Immunotherapie voor patiënten met allergische rhinoconjunctivitis (AR) met of zonder astma

Initiatief: NVvA Aantal modules: 21

Combinatie van diverse immunotherapieën bij AIT

Uitgangsvraag

Wat is het effect ten aanzien van (1) effectiviteit en (2) veiligheid van het gelijktijdig toepassen van twee SLIT therapieën of SLIT en SCIT therapie bij multi-gesensibiliseerde volwassenen en kinderen met allergische rhinitis met of zonder astma?

  1. Kunnen SLIT graspollen en huisstofmijt gecombineerd worden(SLIT en SLIT)?
  2. Kunnen SLIT en SCIT gecombineerd worden (SLIT en SCIT)?
  3. Kunnen 2 tot 3 allergenen SCIT gecombineerd worden (2 of 3 allergenen SCIT)?

Aanbeveling

Overweeg gelijktijdige toepassing van diverse vormen van immunotherapie (SCIT en SLIT, SCIT en SCIT, en SLIT en SLIT) bij een patiënt met meerdere inhalatieallergieën.

 

Waarborg hierbij voldoende expertise en de behandelvoorwaarden zoals gesteld in de module ‘Voorwaarden’ om poly- gesensibiliseerde patiënten correct te kunnen selecteren voor de juiste therapie en om het effect en eventuele bijwerkingen adequaat te kunnen monitoren bij het gelijktijdig toedienen van meerdere allergenen.

 

Maak gebruik van het aanbevolen algoritme voor het selecteren van patiënten die in aanmerking komen voor combinatietherapie.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

Er zijn voor deze vraag uitsluitend observationele studies zonder controlegroepen gevonden, welke vaak al langer geleden gepubliceerd zijn. Veel van de studies werken daarnaast met preparaten die niet beschikbaar zijn in Nederland en met heterogene eindpunten. Hierdoor is de kwaliteit van de body of evidence zeer laag.

 

Balans van gewenste en ongewenste effecten

Ook al is de kwaliteit van bewijs laag, in geen van de beschrijvende studies of reviews van literatuur worden ernstige bijwerkingen gemeld door het combineren van allergeen immunotherapie. Al deze studies samen beschrijven minimaal tweeduizend patiënten.

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid van de aanbeveling(en)

Allergeen immunotherapie duurt drie tot vijf jaar. Het geven van meerder injecties per polikliniekbezoek is voor de patiënt efficiënt en praktisch goed haalbaar. Ook het dagelijks innemen van een tablet onder de tong tezamen met frequente injecties in het ziekenhuis, óf het ‘s avonds en ’s morgens innemen van een tablet onder de tong is voor de patiënt haalbaar. Vanwege de jarenlange behandeling, vraagt het volhouden van het hele behandelprogramma wel discipline en therapietrouw van de patiënt. Qua effectiviteit is SLIT t.o.v. SCIT niet verschillend, waardoor juist daardoor de voorkeur van de patiënt ook een belangrijke rol kan spelen. Het behandelplan voor AIT moet daarom bij voorkeur worden opgesteld door toepassing van shared decision making.

 

Kosten en middelen

Kosteneffectiviteit is in de studies niet meegenomen.

Onderbouwing

Poly-gesensibiliseerde patiënten met meer dan één klinisch relevante inhalatieallergie en een indicatie voor behandeling met allergeen immunotherapie voor meer dan één allergeen zouden er baat bij hebben langdurige immunotherapieën te combineren; dit in het kader van tijdsbesparing, beperken van jarenlang doktersbezoek en het eerder bereiken van tolerantie.

 

Immunotherapie kan in principe tegelijkertijd voor verschillende allergenen op verschillende wijzen gegeven worden. Zowel de sublinguale als de subcutane route zijn opties voor behandeling bij zowel volwassenen alsook bij kinderen. Het is nu onduidelijk of de verschillende therapieën (SLIT en SCIT) te combineren zijn. Advisering ten aanzien van het tegelijk gebruiken van de twee sublinguale therapieën worden onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht of de sublinguale en de subcutane route tegelijk gegeven mogen worden.

Kwaliteit van bewijs: Zeer laag

1.2 A Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat combineren van 2 SLIT tabletten veilig en effectief is voor kinderen en volwassenen met AR.

 

Ref Shah Hosseini et al., 2015; Calderòn et al., 2012; Ciprandi et al., 2010 (a); Ciprandi et al, 2010 (b)

 

Kwaliteit van bewijs: zeer laag

1.2 B Er zijn voorzichtige aanwijzingen dat combineren van SLIT en SCIT veilig en effectief is voor kinderen en volwassenen met AR.

 

Ref Shah Hosseini et al., 2015; Demoly et al., 2016

 

Kwaliteit van bewijs: -

1.2 B Experts zijn van mening dat toepassing van SCIT met twee allergenen tegelijk veilig en effectief is voor kinderen en volwassenen met AR.

