Alopecia areata

Initiatief: NVDV Aantal modules: 7

Diagnostiek

Uitgangsvraag

Hoe wordt de diagnose alopecia areata gesteld?

 

Wat is de plaats van aanvullend onderzoek bij patiënten met alopecia areata?

Aanbeveling

  • Zie de algemene inleiding voor overwegingen omtrent samen beslissen.
  • Stel de diagnose AA met de volgende work-up:
    • Anamnese
    • Inspectie van de totale lichaamsbeharing.
    • Haartrektest (met name bij de beharing aan de rand van de kale plek, om de ziekteactiviteit te bepalen).
    • Inspectie van de nagels (nagelafwijkingen passend bij AA zijn met name trachyonychia en putjes).
    • Trichoscopie (met name black dots en uitroepteken haren).
  • Afnemen van een biopt voor het histologisch vaststellen van de diagnose AA wordt ontraden en is alleen geïndiceerd bij twijfel aan de diagnose (in dit laatste geval wordt geadviseerd om 2 keer een 4 mm biopt af te nemen voor het vervaardigen van horizontale en verticale coupes).
  • Bepaal bij zowel volwassenen als kinderen met AA alleen bij klinische verdenking op schildklierziekten en/of positieve familieanamnese laagdrempelig het TSH. Als het TSH afwijkend is, bepaal dan het FT4 en afhankelijk hiervan anti-TPO (bij hypothyreoidie) dan wel anti-TSHr antistoffen (bij hyperthyreoidie). Bij kinderen wordt het aanbevolen om het TSH, FT4 en anti-TPO gelijktijdig te prikken in verband met een kindvriendelijk beleid. Zie tekstblok ‘symptomen die kunnen duiden op schildklierlijden’.
  • Zie af van routinematige ANA-bepaling en screening op coeliakie. Zie de tekst in overwegingen onder het kopje ‘Professioneel perspectief’ voor een nadere toelichting.

Overwegingen

Kwaliteit van het bewijs

Voor de uitgangsvragen is er geen systematische literatuursearch en GRADE analyse verricht. In de literatuur verschenen in de afgelopen decennia talrijke publicaties over comorbiditeiten en associaties met AA. In dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van cohortstudies die associaties van andere ziektebeelden met AA beschrijven. In de literatuur zijn ook veel casestudies te vinden, maar deze zijn buiten beschouwing gelaten vanwege de lage bewijslast van case studies en het voorhanden zijn van meer betrouwbare cohortstudies.

 

Balans van gewenste en ongewenste effecten

De aanbevolen diagnostiek heeft een lage belasting voor de patiënt tot gevolg (anamnese/lichamelijk onderzoek). Aanvullend onderzoek (bloedonderzoek) wordt alleen ingezet op indicatie.

 

Professioneel perspectief

Lichamelijk onderzoek

Bij lichamelijk onderzoek is het van belang de gehele lichaamsbeharing te beoordelen, ook als het gaat om een klein plekje dat de patiënt meldt. Een systematische aanpak verdient hierbij de voorkeur. Bijvoorbeeld door te starten met het gebied waar de patiënt zelf het haarverlies bemerkt en van boven naar beneden en van voor naar achter te werken. Daarbij let men ook op de beharing in het genitaal gebied en de nagels van de handen en voeten. 

Bij inspectie van het behaarde hoofd kijkt men het gehele hoofd na. Let daarbij ook op de haren boven en achter de oren en occipitaal (voor de beoordeling van het ophiasis-type haarverlies). Daarbij kijkt men naar de wenkbrauwen, de wimpers en bij mannen de snor- en baardregio. Gepigmenteerde haren vallen eerder uit, waardoor grijze of witte haren achter kunnen blijven. Teruggroeiende haren kunnen initieel ook gehypopigmenteerd zijn. 

 

Ook dienen de nagels van de patiënt geïnspecteerd te worden. Nagelafwijkingen aan één of meer nagels kunnen passen bij AA. Denk hierbij aan nageldystrofie, putjes, trachyonychia (dunne nagels met ruw oppervlak), Beau's lijnen (groeven parallel aan de lunula), onychorrhexis (kwetsbare nagels (brittle nails)), verdikking of verdunning van de nagelplaat, onychomadesis/proximale onycholysis (proximale loslating van de nagel), koilonychia (concave dorsale nagelplaat), leukonychia punctata of transversale leukonychia en rode lunula.

