salach, A., Cielak, J. (2000). Short report: erythrocyte membranes from a patient with congenital dyserythropoietic anaemia type I (CDA-I) show identical, although less pronounced, glycoconjugate abnormalities to those from patients with CDA-II (HEMPAS). British Journal Haematology, 110, 998-1001.
  39. Zdebska, E., Gotaszewska, E., Fabijanska-Mitek, J., Schachter, H., Shalev, H., Tamary, H., Sandström, H., Wahlin, A., Koscielak, J. (2001). Glycoconjugate abnormalities in patients with congenital dyserythropoietic anaemia type I, II and III. British Journal Haematology, 114, 907-13.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 31-12-2012

Laatst geautoriseerd  : 31-12-2012

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2018

Uiterlijk 5 jaar na verschijnen van de definitieve richtlijn zal worden beoordeeld of herziening nodig is. Wanneer ontwikkelingen in de toekomst het eerder noodzakelijk maken deze richtlijn te herzien, zal de richtlijn vóór de termijn van 5 jaar vervallen en zal een herzieningsprocedure worden gestart.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
  • Vereniging Artsen Laboratoriumdiagnostiek
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde

Algemene gegevens

Initiatief

Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde en Vereniging Artsen Laboratoriumdiagnostiek (NVKC-VAL)

 

In samenwerking met

Nederlandsche Internisten Vereniging (NIV)

Nederlandse Vereniging voor Hematologie (NVvH)

Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN)

Nederlandse vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)

 

Met ondersteuning van

Orde van medisch specialisten (de Orde)

 

Financiering

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)

 

Betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen, waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van 'gemiddelde patiënten', kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs

noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, wordt aanbevolen dit beargumenteerd, gedocumenteerd en, waar nodig, in overleg met de patiënt te doen.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Het doel van de richtlijn is de kennis over anemieën door aangeboren aandoeningen van de ijzerstofwisseling te verbeteren, ondersteund door een praktisch hanteerbaar diagnostisch diagram en een samenvattende tabel leidend tot betere herkenning, tijdige, zorgvuldige en adequate diagnostiek en adequate behandeling.

 

Richtlijngebruikers

De richtlijn is bedoeld voor alle disciplines die betrokken zijn bij de zorg van patiënten met een anemie door een aangeboren ijzerstofwisselingsstoornis, te weten internisten, internist- hematologen, klinisch genetici, artsen klinische chemie, klinisch chemici, kinderartsen, neurologen, huisartsen en de patiënten zelf en hun familieleden en zorgverzekeraars.

Samenstelling werkgroep

Leden van de werkgroep

Vertegenwoordigde

vereniging

Mw. Prof. dr. D.W. Swinkels, klinisch chemicus en arts klinische chemie, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen, voorzitter

NVKC- VAL

Dr. R.A.P. Raymakers, internist-hematoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht

NVvH

Mw. Prof. dr. N.V.A.M. Knoers, klinisch geneticus, Universitair Medisch Centrum Utrecht

VKGN

Dr. P.P.T. Brons, internist (werkzaam als kinderarts), Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen

NVK

Dr. L.Th. Vlasveld, internist, Bronovo ziekenhuis, Den Haag

NIV

Mw. drs. N. Dors, kinderarts, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven

NVK

 

Met ondersteuning van:

  • Ir. R. Terink, afdeling Laboratoriumgeneeskunde UMC St. Radboud, Nijmegen
  • Drs. M. Wessels, literatuurspecialist OPK, Orde van Medisch Specialisten, Utrecht
  • Ir. T.A. van Barneveld, afdelingshoofd OPK, Orde van Medisch Specialisten, Utrecht

Belangenverklaringen

De leden van de werkgroep hebben geen financieel of zakelijk belang bij de aanbevelingen die in de richtlijn worden gedaan.

 

Alle werkgroepleden hebben verklaard dat zij in de afgelopen vijf jaar en/of gedurende de looptijd van het project geen belangen hebben gehad die mogelijk kunnen interfereren met de besluitvorming in de werkgroep ten aanzien van de interpretatie van het wetenschappelijk bewijs en het opstellen van aanbevelingen. Individuele belangenverklaringen liggen ter inzage bij het secretariaat van de afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit van de Orde van Medisch Specialisten.

