Totaalruptuur

Initiatief: NVOG Aantal modules: 12

Routinematige episiotomie bij kunstverlossing

Uitgangsvraag

Dient er ter preventie van een 3e/4e-graads-ruptuur bij een vaginale kunstverlossing routinematig een mediolaterale episiotomie toegepast te worden?

Aanbeveling

Verricht, in overleg met de patiënt, laagdrempelig een mediolaterale episiotomie bij het uitvoeren van een vacuümextractie bij een primigravida met als doel vermindering van kans op obstetrisch sfincterletsel.

Overwegingen

Overwegingen – van bewijs naar aanbeveling

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

De beschikbare literatuur suggereert dat een mediolaterale episiotomie bij een vaginale kunstverlossing routinematig of restrictief kan worden toegepast om een 3e/4e-graads totaalruptuur te voorkomen. Een beleid met episiotomie is geassocieerd met een lagere kans op een totaalruptuur (gemiddelde GRADE). De belangrijkste factor waarom dit bewijs als gemiddeld uitvalt is dat de studies van observationele aard zijn, en niet uitgesloten kan worden dat confounding het resultaat heeft beïnvloed. Een gerandomiseerde studie waarbij het huidig geldende beleid zou uitgezet worden tegen een ander (meer of minder restrictief beleid voor het plaatsen van episiotomie) zou een sluitend antwoord op de vraag kunnen geven, ofschoon ethische en praktische bezwaren een dergelijke studie-opzet in Nederland moeilijk maken. Op dit moment wordt in Zweden een RCT uitgevoerd waarbij vrouwen worden gerandomiseerd tot ofwel het vigerende beleid van restrictief gebruik van laterale episiotomie ofwel geen episiotomie bij een instrumentele bevalling. De resultaten van deze studie zullen mogelijk enig inzicht geven in het effect van een episiotomie, echter geen antwoord op de vraag of een liberaal gebruik van episiotomie beter is dan het restrictief gebruik.

 

De voordelen van de interventie (episiotomie) moeten afgewogen worden tegen de nadelen. Er is een klinisch relevante associatie tussen het verrichten van een episiotomie ten tijde van een vaginale kunstverlossing bij primiparae en het verminderen van het risico van obstetrisch sfincterletsel. Door het verminderen van obstetrisch sfincterletsel zullen minder vrouwen op (langere) termijn klachten ontwikkelen van fecale drangproblemen en/of fecale incontinentie. Uit een onderzoek van Nilsson (2021) onder 7.145 vrouwen blijkt dat de incidentie van ernstige fecale incontinentie 1,8% was voor vrouwen zonder totaalruptuur en 5,4% voor vrouwen met één totaalruptuur. De incidentie van hinderlijke anale incontinentie (incontinentie voor ontlasting én flatus) was 5,0% voor vrouwen zonder totaalruptuur en 11,0% voor vrouwen met één totaalruptuur, waarbij moet worden bedacht dat deze klachten erg lastig te behandelen zijn terwijl ze door patiënten als zeer onaangenaam worden ervaren.

 

Ongewenste gevolgen die op de korte termijn kunnen optreden ten gevolge van het verrichten van een mediolaterale episiotomie zijn: meer bloedverlies, hogere kans op mictieproblemen en pijnklachten ter hoogte van het perineum. Deze laatste klacht, klachten van dyspareunie en een lagere spierspanning in de bekkenbodem kunnen ook langer na de bevalling nog optreden of aanhouden. Helaas kan obstetrisch sfincterletsel niet volledig voorkomen worden door het verrichten van een mediolaterale episiotomie.

 

Daarnaast is het belangrijk dat verloskundige hulpverleners adequaat getraind zijn in het optimaal herstellen van een mediolaterale episiotomie. Idealiter zou direct voorafgaand aan het verrichten van een vaginale kunstverlossing op basis van de persoonlijke kenmerken van de vrouw en het verloop van de baring, een inschatting gemaakt moeten worden op de kans op het optreden van een obstetrisch sfincterletsel met en zonder gebruik van een mediolaterale episiotomie. De huidige literatuur geeft echter alleen een inschatting op basis van de algemene populatie. Een dergelijk predictiemodel kan potentieel het onnodig verrichten van een mediolaterale episiotomie in een situatie met een aanvaardbaar laag risico op een obstetrisch sfincterletsel voorkomen. Daarnaast kan op basis van een persoonlijk gemaakte inschatting van de kansen betere informatie aan de vrouw gegeven worden, in het kader van informed consent voor het verrichten van de interventie.

 

Lund et al verrichtten in 2016 in systematic review een separate analyse van de associatie van mediolaterale episiotomie tijdens vacuümextractie bij eerstbarenden voor onderzoeken met een frequentie van episiotomie hoger dan 75% versus onderzoeken met een frequentie lager dan 75%. Hieruit bleek dat in de onderzoeken met een episiotomiepercentage hoger dan 75% met een sterkere risicoverlaging op sfincterletsel was geassocieerd dan in de onderzoeken met episiotomiepercentage lager dan 75% (OR 0.37, 95% BI: 0.15 – 0.92 versus OR 0.67, 95% BI:0.45 – 1.01).

Hieruit kan worden afgeleid dat het klaarblijkelijk erg lastig in te schatten welke individuele eerstbarende kan profiteren van het gebruik van een episiotomie ten aanzien van risicoverlaging op het optreden van een sfincterletsel. Dit onderstreept naar de mening van de werkgroep de noodzaak van een adequaat predictiemodel. Echter, tot die tijd is deze kennis waar het veld haar beleid mee moet bepalen.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Patiënten hebben als voorkeur zo min mogelijk schade aan hun perineum. Het is op individuele basis wellicht moeilijk in te schatten voor een patiënte of zij eventuele pijnklachten postpartum door een mediolaterale episiotomie als meer belastend ervaart dan het risico op fecale urgentie en/of incontinentie na een eventueel obstetrisch sfincterletsel. Naar de mening van de werkgroep zou idealiter reeds in de zwangerschap goede voorlichting gegeven moeten worden over het risico op perineum- of obstetrisch sfincterletsel tijdens (evt. operatieve) vaginale bevalling met gebruikmaking van betrouwbaar cijfermateriaal, liefst Nederlands, om adequate voorlichting te kunnen geven. Juist met een dergelijk consult kan de ongewenste situatie van het verrichten van een episiotomie zonder adequate voorlichting, of waarschijnlijk inadequaat tijdens de laatste fase van de uitdrijving, voorkomen worden.

