Acute, primaire schouderluxaties

Initiatief: NVVH Aantal modules: 11

Fysiotherapeutische behandeling

Uitgangsvraag

Wat is de waarde van fysiotherapeutische behandeling bij patiënten met een gereponeerde anterieure schouderluxatie?

Aanbeveling

Aanbeveling 1

Overleg met de patiënt de doorverwijs-en behandelmogelijkheden van fysiotherapie.

 

Bespreek het plan, de opbouw en de doelen met de patiënt.

 

Leg bij fysiotherapeutische behandeling een primaire focus op herstel van coördinatie en proprioceptie van de rotator cuff.

 

Aanbeveling 2

Plan bij detectie van een onvoldoende vorderend beloop (veelal door fysiotherapeut geconstateerd) een extra controle consult bij een orthopeed of traumachirurg met affiniteit met schouderluxaties.

 

Aanbeveling 3 (subgroep patiënten met kinesiofobie als mogelijk herstel belemmerende factor)

Overweeg in samenspraak met de patiënt een interdisciplinair eerstelijns traject te starten indien er sprake is van kinesiofobie na een primaire, anterieure schouderluxatie welke leidt tot belemmeringen in adl-, werk - of sport hervatting.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er is voor de module fysiotherapeutische behandeling literatuuronderzoek verricht naar het effect van fysiotherapeutische behandeling (zes tot twaalf weken, waarbij ten minste gebruik is gemaakt van proprioceptieve training, neuromusculaire training, kinetische keten training, vroege mobilisatie, oefentherapie of informeren en adviseren) versus geen fysiotherapeutische behandeling of een afwachtend beleid bij patiënten met een gereponeerde schouder na een anterieure schouderluxatie. Schouderinstabiliteit en functionele uitkomsten werden gedefinieerd als cruciale uitkomsten voor besluitvorming. Herhaling van een schouder (sub)luxatie binnen zes tot twaalf maanden follow-up, spierkracht, bewegingsuitslag van de schouder en het aantal re-operaties werden als belangrijke uitkomstmaten gedefinieerd.

Uit het literatuuronderzoek kwamen geen studies naar voren die rapporteerden over fysiotherapeutische behandeling in vergelijking met geen fysiotherapeutische behandeling of een afwachtend beleid. Er kon zodoende geen literatuuranalyse worden uitgevoerd en geen GRADE-conclusies worden opgesteld voor deze vergelijking. Aldus is onderstaande module geschreven op basis van expert opinion gebaseerd op case- en kleine cohortstudies.

 

Traumamechanisme

Een primaire eerste anterieure luxatie kan het gevolg zijn van een variatie aan traumata. Het is veelal het gevolg van een forse externe kracht tegen de arm in abductie-exorotatie of horizontale abductie, bijvoorbeeld tijdens een val of botsing. Een onverwachte armbeweging zonder forse kracht kan echter ook een primaire schouderluxatie veroorzaken, maar is er een verschil tussen de intensiteit van de uitlokkende beweging (een val versus een geforceerde beweging). In beide gevallen faalt het actieve stabilisatie systeem, waaronder de rotator cuff. De schade aan labrum en kapsel (labrumkapselcomplex) is zodoende afhankelijk van de intensiteit van het doorgemaakte trauma (expert opinion).

 

Type instabiliteit

Het onderscheid in luxatie mechanisme en het in kaart brengen van de voorgeschiedenis en afwijkingen in het beweegpatroon, geven inzicht in het mogelijke type instabiliteit na een primaire anterieure schouderluxatie. Dit vormt een belangrijk onderdeel in de indicatiestelling of fysiotherapeutische behandeling nodig is, echter is er onvoldoende literatuur om dit te onderbouwen. De werkgroep is zich bewust van de mogelijke presentatie van patiënten met (recidiverende) niet-traumatische instabiliteit of instabiliteit waar een habitueel gedrag- of beweegpatroon aan ten grondslag ligt (Lewis, 2004). Deze richtlijn richt zich echter zuiver op patiënten met acute, traumatische primaire instabiliteit met mogelijk opgetreden structuur afwijkingen.

 

Indicatie voor fysiotherapeutische begeleiding (expert opinion)

Wanneer het gaat om fysiotherapeutische begeleiding na een eerste luxatie kunnen globaal twee groepen worden onderscheiden: 

  • Categorie 1: de vitale patiënt zonder negatief prognostische factoren die na een primaire anterieure schouderluxatie weer terug wil opbouwen naar sport. Deze patiënten kunnen laagfrequent worden begeleid (eventueel deels d.m.v. E-health) bij het hervatten van sportactiviteiten, of bij pre-habilitatie voorafgaand aan een eventueel geïndiceerde stabiliserende operatie.
  • Categorie 2: de patiënt die zich presenteert met factoren die mogelijk van invloed zijn op het herstel of de terugkeer naar sport/werkzaamheden, zoals kinesiofobie, bezorgdheid of de neiging tot over-immobilisatie. Deze patiënt kan gebaat zijn bij fysiotherapeutische begeleiding met een hogere frequentie vanaf het acute stadium.