 

De belangenverklaringen staan op de website http://www.ijzercentrum.nl/richtlijnen (website niet meer beschikbaar).

Inbreng patiëntenperspectief

Verslag patiëntenfocusgroep 'Anemieën door aangeboren stoornissen in de ijzerstofwisseling en heemsynthese'

 

In dit document worden de aandachtspunten die volgden uit het focusgroepgesprek van 17 januari 2012 uitgelicht.

 

Doel van het focusgroepgesprek

Vanuit het patiëntenperspectief inzichtelijk maken hoe de zorg voor patiënten met een anemie door een aangeboren stoornis in de ijzerstofwisseling en heemsynthese hebben verbeterd kan worden.

 

Deelneem(st)ers aan het focusgroepgesprek

In samenwerking met de behandelend artsen van patiënten met een dergelijke aandoening, werden patiënten en /of familieleden benaderd en geselecteerd. We hebben hierbij getracht vertegenwoordigers van de verschillende anemieën te selecteren. Er namen in totaal 5 personen deel aan het gesprek, 1 moeder die haar zoon vertegenwoordigde, 2 patiënten, waarvan 1 samen met zijn moeder kwam en 1 samen met zijn echtgenote kwam. De anemieën vertegenwoordigd waren tijdens deze focusgroep waren: ALAS2, CDAN1 en TMPRSS6.

 

De gespreksstructuur

Het gesprek werd voorgezeten door de kinderarts. Zij werd bijgestaan door de klinisch geneticus en de adviseur en inhoudelijk ondersteuner. Een tiental vragen waren voorbereid zodat alle aspecten van de zorg aan de orde zouden komen: diagnostiek, behandeling, genetische voorlichting, en nazorg. De belangrijkste aandachtspunten worden in dit verslag uitgelicht, gegroepeerd naar bovenstaande zorgmomenten.

 

Algemene punten, voor verbetering van het multidisciplinaire zorgproces

Algemeen

De deelnemers zijn allemaal tevreden over het feit dat ze zijn doorverwezen naar een specialistisch centrum, gezien de zeldzame aard van hun aandoening. In het specialistisch centrum is het plezierig om als patiënt te worden behandeld en niet als "onderzoeksobject". Na diagnostiek en behandeling, als het beleid duidelijk is, is het fijn om terug te kunnen gaan naar een ziekenhuis dichter bij huis.

Alle deelnemers geven aan dat het geen probleem is om ver te reizen voor specialistische kennis.

 

Diagnostiek

De deelnemers vinden het belangrijk dat zij bij het bloedprikken hun voorkeur mogen bepalen wie deze taak op zich neemt (als zij positieve ervaringen hebben met een bepaald persoon). Dit is vooral een pré als het gaat om jonge kinderen, die angst kunnen hebben voor bloedprikken.

Bij het bloedprikken bij kleine kinderen moet degene die het bloed prikt er op letten dat hij/zij het kind niet te stevig vasthoudt. Daarnaast zouden laboratoria beter met elkaar moeten communiceren, zodat bloedwaarden niet dubbel worden geprikt. (Het EPD zou doorgezet moeten worden)

Als het DNA onderzoek ook plaats zou kunnen vinden door middel van speeksel afgifte zou dit de voorkeur hebben, zeker voor kleine kinderen.

 

Het diagnostische traject voor deze nog (vaak) onbekende anemieën is behoorlijk lang. De patiënten realiseren zich dat dit komt doordat de genetische achtergrond en pathofysiologie van deze anemieën pas recent zijn ontdekt. Vandaar dat zij begrip hebben voor het lange diagnostische traject wat zij hebben doorlopen. Een vlottere diagnostiek zou uiteraard wel de voorkeur hebben, indien mogelijk.

Voor de diagnostiek van sommige anemieën kan het nodig zijn het beenmerg te controleren op de aanwezigheid van sideroblasten. Beenmerg onderzoek wordt als zeer vervelend ervaren en zouden patiënten liever vermijden. Ook bij lever onderzoek zouden patiënten liever een MRI ondergaan dan een punctie. Daarnaast willen patiënten goede informatie krijgen over het beenmerg onderzoek, waaronder de mogelijkheid van sedatie, bijvoorbeeld door het toedienen van Dormicum.

 

Behandeling

Over de behandeling specifiek hebben de patiënten niets te melden.