Bij de evaluatie van het OASI-care bundle onderzoek in het Verenigd Koninkrijk bleek dat antepartum voorlichting van zwangere vrouwen over de kans op perineumletsel of obstetrisch sfincterletsel en mogelijke interventies om dit laatste te voorkomen door vrouwen zeer positief ontvangen werd. Hierbij moet aandacht zijn voor de wensen van de vrouw en andere methoden om sfincterletsel te voorkomen, naast episiotomie.

Uiteraard blijft het in alle gevallen belangrijk om handelingen te verrichten enkel na het verkrijgen van informed consent, wat in de beschreven situatie geldt voor zowel de vacuümextractie als de episiotomie.

 

Kosten (middelenbeslag)

Het directe kostenaspect is weinig relevant in deze situatie, daar de episiotomie-schaar meestal standaard op de partusset zit. Ook zonder episiotomie zal een primigravida na een vacuümextractie hoogstwaarschijnlijk vaak gehecht moeten worden ten gevolge van een ruptuur van het perineum.

 

Het indirecte kostenaspect is lastiger vergelijkbaar. De nadelen van het verrichten van een episiotomie zijn een grotere kans op een langer herstel en pijnklachten postpartum. Daarnaast is de kans op een gaaf perineum alleen aanwezig zonder episiotomie. Aan de andere kant is de kans op derde en vierdegraads rupturen hoger wanneer geen episiotomie gezet wordt.

 

Het voorkómen van obstetrisch sfincterletsel zal naar verwachting bijdragen tot vermindering van de kosten doordat een kleiner aantal vrouwen na de bevalling op de operatiekamers gehecht hoeft te worden. Bovendien kan de moeder-kind-binding direct postpartum beter benut worden als patiënte niet naar de operatiekamers hoeft voor herstel. Daarbij komt een potentiële kostenbesparing doordat het risico op anale incontinentie, met de daarmee samenhangende medische consumptie, later in het leven af kan nemen.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Er zijn geen beperkingen te verwachten ten aanzien van de aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie, gezien dit overeenkomt met de huidige praktijkvoering.

Onderbouwing

Een mediolaterale episiotomie tijdens vaginale kunstverlossing bleek uit een relatief klein observationeel onderzoek (Macleod, 2008) geen beschermend effect te hebben op ontstaan van ‘obstetric anal sphincter injuries’ (OASIS), terwijl drie andere grote cohortstudies wel een beschermend effect lieten zien op het ontstaan van OASIS (Baghestan 2010; de Leeuw 2008; Raisanen 2009). Eerder advies was om een adequate primaire mediolaterale episiotomie sterk te overwegen bij vaginale kunstverlossing, tenzij het risico op een totaalruptuur als laag wordt ingeschat. Gezien de mogelijke complicaties en nadelen van een episiotomie wordt het eerdere advies opnieuw geanalyseerd aan de hand van nieuwe literatuur.

Routine versus restrictive episiotomy use

 

Very Low GRADE

Routine use of episiotomy versus restrictive use may reduce risk of OASIS in primiparous women with a vacuum-assisted delivery, but the evidence is unclear.

 

Sources: Ankarcrona, 2021 and Van Bavel, 2018

 

Episiotomy versus no episiotomy

 

Moderate GRADE

Episiotomy probably results in a substantial risk-reduction for the occurrence of an obstetric anal sphincter injury (OASIS) in primiparous women with a vacuum-assisted delivery.

 

Sources: Ankarcrona, 2021 and Van Bavel, 2018

Description of studies

No studies were included in the systematic literature analysis.

 

Results

No studies were included in the systematic literature analysis.

 

Conclusions

No studies were included in the systematic literature analysis.

 

Narrative literature analysis

Here is a narrative overview of all studies that were assessed in full text, comparing ‘routine episiotomy policy’ versus ‘restrictive episiotomy policy’ or 'episiotomy’ with ‘no episiotomy’ in women with operative vaginal deliveries. The process of literature selection, and the studies that were initially selected full text, will be described below. The full-text review process ended with the inclusion of two large-scale observational studies.

 

1. Studies that directly compared routine and restrictive episiotomy policy

 

For this comparison, only one multicenter pilot study by Murphy and Macleod (2008) was found, conducted in England. 200 women were randomized to routine use (99 women) or restrictive use (101 women) of episiotomy. However, in addition to the fact that this was an underpowered pilot study with an insufficient number of participants to draw conclusions, the study also did not clearly define which women were invited to participate in the trial or parallel-performed observational study. In the parallel-performed observational study, it was not clearly determined whether the routine use of episiotomy was encouraged or discouraged by practicing clinicians. Another reason for exclusion was the high number of forceps deliveries performed (up to 55% of routine deliveries and 62% of restrictive deliveries) which resulted in fewer women delivered by vacuum. In the Netherlands, vacuum delivery is almost exclusively performed in case of instrumental vaginal delivery. Forceps delivery results in a higher chance of perineal ruptures and obstetric anal sphincter injuries, and therefore the results of this study cannot be extrapolated to the Dutch situation.

 

The Cochrane systematic review by Jiang (2017) investigated the same comparison (section B of the review is about anticipated instrumental deliveries) and also only included the trial of Murphy and Macleod (2008).

 

2. Studies that compared episiotomy versus no episiotomy, and clearly described whether their policy towards episiotomy use was routine or restrictive

 

                2.1 Studies found in 2013

 

For this comparison, in the earlier synthesis of 2013, 4 observational studies were described (in the justifications-section): Baghestan (2010), de Leeuw (2008), Macleod (2008) (the parallel observational study to the pilot RCT of Murphy 2008) and Räisänen (2009). The 4 studies had the following limitations:

 

The studies by de Leeuw (2008) and Räisänen (2009) assessed whether mediolateral episiotomy could be identified as a protective factor in a multivariable model in a case control design. The study by de Leeuw (2008) included besides mediolateral episiotomy also median and midline episiotomy. The study by Räisänen (2009) included both women with operative and spontaneous vaginal deliveries. Both studies (n=21 254 and n=514 741) concluded that mediolateral episiotomy was protective in singleton vacuum-assisted deliveries. However, this was a risk factor assessment and the size of the effect of episiotomy could not be determined with this design.

 

The study by Baghestan (2010) assessed the change in OASIS incidence over time in Norway and the effect of risk factors. The study included all vaginal deliveries as well, and therefore results for the group requiring vacuum-assisted deliveries could not be assessed. It was also unknown if the policy was routinely or restrictive towards episiotomy and whether episiotomy was performed mediolaterally.