Wanneer een patiënt zich meldt op de spoedeisende hulp na een primaire anterieure schouderluxatie, is triageren of er sprake is van een fysiotherapeutische behandelindicatie door de behandeld arts op dat moment vrijwel niet mogelijk. Door middel van een controle consult bij de specialist (eventueel telefonisch/digitaal) na een week kan er worden beoordeeld in welke categorie de patiënt valt en of er noodzaak is voor of behoefte is aan fysiotherapeutische begeleiding. Ook deze vervolgbegeleiding kan eventueel (deels) middels E-health plaatsvinden. Indien er ook dan nog onduidelijkheid is of er sprake is van een indicatie voor verdere fysiotherapeutische begeleiding, kan juist een intake consult bij een fysiotherapeut meer duidelijkheid verschaffen over eventueel behandelbare grootheden. Bij onvoldoende vooruitgang, persisterende immobilisatie of aanhoudende klachten kan ervoor worden gekozen na zes weken een follow-up op de poli in te plannen ter evaluatie en om het verdere behandeltraject af te stemmen. (expert opinion).

 

Meerwaarde van persoonlijke fysiotherapeutische begeleiding

Functieonderzoek door de fysiotherapeut richt zich op inventarisatie van het beweegpatroon, gegeneraliseerde of lokale hyper- of hypomobiliteit, scapulaire instabiliteit, proprioceptieve afwijkingen, rotator cuff- en/of kinetische keten insufficiëntie. Hierdoor kan inzicht worden verworven over het risico op het ontwikkelen van persisterende instabiliteit of bewegingsproblematiek en of fysiotherapeutische begeleiding mogelijk zinvol is. (expert opinion)

 

Snelle activatie van de rotator cuff en rekrutering van de kinetische ketenmusculatuur na een anterieure schouderluxatie helpt bij het verminderen van pijn en vermindert de kans op ontwikkeling van maladaptieve beweegpatronen (Jaggi, 2017). Op veel spoedeisende hulp posten wordt na een anterieure schouderluxatie een folder meegegeven met hierin hersteladviezen en oefeningen die vaak leiden tot een goed herstel. Echter, bij patiënten met pijn of bewegingsangst zal begeleiding door een fysiotherapeut voorkomen dat er bewegingsbeperkingen, of disfunctionele beweegpatronen ontstaan. Na een anterieure schouderluxatie is er een grote kans op neurologische schade (Visser, 1999). In de studie van Visser (1999) werd in 48% van de 77 patiënten axiaal zenuwverlies gerapporteerd. De nervus axillaris was in 42% van deze gevallen de oorzaak van de klachten. Deze zal zich pas uiten nadat de eerste herstelfase is geweest en wordt veelal gedetecteerd door het ontwikkelen van atrofie of spierkrachtafname. In deze gevallen is informatie over herstel en advies ten aanzien van sport en werkbelasting gewenst om het risico op recidief instabiliteit te voorkomen.

 

Kracht of coördinatie?

Een goede functie van de stabiliserende rotator cuff musculatuur behoeft een goede neuro-musculaire controle. Wanneer de primaire focus tijdens revalidatie ligt op krachtoefeningen, kan de neuromusculaire controle van de aangedane schouder significant verminderd blijven (Lee, 2018). De focus op specifieke proprioceptieve oefeningen zullen leiden tot een toename in neuromusculaire controle (Ager, 2021). Hiervoor is individuele begeleiding essentieel, aangezien een te kort aan coördinatie of kracht zal leiden tot een gecompenseerd bewegingspatroon (Jaggi, 2017).

