ADHD bij kinderen

Initiatief: NVvP Aantal modules: 14

Medicamenteuze behandeling ADHD bij kinderen

Uitgangsvraag

Welke medicamenteuze behandeling is geïndiceerd bij kinderen en jongeren met ADHD?

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Wat is de plaats van stimulantia (methylfenidaat en dexamfetamine) in de medicamenteuze behandeling van kinderen en jongeren met ADHD?
  2. Heeft behandeling met langwerkend methylfenidaat de voorkeur boven behandeling met kortwerkend methylfenidaat?
  3. Wat is de plaats van atomoxetine en guanfacine in de medicamenteuze behandeling van kinderen en jongeren met ADHD?
  4. Wat is de plaats van andere middelen zoals clonidine, modafinil, of antidepressiva (TCAs, SSRIs, SNRIs, bupropion) en atypische antipsychotica zoals risperidon, bij kinderen en jongeren met ADHD?

Aanbeveling

Overweeg medicamenteuze behandeling bij kinderen van 6 jaar en ouder of jongeren met matige of ernstige ADHD die ondanks psycho-educatie en adviezen persisteert, waarbij ouders (en jongere) op basis van voldoende informatie kunnen kiezen voor deze behandelvorm (shared decision making).

 

Indien bij kinderen of jongeren met ADHD een medicamenteuze behandeling is geïndiceerd, kies dan als eerste stap methylfenidaat.

 

Overweeg bij een kind of jongere met ADHD als er problemen zijn met therapietrouw bij het gebruik van kortwerkend methylfenidaat, over te stappen naar langwerkend methylfenidaat.

 

Overweeg bij een kind of jongere met ADHD bij onvoldoende effectiviteit of (ernstige) bijwerkingen van methylfenidaat als tweede stap dexamfetamine of eventueel langwerkend dexamfetamine.

 

Overweeg bij een kind of jongere met ADHD bij onvoldoende effectiviteit, of (ernstige bijwerkingen van stimulantia (of indien 24 uurs dekking gewenst is) als vervolgstappen atomoxetine of guanfacine. Kies bij onvoldoende ervaring met atomoxetine of guanfacine voor consultatie van of verwijzing naar de specialistische jeugd GGZ.

 

Overweeg bij een kind of jongere met ADHD andere middelen zoals clonidine of nortriptyline alleen na verwijzing naar de specialistische jeugd GGZ.

 

Gebruik geen risperidon of een ander antipsychoticum voor de behandeling van ADHD. Voor hun plaats in de medicamenteuze behandeling van gedragsstoornissen bij ADHD wordt verwezen naar de Richtlijn oppositioneel-opstandige stoornis (ODD) en gedragsstoornis (CD) bij kinderen en jongeren (NVvP, 2013).

 

Wees alert op risicofactoren voor mogelijk misbruik van de medicatie door jongeren of personen uit de omgeving van kind of jongere en verminder het risico door flankerend beleid gericht op verslaving van gezinsleden/naasten en terughoudendheid bij voorschrijven van middelen.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

De in Nederland geregistreerde geneesmiddelen bij ADHD bij kinderen van 6-18 jaar zijn methylfenidaat, dexamfetamine, atomoxetine en guanfacine. De meeste gevonden studies waarin behandeling met methylfenidaat, lisdexamfetamine of atomoxetine is vergeleken met een placebo. Hierbij is de kwaliteit van het bewijs voor de meeste uitkomstmaten laag tot matig. Er is slechts één studie geïdentificeerd waarin kortwerkend methylfenidaat is vergeleken met langwerkend methylfenidaat. In deze studie werd geen verschil in effectiviteit gevonden uitgedrukt in reductie van ADHD symptomen. Zelden werd in de studies naast symptoomreductie ook gerapporteerd over het functioneren of de kwaliteit van leven. Andere geneesmiddelen, zoals clonidine en nortriptyline, zijn niet expliciet onderzocht in de review van de NICE guidelines, maar worden soms toch ingezet op basis van clinical best practice als voorgaande stappen ontoereikend waren

 

Maatschappelijk perspectief

In de afgelopen jaren is er een brede maatschappelijke discussie gevoerd over het gebruik van medicatie van kinderen en jongeren met ADHD. In het algemeen wordt geadviseerd om niet direct na het vaststellen van de diagnose ADHD te starten met medicatie. De eerste stap in de begeleiding is het aanpassen van de omgevingsfactoren. Daarnaast wordt geadviseerd om altijd te starten met psycho-educatie aan ouders en/of de kinderen met als doel het geven van voorlichting en kennisoverdracht.

Het is van belang om psycho-educatie (voortdurende voorlichting over indicatie voor medicatie danwel niet medicamenteuze behandeling, effect en bijwerkingen van medicatie, opvoedingsvragen, slaaphygiëne etc. (Link invoegen naar Module niet medicamenteuze behandeling) te herhalen bij elke stap in de medicamenteuze behandeling en tevens bij de overstap naar een volgende levensfase (bijvoorbeeld middelbare school).

 

Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

De stimulantia blijken effectief te zijn vergeleken met placebo. In de klinische praktijk worden deze ook het meest gebruikt door hun snelle effect.

Dexamfetamine is betrekkelijk weinig onderzocht maar wel de ‘prodrug’ lisdexamfetamine. In de NICE guideline wordt dexamfetamine nauwelijks besproken, mede ook omdat dit middel daar niet geregistreerd is voor de behandeling van ADHD terwijl dit in Nederland wel zo is. Anderzijds wordt in de NICE guideline wel lisdexamfetamine geadviseerd. Dit middel is juist beschikbaar in het Verenigd Koninkrijk, maar niet in Nederland.

Naast de stimulantia (methylfenidaat en dexamfetamine) laten ook atomoxetine en guanfacine een overtuigend en belangrijk klinisch voordeel zien.