 

The study by Macleod (2008) was a parallel observational study to the Murphy and Macleod (2008) pilot described earlier. It had the same limitations as the pilot study described before: the use of the forceps rather than vacuum-assisted deliveries in the majority of the included participants. Episiotomy was performed more often in the forceps group, where no protective effect of episiotomy was found.

 

                2.2 Studies found in 2021

 

In the current search of 2021, 3 systematic reviews were found: the Cochrane systematic review by Jiang (2017), the systematic review by Lund (2014) and the systematic review by Sagi-Dain (2015). During the process of this module, an additional systematic review appeared by Okeahialam (2022).

 

The Cochrane systematic review by Jiang (2017) was described earlier in comparison 1 and excluded due to limitations described before.

 

The systematic reviews by Lund (2016) and Sagi-Dain (2015) were comparable, both comparing episiotomy with no-episiotomy in women with vacuum-assisted deliveries, both including cohort studies and case control studies. The reviews were not selected, and it was decided to assess the original studies for the following reasons:

  • Both reviews missed a large number of studies that were possibly eligible for inclusion, which are described below and in the exclusion table.
  • Both reviews included studies that did not report clearly on parity (primiparous or multiparous), type of operative vaginal delivery and the episiotomy approach (mediolateral, midline, lateral). This, even though Lund was planning only to include studies with vacuum-assisted primiparous deliveries and mediolateral/lateral episiotomies. And Sagi-Dain was planning to perform subgroup analyses based on parity and approach, which they did, but in this analysis they included studies that did not report parity or approach, and it was also unclear which studies were included in this sub group analysis.
  • The midline and lateral episiotomies that were included in the systematic reviews, would not have been included in our analysis, because our search was limited to mediolateral episiotomies.
  • Both reviews included studies that did not adjust for (a large number of) prognostic factors/confounders. These studies had serious limitations and were not assessed as such.
  • Some observational studies were performed after Lund (2016) and Sagi-Dain (2015) appeared.

The newly found systematic review by Okeahialam (2022) (published during the writing process of this module) included more or less the same studies for the subgroup of nulliparous women delivered with vacuum, as we assessed before the systematic review appeared (as so with the same limitations). The review can be used to validate the results that are found in this module.

 

The working group initially found 8 observational studies matching the inclusion criteria (Ankarcrona, 2021; Bodner-Adler, 2018; Boujenah, 2019; De Vogel, 2012; Gachon, 2019; Jangö, 2014; Schreiber, 2020 and van Bavel, 2018). After reading full text, five small observational studies were found with very high risk of bias, due to unbalanced prognostic factors for which no appropriate adjustment was performed (Bodner-Adler, 2019; Boujenah, 2019 de Vogel, 2012; Gachon, 2019, and Schreiber, 2020). One study (Jangö, 2014) did a risk factor analysis including only women with a previous OASI, in which both vacuum extraction and episiotomy were regarded as risk factor and protective factors for OASIS, but from this analysis (study design) the size of the effect could not be estimated in women who have vacuum delivery. Therefore, the study was excluded.

 

This left only two new studies for the narrative section of this review, Ankarcrona (2021) and van Bavel (2018).

 

                Study description

 

The large-scale study by Ankarcrona (2021) was performed in Sweden, and policy was restrictive towards episiotomy use (31.5% of nulliparous vacuum deliveries). Ankarcrona (2021) described a population-based cohort study, using the Swedish Medical Birth Register from 2000 to 2011. Nulliparous women with a vacuum-assisted vaginal delivery at gestational age of at least 34 0/7 weeks. The study compared lateral or mediolateral episiotomy with no episiotomy. In total, 19 801/63 654 (31,5%) of nulliparous women were delivered with an episiotomy during vacuum delivery. Groups were significantly different at baseline, with more risk factors for perineal tears (OASI) in the episiotomy group described above, for which the authors used a propensity score to adjust for in the analysis. A total of 19 801 women were included in the episiotomy group and 43 853 women in the no-episiotomy group. The study used a propensity score and found the episiotomy group was significantly different from the no-episiotomy group in maternal age, maternal continent of birth, maternal height (<1,60m), cohabitation, female genital mutilation, gestational age, neonatal sex, epidural, intrapartum foetal distress, foetal head station, head position, head circumference, birth weight, Apgar score at 1 minute, shoulder dystocia, year of delivery and hospital of delivery.

 

The large-scale study by van Bavel (2018) was performed in The Netherlands, and policy was routinely towards episiotomy use (87% of primiparous vacuum deliveries). Van Bavel et al (2018) described a population-based cohort study deriving from a National database in The Netherlands, called the Dutch Perinatal Registry. Data from all vacuum (n = 159.340) and forceps (n = 11.629) assisted deliveries in hospitals in The Netherlands were registered, encompassing all data from hospital-based deliveries from 2000 to 2010. Mediolateral episiotomy is assumed one of the interventions that could decrease the risk of obstetric anal sphincter injuries. Both primiparous and multiparous women were included who delivered a singleton live infant in cephalic presentation with the help of an operative vaginal delivery (vacuum or forceps) at term (>37 weeks). A total of 113 619 women were included in the episiotomy group and 16 538 in the no episiotomy group. Van Bavel (2018) adjusted for maternal age, maternal ethnicity, foetal position, indication for intervention, duration second stage and birth weight in a multivariable analysis.

               

Study results

 

Ankarcrona (2021), included 63 654 women and the episiotomy rate was 32% among operative vaginal deliveries. They reported an adjusted absolute risk reduction1 for the outcome measure OASIS of -3.66% (95%CI -4.31 to -3.01) favouring episiotomy. The unadjusted odds ratio was 0.79 (95%CI 0.76 to 0.84) favouring episiotomy and the number needed to treat was 27. In the episiotomy group 12.3% (2240/19 801) developed an OASIS and in the no episiotomy group 15.0% (6588/43 853).

 

Van Bavel (2018), with a routine episiotomy policy and episiotomy rate of 87%, reported an adjusted odds ratio of 0.09 (95%CI 0.07 to 0.11) favouring episiotomy and the number needed to treat was 9. Among the women that received episiotomy, 2.4% (2830/113 619) developed an OASIS, while in the no episiotomy group 14.0% (2317/16 538) developed an OASIS. The effect size was large, indicating a strongly protective effect for episiotomy.