 

Andere factoren die van invloed zijn op herstel en de behandeling

Pijn, angst en het vermijden van bewegingen zijn veel voorkomende cognitieve reacties van patiënten na het doormaken van een schouderluxatie. Deze correleren niet met de ernst van eventueel opgedane weefselschade. Voornamelijk de mate van kinesiofobie is verhoogd aanwezig na een primaire anterieure schouderluxatie (Olds 2020). In deze populatie is angst voor recidief luxatie in combinatie met subjectief gemeten pijn en beperkingen ook bij twaalf maanden follow-up nog aanwezig. Dit is kenmerkend voor de patiënten die daadwerkelijk nog een risico lopen op recidief luxaties (Olds 2019). Patiënten ervaren de angst voor het bewegen in specifieke luxatie-gerelateerde richtingen, als een van de belangrijkste belemmeringen na het doormaken van een schouderluxatie (van Iersel, 2022). Een luxatie kan als zeer traumatisch worden ervaren en ligt ten grondslag aan de angst op een recidief. Een fysiotherapeut kan met de patiënt onderzoeken hoe de kinesiofobie zich uit en het oefenprogramma hierop aanpassen.   

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers) (expert opinion)

Er zal vanuit de patiënt ook een voorkeur bestaan over het wel of niet ontvangen van fysiotherapeutische begeleiding. Hier kunnen verschillende redenen aan ten grondslag liggen, bijvoorbeeld de gevraagde investering in kosten en/of tijd. Fysiotherapeutische behandeling valt niet onder de basisverzekering in Nederland. Een luxatie van de schouder valt ook niet meer onder een chronische indicatie. Dit betekent dat de kosten voor eigen rekening zijn van de patiënt, tenzij er sprake is van een aanvullende verzekering voor fysiotherapie.  

 

Patiënt centraal

Een jonge sporter die een primaire traumatische luxatie heeft doorgemaakt en vervolgens weer wil opbouwen tot sport, heeft wellicht minder begeleiding nodig, dan iemand die frequenter luxeert, veel angst ervaart, persoonlijke voorkeur van de patiënt, de hulpvraag en andere mogelijk aanwezige negatief prognostische factoren. Naarmate de patiënt zelfredzamer wordt en bewegingsangst afneemt, wordt de behandelfrequentie minder. Voor de meeste patiënten lijkt het prettig om vroegtijdig kortdurend begeleid te worden op het gebied van verwachtingsmanagement, educatie, geruststelling en beweegadvies ten aanzien van werk en sport (expert opinion).

Soms kan het nodig zijn om in samenspraak met de patiënt andere paramedische disciplines in te schakelen zoals ergotherapie, voor functionele beperkingen thuis- of in werksituaties, of een psycholoog/coach indien er mogelijk onderliggende, herstel-belemmerende psychosomatische factoren aanwezig zijn. Overleg tussen verschillende behandelaren wordt aangegeven als mogelijk verbeterpunt vanuit de patiënten die deelnamen aan een focusstudie (van Iersel, 2022). Ter bevordering van casemanagement wordt het aangeraden te overwegen, met toestemming van de patiënt, de huisarts op de hoogte te brengen van het te starten multidisciplinaire traject en deze op de hoogte te houden van het beloop. Indien er sprake is van multifactoriële problematiek binnen het sociaalmaatschappelijke domein, kan in overleg met de huisarts een medisch specialistisch revalidatietraject worden overwogen (expert opninion).

 

Patiëntenfederatie Nederland heeft in 2022 een onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen van mensen met fysio- en/of oefentherapie. Uit het onderzochte panel bleek dat op volgorde van belang ‘goed contact met de therapeut’, ‘expertise van de therapeut’ en als derde ‘resultaat van de behandeling’, werden aangegeven als belangrijke componenten wanneer het gaat om een fysio- of oefentherapeutisch traject. Ook het opstellen van doelen samen met de patiënt is een bepalende factor voor patiënttevredenheid. (Bron: patientenfederatie.nl).  

 

E-health

De afgelopen jaren is er meer ruimte gekomen voor de mogelijkheid gebruik te maken van (deels) digitale begeleiding tijdens het behandeltraject; zogeheten ‘blended care’. Afhankelijk van individuele voorkeuren, kan worden gekozen een deel van de behandeling online te laten plaatsvinden door middel van de inzet van verschillende vormen van E-health zoals apps, websites of huiswerkoefenprogramma’s. Of de patiënt in aanmerking komt voor de inzet van E-health is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder persoonlijke voorkeur, leeftijd, zelfredzaamheid en computervaardigheden (Rabenbauer 2020). De inzet van deze interventies als onderdeel van het traject zou kunnen leiden tot een reductie van kosten in vergelijking met een behandeltraject dat volledig bestaat uit reguliere behandelconsulten (Kloek, 2018; van Tilburg, 2021). Er is nog onvoldoende evidentie voor de inzet van E-health bij specifiek de behandeling na een schouderluxatie (van Tilburg, 2021).

 

Fysiotherapie bij recidiverende instabiliteit

De fysiotherapeutische begeleiding bij recidiverende instabiliteit, of een postoperatief traject na een stabiliserende schouderoperatie past, ondanks de overlap met het hierboven beschreven, niet binnen de scope van deze richtlijn.