 

Ref Demoly et al., 2016

Shah-Hosseini et al (2) beschrijft in een open twee-jaar, prospectieve, multicenter studie hoe (n = 1408) patiënten behandeld worden met SLIT graspollen. In deze studie werden tevens (n = 434) kinderen geïncludeerd. Het merendeel (n = 962) van de patiënten waren multi-allergisch. Patiënten mochten tijdens de SLIT graspollenkuur ook SCIT voor een ander allergeen krijgen, of de SLIT graspollenkuur combineren met een ander SLIT preparaat of uitsluitend symptomatische medicatie innemen. De effectiviteit van de therapie van de SLIT graspollen werd beoordeeld na één jaar door middel van evalueren van rhinoconjunctivitisklachten met behulp van gevalideerde vragenlijsten (gecombineerde rhinoconjunctivitisscore). Er werd een reductie in rhinoconjunctivitis geobserveerd in 49.9% van de totale populatie (p < 0.001) en 90.9% van de patiënten rapporteerden een verbetering in gezondheidstoestand. Het effect van de SLIT was identiek in mono- en poly-gesensibiliseerde patiënten die enkel graspollen SLIT kregen. In de multi-allergische groep die ook andere allergeen immunotherapie kreeg was de verbetering 47.6% indien de therapie gecombineerd werd met SCIT, versus 54.8% indien er tevens een ander SLIT gegeven werd. Bijwerkingen werden gerapporteerd in 15.3% van deelnemers van de studie, voornamelijk lokaal en mild van aard. Aangezien er geen controle groep was en geen randomisatie plaatsvond zijn verdere conclusies uit deze studie niet te trekken.

 

In een artikel van Pascal Demoly et al uit 2016 (3) wordt een praktische leidraad beschreven door een panel van internationale experts op het gebied van allergeen immunotherapie. Ze presenteren een algoritme voor het managen van multi-allergische patiënten. Dit artikel is een review van alle eerder gepubliceerde data aangevuld met expert opinion. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen poly-sensibilisatie en multi-allergie. Immunotherapie (SLIT en SCIT) kan gecombineerd worden. Het is veilig en effectief om diverse allergenen simultaan te geven bij zowel kinderen als volwassenen. Daarnaast kunnen twee allergenen met SCIT of SLIT ook gecombineerd worden. Het geven van drie of meer allergenen tegelijkertijd wordt afgeraden.

 

De review van Calderon et al (4) beschrijft dat de meeste patiënten met allergische rhinoconjunctivitis poly-gesensibiliseerd zijn. Hij vergelijkt de Europese aanpak met de Amerikaanse behandeling van deze populatie. In Europa is het gangbaar het meeste klinisch relevante allergeen te behandelen als single allergen immunotherapie, in de Verenigde Staten worden veelal sensibilisaties mee behandeld. Dit maakt vergelijken in literatuur van de uitkomsten lastig. Alléén de SLIT, niet de SCIT-therapie wordt benoemd. SLIT met mono allergeen wordt hierin vergeleken met SLIT bestaande uit meerdere allergenen. Deze laatste preparaten zijn in Nederland niet beschikbaar. Tenslotte wordt in de review van Calderon (4) vermeld dat bij diverse studies waarbij verschillende allergenen toegediend worden met SCIT of met SLIT, er geen problemen met bijwerkingen en veiligheid beschreven zijn (1, 2, 8,9).

 

Een studie van Ciprandi et al (6) die het effect van immunotherapie evalueert bij 87 mono- versus poly-allergische volwassenen liet geen verschil zien in uitkomst tussen 59 patiënten (67.8 %) die behandeld werden met een enkel allergeen en 28 (32.2 %) patiënten die met twee allergenen behandeld werden. Het ging in dit geval om één versus twee SLIT tabletten. In deze studie werd geen placebo controle uitgevoerd. Beide groepen verbeterden aanzienlijk na twee jaar SLIT. Er was geen verschil in uitkomst (rhinitis, symptomen score of kwaliteit van leven vragenlijsten). In deze studie wordt geadviseerd multi-allergische patiënten met meerdere allergenen te behandelen.

Een publicatie uit 2010 van Ciprandi et al (7) laat het resultaat zien van één jaar behandeling met SLIT bij 51 poly-gesensibiliseerde kinderen met een gemiddelde leeftijd van 11.8 jaar. Deze kinderen hadden allergische rhinitis al dan niet gecombineerd met allergisch astma. Eén, twee of drie allergenen werden voorgeschreven aan respectievelijk 42, 4 en 3 kinderen. Er was sprake van significante reductie in oog-, nasale- en bronchiale klachten (p < 0.01) en een daling in medicatiegebruik bij alle kinderen. Het betrof een open studie zonder controlegroep. Er werden geen systemische bijwerkingen gemeld, enkel milde lokale bijwerkingen.