 

Table 1 Episiotomy versus no episiotomy, outcome measure OASIS with studies divided towards the policy they used towards episiotomy in primiparous/nulliparous women with vacuum-assisted delivery

Study or subgroup

OASIS in episiotomy group

OASIS in no episiotomy group

Unadjusted odds ratio

*Adjusted odds ratio

Van Bavel, 2018  (Episiotomy rate 87%)

2830/113.619 (2.4%)

2317/16.538 (14.0%)

OR 0.16 (95%CI 0.15 to 0.17)

OR 0.14 (95%CI 0.13 to 0.15)*

Ankarcrona, 2021

(Episiotomy rate 32%)

2440/19 801 (12.3%)

6588/43 853 (15.0%)

OR 0.79 (95%CI 0.76 to 0.84),

Only adjusted risk reduction reported: -3.66%**  

*Adjusted for maternal age, maternal ethnicity, position of foetus, indication for intervention, duration of second stage of labour and birth weight

**Adjusted using propensity scores, adjusting for all baseline variables with p-value <0.20 described above

 

There is a large difference in OASI-rate in the episiotomy group between van Bavel (2018) (routine use) and Ankarcrona (2021) (restrictive use) (2.4% versus 12.3%), while the OASI-rate in the no-episiotomy group was comparable (14.0% versus 15.0%). This could be due to the restrictive policy in Sweden, causing a smaller effect of episiotomy (Table 1).

 

Level of evidence of the literature

The level of evidence (GRADE method) is determined per comparison and outcome measure and is based on results from observational studies and therefore starts at level “low”. Subsequently, the level of evidence was downgraded if there were relevant shortcomings in one of the several GRADE domains: risk of bias, inconsistency, indirectness, imprecision, and publication bias. The level of evidence can also be upgraded if a) level of evidence was not downgraded before, b) no serious limitations are present, c) the magnitude of the effect is large, d) the confidence interval of the effect does not substantially overlap with the chosen clinical threshold, e) there is high confidence in the estimated effect from the observational study (GRADE handbook).

 

1. Routine versus restrictive episiotomy use

 

For the comparison routine versus restrictive episiotomy use, no studies were found that directly compared routine and restrictive policy in the described patient group, besides a pilot trial, that was excluded for reasons described before. However, the studies of van Bavel (2018) and Ankarcrona (2021) could be used for an indirect comparison, because policy in The Netherlands is routinely (87% of all primiparous vacuum deliveries received episiotomy) and policy in Sweden is restrictive (32% of all nulliparous vacuum deliveries received episiotomy). The GRADE handbook describes that if evidence comes from an indirect comparison (there is no comparison A versus B, but A versus comparison and B versus comparison), the evidence has to be downgraded for indirectness. The level of evidence for this comparison starts at a low GRADE (for cohort studies) and was downgraded to a very low GRADE. However, the working group does not expect a randomized controlled trial to be realized in the near future, because it is very difficult to find women willing to participate in a trial who would voluntarily allow themselves to be randomized either to a routine episiotomy policy or restrictive episiotomy policy, among women with an anticipated operative vaginal delivery. This is seen in the pilot studies of Murphy and Macleod (2008) that did not proceed with a trial to include the number of women needed for a powered analysis. Currently a randomized controlled trial is registered in Sweden (https://clinicaltrials.gov/ct2/show/NCT02643108)  in which women will be randomized to lateral episiotomy or no episiotomy when operative vaginal delivery by vacuum extraction is indicated. However with an estimated enrolment of 710 participants, the trial is estimated to be completed in 2030 and will compare a relatively restricted use of episiotomy with no episiotomy, giving no answer to the comparison in this paragraph.

 

2. Episiotomy versus no episiotomy

 

For the direct comparison of episiotomy versus no episiotomy in primiparous women with vacuum-assisted deliveries more studies were found. However, we excluded those studies because of the risk of bias. The studies of Ankarcrona (2021) and Van Bavel (2021) were of high quality and the effect of episiotomy on the prevention of OASI was large and could be confirmed by a recent meta-analysis that also contained other studies (Okeahialam, 2022).

 

The study of Van Bavel (2018) used Dutch registry data in which 96% of the total population at risk was included from 2000 to 2010 (n= 1,534,850) This article was seen as leading in the GRADE classification here, as it covered the Dutch situation which the working group is primarily interested in. However, the study used observational registry data which was not designed to answer the study question and therefore residual confounding issues could be present. Even so, we consider it unlikely that the main result of van Bavel 2018, use of a mediolateral episiotomy during both vacuum delivery and forceps delivery is associated with a five- to tenfold reduction in the rate of OASIS, would have found contrary results after full adjustments. Because of the large magnitude of the effect, the narrow confidence intervals, and because the dose-response effect (larger magnitude with a more routine episiotomy use), it was decided to upgrade it to a moderate GRADE.

A systematic review of the literature was performed to answer the following question: What is the effect of a routine mediolateral episiotomy for the prevention of OASIS grade 3 or 4 in women during an operative vaginal delivery?

 

Direct comparison

P (patients)

Women with operative vaginal delivery (vacuum-assisted)

I (intervention)

Routine use of mediolateral episiotomy

C (comparison)

Restrictive use or no use of mediolateral episiotomy

O (outcome)

OASIS grade 3 or 4 and patient satisfaction

 

Because no suitable articles were found (as explained below), and no systematic literature analysis could be made, a narrative literature analysis was made about the comparison episiotomy versus no episiotomy in women with an operative vaginal delivery, subdividing studies with either a ‘routine’ policy towards episiotomy (in most cases) versus studies with a ‘restrictive’ episiotomy policy (only when strictly necessary). This is an indirect comparison, not suitable to answer the beforementioned search question directly. The process of literature selection and studies that were found and assessed is thoroughly explained in the narrative literature analysis.

 

Indirect comparison

P (patients)

Women with operative vaginal delivery (vacuum-assisted)

I (intervention)

Episiotomy

C (comparison)

No episiotomy

O (outcome)

OASIS grade 3 or 4 and patient satisfaction

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered OASIS as a critical outcome measure for decision making; and patient satisfaction as an important outcome measure for decision making.

 

The working group defined the outcome measures OASIS as follows: a third- or fourth-degree perineal tear as according to the Royal College of Obstetricians and Gynaecologists (RCOG) classification system. The working group did not define the outcome patient satisfaction but used the definition that was used in the studies.