 

Rationale van de eerste aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventie

Bij iedere anterieure luxatie is er sprake van een falende functie van het actieve stabilisatie systeem. Wanneer de focus tijdens de revalidatie ligt op krachttraining, kan de neuromusculaire rotator cuff controle significant verminderd blijven (Lee 2018). Deze neuromusculaire controle is essentieel voor de stabiliteit en het functioneren van de schouder en verkleint mogelijkerwijs de kans op recidieven. Een snelle start van beweging of fysiotherapie, met een focus op neuromusculaire training, zou het verlies aan proprioceptieve feedback kunnen ondervangen en stabiliteits- en functie klachten op korte en lange termijn kunnen verminderen (Ager 2021).

 

Rationale van de tweede aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventie

Na het doormaken van een primaire anterieure schouderluxatie vindt er vaak een controle plaats bij een traumachirurg of orthopeed. Het verschilt per patiënt of, en op welke wijze (op de poli, telefonisch of d.m.v. e-health), deze controle afspraak plaatsvindt. De behoefte aan een controle afspraak en de voorkeur voor de wijze waarop deze plaatsvindt, hangt af van meerdere factoren. Zo spelen o.a. de persoonlijke voorkeur van de patiënt, de hulpvraag, coping en andere mogelijk aanwezige negatief prognostische factoren hierin een rol. Wanneer een patiënt onder de eerder in deze module omschreven categorie 1 valt, zal een enkele controle afspraak na een week (eventueel op afstand d.m.v. E-health) op zijn plaats zijn. Indien een patiënt valt in categorie 2 en er sprake is van langdurigere immobilisatie, angst, bezorgdheid of een afwijkend beloop zal er mogelijk behoefte en/of indicatie zijn voor een vervolgafspraak met de specialist na zes weken.

 

Rationale van de derde aanbeveling (subgroep patiënten met kinesiofobie als mogelijk herstel belemmerende factor)

Bij optredende kinesiofobie of bij werk-gerelateerde problematiek als gevolg van het doorgemaakte trauma, kan overwogen worden andere paramedische disciplines te raadplegen. Of hier een indicatie voor is, dient per patiënt te worden beoordeeld en het starten van een interdisciplinair traject vindt altijd plaats in overleg met de patiënt zelf. Pijn, angst en het vermijden van bewegingen zijn veel voorkomende cognitieve reacties van patiënten na het doormaken van een schouderluxatie. De kwaliteit van leven wordt significant beïnvloed bij patiënten na een anterieure schouderluxatie. Voornamelijk de mate van kinesiofobie blijft verhoogd aanwezig (Olds, 2020). Een in schouderklachten gespecialiseerde fysiotherapeut kan de patiënt hierbij helpen door te identificeren hoe deze bewegingsangst zich uit en welke bewegingen of handelingen hierdoor mogelijk worden beïnvloed of beperkt. Breng hierbij altijd de patiënt op de hoogte van mogelijke kosten die toebehoren bij het inzetten van een tweede of derde discipline bij het traject. Deze kosten per consult kunnen wisselen per discipline, vastgestelde behandeldiagnose, instelling en is daarbij afhankelijk van de afgesloten zorgverzekering van de patiënt.

Onderbouwing

In Nederland wordt er een wisselend beleid gevoerd bij de nabehandeling van een eerste anterieure schouderluxatie (expert opinion). Recidief instabiliteit, post-traumatische stijfheid, krachtsverlies, of pijn en angst voor bewegen komen regelmatig voor, waarbij fysiotherapie van meerwaarde kan zijn om dit te voorkomen (Kavaja 2018).

 

Verduidelijken dat dit is gebaseerd op expert opinion (of literatuur toevoegen).

Conclusions

No GRADE

Due to a lack of relevant literature, it was not possible to draw any conclusion with regards to the outcomes shoulder instability, functional outcomes, recurrence of shoulder (dis)location at six to twelve months follow-up, muscle strength, range of motion, and the re-operation rate in patients with a relocated shoulder after primary, anterior shoulder dislocation undergoing physiotherapeutic treatment compared to no physiotherapeutic treatment or a wait and see policy.

 

Source(s): -

Description of studies

Due to the absence of studies meeting the search criteria, no studies were included in the literature analysis.

 

Results

Due to the absence of studies meeting the search criteria, no studies were included that reported information regarding the outcomes shoulder instability, functional outcomes, recurrence of shoulder (dis)location at six to twelve months follow-up, muscle strength, range of motion, and the re-operation rate in patients with a relocated shoulder after primary shoulder dislocation undergoing physiotherapeutic treatment compared to no physiotherapeutic treatment or a wait and see policy.