De ongewenste effecten van bovengenoemde middelen zijn enkel gemeten op de korte termijn. Er is tot op heden nog weinig onderzoek gedaan naar de veiligheid op de lange termijn. Een belangrijk aandachtspunt is de verminderde lengtegroei (gemiddeld enkele cm bij langdurig gebruik (Swanson et al., 2017)), met name bij relatief kleine kinderen en jongeren. De veiligheid op de korte termijn is bovendien enkel op te maken uit het discontinueren van de medicatie waarbij meestal niet helder is of dit was vanwege bijwerkingen, vanwege gebrek aan werking of omdat doorgebruiken door betrokkenen, ouders of behandelaar niet meer wenselijk werd geacht.

Overigens is het van groot belang om aandacht te hebben voor mogelijk misbruik door jongeren of personen uit de omgeving van kind of jongere. Verminder het risico door flankerend beleid gericht op verslaving van gezinsleden/naasten en terughoudendheid bij voorschrijven van middelen.

 

Middelenbeslag

Langwerkend methylfenidaat, atomoxetine, guanfacine, dex-methylfenidaat en langwerkende dexamfetamine worden op het moment van het schrijven van deze module niet voor alle kinderen met ADHD vergoed. Met het opnemen van deze in Nederland voor ADHD geregistreerde middelen én hun plaats in de behandeling als eerste stap of vervolgstap in deze richtlijnmodule (en de zorgstandaard) hoopt de commissie dat de genoemde middelen wel allemaal vergoed zullen worden in het basispakket.

 

Patiëntperspectief

Specifieke voorkeuren van de ouders over het wel of niet starten van medicatie worden altijd meegenomen in het beslissingsproces. Daarbij dient er ook ruimte te zijn om af te wijken van de voorkeur voor eerste stap versus vervolgstappen zoals hieronder besproken. Een middel dat bij de meeste patiënten effectief is, hoeft niet bij alle patiënten effectief te zijn waardoor een ander middel de voorkeur kan krijgen.

Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen duidelijk verschil gevonden wordt in effectiviteit van langwerkend versus kortwerkend methylfenidaat. In de klinische praktijk komt naar voren dat de therapietrouw bij het gebruik van kortwerkend methylfenidaat bij een deel van de gebruikers een probleem kan zijn, terwijl dat bij het gebruik van langwerkend methylfenidaat (en ook andere langwerkende middelen (zoals atomoxetine, guanfacine en langwerkende dexamfetamine) beter kan zijn. Daarbij komt dat langwerkend methylfenidaat en langwerkende dexamfetamine alsmede atomoxetine en guanfacine niet voor alle kinderen met ADHD worden vergoed zodat de kosten een belemmering kunnen zijn bij het voorschrijven van deze middelen. De keuze van de ouders speelt hierin een grote rol.

Therapietrouw speelt een belangrijke rol, met name bij jongeren. Ondanks dat regelmatig gebruik de therapietrouw kan bevorderen is het van belang om in overleg met ouders en kinderen en jongeren te bekijken welke behoefte er speelt met betrekking tot tijdelijk stoppen van de medicatie (zogenaamde drug-holidays) en niet of in lagere dosering gebruiken in de weekenden.

 

Professioneel perspectief

In de behandeling van ADHD gaan we uit van shared decision making. De verschillende behandelopties worden met elkaar besproken. Psycho-educatie heeft in het presenteren van de behandelopties een belangrijke rol. Afhankelijk van de ervaren ernst van de problematiek, de wens en de (ook financiële) mogelijkheden van ouders (en kind) en de aanwezigheid van een eventuele comorbide gedragsproblematiek, kan naast de psycho-educatie gekozen worden voor medicatie, voor een non-farmacologische behandeling of voor een combinatie van beide opties (Beslisboom behandeling: link naar website zorgstandaard invoegen)

In de NICE guideline wordt een onderscheid gemaakt tussen behandeladviezen voor kinderen onder de vijf jaar en kinderen vanaf 5 jaar en ouder (tot 18 jaar). In Nederland leggen we de scheidslijn bij 6 jaar omdat alle aanbevolen geneesmiddelen pas vanaf de leeftijd van 6 jaar zijn geregistreerd.

Ondanks dat regelmatig gebruik de therapietrouw kan bevorderen is het van belang om te adviseren tijdelijk te stoppen met de medicatie (zogenaamde drug-holidays) of in lagere dosering gebruiken in de weekenden.

 

Organisatie van zorg

Het voorschrijven van medicatie mag enkel als een ADHD diagnose is vastgesteld volgens de richtlijn (invoegen link naar: Module vragenlijsten bij diagnostiek). Alle artsen zijn bevoegd om medicatie voor te schrijven. Naast bevoegdheid vraagt het voorschrijven van medicatie voor ADHD echter ook dat men daarin bekwaam is. De betreffende expertise dient groter te zijn bij het instellen van kinderen op deze middelen dan in de vervolgbehandeling als de patiënt eenmaal is ingesteld en duidelijk is hoe hij reageert wat betreft effect en eventuele bijwerkingen. Het voorschrijven van vervolgrecepten gebeurt wat betreft de stimulantia dan ook vaak door de huisarts, die zo nodig de specialistische jeugd ggz kan consulteren. De verpleegkundig specialist (VS GGZ) is ook wettelijk bevoegd tot het voorschrijven van geneesmiddelen.

Atomoxetine en vooral guanfacine zijn middelen die nog maar relatief kort in Nederland verkrijgbaar zijn, en daarmee middelen die niet alleen slechts als vervolgstap worden aanbevolen maar die alleen door de specialistische jeugd ggz worden voorgeschreven.

Risperidon en andere antipsychotica hebben geen plaats in de behandeling van ADHD. Voor hun plaats in de medicamenteuze behandeling van gedragsstoornissen bij kinderen en jongeren met ADHD verwijzen we naar de richtlijn Oppositionele stoornis en gedragsstoornis (link invoegen).