 

Fotografische vastlegging

Bij fotografische vastlegging van de kale plekken en eventuele nagelafwijkingen is het raadzaam overzichtsfoto’s te maken, en indien mogelijk, ook trichoscopische foto's (dit kan ook door een foto door de dermatoscoop te maken). De foto's helpen om de ziekteactiviteit, het beloop en de effectiviteit van een eventuele therapie te beoordelen.  

 

Haartrektest 

Bij de klassieke haartrektest wordt er op een aantal gebieden op het behaarde hoofd aan een plukje van circa 50 haren getrokken. Alle onderzoeken beschouwen deze test als positief als 10% (5 of meer haren) van de haren loskomt. (McDonald 2017, Sibbald 2023) De haartrektest kan ook als positief worden beschouwd wanneer er op meerdere plekken 2 of meer haren loslaten.

 

Bij pleksgewijze AA is het advies om de haartrektest bij de haren rondom de kale plek uit te voeren, om zo de activiteit van AA te beoordelen. Laten deze haren zeer makkelijk los, dan is er sprake van een actieve AA (zie ook tabel ‘Overzicht stadia alopecia areata’). Bij (verdenking op) AA diffusa kan men de haartrektest op de gebruikelijke manier uitvoeren. 

Trichoscopie 

Met de dermatoscoop of trichoscoop kan men de haren en de hoofdhuid beoordelen van de gebieden waar het haarverlies is opgetreden. Verschillende stadia van ziekteactiviteit kunnen een verschillend trichoscopisch beeld opleveren. De verschillende stadia kunnen ook tegelijkertijd zichtbaar zijn, waarbij er bijvoorbeeld op de ene plek veel ziekteactiviteit waarneembaar is en op de andere plek hergroei van haar. Typische trichoscopische kenmerken van AA in een actief stadium zijn: uitroeptekenharen, blackdots en afgebroken haren. Bij inactieve AA worden veelal lege follikels (bij pre-puberale kinderen, Waśkiel-Burnat 2019), yellow dots en vellus haren waargenomen. Bij AA met haar hergroei kunnen recht opstaande teruggroeiende haren, vellus haren en pigtail haren worden gezien. Zie hieronder ook tabel ‘Overzicht stadia alopecia areata’.


Tabel Overzicht stadia alopecia areata

Actieve AA

Inactieve AA

AA met haar hergroei

Mixed type

Black dots

Yellow dots

Rechtopstaande terug groeiende haren

Al het voorgaande is mogelijk

Uitroeptekenharen

Vellus haren

Vellus haren

 

Afgebroken haren
(Overige haarschachtafwijkingen o.a. monilethrix, thrichorrhexis nodosa)

Lege haarfollikels

Pigtail hairs

 

Gebaseerd op McDonald et al. 2017 en Rudnicka et al. 2012

 

Histologie

Als de diagnose AA te stellen is d.m.v. lichamelijk onderzoek en trichoscopie, dan is een biopt niet geïndiceerd. Bij twijfel aan de diagnose, kan histologisch onderzoek van meerwaarde zijn. Met de dermatoscoop kan men de biopsieplekken identificeren. Dit kan bijvoorbeeld een gebied zijn binnen een kaal gebied met trichoscopische afwijkingen zoals black dots. Omcirkel met een huidstift twee gebieden van 4 mm. De twee biopten neemt men in het verlengde van de haarrichting tot en met de subcutis. De biopten worden zo laag mogelijk afgeknipt of afgesneden. Men doet er goed aan met de afdeling Pathologie een haarprotocol af te spreken, waarbij men één biopt voor horizontaal en één biopt voor verticaal histopathologisch onderzoek instuurt.

Het is mogelijk dat een patiënt met twee verschillende haarziekten kampt. Zo komt bij volwassenen met AA ook vaker alopecia androgenetica of female pattern hairloss voor. In dit geval heeft het de voorkeur om één van de biopten pariëtaal of occipitaal af te nemen (althans, als hier ook sprake is van haarverlies), i.p.v. frontaal of ter plaatse van de kruin. 