 

Level of evidence of the literature

Because of a lack of data, it was not possible to grade the literature for the predefined outcomes in patients with a relocated shoulder after primary, anterior shoulder dislocation undergoing physiotherapeutic treatment compared to no physiotherapeutic treatment or a wait and see policy.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question: What are the (un)beneficial effects of physiotherapy treatment in patients with a relocated shoulder after anterior shoulder dislocation?

 

P:              patients with a relocated shoulder after primary shoulder dislocation.

I:               physiotherapy treatment (six to twelve weeks) and/or conservative management and/or non-operative treatment (proprioception and/or neuromuscular training and/or kinetic chain training and/or early mobilization and/or exercise training and/or education).

C:              no physiotherapeutic treatment or a wait and see policy.

O:             Shoulder instability, functional outcomes (such as patient reported outcomes (Western Ontario Shoulder Instability Index (WOSI); Injury- psychological readiness to return to sport (I-PRRS); Subjective Shoulder Value (SSV)), recurrence of shoulder (sub)dislocation at six to twelve months follow-up, muscle strength, range of motion, and re-operation rate.

 

Relevant outcome measures

The working group considered shoulder instability and functional outcomes as critical outcome measures for decision making; and recurrence of shoulder (dis)location at six to twelve months follow-up, muscle strength, range of motion, and the re-operation rate as important outcome measures for decision making.

 

The working group defined a threshold of 10% for continuous outcomes and a relative risk (RR) for dichotomous outcomes of <0.80 and >1.25 as a minimal clinically (patient) important difference.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com), and PEDro were searched with relevant search terms until the 15th of February 2022. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 439 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews and randomized controlled trials (RCTs) on the value of physical therapy treatment in patients with shoulder dislocation. One study was initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, the study was excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and eventually none of the studies were included.

 

Results

There were no studies included in the analysis of the literature.

