ADHD bij kinderen

Initiatief: NVvP Aantal modules: 14

Screenen op ADHD bij kinderen

Uitgangsvraag

Welke vragenlijst is geschikt voor screening op ADHD (triage) bij kinderen en jongeren met gedragsproblemen en verdenking op ADHD in de eerste lijn?

Aanbeveling

Wanneer een screeningsinstrument gebruikt wordt bij kinderen en jongeren met gedragsproblemen en verdenking op ADHD moet de interpretatie van een (positieve of negatieve) testuitslag goed met de ouders besproken worden. Een score op een screeningsinstrument alléén is onvoldoende reden om een diagnostisch traject in gang te zetten. Diagnostiek naar ADHD is pas geïndiceerd als ook andere signalen, zoals belemmeringen in het functioneren op school, in het gezin, of in sociaal opzicht, duidelijk aanleiding geven tot zorgen.

 

De werkgroep beveelt aan om onderzoek uit te voeren naar de implementatie van het algoritme waarmee de scores van verschillende informanten op de SDQ gecombineerd kunnen worden in de Nederlandse zorgpraktijk.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

Van een aantal veelgebruikte vragenlijsten in de jeugdgezondheidszorg (ADHD vragenlijst (AVL), gedragsvragenlijst voor kleuters (GvK)) zijn geen gegevens gevonden over de diagnostische sensitiviteit en specificiteit. De AVL en de GVK zijn echter wel door De Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) beoordeeld. De AVL is als goed betrouwbaar en voldoende valide beoordeeld (JCI http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Instrumenten/Zoek-een- instrument/ADHD-vragenlijst-(AVL). Van de GvK is de betrouwbaarheid als voldoende beoordeeld met de kanttekening dat de betrouwbaarheid van de schalen Hyperactiviteit en ODD/CD (met de ouder als informant) onvoldoende zijn. De criteriumvaliditeit is onvoldoende wegens gebrek aan onderzoek (2008).

In geval van screening is het belangrijk dat een instrument sensitief is, dat wil zeggen in staat is alle kinderen en jongeren met mogelijk ADHD eruit te filteren en geen kinderen te missen. Bij vervolgonderzoek kan dan worden nagegaan of bij kinderen en jongeren bij wie door middel van een screeningsinstrument (mogelijk) ADHD werd geïdentificeerd, daadwerkelijk sprake is van ADHD. Daartoe kan dan een diagnostisch instrument met een hoge specificiteit worden gebruikt (zie module vragenlijsten bij diagnostiek).

De sensitiviteit van de CBCL, SDQ en ADHD rating scale zijn matig. Een uitzondering is de SDQ, mits gebruik gemaakt wordt van een algoritme voor het identificeren van kinderen en jongeren met ‘mogelijk ADHD’ of ‘waarschijnlijk ADHD’. Hiertoe worden de gegevens uit vragenlijsten voor ouders, leerkrachten en het kind zelf gecombineerd tot een score die een goede sensitiviteit lijkt te hebben om kinderen met mogelijk ADHD te identificeren. De afzonderlijke SDQ vragenlijsten voor alleen ouders of alleen leerkrachten scoren matig.

Kortom, bij het gebruiken van de SDQ als screeningsinstrument voor het identificeren van kinderen en jongeren met mogelijk ADHD is het belangrijk dat informatie uit meerdere bronnen wordt gebruikt. Naast de versie voor het kind moet dus ook de leerkracht- en de ouderversie van de SDQ worden ingezet en dienen de scores gecombineerd te worden. Het algoritme voor het combineren van de scores wordt echter nog niet toegepast in Nederland. De werkgroep vindt het wenselijk om nader te onderzoeken hoe dit algoritme voor de praktijk in Nederland bruikbaar kan worden gemaakt en geïmplementeerd.

 

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

De kans op een vals-positieve uitslag op een screeningsinstrument is relatief groot. Daarom is het van belang de interpretatie van een positieve testuitslag goed met de ouders te bespreken en pas te laten volgen door nadere diagnostiek als ook andere signalen, zoals belemmeringen in het functioneren op school, in het gezin, of in sociaal opzicht, duidelijk aanleiding geven tot zorgen.

 

Professioneel perspectief

De screeningsinstrumenten die momenteel gebruikt worden in de Nederlandse praktijk zijn te weinig sensitief om een doorslaggevende rol te hebben als het gaat om vermoedens van ADHD en een eventuele verwijzing voor diagnostiek. De bij de screening betrokken professionals moeten daarom bevoegd en bekwaam zijn ook andere informatiebronnen (zoals informatie van de ouders en de school) te gebruiken om tot een oordeel te komen of diagnostiek naar ADHD geïndiceerd is. De professional die een screening uitvoert moet getraind zijn in het gebruik en de interpretatie van screeningsinstrumenten en op de hoogte zijn van de (meestal gebrekkige) sensitiviteit en specificiteit. Bovendien moet de professional in staat zijn de beperkte waarde van de instrumenten goed aan ouders en andere betrokkenen uit te leggen.