Een acute AA kenmerkt zich histologisch door een peribulbair lymfocytair infiltraat (het beeld van een zwerm bijen rondom de terminale anagene en catagene haarzakjes), gedilateerde folliculaire infundibula (Zwitserse kaaspatroon) en een toename van het percentage catagene en telogene haren bij een normale hoeveelheid haarfollikel-talgklier units. (Pinedo-Moraleda 2023)

 

Aanvullend onderzoek

In de literatuur zijn de afgelopen decennia talrijke publicaties verschenen over comorbiditeiten en associaties met AA. 

 

Constitutioneel eczeem

Atopische ziekten, in het bijzonder constitutioneel eczeem (CE) , worden frequent beschreven als associatie bij AA. CE gaat meestal vooraf aan AA en niet andersom (Egeberg 2021, Lu 2020, Conic 2020). CE geeft een verhoogd risico (odds ratio 9.72) op het ontwikkelen van AA (Lu 2020).

 

Auto-immuun ziekten

De associatie met schildklierziekten (zowel hypothyreoïdie secundair aan de ziekte van Hashimoto als hyperthyroïdie secundair aan de ziekte van Graves) is frequent beschreven, zowel bij kinderen als volwassenen (Patel 2017, Conic 2020, Lee 2019-1, Lee 2019-2, Naik and Furrakh 2021). In de studies varieerde de odds ratio van 1.55 tot 19.61 (alle schildklierziekten respectievelijk subklinische hypothyreoïdie) (Conic 2020, Lee 2019-1, Lee 2019-2, Naik and Furrakh 2021).

 

Bovenstaande gegevens lopen tamelijk sterk uiteen. Kinoshita-Ise et al. publiceerden in 2019 een systematische review met meta-analyse naar de associatie tussen AA en schildklierlijden (Kinoshita-Ise 2019). Zij vonden wel een significante associatie tussen AA en TPO-antistoffen en thyreoglobuline-antistoffen, maar geen significante associatie tussen AA en de klinische en biochemische diagnoses hypo- en/of hyperthyreoïdie. De auteurs concludeerden vervolgens dat er wel een significante associatie is tussen AA en het hebben van schildklierantistoffen maar geen significante associatie is met klinische schildlierafwijkingen dan wel met de schildklierfunctie in het lab. Derhalve lijkt routinematig screenen op schildklierlijden bij asymptomatische AA patiënten niet zinvol (Kinoshita-Ise 2019). Om een inschatting te maken van de verdenking van schildklierlijden kunnen de symptomen benoemd in figuur ‘Symptomen die kunnen duiden op schildklierlijden’ worden gebruikt om een gerichte anamnese af te nemen. Voor een volledig overzicht verwijzen we naar de NHG-Standaard Schildklieraandoeningen.


Figuur Symptomen die kunnen duiden op schildklierlijden

NHG-Standaard Schildklieraandoeningen, 2013

 

Een andere veel beschreven associatie bij zowel kinderen als volwassenen is non-segmentale vitiligo. De odds ratio loopt in de literatuur sterk uiteen, variërend van 1.72 tot 32.2 (Conic 2020, Lee 2019-1).

 

De auto-immuunziekte lupus erythematodes (vaak afgekort als LE of SLE) werd frequenter gediagnostiseerd bij patiënten met AA (Kridin 2020, Chu 2011). Ook andersom ontwikkelen patiënten met lupus erythematosus vaker AA (Werth 1992). De associatie tussen AA en SLE komt vaker voor bij vrouwen. Echter is het van belang om op te merken dat louter AA bij SLE extreem zeldzaam is. Om een inschatting te maken van de verdenking van SLE kunnen de symptomen benoemd in figuur ‘Symptomen die kunnen duiden op SLE’ worden gebruikt om een gerichte anamnese af te nemen. De werkgroep raadt het af om routinematig middels labonderzoek te screenen op SLE. Om overdiagnostiek te voorkomen is daarom het advies om alleen een ANA-bepaling in te zetten wanneer er bij een patiënt één of meerdere aanwijzingen zijn voor SLE (zie figuur Symptomen die kunnen duiden op SLE ). Voor een volledig overzicht van de symptomen die kunnen duiden op SLE wordt verwezen naar de EULAR/ACR Classification Criteria for Systemic Lupus Erythematosus 2019.


Figuur Symptomen die kunnen duiden op SLE

Gebaseerd op de EULAR/ACR Classification Criteria for Systemic Lupus Erythematosus 2019.

