Prestatiekarakteristieken
Uitgangsvraag
- Hoe moeten prestatiekarakteristieken worden gedefinieerd en geëvalueerd?
- Waarop moeten acceptatiecriteria zijn gebaseerd?
Aanbeveling
De professioneel verantwoordelijke moet bij verificatie minimaal de volgende prestatiekarakteristieken in beschouwing nemen: precisie, juistheid, bepalingsgrenzen, stabiliteit, referentie-interval en medische besliswaarden en interferenties.
De professioneel verantwoordelijke moet bij validatie alle prestatiekarakteristieken in beschouwing nemen, exclusief accuraatheid.
Indien bepaalde prestatiekarakteristieken niet van toepassing zijn of gelet op de aard van de onderzoeksprocedure of de prevalentie van pathologie niet haalbaar, dan wordt dit meegenomen in de afweging en gedocumenteerd.
Overwegingen
Ten aanzien van prestatiekarakteristieken wordt breed erkend dat als basis van een goede meting een hoge precisie binnen (herhaalbaarheid) en tussen (intermediate precision en reproduceerbaarheid) de meetseries essentieel is, tezamen met een goede juistheid en traceerbaarheid naar referentiematerialen. Om de aanvrager de mogelijkheid te geven om resultaten te vergelijken met de normale populatie of medische beslissingen te kunnen nemen zijn referentie-intervallen en beslisgrenzen nodig. Deze drie elementen precisie, juistheid en ref interval/beslisgrens komen bij (internationale) richtlijnen overal terug (CLIA, IVD Directive) en vormen de basis van prestatiekarakteristieken voor verificatie van een onderzoeksprocedure. Aanvullend worden soms laboratoriumtechnische eisen genoemd, zoals het bereik van de test (CLIA).
In de laboratoriumpraktijk is de aandacht voor de stabiliteit van het monster, van afname tot aan de feitelijke analyse, vaak onvoldoende. Verder is onderzoek van het effect van mogelijk interfererende stoffen t.g.v. hemolyse, icterie of lipemie een gewenste aanvulling, waarin niet altijd in passende mate door de fabrikant van een kit voorzien wordt.
Op basis van het bovenstaande is gekozen voor de volgende essentiële prestatiekarakteristieken voor verificatie: Precisie, juistheid, referentie-interval en medische besliswaarden, bepalingsgrenzen, stabiliteit en interferenties.
In een opinion paper van de EFLM Working Group Accreditation and ISO/CEN standards wordt daar nog aan toegevoegd “vergelijking met vorige methode’ omdat het zowel voor het laboratorium als voor de aanvrager van belang om de resultaten van een nieuw ingevoerde methode te vergelijken met die van de vorige methode, indien van toepassing. Volgens ISO 15189 paragraaf 5.5.2 is men verplicht wijzigingen aan (pre-)onderzoeksprocedure, en de referentie-intervallen en medische beslissingswaarden die ermee samenhangen, te beoordelen. Deze verplichte beoordeling leidt ertoe dat je een vergelijking met de vorige methode moet doen.
Op basis van het bovenstaande en gelet op de eisen en voorstellen in de IVD Directive 1998 is in de NVKC Richtlijn 2016 gekozen voor de volgende prestatiekarakteristieken voor validatie: juistheid, precisie met inbegrip van herhaalbaarheid en intermediate precisie, en meetonzekerheid, analytische specificiteit, met inbegrip van interfererende substanties, analytische sensitiviteit, detectielimiet en kwantificatielimiet, meetinterval, diagnostische specificiteit en diagnostische sensitiviteit van de meting.
Anno 2019 moet bij de modulaire revisie van deze NVKC Richtlijn 2016 ook gekeken worden naar de Regulation 2017, die in 2022 van kracht wordt, met name Annex II paragraaf 6 over verificatie en validatie. In deze paragraaf wordt niet langer te evalueren prestatiekarakteristieken voorgesteld (zoals in de Directive 1998) maar van de verplichting tot aanleveren van de gegevens van deze prestatiekarakteristieken. Zo is er bijvoorbeeld extra aandacht voor stabiliteit van monster en reagentia, voor de traceerbaarheid van kalibratoren en voor de klinische prestaties en geschiktheid.