 

Patiëntenperspectief

De kans op een vals-positieve uitslag op een screeningsinstrument is relatief groot en kan daardoor aanleiding geven tot onnodige en ongewenste ongerustheid. Het is van belang dit goed te bespreken met de ouders, evenals de voor- en nadelen van een doorverwijzing voor nadere diagnostiek.

 

Middelenbeslag

Het afnemen en interpreteren van deze vragenlijsten vraagt veel tijd van medewerkers in de Jeugdgezondheidszorg en in de huisartsenpraktijk. Ook moet tijd worden geïnvesteerd in scholing van een juiste afname en interpretatie en in de samenwerking van JGZ en huisartsenzorg. Hier staat tegenover dat juist door een goede samenwerking tijd wordt uitgespaard, door o.a. (test)informatie en hulpaanbod te delen.

De werkgroep verwacht dat door de inzet van een sensitief screeningsinstrument de onderdiagnostiek vermindert, waardoor kinderen en jongeren met ADHD beter kunnen worden begeleid in hun ontwikkeling en mogelijk minder maatschappelijke problematiek ondervinden dan wel veroorzaken. De voorzichtige verwachting is dat hierdoor minder zorgkosten en maatschappelijke kosten zullen optreden.

Om de SDQ te kunnen gebruiken, moet de vragenlijst worden aangeschaft en tijd worden ingeruimd voor het invullen en verwerken van de scores. Tevens kan het gebruik van de vragenlijst leiden tot nadere diagnostiek en ook dat brengt extra kosten met zich mee. In het kader van screening hebben instrumenten met een hoge sensitiviteit de voorkeur. De SDQ is mogelijk sensitief, echter niet erg specifiek. De lage specificiteit van de SDQ kan leiden tot (onnodig) veel doorverwijzingen voor nadere diagnostiek en dit zou het kostenbeslag extra verhogen.

 

Organisatie van zorg

De SDQ is een vragenlijst die momenteel op grote schaal wordt gebruikt bij de screening van kinderen in de jeugdgezondheidszorg. De vragenlijst bevat vragen met betrekking tot meerdere psychische problemen en is dus breder dan ADHD alleen. Kinderen worden in Nederland op een aantal vaste momenten gescreend, namelijk in de kleutergroep, in groep 7 en op vaste momenten (o.a. in de 2e klas) in het middelbaar onderwijs.

Onderbouwing

Vroege herkenning van ADHD symptomen bij kinderen en jongeren is van belang zodat ouders en leerkrachten in een vroeg stadium handvatten kunnen krijgen om hen te begeleiden.

Signalen van problematisch druk gedrag of verminderde aandacht kunnen worden opgemerkt door de jeugdige zelf, de ouders, een leerkracht, de huisarts, of een andere professional die met een kind of jeugdige te maken heeft.

Ook kunnen problemen worden gesignaleerd tijdens het periodieke gezondheidsonderzoek van de jeugdgezondheidszorg, bijvoorbeeld naar aanleiding van een score op een screeningsinstrument

   Laag

CBCL

De diagnostische testeigenschappen (sensitiviteit 0.76, 95%BI 0.68-0.83) en specificiteit 0.79, 95%BI  0.66-0.88) van de Child Behavior Checklist (CBCL) lijken matig voor het screenen op ADHD bij kinderen met aandachts- en concentratieproblematiek en/of hyperactiviteit of impulsiviteit.

 

Bron Chang 2016

 

 Laag

SDQ

De diagnostische testeigenschappen van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) lijken matig tot redelijk voor screenen op ADHD bij kinderen met symptomen passend bij ADHD. Wanneer een algoritme wordt gebruikt waarin de resultaten van de vragenlijsten voor ouders, kinderen en leerkrachten worden gecombineerd, lijkt de SDQ een hoge sensitiviteit te hebben om kinderen met mogelijk ADHD te identificeren.

 

Bronnen Goodman 2001, He 2013, Silva 2015, Ullebo 2011, Brondo 2011,

Carballo 201

 

Laag

ADHD rating scale

De diagnostische testeigenschappen van de ADHD rating scale (ouderversie sensitiviteit 0.71-0.78, specificiteit 0.70-0.73; docentversie   sensitiviteit 0.61-0.66, specificiteit 0.29-0.35) lijken matig tot slecht voor het screenen op ADHD bij kinderen met symptomen passend bij ADHD.

 

Bron Parker 2014

 

 

Er zijn geen studies gevonden waarin de diagnostische eigenschappen van de ADHD vragenlijst (AVL) zijn onderzocht.

In de meta-analyse van Chang (2016) zijn studies naar de diagnostische waarde van de Child Behavior Checklist - Attention Problem (CBCL-AP) en de Conners Rating Scale – Revised (CRS-R) geïncludeerd. 14 studies naar de CBCL en 11 studies naar de CRS werden geïncludeerd en gepooled in de meta-analyse. M.b.t. de CBCL zijn de studies opgesplitst in twee groepen, bestaande uit 8 studies met voornamelijk een klinische populatie en 7 studies met een niet-klinische populatie. De studies m.b.t. de CRS hadden voor een groot deel betrekking op klinische of gecombineerde populaties. De gegevens van de niet-klinische populatie worden in deze module besproken. De resultaten met betrekking tot de klinische situatie staan in Module diagnostiek. Zeven studies naar de diagnostische waarde van CBCL in niet-klinisch populatie werden geïncludeerd. De gehanteerde afkapwaarde varieerde van AT>55 tot AT>65. Gemiddelde leeftijd van de kinderen in de studies varieerde tussen 7,5 en 14 jaar. Het percentage meisjes varieerde van 16 tot 51%.