Een search werd gestart naar het combineren van allergeen immunotherapie, SCIT en SLIT bij zowel poly-gesensibiliseerde volwassenen als kinderen met als uitkomst: effectiviteit en veiligheid. Waarbij gekeken is naar effect op het klachtenpatroon en of medicatiegebruik van de patiënt en het al dan niet optreden van ongewenste bijwerkingen. De zoekopdracht werd uitgevoerd in Embase, Pubmed/ Medline Ovid. De volledige zoekstrategie wordt gerapporteerd in de zoekverantwoording.

 

Inclusie en exclusiecriteria

Type studies

  • Originele studies
  • Systematische review en meta-analysis met voldoende kwaliteit

Type patiënten

  • Poly-/multi-gesensibiliseerde volwassenen en kinderen met allergische rhinitis en immunotherapie.

Onderwerp

  • SLIT and SCIT combined, poly-allergy
  • Immunotherapy with single or multiple allergens
  • Safety and efficacy

Exclusie criteria

  • Originele studies met < 10 geïncludeerde patiënten
  • Artikelen gepubliceerd vóór 2008
  • Onderzoek buiten niet-westerse landen
  • Case reports
  • Brieven
  • Editorials
  • Publicaties met uitsluitend expert opinion

 

Er werden ondanks uitgebreide searches slechts twee artikelen gevonden welke na 2014 gepubliceerd waren. Daarom werden in tweede instantie ook eerder gepubliceerde studies meegenomen in de search en werden artikelen vanaf 2008 geïncludeerd. Deze leverde in totaal (n = 7) artikelen op. Van deze artikelen werden na full tekst beoordelen nog (n = 2) artikelen geëxcludeerd wegens gebruik van heterogene en verouderde data (n = 1) en ongelijke samples bij aanvang (n = 1).

  1. 1 - Nelson H. Multiallergen immunotherapy for allergic rhinitis and asthma. J Allergy Clin Immunol 2009;123:763–769. doi: 10.1016/j.jaci.2008.12.013.
  2. 2 - Shah-Hosseini K, Mioc K, Hadler M, Karagiannis E, Mösges R. Optimum treatment strategies for polyallergic patients – analysis of a large observational trial. Current medical research and opinion 2015 dec volume 31, issue 12.
  3. 3 - Demoly P, Passalacqua G, Pfaar O, Sastre J, Wahn U. Management of the polyallergic patiënt with allergy immunotherapy: a practice based approach. Allergy Asthma Clin Immunol 2016 Jan 11;12:2. doi: 10.1186/s13223-015-0109-6. eCollection 2016.
  4. 4 - Calderón M, Cox L, Casale T, Moingeon P, Demoly P. Multiple-allergen and single-allergen immunotherapy strategies in polysensitized patients: looking at the published evidence. J Allergy Clin Immunol 2012;129:929–934. doi: 10.1016/j.jaci.2011.11.019.
  5. 5 - Kim KW, Kim EA, Kwon BC, Kim ES, Song TW, Sohn MH et al. Comparison of allergic indices in monosensitized and polysensitized patients with childhood asthma. J Korean Med Sci, 21 2006;1012-1016.
  6. 6 - Ciprandi G, Incorvaia C, Puccinelli P, Scurati S, Masieri S, Frati F. The POLISMAIL lesson: sublingual immunotherapy may be prescribed also in polysensitized patients. Int J Immunopathol Pharmacol 2010;23:637–40. (a)
  7. 7 - Ciprandi G, Cadario GD, Gioacchino M, Gangemi S, Gasparini A, Isola S et al. Sublingual immunotherapy in children with allergic polysensitization. Allergy Asthma Proc 2010;31:227–31. (b)

Studie/ jaartal

Design

Doel studie

Aantal patiënten, inclusie criteria, follow-up en uitval

Interventie

Relevante uitkomstmaten

Resultaten

 

 

 

Bijwerkingen

 

 

Opmerkingen

Shah-Hosseini ’15

Observational trial met clinical opinion

Meting mono-, polyallergie vs. polysensibilisatie SLIT en SCIT

- N=1408 SLIT gras; 434 kinderen. N=962 mono- =poly-allergisch

- Inclusieperiode 2 jr; na huidpriktest (HPT) of sensibilisatieonderzoek

- Follow-up is 1 jr

- Uitval onbekend

SLIT

Effecten van AIT mono en poly-allergisch

 

Reductie rhinoconjunctivitisklachten identiek mono-vs. poly-allergisch

Wel beschreven;15,3% mild

Alleen controle- groep met symptomatische medicatie; geen randomisatie

Demoly ‘16

 

Narratieve review van eerdere literatuur naast studie-analyse op internationale praktische richtlijn aangevuld met expert opinie

 

Analyse veiligheid en effectiviteit van AIT bij poly-sensibilisatie en poly-allergie

 

-Twee studies: resp. N=2434 en N=87 patiënten (kinderen én volwassenen)

- Inclusie na (HPT) of sensibilisatieonderzoek

- Inclusieperiode 3 mnd.

