Buikwandhernia tijdens abdominoplastiek
Uitgangsvraag
Hoe om te gaan met buikwandhernia’s tijdens een abdominoplastiek?
Aanbeveling
Diagnostiek
Spoor bij lichamelijk onderzoek actief een eventuele buikwandhernia op bij patiënten die een abdominoplastiek ondergaan.
Verricht echografie bij verdenking op een buikwandbreuk.
Behandeling
De operateur overlegt altijd met een algemeen chirurg over de behandeling van een vooraf gediagnosticeerde hernia.
Overwegingen
Diagnostiek
In het algemeen kunnen buikwandhernia’s tijdens het lichamelijk onderzoek worden vastgesteld. Bij twijfel over de aard of grootte van een buikwandhernia is het gebruikelijk om echografisch onderzoek te laten verricht. In sommige gevallen is de complexiteit of grootte een reden tot een CT-scan van de buikwand.
Chirurgische technieken – Professioneel perspectief
Buikwandhernia’s worden in de literatuur als volgt geclassificeerd:
- aangeboren hernia’s :
- beschrijving locatie van de breuk:
- midline-defecten: epigastrisch of umbilicaal;
- laterale defecten: Spigeli of lumbaal.
- Beschrijving doorsnede van de breuk:
- ≤ 2cm;
- 2-4cm;
- ≥ 4cm.
- littekenbreuken, welke door abdominale chirurgie of trauma zijn ontstaan:
- beschrijving locatie van de breuk:
- midline-defecten: subxiphoidaal, epigastrisch, umbilicaal, infra-umbilicaal of suprapubisch;
- lateraal: subcostaal, flank, iliacaal of, lumbaal
- Beschrijving grootte van de breuk:
- ≤ 4cm;
- 4-10cm;
- ≥ 10cm.
Chirurgische technieken
Buikwandbreuken kunnen chirurgisch via diverse technieken worden hersteld:
- open herstel met hechtingen;
- open herstel met een matje (ter informatie: een matje kan uit diverse materialen bestaan en op diverse manieren geplaatst en gefixeerd worden);
- laparoscopisch herstel.
Geïsoleerd herstel van een buikwandbreuk
Voor het herstel van geïsoleerde buikwandbreuken wordt in internationale richtlijnen onder andere door het recidiefrisico de voorkeur gegeven aan de endoscopische techniek met plaatsing van een matje (Silecchia et al, 2015; Bittner et al, 2014). Bij een vergelijking van de open hersteltechnieken is het complicatie- en recidief risico bij het dicht hechten van de breuk dubbel zo groot als bij het gebruik van een matje (Christoffersen et al, 2015, Luijendijk et al, 2000). Het risico op recidief is tevens onafhankelijk gebleken van de grootte van de hernia (Luijendijk et al, 2000). Risicofactoren voor recidief zijn “dicht hechten van de hernia”, infectie, prostatisme bij mannen en een voorgeschiedenis van abdominale aorta chirurgie (Luijendijk et al, 2000).
Gecombineerd herstel van een buikwandbreuk tijdens een abdominoplastiek
Indien een abdominoplastiek wordt uitgevoerd bij een patiënt met een buikwandbreuk ligt het voor de hand de breuk tijdens de abdominoplastiek te herstellen. Cheesborough en Dumanian vermelden in hun studie, dat zij bij een gelijktijdig open herstel van een buikwandbreuk middels mesh tijdens een abdominoplastiek bij 32 patiënten geen complicaties of recidief-hernia hebben kunnen vaststellen (Cheesborough et al, 2015). Saad et al. beschrijft, dat – vergeleken met de losse ingrepen - het complicatierisico op diep veneuze trombose en longembolie additief is, als men een abdominoplastiek met een open breukherstel combineert (Saad et al, 2014). Koolen et al. daarentegen beschrijven een statistisch significante stijging van het complicatierisico, indien men open herniaherstel met een abdominoplastiek combineert vergeleken met een gewone abdominoplastiek (18.3% versus 9.8%, p < 0.001) (Koolen et al, 2014). Daarbij geldt de statistische significantie voor infectie en sepsis, pneumonie en diep veneuze trombose. Helaas wordt in dit artikel niet aangegeven welke open techniek voor het herstel van de buikwandbreuk werd gebruikt.