Bij validatie moeten al deze genoemde prestatiekarakteristieken en acceptatiecriteria beschouwd worden en ingevuld, bij verificatie geldt dat voor de genoemde beperkte selectie. Voor invulling kan soms gebruik gemaakt worden van bestaande valide en van toepassing zijnde informatie, ontbrekende informatie zal via eigen onderzoek verworven moeten worden. Zie hoofdstuk 2.
Voor deze specifiek genoemde verificatie en/of validatie prestatiekarakteristieken wordt een nadere verklaring en een uitwerking gegeven in Bijlage 1.
Onderbouwing
Achtergrond
In de module “Validatie, verificatie of wijziging van onderzoeksprocedures” is de werkwijze bij en het verschil tussen verificatie en validatie uitgelegd. Feitelijk komt het erop neer dat voor ingebruikname van een test in het eigen laboratorium nagegaan wordt of die voldoet aan het gestelde doel. Daarbij spelen prestatiekarakteristieken (zowel analytisch als klinisch) en acceptatiecriteria een belangrijke rol. Verder moet vastgelegd worden welke prestatiekarakteristieken relevant zijn voor het beoogde doel en of dit zowel bij verificatie als ook validatie geldt.
Prestatiekarakteristieken zijn vaststaande kwaliteitskenmerken van een onderzoeksprocedure waaraan, na beargumentering en afhankelijk van de beoogde toepassing, acceptatiecriteria kunnen worden toegekend, die vervolgens getoetst worden door middel van een verificatie of validatie. Een prestatiekarakteristiek omvat zowel de grootheid als de uitkomst.
Acceptatiecriteria zijn specifieke eisen die gesteld worden aan de prestatiekarakteristieken, afhankelijk van de beoogde toepassing van die onderzoeksprocedure. Acceptatiecriteria, in ISO 15189 prestatiespecificaties genoemd, worden doorgaans in een kwantitatieve maat uitgedrukt.
Samenvatting literatuur
Prestatiekarakteristieken
ISO15189:2012 noemt op meerdere plaatsen eisen c.q. suggesties, die als prestatiekarakteristieken gezien moeten worden. Het duidelijkste is in 5.5.1 Selectie, verificatie en validatie van onderzoeksprocessen, met name paragraaf 5.5.1.2 en 5.5.1.3.
Als mogelijk relevante prestatiekarakteristiek voor validatie worden in paragraaf 5.5.1.3 van de norm voorgesteld (als opmerking): juistheid, accuraatheid, precisie met inbegrip van herhaalbaarheid en intermediate precisie en meetonzekerheid, analytische specificiteit, met inbegrip van interfererende substanties, analytische sensitiviteit, detectielimiet en kwantificatielimiet, meetinterval, diagnostische specificiteit en diagnostische sensitiviteit van de meting.
In de IVD Directive 98 staat in bijlage 1.B onder lid 8.7.h vermeldt dat de fabrikant in de bijsluiter opgave moet doen van ‘de specifieke kenmerken inzake de analytische prestaties (bijvoorbeeld gevoeligheid, specificiteit, nauwkeurigheid, herhaalbaarheid, reproduceerbaarheid, detectiedrempels en meetgebied, met inbegrip van de nodige gegevens voor de bescherming van de bekende relevante interferenties), de beperkingen van de methode en de gegevens betreffende de toepassing van de referentiemeetprocedures en -materialen die de gebruiker ter beschikking staan’. Anno 2019 is het verstandig om vooruit te kijken naar de eisen, genoemd in de Regulation (EU) 2017/745, zie het inleidend hoofdstuk. Deze eisen zijn grotendeels vergelijkbaar met die van 1998, maar dwingender voorgeschreven en met meer aandacht voor de stabiliteit van monster en reagentia, en voor de klinische prestaties.
Prestatiekarakteristieken in de IVDR
Validatie en verificatie wordt vooral beschreven in Bijlage I van de IVDR. Hulpmiddelen worden ontworpen en vervaardigd op een manier die hen geschikt maakt voor klinische toepassing, zoals gespecificeerd door de fabrikant, en in het licht van de algemeen erkende state-of-the-art. Het gaat hierbij om de volgende prestatie karakteristieken:
a) Analytisch, zoals analytische sensitiviteit, analytische specificiteit, juistheid (bias), precisie (herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid), accuraatheid (voortvloeiend uit juistheid en precisie), detectielimiet en kwantificatielimiet, meetgebied, lineariteit, cut-off. Hierbij worden ook pre-analytische factoren genoemd (adequate criteria voor het nemen en behandelen van monsters) en de controle van bekende relevante endogene en exogene interferenties, kruisreacties;
b) Klinisch, zoals diagnostische sensitiviteit, diagnostische specificiteit, positieve voorspellende waarde, negatieve voorspellende waarde, likelihood ratio, verwachte waarden bij normale en pathologische populaties. Hoe de prestatiekarakteristieken en genoemde state-of-the-art worden vastgesteld is nog onduidelijk (zie kennislacunes, hyperlink toevoegen).