 

Genetische voorlichting

Er wordt vanuit de patiëntenfocusgroep aangegeven dat een genetisch onderzoek niet gewenst is voordat de patiënt aan kinderen begint. Maar als de kinderen ook daadwerkelijk de symptomen vertonen, dan is onderzoek wel gewenst, zodat de juiste behandeling op tijd kan worden ingezet.

 

Nazorg en informatie verstrekking

De twee moeders die hun zonen vertegenwoordigden hadden zelf literatuur onderzoek gedaan naar de aandoening van hun kind, omdat er nog weinig over bekend was. Zij waren zelf erg geïnteresseerd in wat de gevolgen van de aandoening zouden zijn voor hun kind. Zou bijvoorbeeld de groei en ontwikkeling normaal verlopen?

De jongere generatie patiënten kan veel informatie van internet halen, maar de oudere generatie kan niet zo goed overweg met internet. Daarnaast is het internet niet altijd een betrouwbare bron. In beide gevallen zouden folders en directe informatie van de arts uitkomst kunnen bieden. Meer informatie over de aandoening en de gevolgen van de aandoening is altijd gewenst.

Informatie verstrekking door de behandelend arts is heel belangrijk. De patiënten geven allemaal aan dat zij graag willen weten hoe het gehele behandeltraject eruit zal gaan zien. 'Moeten ze hun hele leven ijzer blijven slikken?' 'Hoe vaak moeten aderlatingen plaats vinden?'

Voor vragen kun je als patiënt natuurlijk ook altijd een afspraak maken met de behandelend arts, dit moet je echter zelf doen. Het zou fijn zijn als er eens in het halve (of hele) jaar een afspraak wordt gepland, om het laatste nieuws omtrent de aandoeningen te horen en met de behandelend arts te spreken en eventuele vragen te kunnen stellen.

Over het algemeen moet de informatie verstrekking beter/uitgebreider: 'Hoe gaat een beenmerg punctie in zijn werk', 'Wat zijn eventuele alternatieven', 'Kan DNA onderzoek ook via het speeksel',

Een website of folders over de aandoening zouden een uitkomst kunnen zijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende 2 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De uit 6 personen bestaande werkgroep werd onderverdeeld in 3 subgroepen, die afhankelijk van expertise en aandachtsgebied ieder de literatuur van een aantal ziektebeelden hebben bestudeerd. Het diagnostisch diagram en de samenvattende tabel werd gezamenlijk opgesteld. Hoewel de afzonderlijke tekstgedeelten door individuele werkgroepleden of subwerkgroepen zijn voorbereid, is dit document nadrukkelijk geschreven uit naam van de gehele werkgroep.

Na systematisch literatuuronderzoek beoordeelden de werkgroepleden de kwaliteit en inhoud ervan. Vervolgens schreven zij een evidence based module voor de conceptrichtlijn, waarin per onderdeel conclusies en aanbevelingen zijn geformuleerd. De diverse modules werden door alle werkgroepleden gelezen en becommentarieerd, waarna in plenaire vergadering consensus werd bereikt over de uiteindelijke teksten. Deze teksten vormen samen de conceptrichtlijn, die aan de deelnemende wetenschappelijke verenigingen en aan de patiëntenvereniging is aangeboden voor commentaar. Het commentaar op de conceptrichtlijn is door de werkgroep beoordeeld en verwerkt in de definitieve versie. Deze is door de deelnemende wetenschappelijke verenigingen geaccordeerd. De (concept) richtlijn is gepubliceerd op www.ijzercentrum.nl (website niet meer beschikbaar).

 

Wetenschappelijke onderbouwing

De richtlijn is voor waar mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.

Relevante artikelen werden verkregen door het verrichten van systematische zoekacties op basis van de volgende uitgangsvragen:

Pathofysiologie en epidemiologie

  • Wat zijn de oorzaken van de anemie en hoe vaak komt de anemie voor?

 

Klinische presentatie en diagnostiek

  • Wat is de klinische presentatie van de anemie?
  • Welke diagnostiek dient te worden ingezet en wanneer?
  • Hoe dienen de diagnostische parameters te worden geïnterpreteerd?

 

Behandeling

  • Hoe moet de patiënt worden behandeld en vervolgd?