  1. Ager AL, Borms D, Bernaert M, Brusselle V, Claessens M, Roy JS, Cools A. Can a Conservative Rehabilitation Strategy Improve Shoulder Proprioception? A Systematic Review. J Sport Rehabil. 2020 Jul 31;30(1):136-151. doi: 10.1123/jsr.2019-0400. PMID: 32736342.
  2. Brownson P, Donaldson O, Fox M, Rees JL, Rangan A, Jaggi A, Tytherleigh-Strong G, McBernie J, Thomas M, Kulkarni R. BESS/BOA Patient Care Pathways: Traumatic anterior shoulder Instability. Shoulder Elbow. 2015 Jul;7(3):214-26. Doi: 10.1177/1758573215585656. Epub 2015 May 26. Erratum in: Shoulder Elbow. 2016 Jan;8(1):71. PMID: 27582981; PMCID: PMC4935160.
  3. Cools AM, Borms D, Castelein B, Vanderstukken F, Johansson FR. Evidence-based rehabilitation of athletes with glenohumeral instability. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc. 2016 Feb;24(2):382-9. doi: 10.1007/s00167-015-3940-x. Epub 2015 Dec 24. PMID: 26704789.
  4. Dauty M, Dominique H, Héléna A, Charles D. Evolution de la force isocinétique des rotateurs d'épaule avant et à trois mois d'une stabilisation de l'épaule par technique chirurgicale de Latarjet [Evolution of the isokinetic torque of shoulder rotators before and after 3 months of shoulder stabilization by the Latarjet technique]. Ann Readapt Med Phys. 2007 May;50(4):201-8. French. doi: 10.1016/j.annrmp.2007.01.009. Epub 2007 Feb 9. PMID: 17320998.
  5. van Iersel TP, Tutuhatunewa ED, Kaman I, et al. Patient perceptions after the operative and nonoperative treatment of shoulder instability: A qualitative focus group study. Shoulder & Elbow. 2022;0(0). doi:10.1177/17585732221122363 Jaggi A, Lambert S. Rehabilitation for shoulder instability. Br J Sports Med. 2010 Apr;44(5):333-40. doi: 10.1136/bjsm.2009.059311. PMID: 20371558.
  6. Kavaja L, Lähdeoja T, Malmivaara A, Paavola M. Treatment after traumatic shoulder dislocation: a systematic review with a network meta-analysis. Br J Sports Med. 2018 Dec;52(23):1498-1506. doi: 10.1136/bjsports-2017-098539. Epub 2018 Jun 23. PMID: 29936432; PMCID: PMC6241619.
  7. Kibler WB. Closed kinetic chain rehabilitation for sports injuries. Phys Med Rehabil Clin N Am. 2000 May;11(2):369-84. PMID: 10810766.
  8. Kloek CJJ, van Dongen JM, de Bakker DH, Bossen D, Dekker J, Veenhof C. Cost-effectiveness of a blended physiotherapy intervention compared to usual physiotherapy in patients with hip and/or knee osteoarthritis: a cluster randomized controlled trial. BMC Public Health. 2018 Aug 31;18(1):1082. doi: 10.1186/s12889-018-5975-7. PMID: 30170586; PMCID: PMC6119267.
  9. Lee JH, Park JS, Hwang HJ, Jeong WK. Time to peak torque and acceleration time are altered in male patients following traumatic shoulder instability. J Shoulder Elbow Surg. 2018
  10. Lephart, S. M., & Henry, T. J. (1996). The Physiological Basis for Open and Closed Kinetic Chain Rehabilitation for the Upper Extremity, Journal of Sport Rehabilitation, 5(1), 71-87. Retrieved Sep 12, 2022, from https://journals.humankinetics.com/view/journals/jsr/5/1/article-p71.xml.
  11. Lewis, A, Kitamura, T, Bayley, J.I.L.,(ii) The classification of shoulder instability: new light through old windows!, Current Orthopaedics, Volume 18, Issue 2, 2004, Pages 97-108, Magnus CR, Arnold CM, Johnston G, Dal-Bello Haas V, Basran J, Krentz JR, Farthing JP. Cross-education for improving strength and mobility after distal radius fractures: a randomized controlled trial. Arch Phys Med Rehabil. 2013 Jul;94(7):1247-55. doi: 10.1016/j.apmr.2013.03.005. Epub 2013 Mar 22. PMID: 23529145.
  12. Olds M, Ellis R, Parmar P, Kersten P. The immediate and subsequent impact of a first-time traumatic anterior shoulder dislocation in people aged 16-40: Results from a national cohort study. Shoulder Elbow. 2021 Apr;13(2):223-232. doi: 10.1177/1758573220921484. Epub 2020 May 21. PMID: 33897854; PMCID: PMC8039766.
  13. Rabenbauer LM, Mevenkamp N. Factors in the Effectiveness of e-Health Interventions for Chronic Back Pain: How Self-Efficacy Mediates e-Health Literacy and Healthy Habits. Telemed J E Health. 2021 Feb;27(2):184-192. doi: 10.1089/tmj.2019.0301. Epub 2020 May 12. PMID: 32397853.
  14. Shinagawa K, Sugawara Y, Hatta T, Yamamoto N, Tsuji I, Itoi E. Immobilization in External Rotation Reduces the Risk of Recurrence After Primary Anterior Shoulder Dislocation: A Meta-analysis. Orthopaedic Journal of Sports Medicine. 2020;8(6). doi:10.1177/2325967120925694
  15. Struyf F, Cagnie B, Cools A, Baert I, Brempt JV, Struyf P, Meeus M. Scapulothoracic muscle activity and recruitment timing in patients with shoulder impingement symptoms and glenohumeral instability. J Electromyogr Kinesiol. 2014 Apr;24(2):277-84. doi: 10.1016/j.jelekin.2013.12.002. Epub 2013 Dec 18. PMID: 24389333.
  16. van Tilburg ML, Kloek CJJ, Pisters MF, Staal JB, van Dongen JM, de Weerd M, Ostelo RWJG, Foster NE, Veenhof C. Stratified care integrated with eHealth versus usual primary care physiotherapy in patients with neck and/or shoulder complaints: protocol for a cluster randomized controlled trial. BMC Musculoskelet Disord. 2021 Feb 5;22(1):143. doi: 10.1186/s12891-021-03989-0. PMID: 33546656; PMCID: PMC7862842.
  17. Visser CP, Coene LN, Brand R, Tavy DL. The incidence of nerve injury in anterior dislocation of the shoulder and its influence on functional recovery. A prospective clinical and EMG study. J Bone Joint Surg Br. 1999 Jul;81(4):679-85. doi: 10.1302/0301-620x.81b4.9005. PMID: 10463745.
  18. Whelan DB, Kletke SN, Schemitsch G, Chahal J. Immobilization in External Rotation Versus Internal Rotation After Primary Anterior Shoulder Dislocation: A Meta-analysis of Randomized Controlled Trials. Am J Sports Med. 2016 Feb;44(2):521-32. doi: 10.1177/0363546515585119. Epub 2015 Jun 26. PMID: 26116355.
  19. Bingbing Zhang, Yongsheng Sun, Long Liang, Xing Yu, Liguo Zhu, Si Chen, Yifei Wei, Guannan Wen, Immobilization in external rotation versus internal rotation after shoulder dislocation: A meta-analysis of randomized controlled trials, Orthopaedics & Traumatology: Surgery & Research, Volume 106, Issue 4, 2020, Pages 671-680.