- Follow-up 2 jr; geen uitval

 

SLIT en SCIT

 

Veiligheid en effectiviteit van mono- vs. polyimmunotherapie

 

SCIT en SLIT veilig simultaan te combineren; twee allergenen met SCIT of SLIT ook; reductie AR-klachten identiek

 

Mild lokaal in 10-13%

 

Negatief advies 3 of meer allergenen tegelijk

 

Calderon ‘12

Systematic review van a. 2 grote SLIT DBPC-trials (Malling ’09 en Emminger ’09); b. 1 grote SCIT studie DBPC (Frew ’09)

Analyse mono- vs. Poly sensibilisatie qua effectiviteit en veiligheid SLIT

- a. resp N=628 en N=568 alléén volwassenen

- Inclusie na HPT en sensibilisatieonderzoek

- Inclusieperiode 4 mnd.

- Follow up 1 jr

- Uitval resp N=69 en 72

b. N=410 volwassenen

- Inclusie idem

-Inclusieperiode 3 mnd

- Follow up 1 jr; geen uitval

SLIT en SCIT

Veiligheid en effectiviteit van mono- vs. polyimmunotherapie

a. Reductie klachten identiek bij SLIT mono- vs. polysensibilisatie; significant (P≤0.05) t.o.v. placebo; veiligheid idem bij beide subgroepen

b. Significante effectiviteit idem bij beide groepen; klachtenreductie t.o.v. placebo (P < .0001)

Mild lokaal in a. 9-13%

b. 9%

Gewenst 3 jr follow up tenminste. Overall lage Kwaliteit review, door mogelijk publicatiebias, inconsistentie en o inadequate beschrijving van allocation concealment in sommige geïncludeerde studies.

Ciprandi ’10

Clinical trial onder volwassenen met meerdere sensibilisaties

Analyse effect 2 twee allergenen vs. 1

N = 87 volwassenen met polysensibilisatie (gemiddeld 3.5 allergenen)

SLIT

Effectiviteit (klachten, QOL) en veiligheid (bijwerkingen

Reductie van de klachten bij beide groepen significant t.o.v. baseline. Geen significant verschil t.o.v. elkaar.

Enkele patiënten met milde lokale bijwerkingen, twee met gastro-entero. verschijnselen.

Niet placebo gecontroleerd.

Ciprandi ‘10

Clinical trial onder kinderen met meerdere sensibilisaties

Analyse effect SLIT met 1 of 2 allergenen op ernst en medicijngebruik

N = 51 kinderen, gemiddeld 11.8 jr (5.5-17.7)

 

SLIT

Effectiviteit (effect op klachten, ernst symptomen en medicijngebruik)

Significante verbetering van de klachten en medicijngebruik, significant minder ernstige klachten en astma.

Enkele milde lokale bijwerkingen, gastro-intestinale bijwerkingen, geen systemische reacties gemeld.

Niet placebo gecontroleerd.

 

Risk of bias Newcastle-Ottawa Scale (NOS)

 

Selection

Comparability

Exposure

Shah-Hosseini, 2015

⍟ ⍟ ⍟

 

⍟ ⍟

Ciprandi, 2010 (volw)

⍟ ⍟

 

 

Ciprandi, 2010 (kind)

⍟ ⍟

 

 

Voor Demoly, 2016 is geen risk of bias te bepalen aangezien dit een narratieve review betreft.

 

Risk of bias AMSTAR

Aan de hand van de AMSTAR blijkt een grote risk of bias aanwezig te zijn op de studie van Calderon, 2012, het is daarmee een low quality review. Dit heeft met name te maken met onvoldoende omschrijvingen van de allocatie in sommige studies, statistische heterogeniteit en verdenking van publicatiebias. De auteurs geven aan hierdoor te twijfelen aan de algehele kwaliteit van de review.

 

Grade uitkomstmaat: Veiligheid SCIT en/of SLIT mono vs. poly op AR klachten (in bijwerkingen

Quality assessment

Samenvatting

 

 

Quality

 

 

Importance

Aantal patiënten

Effect

 

Aantal studies

 

 

 

Design

 

 

Risk of bias

 

 

Inconsistency

 

Indirectness

 

Imprecision

 

Other considerations

Interventie (2 of meer allergenen)

 

Controle (1allerg)

 

Narratief

5

Observationeel, narratieve review, systematic review

Hoog, de twee studies van ciprandi bevatten recall bias en selectie van de patiëtnen is zeer minimaal omschreven (mogelijk selectiebias)

Duidelijke heterogeniteit in studie Calderon.