In aanvulling op de meta-analyse van Chang (2016) zijn twee studies geïncludeerd naar de CBCL. Aebi (2010) beschrijft een cross-sectionele studie naar de diagnostische waarde van een deel van de CBCL vragenlijst bij 392 kinderen van 6-17 jaar. Met behulp van regressieanalyse is nagegaan welke onderdelen van de CBCL problemenschaal voorspellend waren voor de aanwezigheid van ADHD in 1. een niet klinische setting en 2. een klinische setting. Vervolgens is de diagnostische waarde van de best voorspellende onderdelen onderzocht door de resultaten af te zetten tegen de uitkomsten van een diagnostisch interview.

Park (2014) beschrijft de resultaten van een prospectieve studie bij een groep kinderen die werden voorgeselecteerd door de ADHD rating scale-IV en boven >90th percentiel scoorden. Vervolgens werd de ouders gevraagd de CBCL, ARPS en DISC-IV in te vullen tijdens een interview. De resultaten van de CBCL werden afgezet tegen de uitkomsten volgens de DISC-IV. De resultaten zijn apart weergegeven voor 3 cohorten, eerstejaars studenten in 2010, eerstejaars studenten in 2011 en vierdejaars studenten in 2011.

In aanvulling op de studies in de meta-analyse (Chang 2016) is één individuele studie geïncludeerd waarin de Conners rating scale is toegepast (Charach 2009) Charach beschrijft de resultaten van een studie bij 1083 kinderen van 6-12 jaar bij wie de uitkomsten van de CTRS-R zijn vergeleken met de TTI-IV, een semi-gestructureerd interview met de leerkracht.

Elf studies zijn geïncludeerd waarin de diagnostische waarde van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is onderzocht. Goodman (2001) beschrijft de resultaten van de SDQ in vergelijking met de DAWBA bij 10,438 kinderen uit steekproef uit de algemene bevolking. Hierbij zijn zowel de vragenlijsten voor de ouders als voor leerkrachten gebruikt. Brondo (2011) beschrijft de resultaten van een studie bij 286 kinderen 5-18 jaar, verwezen naar de polikliniek van een kinder- en jeugd geestelijke gezondheidsdienst door huisarts of “welfare authorities”. De uitkomsten de SDQ, berekend volgens het algoritme zoals oorspronkelijk voorgesteld door Goodman (2000) voor waarschijnlijk ADHD en mogelijke ADHD. De uitkomsten van de SDQ vragenlijst zijn afgezet tegen de bevindingen van vier ervaren clinici die onafhankelijk de kinderen beoordeelden m.b.t. de DAWBA. Hierbij werd alleen gebruik gemaakt van informatie uitgereikt door ouders en leraren en werden de kinderen niet door de beoordelend artsen gezien. Zwirs (2008) onderzocht de SDQ in een populatie van 6.270 schoolkinderen van vier veelvoorkomende etnische groepen in Nederland. De resultaten van de SDQ zijn vergeleken met de uitkomsten van interviews met ouders (DISC-P) en vragenlijsten ingevuld door de leerkracht. Tot slot is een semi-gestructureerd interview gehouden met kinderen en adolescenten (SCICA). In de studie van Vogels (2011) zijn de resultaten van de SDQ vragenlijst vergeleken met de resultaten van de YSR (youth self report) en de CBCL vragenlijst in een groep van 630 kinderen die werden gezien op het consultatiebureau. In de studie van Ullebo (2011) is in een longitudinale studie de psychische gezondheid van kinderen onderzocht. Voor de studie werden vragenlijsten verstuurd via scholen naar leerkrachten en ouders van kinderen in de leeftijd van 7-9 jaar. Uiteindelijk werden 6.233 kinderen geïncludeerd. De uitkomsten van de SDQ vragenlijsten ingevuld door de ouders of de leerkrachten zijn vergeleken met vragen met betrekking tot ADHD van de SNAP-IV die onderdeel was van de vragenlijst voor ouders en leerkrachten. In deze studie zijn zowel de uitkomsten van het originele algoritme gebaseerd op de Britse normen als e uitkomsten van een aangepast predictief algoritme (afkappunt afgeleid van ROC curve) gehanteerd. He (2013) beschrijft de resultaten van een landelijk cross-sectioneel onderzoek bij 6.483 adolescenten in de leeftijd van 13-18 jaar. De ouders ontvingen een vragenlijst per post waarin onder andere werd gevraagd naar lichamelijke en psychische gezondheid. De SDQ was onderdeel van de vragenlijst. De ouders gaven ook DSM-IV diagnostische informatie. De adolescenten weden face-to-face geïnterviewd. In de studie van Carballo (2014) is de SDQ toegepast in een groep van 523 kinderen 3-17 jaar die waren verwezen naar een afdeling voor geestelijke gezondheid in een ziekenhuis. De resultaten van de SDQ ingevuld door ouders zijn vergeleken met de uitkomsten van de ADHD rating scale (ADHD-RS IV). In de studie van Johnson (2014) worden de resultaten van de SDQ bij een groep van 219 kinderen met extreem vroeggeboorte in het verleden onderzocht. In de studie van Silva (2015) is bij 120 kinderen (6-12 jaar) de SDQ vergeleken met de uitkomsten van de DSM-IV diagnose gebaseerd op de DAWBA. Algorta (2016) beschrijft de resultaten van een studie bij 18.232 kinderen van 5-15 jaar verkregen uit een health survey. De uitkomsten van de SDQ H/I zijn afgezet tegen de uitkomsten van een semi-gestructureerd interview (DAWBA) Russell (2013) is de diagnostische waarde van de SDQ onderzocht in een geboortecohort op zevenjarige leeftijd. De uitkomsten van de SDQ zijn afgezet tegen de uitkomsten van interviews met ouders waarin werd gevraagd of bij het kind door een arts of andere professional ADHD werd vastgesteld.