 

Genetisch onderzoek

  • Wat moet er in de familie worden onderzocht?
  • Bij welke familieleden moet er onderzoek worden gedaan? En wanneer?

 

Informatieverstrekking

  • Waar kunnen de patiënten en professionals terecht voor meer informatie?
  • Welke informatie moet er aan de familie worden gegeven?

 

Strategie voor zoeken naar literatuur

De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden verkregen door het verrichten van systematische zoekacties. Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande richtlijnen in de database van het Guideline International Network (GIN), via Artsennet en via Medline (OVID). Tevens werd gezocht naar systematische reviews in de Cochrane Library en via Medline (OVID). Vervolgens werd er voor de afzonderlijke aandoeningen aan de hand van specifieke zoektermen (gennaam, aandoening [naam, afkorting], specifieke symptomen) gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de elektronische databases Medline (OVID) (1950-2011) en Embase (1974-2011). Tevens werd er aanvullend handmatig gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de opgevraagde artikelen. De systematische searches zijn verricht van oktober t/m december 2010. Enkele relevante onderzoeken die zijn gepubliceerd na deze termijn zijn ook meegenomen in de richtlijn. In de beschrijvende tekst wordt in die gevallen nadrukkelijk het jaartal vermeld.

 

De searches werden verder gelimiteerd op literatuur in het Engels, Duits, Frans en Nederlands.

 

Conclusies

De conclusies zijn gebaseerd op geselecteerde artikelen met de hoogste bewijskracht. De mate van bewijs is bij de conclusies aangegeven. Hierbij is de volgende indeling gebruikt.

 

INDELING VAN DE LITERATUUR NAAR MATE VAN BEWIJSKRACHT

VOOR ARTIKELEN BETREFFENDE: INTERVENTIE (PREVENTIE OF THERAPIE)

A1

Systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de

resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2

Gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde trials) van voldoende omvang en consistentie

B

Gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiëntcontroleonderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

VOOR ARTIKELEN BETREFFENDE DIAGNOSTIEK

A1

Onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten bij een prospectief gevolgde goed gedefinieerde patiëntengroep met een tevoren gedefinieerd beleid op grond van de te onderzoeken testuitslagen, of besliskundig onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten, waarbij resultaten van onderzoek van A2- niveau als basis worden gebruikt en voldoende rekening wordt gehouden met onderlinge afhankelijkheid van diagnostische tests

A2

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een goede beschrijving van de test en de onderzochte klinische populatie; het moet een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten betreffen, er moet gebruik gemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en de resultaten van de test en de 'gouden standaard' moeten onafhankelijk zijn beoordeeld. Bij situaties waarbij multipele, diagnostische tests een rol spelen, is er in principe een onderlinge afhankelijkheid en dient de analyse hierop te zijn aangepast, bijvoorbeeld met logistische regressie

B

Vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en populatie maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

VOOR ARTIKELEN BETREFFENDE ETIOLOGIE EN PROGNOSE

B1

Vergelijkend observationeel onderzoek (cohortonderzoek, patiënt-controleonderzoek) van

goede kwaliteit

B2

Vergelijkend observationeel onderzoek (cohortonderzoek, patiënt-controleonderzoek) van

matige kwaliteit

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

NIVEAU VAN BEWIJS VAN DE CONCLUSIES

Niveau 1

Gebaseerd op 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

Niveau 2

Gebaseerd op tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

Niveau 3

Gebaseerd op 1 onderzoek van niveau A2 of B of onderzoek van niveau C

Niveau 4

Gebaseerd op de mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Voor de bewijsvoering van de pathofysiologie is de afspraak over het benoemen van het niveau van bewijs: Als een mutatie beschreven is in veel casus in verschillende populaties in verschillende settings en door verschillende onderzoekers, dan kan je spreken van een niveau 1, is dit niet het geval, dan spreken we al van een niveau 3. De werkgroep heeft voor de teksten over de pathofysiologie van de aandoeningen gebruik gemaakt van in vitro onderzoek. Voor de teksten en bijbehorende conclusies en aanbevelingen heeft de werkgroep zich vooral gebaseerd op case-reports.

 

Aanbevelingen

De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de wetenschappelijke conclusie, waarbij overwegingen zoals patiëntenperspectief, organisatorische aspecten en kosten in acht worden genomen.

Volgende:
CDAII (anemie) door SEC23B