Geen indirect bewijs

 

Geen imprecisie

-

N = 1875

N = 2319

In alle studies bij polytherapie slechts milde lokale bijwerkingen (9% -15% van de patiënten) Geen systemische bijwerking gemeld.

Zeer laag

Hoog

 

Grade uitkomstmaat: Effectiviteit SCIT en/of SLIT mono vs. poly op AR klachten

Quality assessment

Samenvatting

 

 

Quality

 

 

Importance

Aantal patiënten

Effect

 

Aantal studies

 

 

 

Design

 

 

Risk of bias

 

 

Inconsistency

 

Indirectness

 

Imprecision

 

Other considerations

Interventie (2 of meer allergenen)

 

Controle (1allerg)

 

Narratief

5

Observationeel, narratieve review, systematic review

Hoog, de twee studies van ciprandi bevatten recall bias en selectie van de patiënten is zeer minimaal omschreven (mogelijk selectiebias)

Duidelijke heterogeniteit in studie Calderon.

Geen indirect bewijs

 

Geen imprecisie

-

N = 1875

N = 2319

In de studies is het effect van 1 vs. 2 (of meer) op AR klachten in verschillende schalen gemeten. Allen wijzen uit dat combineren van verschillende SCIT/SLIT behandelingen voldoende gunstig effect heeft op de klachten.

Zeer laag

Hoog

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 06-06-2021

Laatst geautoriseerd  : 06-06-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Allergologie en Klinische Immunologie of deze richtlijn of module nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Vereniging voor Allergologie en Klinische Immunologie is als houder van deze richtlijn(module) de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Allergologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Allergologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door Qualicura en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze multidisciplinaire richtlijn heeft als doel om landelijke uniformiteit te bereiken over de indicaties, contra-indicaties en dagelijkse praktijk van allergeen immunotherapie voor inhalatie allergenen in de tweede of derde lijn.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij tweede- of derdelijns zorg voor volwassenen en kinderen met of zonder astma die behandeld worden met allergeen immunotherapie voor inhalatie allergie van de bovenste luchtwegen. Dit zijn bijvoorbeeld internist-allergologen, kinderartsen, KNO-artsen, longartsen en dermatologen. Voor de eerste lijn wordt verwezen naar de NHG-Standaard ‘Allergische en niet-allergische rhinitis’. Daarnaast is deze richtlijn ook van grote waarde voor de patiënten, in deze richtlijn vertegenwoordigd door de Vereniging van Allergie Patiënten (VAP).

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met allergie van de bovenste en onderste luchtwegen.

 

De werkgroep leden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep

  • Dr. J.A. (Joost) Aalberse, huisarts, Huisartsenpraktijk Postjesweg, Amsterdam, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Prof. dr. R. (Roy) Gerth van Wijk, allergoloog, Erasmus MC, Rotterdam, Nederlandse Vereniging voor Allergologie en Klinische Immunologie
  • Dr. H. (Hans) de Groot, allergoloog, Reinier de Graaf Groep, Delft, Nederlandse Vereniging voor Allergologie en Klinische Immunologie en Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Voorzitter van deze richtlijncommissie
  • Dr. Ir. J. (Jasper) Kappen, longarts, Franciscus Gasthuis & Vlietland, Rotterdam, Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Dr. A.C. (Andre) Knulst, dermatoloog, UMC Utrecht, Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Dr. E.H.G. (Ed) van Leer, kinderarts-allergoloog, Groene Hart Ziekenhuis, Gouda, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Mevr. C.L. (Christine) Segboer, KNO arts, Westfries Gasthuis, Hoorn, Nederlandse Vereniging van Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde in het Hoofd-Halsgebied (NVKNO)
  • Dhr. G.H.P.R. (Gordon) Slabbers, kinderarts, Bernhoven, Uden, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Mevr. M.B. (Marike) Stadermann, kinderarts-allergoloog, Diakonessenhuis, Utrecht, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Dr. A.O.J. (Anders) van Thuijl, kinderarts-allergoloog, Spaarne Gasthuis, Hoofddorp, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Mevr. Y. (Yola) de Vries, Secretaris bij de Vereniging van Allergie Patiënten (VAP), Wijk aan Zee, Vereniging van Allergie Patiënten

 

Met ondersteuning van

  • Dr. L.F.J. (Lydia) Welling – van Overveld, adviseur, Qualicura, Breda
  • W.F.E.J (Willemijn) Irvine, MSc, adviseur, Qualicura, Breda

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (KiMS ), een overzicht vindt u hieronder:

 

De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij Qualicura.