 

The working group defined RR ≤ 0.7 as a minimal clinically (patient) important difference for both OASIS and patient satisfaction.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until February 24th, 2021. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 186 hits. Studies were selected based on the following criteria: women with an operative vaginal delivery (vacuum or forceps), comparing routine episiotomy policy (in most cases) versus restrictive episiotomy policy (only when strictly necessary), investigating OASIS as one of the outcomes. Clinical trials and observational studies with a comparative design were included. Case-control studies and other studies with a non-comparative design were excluded. Studies that did not report specifically operative vaginal deliveries were excluded. Totally, 45 studies (since the last search in 2013) were initially selected based on title and abstract screening. After reading full texts, no studies could be included that directly compared routine episiotomy with restrictive episiotomy policy.

 

Results

No studies were included in the systematic literature analysis.

  1. Ankarcrona V, Zhao H, Jacobsson B, Brismar Wendel S. Obstetric anal sphincter injury after episiotomy in vacuum extraction: an epidemiological study using an emulated randomised trial approach. BJOG. 2021 Sep;128(10):1663-1671.
  2. Baghestan E, Irgens LM, Børdahl PE, Rasmussen S. Trends in risk factors for obstetric anal sphincter injuries in Norway. Obstet Gynecol. 2010 Jul;116(1):25-34.
  3. Bodner-Adler B, Kimberger O, Käfer A, Husslein P, Bodner K. Management of the Perineum during Delivery with the Kiwi Omnicup: Effects of Mediolateral Episiotomy on Anal Sphincter Tears in Nulliparous Women. Gynecol Obstet Invest. 2018;83(2):171-178.
  4. Boujenah J, Tigaizin A, Fermaut M, Murtada R, Benbara A, Benchimol M, Pharisien I, Carbillon L. Is episiotomy worthwile to prevent obstetric anal sphincter injury during operative vaginal delivery in nulliparous women? Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2019 Jan;232:60-64.
  5. de Leeuw JW, de Wit C, Kuijken JP, Bruinse HW. Mediolateral episiotomy reduces the risk for anal sphincter injury during operative vaginal delivery. BJOG. 2008 Jan;115(1):104-8.
  6. de Vogel J, van der Leeuw-van Beek A, Gietelink D, Vujkovic M, de Leeuw JW, van Bavel J, Papatsonis D. The effect of a mediolateral episiotomy during operative vaginal delivery on the risk of developing obstetrical anal sphincter injuries. Am J Obstet Gynecol. 2012 May;206(5):404.e1-5.
  7. Gachon B, Fradet Menard C, Pierre F, Fritel X. Does the implementation of a restrictive episiotomy policy for operative deliveries increase the risk of obstetric anal sphincter injury? Arch Gynecol Obstet. 2019 Jul;300(1):87-94.
  8. Jangö H, Langhoff-Roos J, Rosthøj S, Sakse A. Modifiable risk factors of obstetric anal sphincter injury in primiparous women: a population-based cohort study. Am J Obstet Gynecol. 2014 Jan;210(1):59.e1-6.
  9. Jiang H, Qian X, Carroli G, Garner P. Selective versus routine use of episiotomy for vaginal birth. Cochrane Database Syst Rev. 2017 Feb 8;2(2):CD000081.
  10. Lund NS, Persson LK, Jangö H, Gommesen D, Westergaard HB. Episiotomy in vacuum-assisted delivery affects the risk of obstetric anal sphincter injury: a systematic review and meta-analysis. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2016 Dec;207:193-199.
  11. Macleod M, Strachan B, Bahl R, Howarth L, Goyder K, Van de Venne M, Murphy DJ. A prospective cohort study of maternal and neonatal morbidity in relation to use of episiotomy at operative vaginal delivery. BJOG. 2008 Dec;115(13):1688-94.
  12. Murphy DJ, Macleod M, Bahl R, Goyder K, Howarth L, Strachan B. A randomised controlled trial of routine versus restrictive use of episiotomy at operative vaginal delivery: a multicentre pilot study. BJOG. 2008 Dec;115(13):1695-702; discussion 1702-3.
  13. Nilsson, I. E., Åkervall, S., Molin, M., Milsom, I., & Gyhagen, M. (2021). Symptoms of fecal incontinence two decades after no, one, or two obstetrical anal sphincter injuries. American Journal of Obstetrics and Gynecology, 224(3), 276-e1.
  14. Okeahialam NA, Wong KW, Jha S, Sultan AH, Thakar R. Mediolateral/lateral episiotomy with operative vaginal delivery and the risk reduction of obstetric anal sphincter injury (OASI): A systematic review and meta-analysis. Int Urogynecol J. 2022 Jun;33(6):1393-1405.
  15. Räisänen SH, Vehviläinen-Julkunen K, Gissler M, Heinonen S. Lateral episiotomy protects primiparous but not multiparous women from obstetric anal sphincter rupture. Acta Obstet Gynecol Scand. 2009;88(12):1365-72.
  16. Sagi-DainL, Sagi S. Morbidity associated with episiotomy in vacuum delivery: a systematic review and meta-analysis. BJOG. 2015 Jul;122(8):1073-81.
  17. Schreiber H, Mevorach N, Sharon-Weiner M, Farladansky-Gershnabel S, Shechter Maor G, Biron-Shental T. The role of mediolateral episiotomy during vacuum-assisted vaginal delivery with soft cup devices. Arch Gynecol Obstet. 2021 Apr;303(4):885-890.
  18. van Bavel J, Hukkelhoven CWPM, de Vries C, Papatsonis DNM, de Vogel J, Roovers JWR, Mol BW, de Leeuw JW. The effectiveness of mediolateral episiotomy in preventing obstetric anal sphincter injuries during operative vaginal delivery: a ten-year analysis of a national registry. Int Urogynecol J. 2018 Mar;29(3):407-413

Research question: What is the effect of a routine mediolateral episiotomy for the prevention of OASIS grade 3 or 4 in women during an operative vaginal delivery?