Als mogelijk relevante prestatiekarakteristieken voor verificatie wordt in de norm geen specificatie gegeven; letterlijk staat er ‘De prestatieclaims voor de onderzoeksprocedure die tijdens het verificatieproces worden bevestigd moeten relevant zijn voor het beoogde gebruik van de onderzoeksresultaten.’ Aanvullend staan in ISO15189:2012 de volgende voor verificatie en validatie relevante eisen, die samenhangen met prestatiekarakteristieken en acceptatiecriteria: metrologische traceerbaarheid (5.3.1.4); meetonzekerheid (5.5.1.4); voorbehandeling, opslag en stabiliteit van monsters (5.4.7); referentie intervallen en beslissingswaarden (5.5.2).
De IVDR stelt, dat voor zover mogelijk richtlijnen ten behoeve van in-vitrodiagnostiek op internationaal niveau worden opgesteld. Hieronder kunnen ook de minimale prestatiekarakteristieken worden verstaan. Het Internationaal Forum voor regelgevers op het gebied van medische hulpmiddelen (International Medical Device Regulators Forum — IMDRF) is daarin actief (zie IVDR, Overweging 5). Binnen de EU is de Commissie bevoegd om gemeenschappelijke technische specificaties (GS) voor in-vitrodiagnostiek vast te stellen.
Uit deze aanvullende eisen volgen nieuwe prestatiekarakteristieken omtrent stabiliteitsonderzoek bij de in het laboratorium gebruikelijke condities van opslag (ook vriezen-dooien), transport en behandeling van monsters, kalibratoren en reagentia. Verder is relevant dat in de USA volgens CLIA Brochure 2 (2004) vereist is, dat bij verificatie minimaal accuracy, precision, reportable range en reference range onderzocht worden.
In de norm wordt niet specifiek genoemd of verplicht welke prestatiekarakteristieken in aanmerking komen voor verificatie of validatie. Daarmee blijft er ruimte over voor de eigen professionele verantwoordelijkheid. Door verschillende beroepsverenigingen zijn aanwijzingen of richtlijnen gegeven (Brit.Columbia 2018, Nederland-NVKC 2016, WHO 2016, Frankrijk-Vassault 1999, Czech Board-Friedecky 2004), evenzo zijn door individuele wetenschappers praktische voorstellen gedaan voor te onderzoeken prestatiekarakteristieken in het kader van validatie of verificatie (Antonelli 2016, Antonelli 2018, Stöckl 2008, Theodorsson 2017).
Niet alleen zijn suggesties gedaan voor de specifieke prestatiekarakteristieken die minimaal getoetst zouden moeten worden, ook voor de uitvoering van die toetsing zijn soms gedetailleerde voorstellen of instructies gegeven. Als voorbeeld de bepaling van de precisie: hierbij kunnen niet alleen verschillende vormen van precisie onderscheiden worden zoals herhaalbaarheid (binnen-run), intermediate precision en reproduceerbaarheid tussen laboratoria, maar ook de wijze van toetsen is variabel. De toetsing moet statistisch goed onderbouwd zijn en uitvoerbaar binnen een ‘gewoon’ medisch laboratorium. Voor zeer dure analyse methoden, instabiele monsters (lees measurands) of bepalingen die samenhangen met een zeer zeldzame ziekte (en daarmee moeilijk verkrijgbaar materiaal) kan een standaard procedure onhaalbaar zijn. De omvang van de steekproef is medebepalend voor de bewijskracht (power) voor het vaststellen van de precisie van metingen, en van een eventuele afwijking van een vastgestelde limietwaarde. De steekproefgrootte is ook van belang bij het bepalen of controleren van referentie intervallen. Het moet opgemerkt dat algemeen geaccepteerd wordt, dat de steekproefgrootte voor verificatiestudies beperkter is dan voor validatiestudies. Daarmee is de power, ofwel de bewijskracht van de studieopzet om aan te tonen dat een meetmethode significant afwijkt van de gestelde norm, bij verificatie lager dan bij validatie3. Verificatie is van toepassing op bepalingen die algemeen verkrijgbaar zijn en in andere laboratoria worden toegepast. Men neemt impliciet aan, dat een methode die algemeen wordt toegepast, aan een minder grondige toetsing onderworpen hoeft te worden dan een test bij validatie. Een algemeen toegepaste test is sprake is van een herhaalde toetsing door verificatie door meerdere gebruikers, terwijl dat bij validatie veel minder het geval is.