Niet alle onderzochte middelen zijn in Nederland ook voor ADHD geregistreerd en zeker niet voor alle leeftijdscategorieën; indien ze dan toch gebruikt worden is sprake van ‘off-label gebruik’ met alle regelgeving daaraan verbonden waaronder expliciete informatie een patiënt en ouders en noodzakelijk overleg vooraf met de apotheker (dit laatste met name als een middel voor de betreffende patiëntencategorie niet een plaats heeft in de richtlijn). Dit betreft alle aanbevelingen bij kinderen jonger dan 6 jaar en risperidon bij kinderen en jongeren van 6-18 jaar.

Onderbouwing

Medicatie wordt, in samenspraak met ouders en kind/jongere, vaak ingezet in de behandeling van ADHD. Er is veel onderzoek verricht naar de effectiviteit en veiligheid van verschillende farmaca, wat ook tot registratie heeft geleid van verschillende middelen: de stimulantia methylfenidaat (zowel kort- als langwerkend) en dexamfetamine alsmede atomoxetine en guanfacine. Daarnaast worden ook diverse andere middelen bij ADHD gebruikt zoals kort en langwerkende dexmethylfenidaat, langwerkende dexamfetamine, clonidine, modafinil, diverse antidepressiva (TCAs, SSRIs, SNRIs, bupropion) en atypische antipsychotica zoals risperidon. Gezien deze verscheidenheid maar ook het kostenaspect is het van belang na te gaan welke farmaca gebruikt kunnen worden in de behandeling van ADHD en welke hiervan als eerste stap(pen) of juist pas als vervolgstappen ingezet zouden moeten worden. Hierbij gaat het niet alleen om symptoomreductie bij het kind/de jongere maar ook over de kwaliteit van leven bij het gebruik van farmaca.

Effectiviteit en veiligheid van stimulantia

In de hierna volgende tekst zijn de Engelstalige evidence statements van de NICE reviews letterlijk overgenomen.

 

Kinderen jonger dan 5 jaar

Methylfenidaat versus placebo

  • No evidence was identified for quality of life, CGI-I, serious adverse events or discontinuation due to adverse events. No evidence was identified for any of the important outcomes except behavioural outcomes measured by the children’s global assessment scale;
  • There was a clinically important benefit of methylphenidate for ADHD total symptoms (parent-teacher composite; 1 study very low quality) (parent rated; 1 study low quality) and behavioural symptoms (1 study low quality).

Kinderen en jongeren in de leeftijd van 5 tot 18 jaar

Kortwerkend methylfenidaat versus placebo

  • No evidence was identified for quality of life, or serious adverse events. No evidence for any of the important outcomes except behavioural outcomes measured by children’s Global assessment scale;
  • There was a clinically important benefit of methylphenidate for ADHD total symptoms (parent rated; 2 studies low quality) (teacher rated; 2 studies low quality) (teacher rated; 1 study moderate quality), ADHD inattention symptoms (parent rated; 1 study moderate quality) (teacher rated; 1 study moderate quality), ADHD hyperactivity symptoms (teacher rated, 3 studies low to moderate quality), CGI-I (3 studies moderate quality), behavioural outcomes (2 studies low quality);
  • There was no clinical difference for ADHD total symptoms (parent rated; 3 studies moderate quality), ADHD hyperactivity symptoms (parent rated; 1 study low quality) (teacher rated; 1 study low quality), discontinuation due to adverse events (4 studies low quality) and serious adverse events (1 study moderate quality).

OROS methylfenidaat versus placebo

  • No evidence was identified for serious adverse events. No evidence was identified for any of the important outcomes except for behavioural outcomes and academic achievement.
  • There was a clinically important benefit of methylphenidate for quality of life (1 study low quality), ADHD total symptoms (parent rated; 2 studies moderate quality) (teacher rated; 1 study moderate quality) (investigator rated 1 study moderate quality), ADHD inattention symptoms (parent rated; 2 studies moderate quality) (teacher rated; 2 studies low quality) (investigator rated; 1 study very low quality), ADHD hyperactivity symptoms (parent rated; 2 studies moderate quality) (teacher rated; 2 studies moderate quality) (investigator rated; 1 study very low quality), CGI-I (2 studies moderate quality), behavioural outcomes (1 study low quality) and academic achievement (1 study low quality).
  • There was no clinical difference in the number of children discontinuing their medication due to adverse events (3 studies low quality).

Lisdexamfetamine versus placebo

  • No evidence was identified for quality of life, inattentive or hyperactivity ADHD symptoms or serious adverse events. No evidence for any of the important outcomes except behaviour outcomes as measured by the WFIRS-P scale and academic achievement as measured by the CHIP-CE academic achievement subscale.
  • There was a clinically important benefit of lisdexamfetamine for ADHD total symptoms (investigator rated; 1 study moderate quality), CGI-I, academic achievement and behaviour outcomes (1 study moderate quality).
  • There was no clinical difference for discontinuation due to adverse events (2 studies very low quality).

 

Kortwerkend methylfenidaat versus langwerkend methylfenidaat

IR methylphenidate versus OROS methylphenidate

  • No evidence was identified for quality of life, serious adverse events or any of the important outcomes.
  • There was no clinically important difference for ADHD inattention symptoms (teacher rated; 1 study moderate quality) (parent rated; 1 study moderate quality), ADHD hyperactivity symptoms (teacher rated; 1 study moderate quality) (parent rated; 1 study moderate quality), CGI-I (1 study low quality) and discontinuation due to adverse events (1 study low quality).