 

In de review van Kaplan en Castelo-Soccio 2018 includeerden de auteurs onder andere zes studies waarbij patiënten met AA zonder klinische symptomen van coeliakie werden gescreend op coeliakie. Van de 688 patiënten hadden 20 patiënten (2.9%) positieve coeliakie serologie of positieve serologie en een positief duodenumbiopt. Eén studie gebruikte echter de anti-gliadine-antilichamen (AGA (IgG en IgA)) test, die weinig accuraat is (Hallaji 2011) en één studie includeerde patiënten die naast AA nog andere mogelijke risicofactoren hadden voor het ontwikkelen van coeliakie zoals vitiligo en Down syndroom (Ertekin 2014). Ondanks de overeenkomsten in pathogenese tussen AA en coeliakie is er geen overtuigend klinisch bewijs voor een relatie. Het routinematig screenen op coeliakie bij patiënten met AA wordt dan ook ontraden tenzij er bijkomende symptomen of risicofactoren zijn die wijzen op coeliakie (Kaplan en Castelo-Soccio 2018).

 

Ook de Nederlandse richtlijn voor Coeliakie adviseert alleen patiënten te screenen als er sprake is van klinische klachten die kunnen duiden op coeliakie (zie figuur ‘Symptomen die kunnen duiden op coeliakie) (NHG-Standaard voedselovergevoeligheid en coeliakie).

Figuur Symptomen die kunnen duiden op coeliakie

NHG-Standaard voedselovergevoeligheid en coeliakie, 2023

Vitamine D-gebrek

Een mogelijke associatie met verlaagd vitamine 25(OH)-D is bij kinderen en volwassenen beschreven (Conic 2020, Yamei Gao 2021, Liu 2020, Zhao 2020). In een systematische review van 16 case-control en drie crosssectionele studies keek men naar de vitamine 25(OH)-D spiegel bij in totaal 1585 patiënten met AA en 1114 controle patiënten (Liu 2020). Men vond significant lagere vitamine 25(OH)-D spiegels bij patiënten met AA ten opzichte van gezonde controle patiënten (gewogen gemiddelde verschil -9.08, 95%BI -11.65 tot -6.50). Een vitamine 25(OH)-D deficiëntie kwam significant vaker voor bij patiënten met AA (gepoolde OR 4.14, 95% BI 2.34 tot 7.35) (Liu 2020). Een prospectief cohortonderzoek van 55929 gezonde vrouwen van wie 133 AA ontwikkelden, liet echter geen correlatie zien tussen serum Vitamine 25(OH)-D waarde en de incidentie van AA (leeftijd-gecorrigeerde HR tussen hoogste vs. laagste serum vitamine D kwartiel: 0.94, 95%BI 0.60 tot 1.48) (Thompson 2016). 


Er werden geen studies gevonden met onderzoek naar het effect van het opheffen van een eventuele vitamine D deficiëntie op de ernst van AA. Eén RCT onderzocht het effect van topicale vitamine D bij alopecia patiënten, waarbij men een significant effect vond van een behandeling met topicale calcipotriol t.o.v. placebobehandeling voor zowel de serum Vitamine 25(OH)-D waarde als de SALT score (gemiddeld verschil serum vitamine 25(OH)-D 7.09 ng/ml, 95% BI 4.77 tot 9.41. Gemiddeld verschil SALT score 1.3, 95%BI 0.55 tot 2.05) (El Taieb 2019).

 

Andere beschreven comorbiditeiten:

  • Pernicieuze anemie (Conic 2020, Lee 2019-1);
  • Diabetes mellitus (Shahidi‑Dadras 2019);
  • Reumatoïde artritis (Shellow 1992);
  • Psoriasis (Conic 2020, Chu 2011);
  • Inflammatory bowel disease (IBD: colitis ulcerosa en ziekte van Crohn) (Egeberg 2020, Shellow 1992, Maghfour 2021);
  • Obesitas (kinderen) (Conic 2020);
  • Hyperlipidemie (Conic 2020, Senna 2021);
  • Chronische spontane urticaria (Magen 2018);
  • Retina aandoeningen (Ting 2021).

Naast somatische aandoeningen zijn er ook psychiatrische associaties beschreven, te weten depressie en angststoornissen (Conic 2020, Tzur Bitan 2022, Lee 2019-1). Geen significante associatie kon worden aangetoond voor schizofrenie en bipolaire stoornis (Lee 2019-1, Tzur Bitan 2022, Shakoe 2022).