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics 2

Intervention (I)

Comparison / control (C) 3

 

Follow-up

Outcome measures and effect size 4

Comments

Ankarcrona, 2012

Type of study: Population-based observational study using randomised approach

 

Setting and country: Swedish Medical Birth Register (National database)

 

Funding and conflicts of interest:

- Funder The Swedish Research Council through grant

- no conflicts of interest

 

 

Inclusion criteria:

- well documented episiotomy policy

- nulliparous
- GA week ≥34+0

- vacuum extraction

- normal occiput anterior or posterior presentation

- 2000-2011

 

Exclusion criteria:

- median or unclassified episiotomy

- forceps or sequential techniques

- deliveries with malformation diagnoses (ICD-10 chapter Q)

 

N total at baseline:

Intervention: 43 853

Control: 19 801

 

Important prognostic factors2:

“Characteristics associated with a more frequent prevalence of episiotomy were African origin, female genital mutilation, fetal head in occiput posterior position, an unspecified head circumference, a birthweight ≥4500 g, Apgar at 1 minute <4 and shoulder dystocia.”

 

Baseline variables were statistically different on many aspects.

Describe intervention (treatment/procedure/test):

Lateral or mediolateral episiotomy during vacuum extraction delivery in nulliparous women

 

N.B. Both lateral and mediolateral episiotomies were included, the authors were not able to make a distinction based on the clinicians descriptions.

 

Describe  control (treatment/procedure/test):

No episiotomy during vacuum extraction delivery in nulliparous women

 

Length of follow-up:

During hospitalisation at midwifery clinics and hospitals all over Sweden.

 

Loss-to-follow-up:

Not reported

 

Incomplete outcome data:

No missing data reported for the outcome OASIS.

 

 

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

Use of episiotomy was restrictive in Sweden between 2000 and 2011 with 19 801 (31,5%) of all vacuum deliveries receiving episiotomy

 

Authors describe: “The Nordic countries, excluding Finland, have a restrictive use of

episiotomy in operative vaginal delivery, likely influenced by the feeble effect and risk of harm in spontaneous

vaginal delivery.”

 

1. OASIS grade 3 or 4

Defined as: “The primary outcome in our study was OASIS which included a third-degree perineal injury involving the anal sphincters or a fourth-degree perineal injury also involving the rectal mucosa. OASIS was defined by ICD-10 codes O70.2A-F, X and O70.3, marked checkboxes indicating injury to the sphincters or rectum, or the procedure code indicating repair of a third- or fourth-degree perineal injury

(MBC33).”

I: 2440 (12.3)

C: 6588 (15.0)

Absolute risk reduction in percentage: -2.70% (95% CI -3.27 to -2.13) significant favouring episiotomy use over no episiotomy. NNT: 35

After using propensity scores to balance the two groups the average treatment effect became larger: -3.66% (95% CI -4.31 to -3.01) favouring episiotomy use over no episiotomy. NNT: 27

 

2. Patient satisfaction

Not reported.

 

 

Authors conclusion: “Lateral or mediolateral episiotomy reduced the prevalence of OASIS in nulliparous women delivered with VE, but the treatment effect was slightly smaller than in previous studies. Based on this and previous studies, clinical recommendations should include a liberal use of lateral or mediolateral episiotomy at VE in nulliparous women. In the advent of an adequate RCT, future research should identify specific risk factors at VE in nulliparous women when episiotomy is especially beneficial.”

 

Van Bavel, 2018

Type of study: Retrospective cohort study

 

Setting and country: Dutch Perinatal Registry

 

Funding and conflicts of interest: “Funding None. Conflicts of interest None.”

 

Inclusion criteria:

- singleton live infant in cephalic presentation

- operative vaginal delivery (forceps and vacuum)

- at term

- 2000-2010

 

Exclusion criteria:

- stillborn infant

- preterm delivery

- multiple gestation

- breech presentation

- median episiotomy

- non-operative delivery

- both forceps and vacuum

- unknown parity

 

N total at baseline:

Intervention: 144,539

Control: 26,430

 

Important prognostic factors2:

Maternal age mean± SD:

I: 29.8 ± 4.62

C: 30.6 ± 4.90

p-value (student t-test) <0.0001

 

Gestational age (days), mean ± SD

I: 283 ± 8.60

C: 281 ± 8.90

p-value (student t-test) <0.0001

 

Primiparity, n (%):

I: 122,823 (85)

C: 17,189 (65)

p-value (chisquare test) <0.0001

 

Groups were different at baseline at different variables although groups were so large, small differences were statistically significant although did not have clinical value. Women in the intervention group were more often primiparous.

Describe intervention (treatment/procedure/test):

Mediolateral episiotomy in women with operative vaginal delivery (vacuum or forceps) both primiparous and multiparous women.

 

 

 

Describe  control (treatment/procedure/test):

No mediolateral episiotomy in women with operative vaginal delivery (vacuum or forceps) both primiparous and multiparous women.

 

 

Length of follow-up:

From Nationwide database collected during delivery.

 

Loss-to-follow-up:

No losses to follow up reported for the outcome OASIS

 

Incomplete outcome data:

No incomplete outcome data reported for the outcome OASIS.

 

 

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

Use of mediolateral episiotomy was routinely in The Netherlands between 2000-2010 with 144,539 (84,5%) of all operative vaginal deliveries receiving episiotomy.

 

In primiparous women with vacuum delivery 113,619/130,157 (87,3%) had received episiotomy

 

In multiparous women with vacuum delivery 20,246/29,183 (69,4%) had received episiotomy

 

In primiparous women with forceps delivery 9,204/9,855 (93,4%) had received episiotomy

 

In multiparous women with forceps delivery 1470/1774 (82,9%) had received episiotomy

 

1. OASIS grade 3 or 4

Defined as follows:  “In the Dutch Perinatal Registry, perineal ruptures are categorized as absent, rupture (comparable to first-degree and second-degree perineal tears according to the RCOG classification), and subtotal and total rupture of the perineum (comparable to RCOG third-degree, grades 3a–c, and fourth-degree tears). In this study, the last two categories were combined to produce a dataset comparable with the RCOG classification, as OASIS of any kind was our primary outcome.”

 

Overall OASIS

 

In primiparous women with vacuum delivery:

I: 2,830 (2.5%)

C: 2,317 (14.0%)

*Adjusted OR 0.14 (95%CI 0.13 to 0.15) significant favouring use of episiotomy over no episiotomy

 

*Adjusted for maternal age, maternal ethnicity, position of foetus, indication for intervention, duration of second stage of labour and birth weight

 

2. Patient satisfaction

Not reported

Authors conclusions: “Our study showed that in both primiparous and multiparous women undergoing vaginal instrumental delivery, the use of a mediolateral episiotomy is associated with a greatly reduced risk of OASIS. This information can be used in shared decision making, and if the woman leaves the decision to the gynaecologist, we recommend that a mediolateral episiotomy be performed in operative vaginal deliveries.”