 

Effectiviteit en veiligheid van atomoxetine en guanfacine

Atomoxetine versus placebo

  • No evidence for any of the important outcomes except behavioural outcomes measured by various scales and academic achievement measured by the CHIP-PRF achievement subscale.
  • There was a clinically important benefit of atomoxetine for quality of life (2 studies moderate quality) (1 study low quality), treatment response (2 studies low quality), ADHD total symptoms (investigator rated; 3 studies low quality) (investigator rated; 6 studies moderate quality) (teacher rated; 5 studies moderate quality) (teacher rated; 1 study low quality) (parent rated; 9 studies high quality) (parent rated; 2 studies low quality) (parent rated; 3 studies moderate quality), ADHD inattention symptoms (investigator rated; 5 studies low quality) (teacher rated; 5 studies low quality) (parent rated; 9 studies low quality) (parent rated; 2 studies low quality) (parent rated; 3 studies moderate quality), ADHD hyperactivity symptoms (investigator rated; 5 studies moderate quality) (teacher rated; 4 studies moderate quality) (teacher rated; 1 study low quality) (parent rated; 12 studies moderate quality) (parent rated; 2 studies very low quality), CGI-I (5 studies moderate quality) and behavioural outcomes (2 studies low quality).
  • There was no clinical difference for behavioural outcomes (3 studies moderate quality), academic achievement (1 study low quality), discontinuation due to adverse events (16 studies moderate quality) (2 studies low quality) and serious adverse events (3 studies low quality).

 

Atomoxetine versus methylphenidate

  • No evidence was identified for CGI-I or serious adverse events. No evidence for any of the important outcomes except behavioural outcomes measured on the CPRS oppositional subscale.
  • There was no clinical differences for quality of life (1 study moderate quality), total, inattentive and hyperactivity ADHD symptoms (parent rated; 2 studies moderate quality) or behavioural outcomes (1 study moderate quality). More children discontinued atomoxetine due to adverse events compared to methylphenidate (1 study moderate quality).

Guanfacine versus placebo

  • No evidence was identified for quality of life, discontinuation due to adverse events or serious adverse events. No evidence for any of the important outcomes.
  • There was a clinically important benefit of guanfacine for total ADHD symptoms and hyperactivity ADHD symptoms (investigator rated; 1 study moderate quality) and CGI-I scores (1 study high quality).
  • There was no clinically important difference for ADHD inattention symptoms (investigator rated; 1 study moderate quality).

Extended release Guanfacine versus placebo

  • No evidence was identified for quality of life. No evidence for any of the important outcomes except for academic achievement as measured by the WFIRS academic performance subscale.
  • There was a clinically important benefit of extended release guanfacine for ADHD total symptoms (investigator rated; 6 studies low quality), ADHD inattention symptoms (investigator rated; 4 studies low quality), ADHD hyperactivity symptoms (investigator rated; 5 studies high to moderate quality) and CGI-I scores (5 studies moderate quality).
  • There was clinically important harm of extended release guanfacine for serious adverse events (1 study very low quality); 1 participant in the guanfacine arm had a serious adverse event, compared to zero in the placebo arm.
  • There was no clinically important difference for academic outcomes (1 study high quality) and discontinuation due to adverse events (8 studies high quality).

 

Effectiviteit en veiligheid van clonidine, bupropion, modafinil, risperidone

Clonidine versus placebo

  • No evidence was identified for quality of life or CGI-I. No evidence for any of the important outcomes except for behavioural outcomes, as measured by CGAS.
  • There was a clinically important benefit of clonidine for ADHD total symptoms (parent rated; 2 studies low quality) (teacher rated; 2 studies low quality) (investigator rated; 1 study low quality), ADHD inattention symptoms (investigator rated; 1 study low quality) and ADHD hyperactivity symptoms (investigator rated, 1 study low quality) (parent/teacher rated; 1 study high quality) and behaviour outcomes (2 studies very low quality).
  • There was no clinical difference for discontinuation due to adverse events (2 studies moderate quality) or serious adverse events (1 study high quality).

 

Clonidine versus methylphenidate

  • The only evidence identified was on ADHD total symptoms, discontinuation due to adverse events and behavioural outcomes, as measured by CGAS.
  • There was a clinically important benefit of methylphenidate for ADHD total symptoms (teacher rated; 1 study very low quality) (parent rated; 1 study very low quality).
  • There was no clinical difference for behavioural outcomes (1 study low quality) or in discontinuation rates due to adverse events (1 study very low quality).

Buproprion versus placebo

  • The only evidence identified was for ADHD total symptoms and discontinuation due to adverse events.
  • There was a clinically important benefit of buproprion for ADHD total symptoms (parent and teacher rated, 2 studies moderate quality).
  • There was clinically important harm of buproprion for discontinuation due to adverse events (2 studies low quality).

Buproprion versus methylphenidate

  • The only evidence identified was for ADHD symptoms, serious adverse events and discontinuation due to adverse events.
  • There was a clinically important benefit of methylphenidate for ADHD total symptoms (parent rated; 2 studies low quality) (teacher rated; 1 study low quality), ADHD inattention symptoms (parent rated; 1 study low quality).
  • There was no clinical difference for ADHD total symptoms (teacher rated; 1 study low quality), ADHD inattention symptoms (parent rated; 1 study low quality) (teacher rated, 1 study low quality), ADHD hyperactivity symptoms (parent rated; 1 study very low quality) (teacher rated; 1 study low quality), discontinuation due to adverse events (1 study low quality) and serious adverse events (1 study low quality).

Modafinil versus placebo

  • No evidence was identified for quality of life or ADHD hyperactivity or inattention symptoms. No evidence for any important outcomes.
  • There was a clinically important benefit of modafinil for ADHD total symptoms (parent rated; 1 study low quality) (teacher rated; 2 studies very low quality) and CGI-I (1 study low quality).
  • There was no clinical difference for serious adverse events (1 study low quality).
  • There was clinically important harm of modafinil for discontinuation due to adverse events (1 study very low quality).

Modafinil versus methylphenidate

  • The only evidence identified was for ADHD total symptoms.
  • There was no clinical difference for ADHD total symptoms (parent and teacher rated; 1 study low quality).