Werkgroep lid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Aalberse

Huisarts Huisartsenpraktijk Postjesweg Amsterdam

NHG werkgroep, ZZP werkzaam tegen betaling en arts allergoloog bij DC klinieken. Maar sinds uitbreiding werkzaamheden als huisarts sinds 2018 niet meer daar gewerkt.

Geen

Geen

Gerth van Wijk

Hoogleraar en sectiehoofd Allergologie , afdeling Interne geneeskunde, Erasmus MC Rotterdam

President UEMS Section&Board Allergology, onbetaald

Chair Specialty Committee EAACI, onbetaald

Adviseurschap (betaald) voor ALK-Abello tot 2018.

 

Geen, omdat het adviseurschap niet heeft overlapt met deelname aan de richtlijnwerkgroep Daarnaast betrof het geen adviseurschap in een adviesraad, maar advies over de opzet van symposia.

De Groot

Allergoloog

Reinier de Graaf Groep

Delft

Jaarlijkse organisatie en geven van een masterclass voor KNO-artsen, deels gefinancierd door ALK Abello en MEDA

Deelname aan de RELIEF studie, een postmarketing onderzoek met de huisstofmijt tablet (Sublinguale immunotherapie), gefinancierd door ALK Abello

Geen, in de richtlijn wordt niet ingegaan op WELK product kan worden aanbevolen.

Kappen

Longarts Franciscus

Honorary Staff Member lmmunotollerance group Imperial college Londen (onbetaald) Lid: EAACI Task Force Biomarkers in Immunotherapie (onbetaald)

Lid: Commissie kwaliteit NVALT (onbetaald)

Lid: Sectie Astma NVALT (onbetaald)

2017 (eenmalig): ALK adviesraad biomarkers in immunotherapie

Geen actie. Lid adviesraad is twee jaar geleden gestopt.

Segboer

KNO-arts

Geen

Geen

Geen

Knulst

Dermatoloog, UMC Utrecht

Consultancy voor ALK, Novartis, DBV, betaald aan werkgever: UMC Utrecht

Consultancy voor ALK: betaald aan werkgever (UMCU). Research grants: TNO, FARRP, EC (SAFE, CREATE, Europrevall), ALK, Thermofisher, Dutch food safety authority, Nutricia/Danone, STW, DBV technologies, Novartis, EUROIMMUN

Geen actie omdat alle betaalde werkzaamheden zijn rechtstreeks uitbetaald aan de werkgever en er dus geen sprake is van persoonlijk gewin van deze betaling.

Van Leer

Kinderarts allergoloog

Lid hoofdredactie Ned Tijdschrift Allergie, Astma en Immunologie (onbetaald)

Geen

Geen

Slabbers

Kinderarts

Geen

Geen

Geen

Stadermann

Kinderallegoloog

Geen

Geen

Geen

Thuijl

Kinderarts fellow Allergologie & Kinderarts

Geen

Geen

Geen

De Vries

Secretaris bij de Vereniging van Allergie Patiënten

Secretaris; is vrijwilligerswerk; onbetaald.

Geen

Geen

Welling

Adviseur Qualicura

Geen

Geen

Geen

Irvine

Adviseur Qualicura

Geen

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiënten perspectief door een afgevaardigde van de Vereniging van Allergie Patiënten (VAP) in de werkgroep. De VAP heeft input gegeven tijdens de knelpuntenanalyses en op de teksten, waaronder de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de VAP.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft besloten geen indicatoren te ontwikkelen bij de huidige richtlijn, omdat geconstateerd is dat op basis van de uitgangsvragen nog onvoldoende vastgesteld kan worden of er een adequate set indicatoren ontwikkeld kan worden. In dat kader zal de ontwikkeling van indicatoren later plaatsvinden, echter niet binnen dit project.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpunteninventarisatie

In de eerste bijeenkomsten van de ontwikkelfase zijn knelpunten geïnventariseerd aan de hand van de volgende vraag: Wat zijn mogelijke knelpunten vanuit uw eigen vakgebied ten aanzien van allergeen immunotherapie voor inhalatie allergenen voor de bovenste luchtwegen met of zonder astma? Het gaat om vooral praktische knelpunten die naar de mening van de werkgroep leden niet voldoende aan bod zijn gekomen in de onder benoemde EAACI richtlijn uit 2017. Omdat EAACI als vertrekpunt voor de richtlijn is genomen is er niet gekozen voor een invitational conference. Om de richtlijn zoveel als mogelijk toe te spitsen op de situatie in de Nederlandse gezondheidszorg is op de aanvullende knelpunten zoals geformuleerd door de werkgroep wel een schriftelijke reactie en aanvullende inventarisatie van knelpunten gevraagd van Nederlandse stakeholders. Tevens werd gekeken of na het verschijnen van de EAACI richtlijn er nog nieuwe relevante publicaties geweest zijn.