 

Risk of bias tables module 2.1 Episiotomy during operative vaginal delivery

Observational (non-randomized clinical trials, cohort and case-control studies)

Study reference

 

 

 

 

(first author, year of publication)

Bias due to a non-representative or ill-defined sample of patients?

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to  insufficiently long, or   incomplete follow-up, or differences in follow-up between treatment groups?

 

(unlikely/likely/unclear)

 

Bias due to ill-defined or inadequately measured outcome?

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to inadequate adjustment for all  important prognostic factors?

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Ankarcrona, 2021

Unlikely: the sample of patients was clearly defined

Unlikely: just like the study of Van Bavel, data is recorded at the maternity clinics and send towards the Swedish National database where information is validated. It contains about 98% of the information of all births.

Unclear: the outcome measure OASIS was clearly defined as only third and fourth degree tears and the ICD-10 codes were used to identify ruptures. However the authors used also lateral episiotomies, and it is unclear how many episiotomies were lateral episiotomies

Unlikely: the study used propensity scores to adjust for important prognostic factors.

van Bavel, 2018

Unlikely: the sample of patients was clearly defined

Unlikely: data comes from a Nationwide maternity database, contains about 96% of data about all deliveries per year and is regularly checked and validated

Unlikely: the authors used a comparable system to the RCOG classification. Sub groups were made for primiparous and multiparous women.

Unlikely: groups were so large that small differences in prognostic factors will show to be significantly different over groups. However the authors adjusted for different baseline factors, and most baseline factors were shown to be worse in the intervention group so this is unlikely to have a positive effect on the intervention.

 

Table of excluded studies

Author, year

Reason of exclusion

Ampt, 2013

Wrong design: risk factor assessment for OASIS. Case control design. Wrong population: not only women with operative vaginal deliveries.

Aukee, 2016

Wrong design: risk factor assessment for OASIS. Case control design. Wrong population: not only women with operative vaginal deliveries.

Baghestan, 2010

Wrong design: change in OASIS incidence over time and the effect of risk factors. Wrong population: all vaginal deliveries.

Beggren, 2013

Wrong participants: all infibulated women, wrong comparison: episiotomy used as a protective factor in the analysis but not episiotomy versus no episiotomy in operative vaginal deliveries

Bergendahl, 2019

Wrong study design: protocol of future published RCT.

Bertozzi, 2011

Wrong participants: all women with vaginal delivery Wrong outcome: pelvic floor disorders and well-being 6m postpartum

Blondel, 2016

Wrong participants: all women with vaginal delivery, not only with operative vaginal delivery. Wrong comparison: episiotomy used as a factor in association analysis with third/fourth degree tears and by mode of delivery but no direct comparison episiotomy versus no episiotomy

Bodner-Adler, 2018

Risk of bias: very high risk of bias, due to unbalanced prognostic factors for which no adjustment was performed

Borrman, 2020

Wrong intervention: effect of preventive program for perineal tears.

Boujenah, 2018

Risk of bias: very low study quality: large mistakes in the baseline tables (e.g. age of 287 years old, weight of 641 kg), no reporting of episiotomy use per type of instrument used (forceps or vacuum), no reporting of OASIS per type of instrument used, clear confounding in baseline variables, no adequate adjustment for prognostic factors, large grammar mistakes in the results section of article.

Cole, 2019

Wrong intervention: the performance of Episcissors-60. No comparison of routine episiotomy versus no routine episiotomy included.

Dahl and Kjølhede, 2006

Wrong design: risk factor assessment specifically to find out if primiparous women age>35 are at increased risk for OASIS. Case control study. Wrong population: not only women with operative vaginal deliveries.

Dandolu, 2005

Wrong intervention: midline episiotomy

De Leeuw, 2001

More recent publication available. The same database and authors as used by de Leeuw in 2008, de Leeuw 2008 specifically about operative vaginal deliveries.

De Leeuw, 2008

Wrong design: risk factor assessment for OASIS. Mediolateral episiotomy identified as a protective factor in a multivariate model. Wrong intervention: also median or midline episiotomy

De Vogel, 2012

Usage of the same database as Van Bavel (2018), but for a smaller timeframe (2001-2009) with smaller sample inclusion. No clear description of OASIS and if only third and fourth degree tears were included, or all tears.

Desplanches, 2019

Wrong study design: incidence of episiotomy determined as outcome by different subgroups

Frenette, 2019

Wrong intervention: the authors also included 30% midline episiotomies and did not perform an analysis separately for all mediolateral episiotomies.

Friedman, 2015

Wrong design: risk factor assessment for OASIS. Case control design.

Gachon, 2019

Wrong design: episiotomy policy changes over time (11 year period in France), however it is uncertain if other factors also changed over time, such as the method to diagnose OASIS. In France, also forceps and spatula are used, while in the Netherlands almost only vacuum. Because the authors did not adjust for prognostic/confounding factors, it is uncertain what the clinical value is of this study.

Gonzalez-Díaz, 2019

Wrong intervention: performance of Triepi-45 tool in cohort with tool versus cohort with traditional episiotomy

Gurol-Urganci, 2013

Wrong design: risk factor assessment for OASIS with time component over the years.

Hirsch, 2008

Wrong intervention: the effect of several interventions at the same time, such as  (1) increased utilization of vacuum extraction over forceps delivery; (2) conversion of occiput posterior to anterior positions before delivery; (3) performance of mediolateral episiotomy if episiotomy was deemed necessary; (4) flexion of the foetal head and maintenance of axis traction; (5) early disarticulation of forceps; and (6) reduced maternal effort at expulsion

Hobson, 2019

Wrong study design: guideline/narrative review

Jangö, 2014

Wrong design: risk factor analysis where episiotomy and vacuum extraction were both included in a model to predict OASIS. Risk factor assessments were excluded from the analyses, because those did not compare the effect of a routine policy versus a more restrictive policy on OASIS incidence in women with operative vaginal delivery.

Jiang, 2017

The systematic review's aim was to compare a policy of routine episiotomy with restrictive episiotomy in all women with vaginal births. The review provided a non-predefined subgroup analysis in women with operative vaginal deliveries because they found the RCT by Murphy 2008, and analysed this trial separately from the other trials. It was decided to go to the original trial data of Murphy (2008).