Ook in deze studies werd geen vergelijking gemaakt tussen de diverse technieken in afhankelijkheid van de locatie en grootte van de buikwandbreuk.
De afweging welke techniek de meest geschikte is, dient genomen te worden, door een medisch specialist, die alle technieken van herniasluiting beheerst. Dit is in de regel een algemeen chirurg. In de organisatie dient derhalve de mogelijkheid te bestaan een algemeen chirurg te consulteren en zo nodig samen te opereren.
Rationale van de aanbevelingen
Uit de literatuur concludeert de werkgroep dat het risico op complicaties lijkt te stijgen, indien men een abdominoplastiek met een herniaherstel combineert. Het is echter discutabel of het zinvol is een herstel van een buikwandbreuk uit te voeren alvorens een abdominoplastiek wordt verricht, omdat de patiënt dan twee operaties moet ondergaan. De beste techniek voor het herstellen van een buikwandhernia is van vele factoren afhankelijk, zoals evisceratie en patiëntfactoren. In hoeverre dit gecombineerd kan worden met een abdominoplastiek en of deze combinatie het complicatierisico niet verhoogt, dient wetenschappelijk onderzocht te worden. Omdat het uit de literatuur niet duidelijk te herleiden is, welke buikwandbreuken, afhankelijk van locatie, middels welke techniek tijdens een abdominoplastiek hersteld dienen te worden, is de besluitvorming tezamen met de algemeen chirurg te nemen.
Onderbouwing
Achtergrond
Een buikwandhernia is een uitstulping van het peritoneum (wel/niet gevuld met intra-abdominale inhoud) door een defect in de abdominale spierwand. Onderscheid wordt meestal gemaakt in aangeboren hernias (zoals epigastrica / umbilicalis) en verworven hernias (cicatricalis). Oorzaken voor een dergelijk defect zijn respectievelijk een onvolledige sluiting van de buikwand, zoals na het afstoten van de navelsteel, en eerdere abdominale toegang, zoals chirurgie of trauma. In deze module wordt uitgezocht hoe om te gaan met buikwandhernia’s bij een patiënt die een abdominoplastiek wil ondergaan.
Referenties
- Muysoms F.E., et al. (2009). Classification of primary and incisional abdominal wall hernias. Hernia, 13, 407-414.
- Silecchia G., et al. (2015). Laparoscopic ventral/incisional hernia repair: updated guidelines from the EAES and EHS endorsed Consensus Development Conference. Surg Endosc, 29, 2463-2484
- Bittner R., et al. (2014). Guidelines for laparoscopic treatment of ventral and incisional abdominal wall hernias (International Endohernia Society). Surg Endosc, 28, Part 1: 2-29/Part 2: 353-379/Part 3: 380-404.
- Christoffersen M.W. et al (2015). Long-term recurrence and chronic pain after repair for small umbilical or epigastric hernias: a regional cohort study. Am J surg 2015, 209, 725-732.
- Cheesborough J.E., Dumanian G.A. (2015). Simultaneous prosthetic mesh abdominal wall reconstruction with abdominoplasty for ventral hernia and severe rectus diastasis repairs. Plast Reconstr Surg, 135, 268-276
- Luijendijk RW, Hop WCJ, vd Tol MP, de Lange DCD, Braaksma MJM, IJzermans JNM, Boelhouwer RU, de Vries BC, Salu MKM, Wereldsma JCJ, Bruijninckx CMA, Jeekel J. A comparison of suture repair with mesh repair for incisional hernia. N Engl J Med 2000; 343: 392-8.