 

Vertaling EAACI

De relevante modules (inclusief tabellen, bijlagen en referentielijst) uit de Allergen Immunotherapy Guidelines, EAACI, 2017 zijn vertaald door de voorzitter van de richtlijnwerkgroep. De teksten in de beantwoording van de uitgangsvragen 1.1, 1.7, 1.8, 1.9 en 1.10 zijn afkomstig uit de betreffende hoofdstukken van de EAACI-richtlijn. Gezien het omzetten van de conclusies uit de EAACI naar GRADE als zeer tijdrovend is beschouwd, is de weging van de conclusies uit de EAACI intact gelaten. De auteurs van de EAACI hebben gebruik gemaakt van een methode voor evidence based richtijn ontwikkelen en hebben daarbij de bewijskracht gewogen volgens het Oxford model voor levels of Evidence. De conclusies die zijn overgenomen uit de EAACI wijken daarom af van de formulering en weging zoals gebruikelijk volgens het GRADE model. Waar literatuursamenvatting en conclusies zijn vertaald uit de EAACI is getracht dit duidelijk aangegeven middels een aangepaste lay-out en verwijzing naar EAACI in de paragraaf titel.

 

De EAACI richtlijn is beoordeeld aan de hand van een checklist. Deze checklist is afkomstig uit een rapport van de NVU en NVALT, in samenwerking met de Federatie Medisch Specialisten en ondersteund door het Kennisinstituut (Adviesrapport Adapteren van internationale richtlijnen naar Nederlandse praktijk, 2016).

 

Domein I - Onafhankelijkheid van de internationale richtlijn

De werkgroep heeft vastgesteld dat de internationale richtlijn op een zo onafhankelijk mogelijke wijze is opgesteld. De belangenverklaringen van de werkgroep leden (taskforce members) die betrokken zijn geweest bij het opstellen van de internationale richtlijn zijn vastgelegd en inzichtelijk gemaakt. Daarnaast verklaren de auteurs :“This Guideline was funded and supported by EAACI. The funder did not have any influence on the guideline production process, on its contents or on the decision to publish. Taskforce members’ conflicts of interest were declared at the start of the process and taken into account by the taskforce chairs as recommendations were formulated. Final decisions about strength of evidence for recommendations were checked by the methodologists who had no conflict of interests in this area.”

 

Domein II - Methodologische kwaliteit

De EAACI Richtlijn is opgesteld volgens de methode ‘evidence based richtlijn ontwikkeling’ (EBRO). Hierdoor is deze niet rechtstreeks over te nemen in aanbevelingen volgens de in Nederland gebruikelijke GRADE methodiek. De EBRO methodiek is in de EAACI echter wel degelijk neergezet. Op basis van onderstaande methodologische aspecten heeft de werkgroep voldoende vertrouwen in de kwaliteit van de internationale richtlijn.


De internationale richtlijn is in 2017 door de European Academy of Allergy and Clinical Immunology (EAACI) vastgesteld. Er zijn systematische methoden gebruikt en de zoekverantwoording is beschikbaar voor het zoeken naar wetenschappelijk bewijsmateriaal. Er is een kwalitatief goede zoekstrategie uitgevoerd, doordat de zoekvraag helder is geformuleerd, er in relevante databases is gezocht, er relevante zoektermen zijn gebruikt, er in Medline (zowel met als zonder MeSH-terms) is gezocht en de referentielijsten van geselecteerde artikelen zijn gecheckt. Alle studies in de periode 1990 tot en met 2015 zijn meegenomen in de zoekstrategie. Het patiënten perspectief is geborgd door zitting name van patiëntvertegenwoordigers in de task force.

 

De methodologische kwaliteit van de criteria voor het selecteren van het wetenschappelijk bewijsmateriaal was adequaat, doordat er duidelijke selectiecriteria zijn gehanteerd om studies te includeren. Daarnaast zijn de aantallen van gevonden studies, gelezen abstracts en gelezen volledige artikelen gerapporteerd. Ook is er een verantwoording gegeven over de geëxcludeerde artikelen die volledig zijn gelezen. Daarnaast zijn sterke punten en beperkingen van de bewijskracht van de gebruikte studies en de gebruikte methode om tot aanbevelingen te komen helder omschreven.

 

Naast de EAACI is ook Global Initiative for Astma Report (GINA, 2020) meegenomen in de analyse. De werkgroep heeft de methodologie van de GINA bestudeerd en heeft mede door onderstaande punten vertrouwen in de methodologische kwaliteit van dit rapport.