Risperidone versus placebo

  • No evidence was identified for quality of life, CGI-I, ADHD total symptoms and discontinuation due to adverse events. No evidence for any of the important outcomes except for behavioural outcomes as measured by multiple scales including CGAS.
  • There was a clinically important benefit of risperidone for behaviour outcomes (1 study moderate quality) and serious adverse events (1 study low quality).
  • There was no clinical difference for ADHD inattention and hyperactivity symptoms (parent rated; 1 study moderate quality) or behavioural outcomes measured by the ABC and CPRS oppositional subscale (2 studies moderate quality).

 

Sequencing

Clinical evidence statements

  • No quality of life data was found for any age group in this evidence report.
  • No clinical evidence was found in the pre-school children age group for any interventions .

Methylphenidate versus placebo (augmentation of atomoxetine)

  • No clinical difference for discontinuation due to adverse events and serious adverse events (1 study very low quality, children and young people).

Clonidine versus placebo (augmentation of CNS stimulants)

  • No clinically difference in investigator rated ADHD total symptoms, inattention symptoms and hyperactivity symptoms and no clinical difference in discontinuing treatment due to adverse events (1 study very low quality, children and young people)

Kinderen < 5 jaar

In twee studies is de effectiviteit van methylfenidaat vergeleken met een placebo.

 

Kinderen en jongeren 5-18 jaar

67 RCT’s hebben betrekking op de effectiviteit van langwerkend of kortwerkend methylfenidaat, lisdexamfetamine, atomoxetine, guanfacine, clonidine, bupropion, risperidone of modafinil bij kinderen en jongeren met ADHD vanaf 5 jaar.

Twaalf studies vergeleken methylfenidaat met een placebo. Acht RCT’s vergeleken kortwerkend methylfenidaat met placebo. Vier RCT’s vergeleken langwerkend methylfenidaat met placebo. In één studie werd langwerkend methylfenidaat vergeleken met kortwerkend methylfenidaat.

Eén RCT vergeleek lisdexamfetamine met een placebo en één RCT vergeleek methylfenidaat met lisdexamfetamine.

In 53 studies werd de effectiviteit van één van de overige middelen onderzocht:

  • 26 RCT’s vergeleken atomoxetine met placebo;
  • twee RCT’s vergeleken atomoxetine met methylfenidaat;
  • één RCT vergeleek guanfacine met placebo;
  • acht RCTs vergeleken langwerkend guanfacine met placebo;
  • vier RCT’s vergeleken clonidine met placebo;
  • één RCT vergeleek clonidine met methylfenidaat;
  • twee RCT’s vergeleken bupropion met placebo;
  • twee RCT’s vergeleken buproprion met methylfenidaat;
  • drie RCT’s vergeleken modafinil met placebo;
  • één RCT vergeleek modafinil met methylfenidaat;
  • drie RCTs vergeleken risperidone met placebo.

Twee gerandomiseerde trials werden geïncludeerd in de review over de medicatie voor mensen met ADHD die intolerant waren voor de medicatie van eerste keus of bij wie de medicatie onvoldoende effectief was. Eén studie vergeleek toevoeging van clonidine met toevoeging van placebo bij kinderen (6-17 jaar) met ADHD en onvoldoende respons op behandeling met stimulantia; tijdens het onderzoek werd de behandeling met stimulantia voortgezet. In de andere studie werd toevoeging van methylfenidaat vergeleken met toevoeging van placebo bij kinderen met ADHD die niet reageerden op atomoxetine; tijdens het onderzoek werd behandeling met atomoxetine voortgezet.

De resultaten van het literatuuronderzoek zijn uitgebreid beschreven in de NICE review. In deze richtlijnmodules beperken we ons tot de conclusies. De conclusies zijn letterlijk overgenomen in het Engels.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende vragen voor literatuuronderzoek geformuleerd:

1. Wat zijn de effecten van behandeling met stimulantia (methylfenidaat en dexamfetamine) in vergelijking met placebo bij kinderen en jongeren met ADHD?

P: kinderen en/of jongeren met ADHD

I: stimulantia

C: placebo

O: ADHD klachten, bijwerkingen, kwaliteit van leven, gedragsproblemen

2. Wat zijn de effecten van behandeling met langwerkend methylfenidaat in vergelijking met kortwerkend methylfenidaat bij kinderen en jongeren met ADHD?

P: kinderen en/of jongeren met ADHD

I: langwerkend methylfenidaat

C: kortwerkend methylfenidaat

O: ADHD klachten, bijwerkingen, kwaliteit van leven, gedragsproblemen

3. Wat zijn de effecten van behandeling met atomoxetine of guanfacine in vergelijking met placebo of methylfenidaat bij kinderen en jongeren met ADHD?

P: kinderen en/of jongeren met ADHD

I: atomoxetine pf guanfacine

C: placebo of methylfenidaat

O: ADHD klachten, bijwerkingen, kwaliteit van leven, gedragsproblemen

4. Wat zijn de effecten van behandeling met clonidine, modafinil, of antidepressiva (TCAs, SSRIs, SNRIs, bupropion) en atypische antipsychotica, zoals risperidon in vergelijking met placebo of methylfenidaat bij kinderen en jongeren met ADHD?

P: kinderen en/of jongeren met ADHD

I: clonidine, modafinil, of antidepressiva (TCAs, SSRIs, SNRIs, bupropion) en atypische antipsychotica, zoals risperidon

C: placebo of methylfenidaat

O: ADHD klachten, bijwerkingen, kwaliteit van leven, gedragsproblemen

 

NICE richtlijn ADHD

Voor het beantwoorden van de uitgangsvragen voor deze richtlijnmodule is gebruik gemaakt van de systematische reviews die zijn uitgevoerd voor de update van de NICE richtlijn ADHD (NICE 2017). Voor deze richtlijnmodule over farmacologische behandeling zijn de systematische NICE reviews gebruikt betreffende de volgende onderzoeksvragen:

  • Welke medicamenteuze behandeling is het meest klinisch effectief en doelmatig voor mensen met ADHD?
  • Welke medicatie is het meest klinisch effectief en doelmatig voor kinderen, jongvolwassenen en volwassenen met ADHD die intolerant of onvoldoende responsief waren voor het middel van eerste keus?