- Saad A.N., et al. (2014). Risk of adverse outcomes when plastic surgery procedures are combined. Plast Reconstr Surg, 134, 1415-1422
- Koolen P.G.I., et al. (2014). Patient selection optimization following combined abdominal procedures: analysis of 4925 patients undergoing panniculectomy/abdominoplasty with or without concurrent hernia repair. Plast Reconstr Surg, 134, 539e 550e.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 14-09-2016
Laatst geautoriseerd : 14-09-2016
Geplande herbeoordeling : 01-01-2022
Uiterlijk in 2021 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door J. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog en B. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de richtlijn is duidelijkheid en uniformiteit te creëren voor behandelaars over de behandeling van patiënten met een abdominaal huid en/of vet surplus met of zonder klachten (functioneel, cosmetisch of medisch).
Specifieke doelen zijn:
- het preoperatief risicomanagement, zoals antibioticaprofylaxe;
- het geven van adequate patiëntenvoorlichting;
- de indicaties voor de verschillende typen abdominoplastieken;
- het verrichten van de ingreep in de correcte klasse operatiekamer;
- de randvoorwaarden om een abdominoplastiek te mogen uitvoeren.
Doelgroep
De richtlijn beoogt een praktisch handvat te bieden aan behandelaars van patiënten met een abdominaal huid en/of vet surplus met of zonder klachten (functioneel, cosmetisch of medisch), zoals (plastisch) chirurgen, dermatologen, microbiologen, infectiologen, anesthesiologen en huisartsen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2015 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten die met abdominoplastiek te maken hebben.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 18 maanden aan de totstandkoming van de richtlijn.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
In 2015 tot 2016 hebben de volgende personen deelgenomen aan de ontwikkeling van de richtlijn:
Drs. M.A. van Huizum (voorzitter), plastisch chirurg, Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, 148 Amsterdam
Drs. N. Posch, plastisch chirurg, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
Drs. W.G. van Selm, plastisch chirurg, sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam
Dr. S. Klein, plastisch chirurg, Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, Tilburg
Drs. A. van Engeland, plastisch chirurg, Bergman Clinics, Bilthoven
Dr. M. Larsen, plastisch chirurg, MCHaaglanden/Bronovo, Den Haag
Dr. A.T. Bernards, arts-microbioloog, LUMC, Leiden
Meelezers:
Dr. J.A. Otte, internist, ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen, Terneuzen
Dr. C. den Hengst, dermatoloog, UMC, Utrecht; Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, Woerden
Dr. S. Nienhuijs, algemeen chirurg, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven
Met ondersteuning van:
Mw. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (niet praktiserend), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
Dr. ir. J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Utrecht
Mw. Drs. H. Deurenberg, SIROSS, informatiespecialist, Oss
In 2017 tot 2018 hebben de volgende personen deelgenomen aan de ontwikkeling van het addendum rectus diastase:
Drs. M.A. van Huizum (voorzitter), plastisch chirurg, Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam
Dr. S. Klein, plastisch chirurg, Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, Tilburg
Prof. dr. B. van der Lei, plastisch chirurg, Universitair Medisch Centrum Groningen/Bergman Clinics (Nederland)
Meelezers:
Dr. S. Nienhuijs, algemeen chirurg, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven
R.E. Genders, dermatoloog, LUMC, Leiden
F.E.J.A. Willemssen, radioloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
Met ondersteuning van:
Mw. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (niet praktiserend), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
Dr. ir. J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Utrecht
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, een overzicht vindt u hieronder:
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatie-management |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennis Valorisatie |
Overige belangen |
Van Huizum |
Plastisch chirurg |
Lid Kwaliteitscommissie NVPC (onbetaald); Voorzitter richtlijnen commissie NVPC (onbetaald); Penningmeester Dr. N. Tulp Foundation |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Posch |
Plastisch chirurg |
Lid Kwaliteitscommissie en lid richtlijnencommissie van de NVPC |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Van Selms |
Plastisch chirurg |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Klein |
Plastisch chirurg |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Van Engeland |