 

Het geraadpleegde GINA report is eveneens geen GRADE richtlijn maar maakt gebruik van de EBRO methodiek. De kwaliteit van bewijs is hierin geschaald naar de criteria van the National Heart, Lung and Blood Institute. Deze methode is consequent en degelijk toegepast. Daarnaast zijn er uitputtende systematische zoekmethoden gebruikt die is opgesteld door het GINA science committee. Explicite in- en exclusie criteria zijn bekend gemaakt en de aantallen gelezen, gescreende en geïncludeerde artikelen zijn inzichtelijk. In het GINA report wordt de methode van analyse en tot stand komen van aanbevelingen helder omschreven.

 

Het GINA report is zeer compleet doordat het tweemaal per jaar up to date wordt gemaakt. Op de GINA website is een track-changes document te vinden waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat de precieze wijzigingen van de meest recente GINA zijn ten opzichte van de vorige versie. Een committee van professionals beoordeelt dan gezamenlijk alle nieuwe literatuur. Op basis van deze gezamenlijke analyse wordt relevante nieuwe literatuur opgenomen in de nieuwe versie van het rapport. Commissieleden met mogelijke belangenconflicten worden uitgesloten van deelname aan (bepaalde onderdelen van) deze analyse, wat het risico op bias verlaagt.

 

Domein III - Projectomvang, toetsing raamwerk en plan van aanpak

Naar het oordeel van de werkgroep leidt het adapteren van de internationale richtlijn tot een kosten- en/of tijdsbesparing ten opzichte van het starten van een regulier traject.

 

De aanbevelingen in de internationale richtlijn sluiten voldoende aan op de Nederlandse praktijk. Er is een compleet ogend raamwerk beschikbaar van de internationale richtlijn en in de internationale richtlijn is tevens een hoofdstuk opgenomen inzake implementatie en organisatie van zorg. De implementatie alsmede de organisatie van zorg toepasbaar maken naar de Nederlandse context is onderwerp van deze richtlijnontwikkeling.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. De concept uitgangsvragen zijn vergeleken met de Allergen Immunotherapy Guidelines, EAACI, 2017 en verdeeld over de werkgroepleden. Elk koppel werkgroepleden kreeg één tot vier uitgangsvragen. De voorzitter van de werkgroep heeft alle uitgangsvragen gerelateerd aan de EAACI guidelines op zich genomen.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Door alle werkgroepleden werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen een search gedaan. Deze search per uitgangsvraag is tussen de koppels vergeleken om eventuele discrepanties te analyseren.

 

In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvragen te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. Voor een aantal uitgangsvragen is geen systematische literatuursearch uitgevoerd omdat de recente EAACI richtlijn 2017 of het GINA 2020 report directe aansluiting boden op de uitgangsvraag.. Voor de gebruikte databases, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria voor de modules overgenomen uit de EAACI, wordt verwezen naar de originele EAACI richtlijn. De gebruikte EAACI richtlijn is gepubliceerd in 2017. Voor uitgangsvraag 1.7 is daarom een nieuwe search gedaan om te achterhalen of relevante literatuur nog mist. Uitgangsvraag 3.2 is zodanig context gebonden dat dit uitsluitend gebaseerd is op expert opinion. Onderstaande tabel maakt inzichtelijk voor welke uitgangsvragen een systematische search is uitgevoerd of gebruik is gemaakt van de EAACI of GINA.

 

 

EAACI

GINA

Literatuur search

Uitgangsvraag

1.1

x

 

 

1.2

 

 

x

1.3

 

 

x

1.4

 

 

x

1.5

 

 

x

1.6

 

 

x

1.7

x

 

x

1.8

x

 

 

1.9

x

 

 

1.10

x

 

 

2.1

x

x

x

2.2

 

x

x

2.3

x

 

x

3.1

x

 

 

3.2

Expert opinion

3.3

x

 

 

3.4

x

 

 

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (Risk of Bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • Er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • Het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk*

  • Er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • Het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • Er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • Er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • Er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • De literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaalt dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirect bewijs, imprecisie en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij één van de cruciale uitkomstmaten. Conclusies uit niet-vergelijkende studies konden niet worden beoordeeld met GRADE en hebben daarom het kenmerk: ‘Kwaliteit van bewijs’.

Bij de uitgangsvragen gebaseerd op de EAACI richtlijn, is gekozen om de tabellen direct over te nemen. Die tabellen bevatten echter aanbevelingen met een level of evidence van zowel de conclusie als de aanbeveling. Er zijn geen aparte tabellen met conclusies en aanbevelingen gemaakt om fouten en verwarring te voorkomen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk om mee te wegen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patiënt values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

Hierbij zijn ook per uitgangsvraag gedefinieerd welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, de belangrijkste overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. Voor de aanbevelingen vanuit de EAACI hoofdstukken, heeft de EAACI task force de sterkte van aanbeveling bepaald. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die rand voorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Voorwaarden’.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de bijlage Kennislacunes beschreven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Allergie immunotherapie en astma