Tenslotte is het belangrijk om te benoemen dat er bij verdenking op comorbiditeiten, waaronder auto-immuunaandoeningen, gericht een tractus-anamnese en diagnostiek dient te worden ingezet.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten

Het bemerken van haarverlies, speciaal bij een eerste presentatie van AA, kan tot veel onzekerheid en spanning bij patiënten leiden. Het is van belang hier aandacht aan te besteden (zie ook de module ‘Conservatieve therapie’). Een duidelijke diagnose en uitleg over de prognose kan de patiënt helpen hier beter mee om te gaan en vervolgens goede behandelkeuzes te maken.

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid

De aanbevolen diagnostiek is niet afwijkend van wat er op dit moment in de praktijk gangbaar is. In het algemeen stelt men de diagnose AA overwegend op basis van het klinisch beeld. In de praktijk wordt dit daarnaast aangevuld met lichamelijk onderzoek (haartrektest en trichoscopie). Histopathologisch onderzoek wordt momenteel alleen bij uitzondering verricht. 

 

De verwachting is dat het lichamelijk onderzoek zoals aanbevolen in deze richtlijn, vrijwel gelijk blijft met de huidige praktijkvoering. Het inzetten van aanvullende diagnostiek wordt naar aanleiding van deze richtlijn alleen geadviseerd als de anamnese hiertoe aanleiding geeft (uitvragen schildklierziekten en coeliakie). Het is aannemelijk dat het uitvragen van symptomen die kunnen duiden op coeliakie, nieuw is ten opzichte van de huidige praktijk. De uitbreiding van de anamnese zal ertoe leiden dat er minder vaak aanvullende laboratoriumbepalingen worden gedaan, als deze eerder standaard werden uitgevoerd.

Onderbouwing

De diagnose alopecia areata (AA) wordt gesteld op basis van de typische klinische presentatie van pleksgewijs haarverlies met kale plekken op het behaarde hoofd of andere lichaamsbeharing, zonder afwijkingen aan de huid zelf (niet verlittekenend). In dit hoofdstuk zal achtereenvolgens het lichamelijk onderzoek, de haartrektest, trichoscopie, histologie en aanvullend onderzoek bij AA besproken worden.

Voor deze vraag is geen systematische literatuuranalyse verricht. Overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op basis van expert opinion. Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van enkele losstaande ondersteunende artikelen.