Doyle (2007) rapporteert over een studie onder 251 kinderen van 12-18 jaar bij wie de Youth Self Report (YSR) is afgenomen en de resultaten zijn vergeleken met de uitkomsten van een diagnostisch interview (K-SADS-E) met de jongeren en hun moeders.

Scholte (2008) vergeleek de uitkomsten van de Sociaal emotionele vragenlijst (SEV) met de uitkomsten van de CBCL bij 2536 kinderen met een gemiddelde leeftijd van 10 jaar.

 

Resultaten

De resultaten van de meta-analyse en de individuele studies zijn samengevat in onderstaande tabel. Nadere details zijn opgenomen in de evidence tabellen.

vragenlijst

 

sensitiviteit

specificiteit

CBCL (meta-analyse)

Chang 2016

0.76

0.79

SDQ ouders

Goodman 2001, He 2013, Silva 2015, Ullebo 2011

0.49 tot 0.76

0.83 tot 0.96

SDQ docent

Goodman 2001, Ullebo 2011

0.59 tot 0.68

0.93 tot 0.96

SDQ jongeren

Goodman 2001

0.40

0.91

SDQ algoritme possible ADHD

Brondo 2011

1.00

0.45

SDQ algoritme probable ADHD

Brondo 2011

0.77

0.80

SDQ H/I cutoff 7

Carballo 201

0.57

0.92

ADHD rating scale, ouders

Park 2014

0.71-0.78

0.70-0.73

ADHD rating scale, leerkracht

Park 2014

0.61-0.66

0.29-0.35

SEV (1 studie)

Scholte 2008

0.86

0.93

 

Doyle (2007) rapporteerde van de YSR alleen de totaal predictieve waarde. De totaal predictieve waarde van de aandachtsschalen was 0.90. Algorta (2016) rapporteerde alleen de likelihoodratios voor twee verschillende afkappunten. Het was voor deze studies niet mogelijk sensitiviteit en specificiteit te reconstrueren op basis van de gerapporteerde gegevens.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de diagnostische eigenschappen van de CBCL is met 2 niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en tegenstrijdige resultaten (inconsistentie).

De bewijskracht voor de SDQ ouders is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en tegenstrijdige resultaten (inconsistentie).

De bewijskracht voor de SDQ leerkracht is met één niveau verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias);extrapoleerbaarheid (bias t.g.v. indirectheid); het geringe aantal patiënten (imprecisie).

De bewijskracht voor de SDQ jongeren is met één niveau verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias); tegenstrijdige resultaten (inconsistentie); extrapoleerbaarheid (bias t.g.v. indirectheid); het geringe aantal patiënten (imprecisie).

De bewijskracht voor de SDQ, subschaal H/I is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en het geringe aantal patiënten (imprecisie). De bewijskracht voor de ADHD rating scales is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet (risk of bias) en (imprecisie). Publicatiebias werd niet beoordeeld aangezien dit niet goed te beoordelen is bij diagnostische studies.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag: welke vragenlijsten zijn geschikt om te screenen op ADHD bij kinderen en jongeren met aandachts- en concentratieproblemen en/of hyperactiviteit of impulsiviteit?

P: kinderen of jongeren (< 18 jaar) met aandacht en concentratieproblemen en/of hyperactiviteit /impulsiviteit

I: vragenlijsten gericht op gedragsproblemen, zoals Anamnese(lijst), SDQ, Bitsea, Dawba, CBCl, YSR, TRF, VvGK 6-16, GVK, ADHD vragenlijst (AVL) en de Conners rating scale

C: interview met ouders en leerkracht door ervaren, bevoegd en bekwaam clinicus.

O: sensitiviteit, specificiteit

 

Zoeken en selecteren (Methode)

Allereerst is gebruik gemaakt van de literatuursearch en -selectie zoals uitgevoerd voor de CGJ richtlijn (NCJ 2015). Voor de CGJ richtlijn is gezocht naar relevante studies tot 2011. Voor deze richtlijnmodule is aanvullend gezocht naar studies sinds 2011 in de databases Medline (via OVID) en PsycInfo (via OVID). Op 29 september 2016 is met relevante zoektermen gezocht naar vragenlijsten gericht op het identificeren van de kinderen en jongeren met ADHD. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording.