Voor de toetsing van prestatiekarakteristieken wordt in de praktijk vaak gebruik gemaakt van gedetailleerd uitgewerkte statistische modellen als de Amerikaanse CLSI-EP protocollen. Maar de professioneel verantwoordelijke kan ook gebruik maken van protocollen zoals gesuggereerd door Stöckl 2008 of Theodorsson 2012.
Acceptatiecriteria
Als eenmaal de keuze van de set benodigde prestatiekarakteristieken gemaakt is en deze samen met wijze waarop die getoetst worden is vastgelegd in een validatie- of verificatieplan, moet als laatste besloten worden wat de grenswaarden of criteria zijn voor acceptatie van een onderzoeksprocedure. Hier zijn geen eenduidige adviezen te geven behalve dat bij verificatie de door de leverancier gegeven specificaties en acceptatiecriteria minimaal gehaald moeten worden in het eigen laboratorium. In de medische toepassingen kunnen echter strengere acceptatiecriteria noodzakelijk zijn dan die door de leverancier zijn gedefinieerd. Het is mogelijk dat de voor het beoogde doel noodzakelijk geachte eigen acceptatiecriteria niet gehaald worden bij de verificatie, zodat aanvullend onderzoek nodig is.
Bij het vaststellen van eigen acceptatiecriteria wordt aanbevolen om gebruik te maken van de zogenaamde Milaan criteria (Sandberg 2015) voor analytical performance specifications. Hierbij worden drie modellen gepresenteerd, de hoogste waarde wordt toegekend aan outcome, het effect van de analytical performance op de klinische uitkomst dan wel klinische classificatie of beslisgrenzen. De acceptatiecriteria moeten zodanig zijn dat de meetonzekerheid geen significant effect heeft op de interpretatie van de uitkomst. Dit model is slechts voor een beperkt aantal testen toepasbaar, aangezien er sprake moet zijn van duidelijke beslisgrenzen c.q. afkappunten. Het meest gebruikte model gaat uit van de biologische variatie: geschat wordt op basis van de analytische fout en de biologische variatie wat de maximale fout (total allowable error) is welke niet zal leiden tot een foutieve medische beslissing (EFLM Biological Variation Database). In de gevallen waar dit niet kan geldt state-of-the-art d.w.z. de meetfout in eigen laboratorium voor deze methode is conform de standaard en mogelijkheden van deze tijd.
Bij een verificatie wordt voortgeborduurd op de gegevens van de fabrikant van een CE erkende kit, of van de gegevens van een peer-reviewed artikel. In feite gaat het bij verificatie om het aantonen of bevestigen dat een test een bepaalde analyt op de juiste manier kan detecteren of meten.
Bij een validatie van een eigen methode moeten alle mogelijk relevante prestatiekarakteristieken bezien worden en getoetst tegen vooraf vastgelegde acceptatiecriteria. Hierbij gaat het niet meer alleen om de groep prestatiekarakteristieken die de analytische prestaties van de methode karakteriseren, maar ook om de klinische prestaties. Dat wil zeggen de eigenschap van een IVD om resultaten te genereren die op een juiste manier correleren met een bepaalde klinische toestand van de patiënt (Grifa 2018).
Bij de verificatie mag er van uitgegaan worden dat de fabrikant conform geldende richtlijnen deze klinische prestaties heeft geëvalueerd en vastgelegd in de bijsluiter.