Evidence tabel

Niet van toepassing.

 

Risk of bias tabel

Niet van toepassing.

 

Exclusie tabel

Author and year

Reason for exclusion

Eshoj (2020)

Wrong comparison.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 13-10-2023

Laatst geautoriseerd  : 13-10-2023

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2026

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Doel en doelgroep

Deze richtlijn bevat nuttige informatie voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de in de eerste-, tweede- en derdelijns zorg voor patiënten met een primaire, acute schouderluxatie.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een acute, primaire schouderluxatie.

 

Werkgroep

  • Dhr. dr. R.J. (Robert Jan) Derksen (voorzitter), traumachirurg, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Dhr. dr. S.D. (Stijn) Nelen, traumachirurg, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Dhr. dr. N.W.L. (Niels) Schep, traumachirurg, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Mw. MSc. F. (Femke) Boon, fysio- en manueeltherapeut, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Mw. MSc. K.M.C. (Karin) Hekman, fysio- en manueeltherapeut, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Dhr. dr. O.A.J. (Olivier) van der Meijden, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Dhr. prof. Dr. M.P.J. (Michel) van den Bekerom, orthopedisch chirurg, Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Dhr. dr. D.N. (David) Baden, spoedeisende hulparts, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Dhr. MA. T. (Thomas) Jonkergouw, adviseur patiëntbelang, Patiëntenfederatie Nederland
  • Mw. M.G. (Maike) Broere, adviseur patiëntbelang, Patiëntenfederatie Nederland
  • Mw. drs. L.E. (Louise) Huygen, radioloog, Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Meelezers

  • Dhr. drs. T. (Tjerk) de Ruiter, revalidatiearts, Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Dhr. R.P.G. (Ramon) Ottenheijm, huisarts, Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Dhr. B.M.F. (Bart) van der Leeuw, anesthesioloog, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie

Met ondersteuning van:

  • Mw. dr. A.C.J. (Astrid) Balemans, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Dhr. MSc. M. (Mitchel) Griekspoor, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Dhr. dr. R.J. (Robert Jan) Derksen

Traumachirurg

ATLS-instructeur, stichting ALSG, 2-3 keer per jaar faculty-lid van een ATLS trauma-opvang cursus. Dit is een betaalde functie.

 

Bestuurslid Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie.

 

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

Als ziekenhuis ontvangen wij een unrestricted educational grant van Mathys Medical. Hiermee bekostigen wij een arts-onderzoeker die onderzoek doet naar de eventuele meerwaarde van een schouderprothese in het geval van een complexe proximale humerusfractuur. Dit onderzoek is een joint-venture met het AUMC.

 

De uitkomsten van deze richtlijncommissie zullen geen voor- of nadelen met zich meebrengen voor de financier, de behandeling van een schouderluxatie is namelijk vrijwel nooit een prothese (uitgezonderd in zeldzame gevallen de luxatiefractuur).

 

Intellectuele belangen en reputatie

Geen.

 

Overige belangen

Geen.

Geen restrictie.

 

Dhr. dr. S.D. (Stijn) Nelen

 

Traumachirurg

ATLS-instructeur, betaald

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie

Geen.

 

Overige belangen

Geen.

 

Geen restrictie.

 

Dhr. dr. N.W.L. (Niels) Schep

 

Traumachirurg

Bestuurslid NED Ver Handchirurgie onbetaald Bestuurslid Big Hand Event onbetaald Instructeur Dutch Wrist Ascopie course onbetaald. Consultant Synthes, Arthrex: betrokken bij cursussen betaald. Chairman diverse AO cursussen onkosten vergoeding Instructeur IBRA course onkosten vergoeding. Instructeur CASH cursus, handfracturen onkostenvergoeding. Editor boek Leidraad chirurgie co- assistent revenuen geen. Instructeur ATLS

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Mijn echtgenote heeft een medisch congres bureau. Echter ik zie geen relatie met deze richtlijn.

 

Extern gefinancierd onderzoek

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie

Diverse Zonmw beurzen voor onderzoek naar handfracturen.

Ik heb diverse publicaties op het gebied van schouderstabilisatie, die wellicht in de richtlijn aan bod zullen komen.

 

Overige belangen

Geen.

 

Geen restrictie.

 

De cursussen die voor arthrex worden gegeven gaan alleen over de hand en pols. Synthes levert geen producten die bij chirurgie bij schouderluxatie worden gebruikt.