In de CGJ richtlijn zijn 51 studies geïncludeerd, waarvan 15 studies betrekking hadden op één van de hierboven genoemde instrumenten en waarin uitkomstmaten als sensitiviteit en specificiteit werden gerapporteerd.

De additionele literatuurzoekactie leverde 387 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: relevante vragenlijst (Nederlandse versie beschikbaar en gevalideerd), populatie bestaat uit kinderen of adolescenten met verdenking op ADHD en relevante uitkomstmaten (sensitiviteit en specificiteit, of gegevens waaruit deze te berekenen zijn). Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 8 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 10 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording). Bij het literatuuronderzoek voor de module over vragenlijsten voor diagnostiek werd een meta-analyse gevonden waarin onder andere de testkarakteristieken van de CBCL zijn geïncludeerd en vier studies naar de SDQ. Deze meta-analyse en vier studies zijn toegevoegd aan de geselecteerde literatuur voor deze uitgangsvraag. Drie studies (Conners rating scale) die eerst waren geïncludeerd, bleken ook in de meta-analyse geïncludeerd en zijn alsnog geëxcludeerd om dubbelingen te voorkomen.

Uiteindelijk zijn 16 studies geïncludeerd. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidence tabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk of bias tabellen.

De GRADE methodologie voor diagnostische uitgangsvragen adviseert om het aantal fout positieve en het aantal fout negatieve testuitslagen als klinisch relevante uitkomsten te hanteren. Deze gegevens worden veelal niet gerapporteerd in de studies. Om het aantal fout positieven en aantal fout negatieven te kunnen berekenen worden de gegevens m.b.t. de sensitiviteit en specificiteit van de test gecombineerd met prevalentiecijfers. De werkgroep is echter van mening dat de schattingen van de prevalenties dermate onzeker zijn, dat het onwenselijk is gegevens hierover te gebruiken voor het berekenen van het aantal fout positieve en fout negatieve testuitslagen.

  1. Aebi M, Winkler MC, Steinhausen HC. Accuracy of the DSM-oriented attention problem scale of the child behavior checklist in diagnosing attention-deficit hyperactivity disorder. J Atten Disord 2010; 13(5):454-463.
  2. Algorta GP, Dodd AL, Stringaris A, Youngstrom EA. Diagnostic efficiency of the SDQ for parents to identify ADHD in the UK: a ROC analysis. Eur Child Adolesc Psychiatry. 2016;25(9):949-57.
  3. Brondbo PH, Mathiassen B, Martinussen M, Heiervang E, Eriksen M, Moe TF, et al. The strengths and difficulties questionnaire as a screening instrument for norwegian child and adolescent mental health services, application of UK scoring algorithms. Child Adolesc Psychiatry Ment Health. 2011;5:32.
  4. Carballo JJ, Rodriguez-Blanco L, Garcia-Nieto R, Baca-Garcia E. Screening for the ADHD Phenotype Using the Strengths and Difficulties Questionnaire in a Clinical Sample of Newly Referred Children and Adolescents. J Atten Disord. 2014;16:16.
  5. Chang LY, Wang MY, Tsai PS. Diagnostic Accuracy of Rating Scales for Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder: A Meta-analysis. Pediatrics. 2016;137(3):e20152749 .
  6. Charach A, Chen S, Hogg-Johnson S, et al 2009 Using the Conners’ Teacher Rating Scalerevised in school children referred for assessment. Can J psychiatry:54;232-41
  7. Doyle R, Mick E, Biederman J. 2007. Convergence between the Achenbach youth self-report and structured diagnostic interview diagnoses in ADHD and non- ADHD youth. J Nerv Ment Dis; 195(4):350-352.
  8. Goodman R, Ford T, Simmons H, et al. Using the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) to screen for child psychiatric disorders in a community sample. Br J Psychiatry 2000, 177:534-539.
  9. Goodman R. 2001. Psychometric properties of the strengths and difficulties questionnaire. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry; 40(11):1337-1345.
  10. He JP, Burstein M, Schmitz A, Merikangas KR. The Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ): the factor structure and scale validation in U.S. adolescents. J Abnorm Child Psychol. 2013;41(4):583-95
  11. Johnson S, Hollis C, Marlow N, et al. Screening for childhood mental health disorders using the Strengths and Difficulties Questionnaire: the validity of multi-informant reports. Dev Med Child Neurol. 2014;56(5):453-9. doi: 10.1111/dmcn.12360.
  12. NCJ. 2015. Richtlijn ADHD. Nederlands Centrum Jeugdgezondheidszorg. via https://www.ncj.nl/richtlijnen/alle-richtlijnen/richtlijn/?richtlijn=24
  13. Park JI, Shim SH, Lee M, Jung YE, Park TW, Park SH, et al. The validities and efficiencies of Korean ADHD rating scale and Korean child behavior checklist for screening children with ADHD in the community. Psychiatry Investig. 2014;11(3):258-65
  14. Scholte EM, Van Berckelaer-Onnes I, Van der Ploeg JD. 2008. Rating scale to screen symptoms of psychiatric disorders in children. 23:47-62.
  15. Silva TB, Osorio FL, Loureiro SR. SDQ: discriminative validity and diagnostic potential. Front Psychol. 2015;6:811.
  16. Russell G, Rodgers LR, Ford T. The strengths and difficulties questionnaire as a predictor of parent-reported diagnosis of autism spectrum disorder and attention deficit hyperactivity disorder. PLoS ONE. 2013;8(12):e80247.
  17. Ullebo AK, Posserud MB, Heiervang E, et al. Screening for the attention deficit hyperactivity disorder phenotype using the strength and difficulties questionnaire. Eur Child Adolesc Psychiatry. 2011;20(9):451-8.
  18. Vogels AGC, Siebelink BM, Theunissen M, et al. 2011 Vergelijking van de KIVPA en de SDQ als signaleringsinstrument voor problemen bij adolescenten in de Jeugdgezondheidszorg.
  19. Zwirs BW, Burger H, Schulpen TW, Buitelaar JK. Developing a brief cross-culturally validated screening tool for externalizing disorders in children. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 2008;47(3):309-16. doi: 10.1097/CHI.0b013e318160c5c7.