3 Voor verificatie van testen wordt vaak het EP15 protocol van de CLSI toegepast. Dit protocol beschrijft een verkorte testprocedure t.o.v. het validatieprotocol. Algemeen gaat men ervan uit, dat het verificatieprotocol beperkter van opzet kan zijn dan een validatieprotocol. Bij verificatie wordt een controle uitgevoerd, of een test voldoet aan een door de leverancier opgegeven prestatiekarakteristiek. Bij validatie wordt een controle uitgevoerd of een test voldoet aan een bepaalde, van tevoren vastgestelde klinische kwaliteitsnorm. Hoewel beide procedures in statistische zin niet verschillen – in beide gevallen wordt getoetst of de gevonden resultaten significant afwijken van een bepaalde waarde – wordt algemeen geaccepteerd dat men bij verificatie minder testresultaten nodig heeft dan bij validatie. Impliciet gaat men ervan uit dat een product dat op de markt is en in andere laboratoria in gebruik, slechts een geringe kans heeft om minder van kwaliteit te zijn dan geclaimd door de leverancier.
In het EP15 protocol (versie A3) wordt een verificatieprotocol voor precisie voorgesteld van 5 dagen/5 monsters per dag (25 bepalingen per concentratieniveau), terwijl het validatieprotocol EP5 uitgaat van een standaardprotocol van 20 dagen/2x2 monsters per dag (totaal 80 bepalingen). De beperkte proefopzet bij verificatie staat gelijk aan een hogere kans om een test onterecht goed te keuren (een hogere bèta-fout), ofwel een lagere bewijskracht (power) om een afwijking vast te stellen.
Men moet zich realiseren dat het genoemde verificatieprotocol volgens EP15 (met twee concentratieniveaus) niet bijzonder krachtig is om een verschil in precisie aan te tonen tussen gemeten en door de leverancier geclaimde waarde. Een significant verschil wordt bereikt bij een imprecisie die 25% hoger ligt dan die door de leverancier aangegeven. Er is op dat niveau een waarschijnlijkheid om dit verschil met dit experiment aan te tonen van 45%. Een power van 80% wordt pas bereikt bij een imprecisie die 46,8% hoger ligt dan aangegeven. In vergelijking kan met het genoemde validatieprotocol een hogere imprecisie van 25% met een power van 80% aantonen.
Deze waarden gelden voor de binnen-dag spreiding (zgn. repeatability). Voor de tussen-run (dag tot dag) spreiding heeft dit protocol een zeer veel lagere power, omdat er feitelijk maar 5 waarnemingen (daggemiddelden) zijn waarmee de significantie wordt berekend. Elders werd ook gewezen op het verschil van bewijskracht van het EP15 verificatieprotocol wat betreft binnen-dag en tussen-dag variatie (Stöckl 2009). Het protocol bereikt een significant verschil bij een tussen-run spreiding die 54% hoger ligt als aangegeven, en een power van 80% wordt pas bereikt bij een spreiding die bijna 2,4 maal hoger ligt dan aangegeven door de leverancier. In plaats van het 5x5 protocol is bijvoorbeeld een 20x2 (20 dagen, 2 herhalingen) protocol beter in balans wat betreft de power met betrekking tot de binnen-dag en tussen-dag spreidingen.
Referenties
- Accuracy (trueness and precision) of measurement methods and results
https://www.iso.org/obp/ui/#iso:std:iso:5725:-1:ed-1:v1:en
Antonelli G, Padoan A, Aita A, Sciacovelli L, Plebani M. Verification or validation, that is the question. J Lab Precis Med 2017; 2: 58. - Antonelli G, Padoan A, Aita A, Sciacovelli L, Plebani M. Verification of examination procedures in clinical laboratory for imprecision, trueness and diagnostic accuracy according to ISO 15189:2012: a pragmatic approach. Clin Chem Lab Med 2017; 55: 1501-1508.
- Clinical Evidence for IVD Medical Devices - Clinical Performance Studies for In Vitro Diagnostic Medical Devices. Study Group 5 Final Document GHTF/SG5/N8:2012.
Clinical Laboratory Improvement Amendments (CLIA), final rule 2013 and Brochures.
CLIA Brochure #2 Verification of Performance Specification.
Clinical Laboratory Standards Institute, Evaluation protocols: EP5, 7, 9, 10, 12, 14, 15, 17, 23, 26 en 28. - Dybkær R. Vocabulary for describing the metrological quality of a measurement procedure – with an alphabetic index. Ups J Med Sci 1993; 98: 445-486.