 

Relevante uitkomstmaten

In de NICE reviews werden kwaliteit van leven, ADHD totale symptomen en globale ernst van de aandoening gemeten via de Clinical Global Impressions scale, improvement version (CGI-I) gekozen als kritieke uitkomstmaten voor de besluitvorming. Ernstige bijwerkingen, gedragsproblemen, emotionele ontregeling, academische uitkomsten, misbruik van middelen en automutilatie werden gekozen als belangrijke uitkomstmaten voor de besluitvorming.

De werkgroep van deze richtlijnmodule hanteerde dezelfde uitkomstmaten met uitsluiting van misbruik van middelen en automutilatie en hanteerde de definities zoals gebruikt in de systematische review van NICE. De uitkomstmaat gedragsproblemen werd door de werkgroep ook als kritiek beschouwd.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

Voor de NICE reviews is literatuur gezocht betreffende een groot aantal medicijnen, waaronder methylfenidaat, langwerkend methylfenidaat, dexamfetamine, lisdexamfetamine, atomoxetine, guanfacine, clonidine, TCA’s, SSRIs, SNRIs, bupropion en modafinil. In het literatuuronderzoek is gezocht naar studies waarin placebo of een ander medicijn als vergelijkingsalternatief werd gehanteerd. Voor deze systematische review werd in de databases Medline (via OVID), Embase (via OVID), de Cochrane Library (via Wiley) en PsycINFO (ProQuest) op 28 april 2017 gezocht naar RCT’s en systematische reviews van RCT’s. Details van het literatuuronderzoek staan beschreven in hun rapport van de systematische review (NICE 2017).

Het literatuuronderzoek leverde 4940 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: geblindeerde RCT’s, behandeling met medicatie gedurende minimaal twee weken, ADHD diagnose gebaseerd op de DSM-III of ICD-10 of een latere versie. Crossover trials met te korte washout periode (afgeleid uit farmacokinetiek van betreffende medicatie) en studies waarin de populatie bestond uit responders op de onderzochte medicatie werden geëxcludeerd. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 615 artikelen voorgeselecteerd.

In het literatuuronderzoek voor de NICE reviews werden enkele Cochrane reviews naar de effectiviteit van medicatie bij mensen met ADHD gevonden. Omdat deze Cochrane reviews ook studies geïncludeerd hadden die niet relevant waren voor de systematische review van NICE, is besloten geen systematische reviews te includeren, maar alleen de individuele studies die voldoen aan het vooraf gestelde criteria in het reviewprotocol.

Na het lezen van de volledige tekst werden 99 artikelen (82 studies) definitief geselecteerd voor de vraag over de klinische effectiviteit, waarvan 4 RCT’s betrekking hadden op kinderen tot 5 jaar en 70 RCT’s betrekking op kinderen in de leeftijd 5-18 jaar. 56 van de 70 studies hadden betrekking op relevante medicatie (methylfenidaat, langwerkend methylfenidaat, dexamfetamine, atomoxetine, clonidine, TCA’s, SSRIs, SNRIs, bupropion en modafinil). Negen artikelen met de resultaten van zes RCT’s werden definitief geselecteerd voor de vraag over sequencing. Twee van de studies hadden betrekking op medicatie relevant voor de Nederlandse situatie.

De studiekarakteristieken en resultaten zijn uitgebreid beschreven in de evidence tabellen bij de NICE richtlijn (NICE 2017) De beoordeling van de studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de GRADE tabellen. Deze informatie is te vinden op de website van NICE.

  1. NICE. Attention deficit hyperactivity disorder (update). [C] Evidence reviews for pharmacological efficacy and sequencing pharmacological treatment. NICE guideline CG72. Intervention evidence review. Draft for Consultation. September 2017. Via https://www.nice.org.uk/guidance/indevelopment/gid-cgwave0798
  2. Swanson JM, Arnold LE, Molina BSG, Sibley MH, et al. MTA Cooperative Group. Young adult outcomes in the follow-up of the multimodal treatment study of attention-deficit/hyperactivity disorder: symptom persistence, source discrepancy, and height suppression. J Child Psychol Psychiatry. 2017 Jun;58(6):663-678. doi: 10.1111/jcpp.12684.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-06-2018

Laatst geautoriseerd  : 01-06-2018

Geplande herbeoordeling  :

Module

Regiehouder(s)

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn

Frequentie van beoordeling op actualiteit

Wie houdt er toezicht op actualiteit

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling

Medicamenteuze behandeling

NVvP, NVK

2018

2023

eens per 5 jaar

NVvP

-

 

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz  zijn regiehouder van deze richtlijnmodules en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijnmodules. De andere deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijnmodules is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2023 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie of de modules nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijnmodules heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijnmodules komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

De ontwikkeling van de modules screening, diagnostiek, monitoring en medicamenteuze behandeling bij kinderen en jongeren met ADHD werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De ontwikkeling van de modules niet-farmacologische behandeling en combinatiebehandeling voor kinderen, jongeren en volwassenen, werd ondersteund door het Trimbosinstituut en gefinancierd vanuit Het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz.

Doel en doelgroep

Doel

Aanbevelingen formuleren voor de diagnostiek en behandeling bij kinderen, jongeren en volwassenen met ADHD.

 

Doelgroep

Psychiaters, kinder- en jeugdartsen, psychologen, huisartsen, vaktherapeuten, verpleegkundigen en verzorgenden.