Mw. MSc. F. (Femke) Boon

 

Fysio- en manueeltherapeut

Geen.

Persoonlijke financiële belangen

Werkzaam bij Schoudercentrum IBC Amstelland.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie

Geen.

 

Overige belangen

Geen.

Geen restrictie.

 

Mw. MSc. K.M.C. (Karin) Hekman

 

Fysio- en manueeltherapeut

Bestuurslid SchouderNetwerken Nederland, onbetaald.

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

ZonMw Shoulder Innovation, 1,5 lijn schouderzorg (rol als projectleider)

 

ZonMw schouderspreekuur opzet in de 1e lijn (rol als projectleider).

 

Intellectuele belangen en reputatie

In mijn werkveld is schouderinstabiliteit een van mijn interessegebieden. Ik behandel veel patiënten met schouderinstabiliteit, participeer in (tot op heden nog niet gefinancierde) onderzoeken om de kwaliteit van zorg te verbeteren.

 

Overige belangen

Geen.

Geen restrictie.

 

Dhr. dr. O.A.J. (Olivier) van der Meijden

 

Orthopedisch chirurg

Geen.

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie

Geen.

 

Overige belangen

Geen.

 

Geen restrictie.

 

Dhr. prof. Dr. M.P.J. (Michel) van den Bekerom

 

Orthopaedisch chirurg

Orthopedisch Expertise Centrum Amsterdam

Orthopedisch chirurgische expertisen vooral op het gebied van letselschade en arbeidsongeschiktheid

Betaalde functies. Voornemens een fellowship te starten dus een vervolgopleiding op schouder/elleboog gebied voor een orthopedisch chirurg. Dit fellowship wordt dan mede (financieel) ondersteund door een firma die materiaal maakt dat we gebruiken bij schouderstabilisaties. Het betreft een overeenkomst tussen het OLVG en deze firma. Ik zal geen geld op persoonlijke titel ontvangen en het bedrag is ook niet afhankelijk van aantal operaties dat we verrichten. Het fellowship en dus de overeenkomt hebben een louter educatief doel.

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie

Geen.

 

Overige belangen

(Betaald) onderwijs geven

IOC

NPI Amersfoort

SOMT Amersfoort.

Geen restrictie.

 

Er wordt een fellow aangenomen, mede bekostigd door een bedrijf. De overeenkomst is tussen het bedrijf en het OLVG, Van den Bekerom heeft hier zelf geen persoonlijk financieel belang bij.

Dhr. dr. D.N. (David) Baden

 

Spoedeisende Hulp Arts

Voorzitter NVSHA-vacatiegelden

Voorzitter expertgroep "Met spoed beschikbaar"

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

 

Intellectuele belangen en reputatie

Geen.

 

Overige belangen

Geen.

 

Geen restrictie.

 

Dhr. MA. T. (Thomas) Jonkergouw

 

Adviseur patiëntbelang

Vrijwilliger Diabetes Vereniging Nederland - onbetaald.

Organisatie van zomerkampen voor kinderen.

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie

Geen.

 

Overige belangen

Geen.

 

Geen restrictie.

 

Mw. drs. L.E. (Louise) Huygen

 

Radioloog

Geen.

Persoonlijke financiële belangen

Geen.

 

Persoonlijke relaties

Geen.

 

Extern gefinancierd onderzoek

Geen.

 

Intellectuele belangen en reputatie

Geen.

Geen restrictie.

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van de Patiëntenfederatie Nederland voor de schriftelijke knelpuntenanalyse en deelname van een afgevaardigde van de Patiëntenfederatie Nederland in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptmodules zijn tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

Implementatie

Aanbeveling

Tijdspad voor implementatie:
< 1 jaar,

1 tot 3 jaar of

> 3 jaar

Verwacht effect op kosten

Randvoorwaarden voor implementatie (binnen aangegeven tijdspad)

Mogelijke barrières voor implementatie1

Te ondernemen acties voor implementatie2

Verantwoordelijken voor acties3

Overige opmerkingen

Alle aanbevelingen

< 1 jaar

De kosten voor de individuele patiënt kunnen mogelijk toenemen, omdat fysiotherapie niet in de basisverzekering is opgenomen.

Geen.

Geen.

Promoten richtlijn schouderluxaties.

Klinische les NTvG.

Webinar vanuit de NVT.

Werkgroepleden en Kennisinstituut.

Werkgroep.

NVT en KNGF.

Geen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten die een schouderluxatie ervaren. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door middel van een schriftelijke knelpuntenanalyse. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Organisatie van zorg