- Friedecký B, Šprongl L, Kratochvíla J. Validation and verification of analytical methods in clinical laboratories - Recommendation of the Board of the Czech Society for Clinical Biochemistry. 2004.
http://www.cskb.cz/res/file/dokumenty/validation-and-verification-of-analytical-methods.pdf - ISO15193:2009 en In-vitro-diagnostische systemen; Meting van grootheden in monsters van biologische oorsprong – Eisen voor inhoud en prestatie van procedures voor referentiemeting.
ISO/IEC 17000, Conformity assessment —Vocabulary and general principles.
ISO/IEC 17025:2017, General requirements for the competence of testing and calibration laboratories.
ISO/IEC Guide 2, Standardization and related activities — General vocabulary.
JCGM 2000:2012 International vocabulary of metrology – Basic and general concepts and associated terms (VIM) 3rd edition 2008 version with minor corrections. - Khatami Z, Hill R, Sturgeon C, Kearney E, Breadon P, Kallner A. Measurement verification in the clinical laboratory: A guide to assessing analytical performance during the acceptance testing of methods (quantitative examination procedures) and/or analysers. 2009.
http://www.acb.org.uk/docs/default-ource/committees/scientific/guidelines/measurement-verification/Measurement_verification_final_090608.pdf - Roelofsen-de Beer R, Wielders J, Boursier G, Vodnik T, Vanstapel F, Huisman W, Vukasović I, Vaubourdolle M, Sönmez Ç, Linko S, Brugnoni D, Kroupis C, Lohmander M, Šprongl L, Bernabeu-Andreu F, Meško Brguljan P, Thelen M. Validation and verification of examination procedures in medical laboratories: opinion of the EFLM Working Group Accreditation and ISO/CEN standards (WG-A/ISO) on dealing with ISO 15189:2012 demands for method verification and validation. Clin Chem Lab Med 2019, https://doi.org/10.1515/cclm-2019-1053.
- Terminology in analytical measurement.
https://www.eurachem.org/index.php/publications/guides/48-gdtam11
Vassault A, Grafmeyer D, de Graeve J, Cohen R, Beaudonnet A, Bienvenu J. [Quality specifications and allowable standards for validation of methods used in clinical biochemistry]. Ann Biol Clin (Paris) 1999; 57: 685-695. French. Erratum in: Ann Biol Clin (Paris) 2000; 58: 110.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 28-12-2022
Laatst geautoriseerd : 28-12-2022
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Validatie en verificatie van onderzoeksprocedures in medische laboratoria betekent het toetsen of de beoogde onderzoeksprocedures geschikt zijn voor het beoogde doel, namelijk het leveren van betrouwbare informatie voor de aanvrager ten behoeve van diagnose, prognose, behandeling of vervolgen van therapie.
De voorliggende richtlijn beschrijft de vereiste analytische en toetsingsprocedures bij validatie of verificatie – conform ISO 15189 – met inachtneming van de daarbij benodigde prestatiekarakteristieken en acceptatiecriteria. Na beschouwing van additionele wetenschappelijke literatuur (indien beschikbaar) en op basis van consensus zijn de aanbevelingen opgesteld.
Doelgroep
Hoewel deze richtlijn met name bedoeld is voor toepassing in de klinische chemie, kan zij ook nuttig zijn voor andere disciplines binnen de medische laboratoria, zoals klinische farmacie, medische microbiologie en medische immunologie.
Samenstelling werkgroep
Voor het (door)ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een werkgroep ingesteld. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
- Dr. drs. W.P. (Wytze) Oosterhuis, arts klinische chemie, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen/Sittard-Geleen (voorzitter)
- Dr. W.P.H.G. (Wilhelmine) Verboeket-van de Venne, wetenschappelijk onderzoeker klinische chemie, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen (secretaris)
- Dr. ir. A.J. (Arjan) van Adrichem, AIOS klinische chemie, Zuyderland Medisch Centrum, Heerlen/Sittard-Geleen
- Dr. ir. R.J.A.C. (Roseri) Roelofsen-de Beer, laboratoriumspecialist klinische chemie, Ziekenhuis Rivierenland Tiel, Tiel
- Dr. ir. J.P.M. (Jos) Wielders, gepensioneerd laboratoriumspecialist klinische chemie, Amersfoort
Met ondersteuning van:
- Drs. E.E. (Eva) Volmeijer, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot juli 2018)
- Dr. J. (Janneke) Hoogervorst-Schilp, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf juli 2018)
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden is op verzoek beschikbaar; er zijn geen restricties geconstateerd m.b.t. deelname aan de werkgroep.