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Derks 2006,

tevens in meta-analyse

Hudziak 2004

tevens in meta-analyse

Deb 2007,

tevens in meta-analyse

Holmberg 2013,

tevens in meta-analyse

Abdekhodaie 2012

tevens in meta-analyse

Candless 2007

niet relevant voor uitgangsvraag (interventie)

Lejeune 2010

niet relevant voor uitgangsvraag (interventie)

Foreman 2009

niet bruikbaar, resultaten alleen onleesbaar figuur met mediane sensitiviteit en specificiteit

Forbes 2001

niet relevante uitkomstmaten

Gardner 2007

niet relevant voor uitgangsvraag (interventie)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-06-2018

Laatst geautoriseerd  : 01-06-2018

Geplande herbeoordeling  :

Module

Regiehouder(s)

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn

Frequentie van beoordeling op actualiteit

Wie houdt er toezicht op actualiteit

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling

screening

NVvP

2018

2023

eens in 5 jaar

NVvP

-

 

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz  zijn regiehouder van deze richtlijnmodules en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijnmodules. De andere deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijnmodules is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2023 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of de modules nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijnmodules heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijnmodules komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

De ontwikkeling van de modules screening, diagnostiek, monitoring en medicamenteuze behandeling bij kinderen en jongeren met ADHD werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De ontwikkeling van de modules niet-farmacologische behandeling en combinatiebehandeling voor kinderen, jongeren en volwassenen, werd ondersteund door het Trimbosinstituut en gefinancierd vanuit Het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz.

Doel en doelgroep

Doel

Aanbevelingen formuleren voor de diagnostiek en behandeling bij kinderen, jongeren en volwassenen met ADHD.

 

Doelgroep

Psychiaters, kinder- en jeugdartsen, psychologen, huisartsen, vaktherapeuten, verpleegkundigen en verzorgenden.

Samenstelling werkgroep

Deze richtlijnmodules zijn ontwikkeld als onderdeel van een project voor het ontwikkelen van de zorgstandaard ADHD. Dit project waarin de zorgstandaard is ontwikkeld is begeleid door het Trimbos instituut. Voor het ontwikkelen van de zorgstandaard is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met ADHD te maken hebben. Deze werkgroep heeft parallel aan de zorgstandaard ook de richtlijnmodules ontwikkeld.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

  • prof. dr. W.A. Nolen, psychiater, NVvP (voorzitter)
  • P.J. Carpentier, psychiater, NVvP
  • B. Levelink, kinderarts, NVK
  • R. R. Pereira, kinderarts, Impuls en woordblindheid
  • S.J.M. Schrevel, patiëntvertegenwoordiger, Impuls en woordblindheid
  • L. Singor, oudervertegenwoordiger, Balans
  • S. van Manen, huisarts, NHG
  • W. Göttgens-Jansen, apotheker, KNMP
  • B.J. van den Hoofdakker, klinisch psycholoog, NIP
  • G. van de Loo-Neus, kinder- en jeugdpsychiater, NVvP
  • G. Jol-Rikkers, jeugdarts, AJN
  • M. Broekhuizen, LVVP
  • A. Driessen, V&VN
  • I. de Noord, VVGN

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met evt. belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Driessen

 

 

Jeugdverpleegkundige

V&VN - vakgroep Jeugd

 

geen

Levelink

 

Kinderarts sociale pediatrie, GGZ De Mutsaersstichting en   Kinderrevalidatiecentrum Adelante;  promotieonderzoek mbt ADHD bij vakgroep kindergeneeskunde van het UMC Maastricht.

geen

Zitting in de werkgroep gepaste zorg van het Ministerie van Volksgezondheid icm onderwijs

geen

van den Hoofdakker

Klinisch psycholoog/ gedragstherapeut polikliniek kinder- en jeugdpsychiatrie, Accare Universitair Centrum Groningen (25%)
Senior onderzoeker -Accare Universitair Centrum Groningen (45%)

geen

-Research grants: ZonMw, NWO, UMCG. Participatie in onderzoeksgroepen met subsidies van ZonMw, NWO, Accare, gemeentes, Shire
Projectleider Consortium ADHD en druk gedrag (subsidie ZonMw) Hoofdaanvrager Academische Werkplaats ADHD en druk gedrag (subsidie ZonMw)

-(Mede) ontwikkelaar van oudertrainingsprogramma voor ouders van kinderen met ADHD en gedragsproblemen (BPTG), zonder financiële belangen.