  1. Conic et al. Comorbidities in pediatric alopecia areata. JEADV 2020, 34, 2898-2901.
  2. Chu et al. Comorbidity profiles among patients with alopecia areata: the importance of onset age, a nationwide population-based study. J Am Acad Dermatol 2011; 65: 949–56.
  3. Egeberg et al. Comorbidities of alopecia areata: a population-based cohort study A. Clinical and Experimental Dermatology (2021) 46, pp651–656.
  4. El Taieb MA, Hegazy EM, Ibrahim HM, Osman AB, Abualhamd M. Topical calcipotriol vs narrowband ultraviolet B in treatment of alopecia areata: a randomized-controlled trial. Arch Dermatol Res. 2019 Oct;311(8):629-636.
  5. Ertekin et al. Screening of celiac disease in children with alopecia areata. Indian J Dermatol. 2014 May;59(3):317.
  6. Fessatou, Kostaki and Karpathios. Coeliac disease and alopecia areata in childhood. J . Paediatr. Child Health (2003)39, 152-154.
  7. Hallaji Z, Akhyani M, Ehsani AH, et al. Prevalence of anti-gliadin antibody in patients with alopecia areata: a case-control study. Tehran Univ Med J. 2011;68:738-742.
  8. Kaplan L, Castelo-Soccio L. When your patient's parent asks: "My child's alopecia areata is not getting better. Should he or she get tested for celiac disease?". Pediatr Dermatol. 2018 Jul;35(4):535-538.
  9. Kinoshita-Ise M, Martinez-Cabriales SA, Alhusayen R, Chronological association between alopecia areata and autoimmune thyroid diseases: A systematic review and meta-analysis. Journal of Dermatology 2019; 46: 702–709
  10. Kridin et al. Is there an association between alopecia areata and systemic lupus erythematosus? A population-based study. Immunol Res 2020 Feb;68(1):1-6.
  11. Lee et al. (1) Comorbidities in alopecia areata: A systematic review and meta-analysis. J Am Acad Dermatol. 2019 Feb;80(2):466-477.
  12. Lee et al. (2) Screening of thyroid function and autoantibodies in patients with alopecia areata: A systematic review and meta-analysis. J Am Acad Dermatol 2019 May;80(5):1410-1413.
  13. Liu et al. Association of Alopecia Areata with Vitamin D and Calcium Levels: A Systematic Review and Meta-analysis. Dermatol Ther (Heidelb) 2020 Oct;10(5):967-983.
  14. Lu et al. Atopic dermatitis and risk of autoimmune diseases: a systematic review and meta-analysis. Allergy Asthma Clin Immunol. 2021 Sep 25;17(1):96.
  15. Magen et al. Association of alopecia areata with atopic dermatitis and chronic spontaneous urticarial. Allergy Asthma Proc  2018 Mar 1;39(2):96-102.  
  16. Maghfour et al. The Association between Alopecia and Inflammatory Bowel Disease: A Systematic Review and Meta-Analysis. Dermatology. 2021;237(4):658-672.
  17. McDonald KA, Shelley AJ, Colantonio S, Beecker J. Hair pull test: Evidence-based update and revision of guidelines. J Am Acad Dermatol. 2017 Mar;76(3):472-477.
  18. Mokhtari et al. The Frequency Distribution of Celiac Autoantibodies in Alopecia Areata. Int J Prev Med 2016 Sep 14;7:109.
  19. Naik and Farrukh. Association between alopecia areata and thyroid dysfunction. Postgraduate medicine. 2021, vol. 133, no. 8, 895-898.
  20. Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen: richtlijn Coeliakie en Dermatitis Herpetiformis; 2008.
  21. NHG-Standaard: schildklieraandoeningen; gepubliceerd juni 2013, geraadpleegd 08-07-2022.
  22. Patel D, Li P, Bauer AJ, Castelo-Soccio L. Screening Guidelines for Thyroid Function in Children With Alopecia Areata. JAMA Dermatol. 2017 Dec 1;153(12):1307-1310.
  23. Rudnicka L et al. (2012). Atlas of Trichoscopy (1e editie). Springer.
  24. Senna et al. Alopecia Areata Treatment Patterns, Healthcare Resource Utilization, and Comorbidities in the US Population Using Insurance Claims. Adv Ther (2021) 38:4646–4658.
  25. Shahidi-Dadras et al. Patients with alopecia areata show signs of insulin resistance. Archives of Dermatological Research (2019) 311:529-533.
  26. Shakoe et al. Sleep disturbance in alopecia areata: A cross?sectional study. Health Sci Rep. 2022;5:e576.
  27. Shellow, Edwards and Koo. Profile of alopecia areata: a questionnaire analysis of patient and family. Int J Dermatol, 31 (1992), pp. 186-189.
  28. Ting et al. Association between alopecia areata and retinal diseases: A nationwide population-based cohort study; J Am Acad Dermatol, 2021. Nov 1;S0190-9622(21)02735-3.
  29. Thompson JM, Li T, Park MK, Qureshi AA, Cho E. Estimated serum vitamin D status, vitamin D intake, and risk of incident alopecia areata among US women. Arch Dermatol Res. 2016 Nov;308(9):671-676.
  30. Tzur Bitan D, Berzin D, Kridin K, Cohen A. The association between alopecia areata and anxiety, depression, schizophrenia, and bipolar disorder: a population-based study. Arch Dermatol Res. 2022 Jul;314(5):463-468.
  31. Werth et al. Incidence of alopecia areata in lupus erythematosus. Arch Dermatol, 128 (1992), pp. 368-371.
  32. Yamei Gao et al. Evaluation of several immune and inflammatory indicators and their association with alopecia areata. J Cosmet Dermatol. 2021;00:1-7.
  33. Zhao et al. Serum 25 hydroxyvitamin D levels in alopecia areata, female pattern hair loss, and male androgenetic alopecia in a Chinese population. J Cosmet Dermatol 2020 Nov;19(11):3115-3121.
  34. Pinedo-Moraleda, F., Tristán-Martín, B., & Dradi, G. G. (2023). Alopecias: Practical Tips for the Management of Biopsies and Main Diagnostic Clues for General Pathologists and Dermatopathologists. Journal of clinical medicine, 12(15), 5004. https://doi.org/10.3390/jcm12155004
  35. Sibbald C. (2023). Alopecia Areata: An Updated Review for 2023. Journal of cutaneous medicine and surgery, 27(3), 241-259. https://doi.org/10.1177/12034754231168839
  36. Waśkiel-Burnat, A., Rakowska, A., Sikora, M., Olszewska, M., & Rudnicka, L. (2019). Trichoscopy of alopecia areata in children. A retrospective comparative analysis of 50 children and 50 adults. Pediatric dermatology, 36(5), 640-645. https://doi.org/10.1111/pde.13912