Samenstelling werkgroep

Deze richtlijnmodules zijn ontwikkeld als onderdeel van een project voor het ontwikkelen van de zorgstandaard ADHD. Dit project waarin de zorgstandaard is ontwikkeld is begeleid door het Trimbos instituut. Voor het ontwikkelen van de zorgstandaard is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met ADHD te maken hebben. Deze werkgroep heeft parallel aan de zorgstandaard ook de richtlijnmodules ontwikkeld.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

  • prof. dr. W.A. Nolen, psychiater, NVvP (voorzitter)
  • P.J. Carpentier, psychiater, NVvP
  • B. Levelink, kinderarts, NVK
  • R. R. Pereira, kinderarts, Impuls en woordblindheid
  • S.J.M. Schrevel, patiëntvertegenwoordiger, Impuls en woordblindheid
  • L. Singor, oudervertegenwoordiger, Balans
  • S. van Manen, huisarts, NHG
  • W. Göttgens-Jansen, apotheker, KNMP
  • B.J. van den Hoofdakker, klinisch psycholoog, NIP
  • G. van de Loo-Neus, kinder- en jeugdpsychiater, NVvP
  • G. Jol-Rikkers, jeugdarts, AJN
  • M. Broekhuizen, LVVP
  • A. Driessen, V&VN
  • I. de Noord, VVGN

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met evt. belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Driessen

 

 

Jeugdverpleegkundige

V&VN - vakgroep Jeugd

 

geen

Levelink

 

Kinderarts sociale pediatrie, GGZ De Mutsaersstichting en   Kinderrevalidatiecentrum Adelante;  promotieonderzoek mbt ADHD bij vakgroep kindergeneeskunde van het UMC Maastricht.

geen

Zitting in de werkgroep gepaste zorg van het Ministerie van Volksgezondheid icm onderwijs

geen

van den Hoofdakker

Klinisch psycholoog/ gedragstherapeut polikliniek kinder- en jeugdpsychiatrie, Accare Universitair Centrum Groningen (25%)
Senior onderzoeker -Accare Universitair Centrum Groningen (45%)

geen

-Research grants: ZonMw, NWO, UMCG. Participatie in onderzoeksgroepen met subsidies van ZonMw, NWO, Accare, gemeentes, Shire
Projectleider Consortium ADHD en druk gedrag (subsidie ZonMw) Hoofdaanvrager Academische Werkplaats ADHD en druk gedrag (subsidie ZonMw)

-(Mede) ontwikkelaar van oudertrainingsprogramma voor ouders van kinderen met ADHD en gedragsproblemen (BPTG), zonder financiële belangen.

-(Mede) redacteur van het boekje "Sociaal onhandig. Over de  opvoeding  van kinderen met ADHD en PDDNOS",

geen

Visser

 

Balans academy, patiëntenvereniging, NVA/Balans, trainer, Ouderpower, vrijwilligersvergoeding

 

-Mijn gezin en ik hebben ADHD. -lid van een werkgroep van Impuls en Woortblind en contactpersoon passend onderwijs, vrijwilliger European Brains@Work: ambassadeur op gebied van bewustwording neurodiversiteit bij werknemers, Vrijwilliger bij Loesje.nl, vrijwillgersvergoeding

-Expertise op gebied van theoretische onderbouwing van de MatriXmethode: MatriXmethode Instituut Docent Masterclass Onder de Loep, betaald

-Eigenaar praktijk Veelkant, BATC natuurgericht vakspecialist zingeving

geen

Rikkers

 

Jeugdarts Kinderpraktijk Zoetermeer

Bestuurslid AJN, Jeugdartsen GGZ
Lid commissie VergaderVoorbereidingscommissie WC AJN
alles onbezoldigd

zelf diagnose ADHD/ dochter met ADHD

geen

van de Loo-Neus

 

Kinder- en Jeugdpsychiater 28 uur;
Manager behandelzaken ADHD zorglijn 8 uur

Expert Kenniscentrum Kinder- en jeugdpsychiatrie ADHD, onbetaald

-man en kinderen hebben ADHD

-Aan de zijlijn betrokken bij MASK onderzoek, discontinuation trial van methylfenidaat (farmaceutische industrie betrokken bij de levering van medicatie). ZonMw heeft deel gefinancierd.

-Aanvraag voor TOPGGz van de ADHD zorglijn Karakter UC.

geen

de Noord

 

Verslavingsarts KNMG werkzaam bij Bouwman GGZ/Antes

Bestuurslid VVGN

geen

 

Singor

 

ervaringsdeskundige ouder namens de oudervereniging Balans

Advies en informatielijn medewerkster bij de oudervereniging Balans (onbetaald);
Namens Balans deelname aan academische werkplaats ADHD en druk gedrag (subsidieaanvraag bij ZonMW). (onbetaald)
Pedagodogisch medewerkster in de kinderopvang. (betaald)

nvt

 

Broekhuizen-Holtes

 

Klinisch psycholoog/ gedragstherapeut polikliniek kinder- en jeugdpsychiatrie, Accare Universitair Centrum Groningen (25%);
Klinisch psycholoog in Eigen praktijk VRIJ en Praktijk Mieke Broekhuizen
Klinisch psycholoog bij GGZ MTSR Geleen

-

geen

 

 

Carpentier

Psychiater, Ambulante Specialistische Behandeling, Reinier van Arkel, den Bosch

Lid Commissie van Toezicht, PI Vught (onbezoldigd)
 Voorzitter Bestuur ADHD Netwerk, den Haag (onbezoldigd)

geen

geen

Pereira

Kinderarts, 20 uur/week, MC kinderplein Rotterdam, betaald
Voorzitter Impuls & Woortblind

Bestuurslid ADHD netwerk (onbetaald)
Editorial chief ADHD Practice (onkostenvergoeding)

Deelname onderzoek over invloed van microbiosen op ADHD (gefinancierd door particulier fonds)

geen

Schrevel

Docent HBO-V Haagse Hogeschool; Neemt deel als lid van Impuls

 

geen

geen

Van Manen

Huisarts, kaderarts GGZ

Medisch directeur van Stichting Haspel, een zorggroep die POH GGZ plaatst en schoolt in de regio Noord Brabant Noord Oost; Lid van opleidingscommissie POH GGZ van RINOZuid ; docent aan de opleiding POH GGZ RINOZuid. (betaald)