-(Mede) redacteur van het boekje "Sociaal onhandig. Over de  opvoeding  van kinderen met ADHD en PDDNOS",

geen

Visser

 

Balans academy, patiëntenvereniging, NVA/Balans, trainer, Ouderpower, vrijwilligersvergoeding

 

-Mijn gezin en ik hebben ADHD. -lid van een werkgroep van Impuls en Woortblind en contactpersoon passend onderwijs, vrijwilliger European Brains@Work: ambassadeur op gebied van bewustwording neurodiversiteit bij werknemers, Vrijwilliger bij Loesje.nl, vrijwillgersvergoeding

-Expertise op gebied van theoretische onderbouwing van de MatriXmethode: MatriXmethode Instituut Docent Masterclass Onder de Loep, betaald

-Eigenaar praktijk Veelkant, BATC natuurgericht vakspecialist zingeving

geen

Rikkers

 

Jeugdarts Kinderpraktijk Zoetermeer

Bestuurslid AJN, Jeugdartsen GGZ
Lid commissie VergaderVoorbereidingscommissie WC AJN
alles onbezoldigd

zelf diagnose ADHD/ dochter met ADHD

geen

van de Loo-Neus

 

Kinder- en Jeugdpsychiater 28 uur;
Manager behandelzaken ADHD zorglijn 8 uur

Expert Kenniscentrum Kinder- en jeugdpsychiatrie ADHD, onbetaald

-man en kinderen hebben ADHD

-Aan de zijlijn betrokken bij MASK onderzoek, discontinuation trial van methylfenidaat (farmaceutische industrie betrokken bij de levering van medicatie). ZonMw heeft deel gefinancierd.

-Aanvraag voor TOPGGz van de ADHD zorglijn Karakter UC.

geen

de Noord

 

Verslavingsarts KNMG werkzaam bij Bouwman GGZ/Antes

Bestuurslid VVGN

geen

 

Singor

 

ervaringsdeskundige ouder namens de oudervereniging Balans

Advies en informatielijn medewerkster bij de oudervereniging Balans (onbetaald);
Namens Balans deelname aan academische werkplaats ADHD en druk gedrag (subsidieaanvraag bij ZonMW). (onbetaald)
Pedagodogisch medewerkster in de kinderopvang. (betaald)

nvt

 

Broekhuizen-Holtes

 

Klinisch psycholoog/ gedragstherapeut polikliniek kinder- en jeugdpsychiatrie, Accare Universitair Centrum Groningen (25%);
Klinisch psycholoog in Eigen praktijk VRIJ en Praktijk Mieke Broekhuizen
Klinisch psycholoog bij GGZ MTSR Geleen

-

geen

 

 

Carpentier

Psychiater, Ambulante Specialistische Behandeling, Reinier van Arkel, den Bosch

Lid Commissie van Toezicht, PI Vught (onbezoldigd)
 Voorzitter Bestuur ADHD Netwerk, den Haag (onbezoldigd)

geen

geen

Pereira

Kinderarts, 20 uur/week, MC kinderplein Rotterdam, betaald
Voorzitter Impuls & Woortblind

Bestuurslid ADHD netwerk (onbetaald)
Editorial chief ADHD Practice (onkostenvergoeding)

Deelname onderzoek over invloed van microbiosen op ADHD (gefinancierd door particulier fonds)

geen

Schrevel

Docent HBO-V Haagse Hogeschool; Neemt deel als lid van Impuls

 

geen

geen

Van Manen

Huisarts, kaderarts GGZ

Medisch directeur van Stichting Haspel, een zorggroep die POH GGZ plaatst en schoolt in de regio Noord Brabant Noord Oost; Lid van opleidingscommissie POH GGZ van RINOZuid ; docent aan de opleiding POH GGZ RINOZuid. (betaald)

Lid van Psyhag, de expertgroep GGZ, welke onder de paraplu van het NHG valt

geen

Gottgens

Openbaar apotheker/ opleider Apotheek Blanckenburgh 0,6 fte; Docent vervolgopleiding specialisme openbaar apotheker 0,1 fte; Junior onderzoeker 0,2 fte

Columnist Pharmaceutisch Weekblad- vergoeding per column 6-7x per jaar

geen

geen

Nolen

Emeritus Hoogleraar Psychiatrie, UMC Groningen

Adviseur Specialistisch Centrum Bipolaire Stoornissen (SCBS), Dimence, Deventer
- Betaald op basis van declaraties

2011-2016:

- onderzoekssubsidies op gebied bipolaire stoornissen van ZonMw en Europese Unie

- lid van adviesraad Daleco Pharma t.a.v. registratie van antidepressivum Tracydal (tranylcypromine) voor indicatie medicatie-resistente depressie

-gesproken op symposia over bipolaire stoornissen en depressie, gesponsored door Astra Zeneca en Lundbeck

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Implus en woordblindheid en een afgevaardigde van de oudervereniging Balans waren lid de werkgroep. Deze afgevaardigden hebben tijdens de ontwikkeling van de zorgstandaard en richtlijnmodules een enquête gehouden onder hun achterban. Een verslag hiervan is besproken in de werkgroep en verwerkt in de zorgstandaard ADHD.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijnmodules en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De zorgstandaard ADHD wordt als een belangrijk product voor de implementatie gezien.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodules zijn opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en het Procedureboek Richtlijnontwikkeling (Handleiding voor GGZ-richtlijnen) van het Trimbos-instituut.

 

Knelpuntenanalyse en gebruik internationale richtlijn

Deze richtlijnmodules zijn ontwikkeld als onderdeel van een project voor het ontwikkelen van de zorgstandaard ADHD. Bij aanvang van het schrijven van de zorgstandaard ADHD inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten rond ADHD. De zorgstandaard beoogt het gehele zorgtraject voor mensen (kinderen én volwassenen) met ADHD te beschrijven. Deze zorgstandaard is waar mogelijk en van toepassing gebaseerd op bestaande richtlijnen.

 

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de zorgstandaard is door NICE in het Verenigd Koninkrijk hun richtlijn ADHD herzien (https://www.nice.org.uk/guidance/cg72). In overleg met opdrachtgever NVvP, is besloten zoveel mogelijk aan te sluiten bij de herziening van de NICE richtlijn. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van het literatuuronderzoek uitgevoerd door NICE. Voor een aantal onderwerpen werd door het Trimbos instituut samengewerkt met NICE bij het uitvoeren van het literatuuronderzoek. In de herziening van de NICE richtlijn zou het onderwerp met betrekking tot het gebruik van instrumenten voor de screening, de diagnostiek en het monitoren van het beloop bij kinderen met ADHD niet meegenomen worden (NICE 2016). Vanuit de werkgroep werd aangegeven dat deze vraag naar de waarde van vragenlijsten bij de screening, diagnostiek en monitoring belangrijk is voor de praktijk. Vervolgens is binnen de werkgroep besloten drie richtlijnmodules zelf te ontwikkelen met betrekking tot vragenlijsten voor screening, diagnostiek en monitoring bij kinderen met ADHD. Het betreft een gedeeltelijke herziening van de multidisciplinaire richtlijn ADHD bij kinderen (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ 2005), maar aangezien deze richtlijn niet voldoet aan de eisen zoals beschreven in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0, is besloten deze modules geheel opnieuw te ontwikkelen.

 

Voor de richtlijnmodules met betrekking tot behandeling bij kinderen met ADHD is gebruik gemaakt van het systematisch literatuuronderzoek dat is uitgevoerd als onderdeel van de herziene NICE richtlijn. De resultaten van het literatuuronderzoek werden in september 2017 beschikbaar gesteld bij het publiceren van de conceptrichtlijn van NICE. Bij de uitgangvraag die is gebaseerd op een internationale richtlijn, is alleen gebruik gemaakt van het literatuuronderzoek tot en met de conclusies. Vervolgens zijn door de Nederlandse werkgroep de eigen overwegingen en aanbevelingen geformuleerd, waarbij is uitgegaan van de Nederlandse context (zie hieronder).

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen op het gebied van screening, diagnose en monitoring is aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrument is de QUADAS II voor diagnostisch onderzoek. Voor de uitgangsvraag over instrumenten voor monitoring is de COSMIN checklist gebruikt gericht op studies naar de responsiviteit van vragenlijsten (Terwee 2012).

 

De sterkte van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode  voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008). GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013). 

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er  resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Matig

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. Bij de modules over behandeling zijn de conclusies bij het literatuuronderzoek van NICE overgenomen. NICE heeft hierbij tevens de GRADE methodiek toegepast. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ (Van bewijs naar aanbeveling).  

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

Bij de zorgstandaard ADHD is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Bij deze richtlijnmodules is geen aparte module hierover geschreven.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijnmodules is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodules werden aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren zijn de richtlijnmodules aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodules zijn aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Kennisinstituut van de Federatie voor Medisch Specialisten (2016). Adapteren van internationale richtlijnen naar de Nederlandse praktijk. Adviesrapport

Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ. Multidisciplinaire Richtlijn voor diagnostiek en behandeling van ADHD bij kinderen en jeugdigen (2005). Trimbos-instituut, Utrecht (art.no.: AF0635)

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

NICE 2016. National institute for health and care excellence. Guideline scope. Attention deficit hyperactivity disorder: diagnosis and management.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Terwee CB, Mokkink LB, Knol DL, Ostelo RWJG, Bouter LM, de Vet HCW. Rating the methodological quality in systematic reviews of studies on measurement properties: a scoring system for the COSMIN checklist. Qual Life Res (2012) 21:651–7.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Diagnostiek van ADHD bij kinderen