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 16-05-2024

Laatst geautoriseerd  : 16-05-2024

Geplande herbeoordeling  : 31-05-2026

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

 

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten
  • Huid Nederland
  • Nederlandse Associatie Physician Assistants
  • Alopecia Vereniging

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

 

Tabel Overzicht betrokken partijen ontwikkeling richtlijn Alopecia areata 2024

Overzicht betrokken partijen richtlijn Alopecia areata 2024

Zitting neming in werkgroep

Knelpunten analyse

Commentaarfase

Autorisatie

Opmerkingen

Wetenschappelijke verenigingen

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

X

X

X

X

 

Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)

 

X

X

X

 

Overige organisaties

 

 

 

 

 

Nederlandse Vereniging Huidtherapeuten (NVH)

X

X

X

X

 

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

 

 

X

X

 

Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA)

X

 

X

X

 

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

 

X

X

 

Patiëntenverenigingen

Alopecia Vereniging

X

 

X

X

 

Huid Nederland (HN)

 

X

X

X

 

Stakeholders

Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ)

 

 

X

 

 

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)

 

 

 

 

 

Zelfstandige klinieken Nederland (ZKN)

 

 

 

 

 

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

 

 

 

 

 

Zorginstituut Nederland (ZiN)

 

 

 

 

 

Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG)

 

 

X

 

 

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)

 

 

 

 

 

Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuis Apothekers (NVZA)

 

 

 

 

 

*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.

Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn.

 

Werkgroepleden – richtlijnontwikkeling 2024

Vereniging

Petra Dikrama (dermatoloog)

NVDV

Tristan van Dongen (dermatoloog)

NVDV

Alexander Lokin (dermatoloog)

NVDV

Marlies de graaf (dermatoloog)

NVDV

Patrick Kemperman (dermatoloog)

NVDV

Barbara Horvath (dermatoloog)

­­­NVDV

Marja Oldhoff (dermatoloog)

NVDV

Ilse Bakker (AIOS dermatologie)

NVDV

Bashar Razoki (AIOS dermatologie) – vanaf februari 2023

NVDV

Zana Brkic (internist)

NIV

Meike Jutten (physician assistant)

NAPA

Karlijn Sterkenburg (huidtherapeut)

NVH

Caroline Vos (patiëntvertegenwoordiger)

Alopecia Vereniging

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Carin Smit (arts-onderzoeker) – Januari 2023 t/m mei 2024

NVDV

Ayla de Waal (arts-onderzoeker) – April 2022 t/m december 2022

NVDV

Esther van Veen (arts-onderzoeker) – Mei 2021 t/m april 2022

NVDV

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u hieronder.

 

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.

 

Werkgroep-lid

Namens

Hoofdfunctie

Neven-functies

Persoonlijke financiële belangen,

Persoonlijke relaties,

Reputatie management

Extern gefinancierd onderzoek

Overige belangen

Getekend op

Acties

Petra Dikrama (voorzitter)

NVDV

Dermatoloog Erasmus MC Rotterdam (0,65 fte)

Onderwijs coördinator Erasmus MC Rotterdam (0,05 fte)

Dermatoloog Bodyclinic Amsterdam, (injectables) betaald

 

Geen, echter ik superviseer wel een haar-poli in het Erasmusmc en wordt wel eens gevraagd om te spreken voor de alopecia patientenvereniging (onbetaald)

Geen

Geen

21-08-2020

 

Marlies de Graaf

NVDV

Dermatoloog, met aandachtsgebied kinderen (kinderdermatoloog)

Universitair Medisch Centrum Utrecht

NVT

Geen

Ik neem deel aan onderzoek met JAK remmers bij de behandeling van constitutioneel

eczeem.