Inbreng patiëntenperspectief
Gezien de technische aard van de richtlijn is – in afstemming met Patiëntenfederatie Nederland – het patiëntenperspectief niet meegenomen. De Patiëntenfederatie is wel uitgenodigd voor de commentaar- en autorisatiefase.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Tijdens de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is opgenomen bij de aanverwante producten.
Werkwijze
ISO 15189
De richtlijn is gebaseerd op de officiële Nederlandse vertaling van de Europese norm EN ISO 15189:2012 (formeel aangeduid als NEN-EN-ISO 15189+C11:2015nl); afgekort aangeduid als ISO 15189. De vereiste analytische en toetsingsprocedures bij validatie of verificatie, met inachtneming van de daarbij benodigde prestatiekarakteristieken en acceptatiecriteria, worden beschreven en – indien van toepassing – nader toegelicht.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase werden de knelpunten geïnventariseerd. De richtlijn uit 2016 was niet modulair opgebouwd en niet opgenomen in de Richtlijnendatabase. Een modulair opgebouwde richtlijn vergemakkelijkt de integratie tussen (onderdelen van) richtlijnen en maakt onderlinge verwijzing mogelijk. Een ander voordeel is dat verouderde onderdelen van een richtlijn efficiënter herzien kunnen worden, met als gevolg dat richtlijnaanbevelingen sneller (en beter) aansluiten bij de dagelijkse praktijk.
Daarnaast is bij de richtlijn uit 2016 uitsluitend gebruik gemaakt van normatieve verwijzingen (zoals NEN-EN-ISO 15189, ISO 22870 en European Commission Directive 98/79/EC) en Europese/internationale standaarden. In de doorontwikkeling is gestreefd om zoveel mogelijk (aanvullende) wetenschappelijke c.q. consensus-based onderbouwing te geven voor de aanbevelingen in de richtlijn.
Uitgangsvragen
Het uitgangspunt was de in 2016 geautoriseerde Richtlijn Validatie en verificatie van onderzoeksprocedures in medische laboratoria. De werkgroep heeft vervolgens een aantal uitgangsvragen opgesteld. Tevens werd een additionele uitgangsvraag geformuleerd, gezien de overgang van het huidige besluit voor In Vitro Medical Devices (Directive 98/79/EC ofwel IVDD) naar de toekomstige verordening, Regulation (EU) 2017/745 (IVDR) die in mei 2022 in de gehele EU van kracht is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er is oriënterend gezocht naar bestaande (inter)nationale richtlijnen en wetenschappelijke publicaties over validatie en verificatie van onderzoeksprocedures. Tevens is aanvullend gezocht naar publicaties aan de hand van de literatuurlijsten van de eerder gevonden documentatie.
Samenvatten van de literatuur
De belangrijkste bevindingen uit de normatieve en wetenschappelijke literatuur zijn beschreven in de samenvatting van de literatuur. Gezien de aard en (beperkte) beschikbaarheid van de literatuur kon geen gebruik gemaakt worden van de GRADE- of vergelijkbare methodologie.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast normatieve en wetenschappelijke publicaties ook andere aspecten belangrijk om te worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op (de invulling c.q. toepassing van normelementen uit) ISO 15189, het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. Normaliter is aan elke aanbeveling een implementatietermijn gekoppeld. Gezien er geen inhoudelijke veranderingen zijn t.o.v. de vigerende richtlijn zijn deze implementatietermijnen nog steeds geldig.
Randvoorwaarden (organisatie van zorg)
Bij de (door)ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie rondom validatie en verificatie van onderzoeksprocedures: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het inrichten van het proces (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Kennislacunes
Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van de aanbevelingen voor nader/vervolgonderzoek is opgenomen in de bijlage Kennislacunes (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptversie van de richtlijn is aan de leden van de NVKC en aan Patiëntenfederatie Nederland voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de richtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De autorisatieversie van de richtlijn is ter stemming gebracht tijdens de algemene ledenvergadering van de NVKC, en voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland ter autorisatie c.q. instemming.