Lid van Psyhag, de expertgroep GGZ, welke onder de paraplu van het NHG valt

geen

Gottgens

Openbaar apotheker/ opleider Apotheek Blanckenburgh 0,6 fte; Docent vervolgopleiding specialisme openbaar apotheker 0,1 fte; Junior onderzoeker 0,2 fte

Columnist Pharmaceutisch Weekblad- vergoeding per column 6-7x per jaar

geen

geen

Nolen

Emeritus Hoogleraar Psychiatrie, UMC Groningen

Adviseur Specialistisch Centrum Bipolaire Stoornissen (SCBS), Dimence, Deventer
- Betaald op basis van declaraties

2011-2016:

- onderzoekssubsidies op gebied bipolaire stoornissen van ZonMw en Europese Unie

- lid van adviesraad Daleco Pharma t.a.v. registratie van antidepressivum Tracydal (tranylcypromine) voor indicatie medicatie-resistente depressie

-gesproken op symposia over bipolaire stoornissen en depressie, gesponsored door Astra Zeneca en Lundbeck

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Implus en woordblindheid en een afgevaardigde van de oudervereniging Balans waren lid de werkgroep. Deze afgevaardigden hebben tijdens de ontwikkeling van de zorgstandaard en richtlijnmodules een enquête gehouden onder hun achterban. Een verslag hiervan is besproken in de werkgroep en verwerkt in de zorgstandaard ADHD.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijnmodules en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De zorgstandaard ADHD wordt als een belangrijk product voor de implementatie gezien.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodules zijn opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en het Procedureboek Richtlijnontwikkeling (Handleiding voor GGZ-richtlijnen) van het Trimbos-instituut.

 

Knelpuntenanalyse en gebruik internationale richtlijn

Deze richtlijnmodules zijn ontwikkeld als onderdeel van een project voor het ontwikkelen van de zorgstandaard ADHD. Bij aanvang van het schrijven van de zorgstandaard ADHD inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten rond ADHD. De zorgstandaard beoogt het gehele zorgtraject voor mensen (kinderen én volwassenen) met ADHD te beschrijven. Deze zorgstandaard is waar mogelijk en van toepassing gebaseerd op bestaande richtlijnen.

 

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de zorgstandaard is door NICE in het Verenigd Koninkrijk hun richtlijn ADHD herzien (https://www.nice.org.uk/guidance/cg72). In overleg met opdrachtgever NVvP, is besloten zoveel mogelijk aan te sluiten bij de herziening van de NICE richtlijn. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van het literatuuronderzoek uitgevoerd door NICE. Voor een aantal onderwerpen werd door het Trimbos instituut samengewerkt met NICE bij het uitvoeren van het literatuuronderzoek. In de herziening van de NICE richtlijn zou het onderwerp met betrekking tot het gebruik van instrumenten voor de screening, de diagnostiek en het monitoren van het beloop bij kinderen met ADHD niet meegenomen worden (NICE 2016). Vanuit de werkgroep werd aangegeven dat deze vraag naar de waarde van vragenlijsten bij de screening, diagnostiek en monitoring belangrijk is voor de praktijk. Vervolgens is binnen de werkgroep besloten drie richtlijnmodules zelf te ontwikkelen met betrekking tot vragenlijsten voor screening, diagnostiek en monitoring bij kinderen met ADHD. Het betreft een gedeeltelijke herziening van de multidisciplinaire richtlijn ADHD bij kinderen (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ 2005), maar aangezien deze richtlijn niet voldoet aan de eisen zoals beschreven in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0, is besloten deze modules geheel opnieuw te ontwikkelen.

 

Voor de richtlijnmodules met betrekking tot behandeling bij kinderen met ADHD is gebruik gemaakt van het systematisch literatuuronderzoek dat is uitgevoerd als onderdeel van de herziene NICE richtlijn. De resultaten van het literatuuronderzoek werden in september 2017 beschikbaar gesteld bij het publiceren van de conceptrichtlijn van NICE. Bij de uitgangvraag die is gebaseerd op een internationale richtlijn, is alleen gebruik gemaakt van het literatuuronderzoek tot en met de conclusies. Vervolgens zijn door de Nederlandse werkgroep de eigen overwegingen en aanbevelingen geformuleerd, waarbij is uitgegaan van de Nederlandse context (zie hieronder).

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen op het gebied van screening, diagnose en monitoring is aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrument is de QUADAS II voor diagnostisch onderzoek. Voor de uitgangsvraag over instrumenten voor monitoring is de COSMIN checklist gebruikt gericht op studies naar de responsiviteit van vragenlijsten (Terwee 2012).

 

De sterkte van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode  voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008). GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013). 

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er  resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Matig

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. Bij de modules over behandeling zijn de conclusies bij het literatuuronderzoek van NICE overgenomen. NICE heeft hierbij tevens de GRADE methodiek toegepast. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ (Van bewijs naar aanbeveling).  

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

Bij de zorgstandaard ADHD is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Bij deze richtlijnmodules is geen aparte module hierover geschreven.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijnmodules is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodules werden aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren zijn de richtlijnmodules aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodules zijn aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Kennisinstituut van de Federatie voor Medisch Specialisten (2016). Adapteren van internationale richtlijnen naar de Nederlandse praktijk. Adviesrapport

Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ. Multidisciplinaire Richtlijn voor diagnostiek en behandeling van ADHD bij kinderen en jeugdigen (2005). Trimbos-instituut, Utrecht (art.no.: AF0635)

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

NICE 2016. National institute for health and care excellence. Guideline scope. Attention deficit hyperactivity disorder: diagnosis and management.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Terwee CB, Mokkink LB, Knol DL, Ostelo RWJG, Bouter LM, de Vet HCW. Rating the methodological quality in systematic reviews of studies on measurement properties: a scoring system for the COSMIN checklist. Qual Life Res (2012) 21:651–7.

Volgende:
Combinatiebehandeling ADHD bij kinderen