Geen

03-01-2022

 

Patrick Kemperman

NVDV

Dermatoloog Amsterdam UMC en Dijklander ziekenhuis

NVT

Geen

Geen

Geen

28-10-2021

 

Tristan van Dongen

NVDV

Arts in opleiding tot dermatoloog, Erasmus MC, Rotterdam

NVT

Geen

Geen

Geen

07-01-2022

 

Barbara Horvath

NVDV

Afdelingshoofd dermatologie, Universitair Medisch Centrum Groningen

Onbetaald: Medisch adviseur van Hidradenitis patiëntenvereniging en van Pemphigus pemfigoïd Netwerk Nederland, Associate Editor the British Journal of Dermatology, Board member ERN-SKIN, Member EADV taskforces on Autoimmune Blistering Diseases, Member EADV taskforces on Acne, Rosacea and Hidradenitis, Lid NVDV domeingroep inflammatoire dermatosen, lid NVDV commissie Dure geneesmiddelen

Alle fees betaald aan het UMCG:

On topics: Blaarziekten, hidradenitis, Acne

- Janssen-Cilag: advisory boards, educational grants, consultations, investigator initiative studies, multicenterstudies

- AbbVie: aDvisory boards, educational grants, consultations, investigator initiative studies, multicenter studies

- Novartis: Advisory boards, consultations, Multicenter studies, investigator initiative studies

- UCB Pharma: Advisory boards, consultations

- Leo Pharma: Consultations

- Solenne B.V.: Investigator Initiative Studies

- Celgene: Consultations, Investigator Initiative Studies

- Akari therapeutics: Consultations, investigator initiative studies

- Philips: consultation

- Regeneron: consultation

- Sanofi: consultation

NVT in verband met de inhoud van deze richtlijn

Geen

01-12-2021

 

Marja Oldhoff

NVDV

Dermatoloog, opleider UMCG

NVT

Geen

Geen

Geen

03-01-2022

 

Alexander Lokin

NVDV

AIOS dermatologie, Amsterdam UMC

Lid patiëntenvoorlichtingscommissie NVDV, Lid werkgroep Richtlijn Chronische Jeuk NVDV, onbetaald

Geen

Geen

Geen

30-11-2021

 

Zana Brkic

NIV

Internist-allergoloog/klinisch immunoloog Erasmus Medisch Centrum

NVT

Geen

Geen

Geen

03-12-2021

 

Caroline Vos

Alopecia Vereniging

Vertegenwoordiger patientvereniging.

In het dagelijks leven gynaecoloog in het ETZ.

Geen betaalde nevenwerkzaamheden behoudens gastlessen als gynaecoloog in bachelorcursus Seksuologie voor psychologen UvT.

Eerder meegeschreven aan de richtlijn vulvodynie en Medische leidraad zorg voor vrouwen en meisjes na VGV.

Actief in medische adviesraad bekkenbodem4all.

Diverse onderzoeksactiviteiten naar leefstijl bij baarmoederkanker en keuzehulpen bij verzakkingen

Persoonlijke relaties: als patiënt vanzelfsprekend zelf

Geen

Geen

11-01-2022

 

Meike Jutten

NAPA

Physician Assistent Maurits Kliniek

NVT

Geen

Geen

Geen

18-02-2022

 

Karlijn Sterkenburg

NVH

Beleidsmedewerker Onderzoek en Kwaliteit bij de Nederlandse Vereniging van Huidtherapeuten

Projectlid Eczeemvriendelijk Veenendaal

Geen

Geen

Geen

28-06-2022

 

Ilse Bakker

NVDV

AIOS Dermatologie UMCG

NVT

Geen

Geen

Geen

19-12-2022

 

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiëntvertegenwoordiger in de werkgroep en de opname van een stuk over samen beslissen in de algemene inleiding van de richtlijn. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Alopecia Vereniging en Huid Nederland.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er à beoordeling volgt.

 

Module

Uitkomst Raming

Toelichting

Diagnostiek

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. Het volledige implementatieplan is opgenomen in het bijlagedocument.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.

 

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NIV, NVK, NAPA, NVH en de Alopecia Vereniging. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in bijlage 4.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)

Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse-onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

 

 

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).

 

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie bijlage 10).

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar (zie ook tabel ‘Overzicht betrokken partijen ontwikkeling richtlijn Alopecia areata 2024’). De commentaren zijn  verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

 

Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]

 

Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Classificatie