Plastisch chirurg |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Larsen |
Plastisch chirurg |
Lid Medisch Ethische ToetsingsCommissie ZuidWest Holland (betaald) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Bernards |
Arts-microbioloog |
Vakdeskundige (auditor) Raad van Accreditatie (betaald) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door in de voorbereidende fase Patiëntenfederatie NPCF (NPCF) te vragen om schriftelijke input omtrent knelpunten en aandachtspunten. De NPCF gaf aan dat er geen specifieke patiëntenorganisatie is voor dit onderwerp om input aan te vragen. Er konden dan ook geen knelpunten aangeleverd worden. Wel heeft de NPCF commentaar geleverd in de commentaarfase. Ook is tijdens de commentaarfase beroep gedaan op patiëntreferenten, die geworven zijn via de plastisch chirurgen in de werkgroep. Tevens is er een search gedaan naar het patiëntenperspectief.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie ook het implementatie onder aanverwant).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreecollaboration.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is en op ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Deze werden met de werkgroep besproken en vervolgens per mail aan de volgende organisaties voorgelegd met de vraag om input: het Zorginstituut Nederland, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Nederlandse Zorgautoriteit, Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie, Nederlands Huisartsen Genootschap en Zorgverzekeraars Nederland.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen [http://www.g-i-n.net/library/international-guidelines-library; www.guideline.gov] en naar systematische reviews [Cochrane Library; Medline]. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).
Tabel 1 Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE
Hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect. |
|
|
Matig |
Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt. |
|
|
Laag |
Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect. |
|
|
Zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect. |
Tabel 2 De kwaliteit van bewijs wordt bepaald op basis van de volgende criteria
Type bewijs |
Voor studies over interventies: RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’.
Voor studies over een risico- of prognostische factor: Prospectieve of retrospectieve cohortstudie start in de categorie ‘hoog’. Voor andere studieontwerpen wordt afgewaardeerd via ‘risk of bias’. |
|
|
|
|
Afwaarderen |
‘Risk of bias’ |
- 1 Serieus - 2 Zeer serieus |
|
|
|
|
Inconsistentie |
- 1 Serieus - 2 Zeer serieus |
|
|
|
|
Indirect bewijs |
- 1 Serieus - 2 Zeer serieus |
|
|
|
|
Onnauwkeurigheid |
- 1 Serieus - 2 Zeer serieus |
|
|
|
|
Publicatiebias |
- 1 Waarschijnlijk - 2 Zeer waarschijnlijk |
|
|
|
|
|
|
Opwaarderen |
Groot effect |
+ 1 Groot + 2 Zeer groot |
|
|
|
|
Dosis-respons relatie |
+ 1 Bewijs voor gradiënt |
|
|
|
|
Alle plausibele ‘confounding’ |
+ 1 zou een effect kunnen reduceren + 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien. |
Formuleren van de conclusies
Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence).
Overwegingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie, of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor, vaak ook nog andere aspecten van belang.
Genoemd kunnen worden:
- kosten,
- waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
- aanvaardbaarheid van interventies,
- haalbaarheid van een aanbeveling.
Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen enkele verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.
Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de modules ‘Operatieafdeling per type abdominoplastiek’ en ‘Eisen ziekenhuis/kliniek bij abdominoplastiek’.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in Programm für Nationale VersorgungsLeitlinien von BÄK, KBV und AWMF Qualitätsindikatoren. Manual für Autoren: 6. Qualitätsindikatoren für Nationale VersorgungsLeitlinien (2009).
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken wetenschappelijke verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens werd de richtlijn voorgelegd aan de volgende organisaties ter becommentariëring: het Zorginstituut Nederland, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Nederlandse Zorgautoriteit, Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie, Nederlands Huisartsen Genootschap en Zorgverzekeraars Nederland. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Literatuur
Guyatt et al., 2008Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.
Programm für Nationale VersorgungsLeitlinien von BÄK, KBV und AWMF Qualitätsindikatoren. Manual für Autoren: 6. Qualitätsindikatoren für Nationale VersorgungsLeitlinien (2009).