Kapaya, 2015

Wrong study design: risk factors for OASI determined

Kapoor, 2015

Wrong study design: narrative review

Kettle, 2011

Wrong study design: narrative review

Kudish, 2006

Wrong intervention: midline episiotomy

Levin, 2020

Wrong comparison: women with OASIS versus women without OASIS in both vacuum assisted deliveries and spontaneous vaginal deliveries. Vacuum delivery regarded as a risk factor. No comparison between episiotomy versus no episiotomy.

Lund, 2016

The systematic review included cohort studies and case controls in women with vacuum deliveries and primiparous women. Besides mediolateral episiotomy, the authors also included the lateral approach. The authors did not analyse the approaches separately or in sub groups. The authors did not use the GRADE approach to assess study quality but the SIGN score. It was decided to go to the original trials.

Macleod, 2008

The second part of the pilot study by Murphy and Macleod. See Murphy, 2008.

Macleod, 2013

Wrong design: secondary analysis of earlier RCT by Murphy 2008, wrong outcomes: long term follow up of the earlier RCT. Patient satisfaction not mentioned as an outcome. However long term follow up data could be used for justifications.

Marschalek, 2018

Wrong study design: risk factors for OASI determined

Meyer, 2020

Wrong design: risk factor analysis where episiotomy and head circumference among other factors were used as risk factors/protective factors for OASIS. See also Jangö exclusion explanation.

Muraca, 2019

Wrong intervention: the authors also included about 10% midline episiotomies and did not perform an analysis separately for all mediolateral episiotomies.

Murphy, 2008

Wrong design: pilot study. It was not clearly described what routine and restrictive episiotomy use was in clinical practice. It was not clearly described which patients were assigned to the RCT and which to the observational study, and whether the episiotomy was performed routinely or restrictive in the observational study. The number of included participants was too small to draw conclusions. The use of the forceps is much higher in England, so the clinical value of this study and the outcomes is uncertain for The Netherlands, where policy is mainly the vacuum.

Parnell, 2001

Wrong design: case control design with the aim to find out if the delivery technique has impact on OASIS incidence. Wrong population: all vaginal deliveries.

Pereira, 2020

Wrong population: all vaginal deliveries. No subgroup about only operative vaginal deliveries. Wrong comparison: selective episiotomy versus no episiotomy.

Pergialiotis, 2020

Wrong participants: all women with vaginal delivery, not only with operative vaginal delivery. Wrong comparison: episiotomy used as a protective factor however no direct comparison episiotomy versus no episiotomy

Räisänen, 2009

Wrong design: risk factor assessment for OASIS. Case control design. Wrong population: not only women with operative vaginal deliveries.

Raisanen, 2011

Wrong study design: risk factors for episiotomy in Finland

Räisänen, 2012

Wrong design: risk factor assessment for OASIS. Case control design. Wrong intervention: lateral episiotomy.

Räisänen, 2014

Wrong study design: cross sectional analysis to determine how OASIS is associated with episiotomy by means of confounding by indication

Reinbold, 2012

Wrong design: retrospective analysis of change in policy in France, useful as background article. Wrong population: not only operative vaginal birth.

Robinson, 1999

Wrong intervention: midline episiotomy

Rognant, 2012

Wrong design: risk factor assessment for OASIS.

Rygh, 2014

Wrong design: case control design with the aim to find out of oxytocin augmentation is a risk factor for OASIS in a model with episiotomy, operative vaginal delivery and birth weight as cofactors. Wrong population: not only operative vaginal birth.

Sagi-dain, 2015

The systematic review included cohort studies and case controls in women with vacuum deliveries. The authors also included other approaches than mediolateral, however the authors performed sub group analyses based on episiotomy type and parity. The study authors used the GRADE approach. It was decided to use the data from this trial about the studies with mediolateral episiotomy that were included. However it was decided to check also the studies that were included by Lund, or by Sagi-dain because it was unclear why both systematic reviews did not include the same studies.

Sagi-Dain, 2018

Wrong comparison: selective episiotomy versus no episiotomy. Wrong intervention: both mediolateral and lateral episiotomies. NB in both groups the same percentage episiotomies were performed.

Schmitz, 2014

Wrong participants: all vaginal deliveries not only operative vaginal deliveries. Wrong study design: case control design with perineal lacerations versus no perineal lacerations. Episiotomy regarded as a protective factor but no direct comparison between episiotomy versus no episiotomy

Schreiber, 2020

Risk of bias: very high risk of bias, due to unbalanced prognostic factors for which no adjustment was performed

Serati, 2019

Wrong study design: narrative review

Shmueli, 2017

Wrong study design: risk factors for episiotomy

Singh, 2016

Wrong participants: all women with vaginal delivery, not only with operative vaginal delivery.

Stedenfeldt, 2014

Wrong comparison: women with episiotomy and OASIS versus women with episiotomy and without OASIS

Steiner, 2012

Wrong population: the authors did analyses in women with instrumental deliveries, however they were part of a group called 'selected critical conditions' and this group was not clearly and separately described. Correction for confounding in this trial for different baseline characteristics is unclear.

Sultan, 2019

Wrong design: narrative review/guideline

Vale de Castro Monteiro

Wrong study design: risk factors for severe OASI

Verghese, 2016

Wrong participants: non-instrumental vaginal deliveries

Von Theobald, 2020

Wrong design: risk factor assessment for severe perineal tears. Wrong population: all vaginal deliveries.

Youssef, 2005

Wrong intervention: episiotomy type was left to the surgeon. Unclear if all episiotomies were mediolateral.

Zhang-Rutledge, 2017

Wrong study design: risk factors for episiotomy, or initiatives to reduce episiotomy determined

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 16-02-2024

Laatst geautoriseerd  : 16-02-2024

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Stichting Bekkenbodem4All
  • Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodules zijn in 2020 per richtlijn een werkgroep (schrijvers) en een clusterwerkgroep (meeleesgroep of klankbordgroep) benoemd. Deze personen werden aangewezen als vertegenwoordigers door de relevante beroepsgroepen die betrokken zijn bij de in de module beschreven zorg (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep). Deze groep bestond uit afgevaardigde (uro)gynaecologen, verloskundigen, bekkenbodem-/colorectaal chirurgen, mdl-artsen, bekkenfysiotherapeuten en patiëntvertegenwoordigers.

 

Voorzitter project (technisch voorzitter)

Timmermans A. (Anne), gynaecoloog, AmsterdamUMC, NVOG

 

Werkgroep Totaalruptuur

de Leeuw J.W. (Jan Willem), gynaecoloog, Ikazia Ziekenhuis te Rotterdam, NVOG

de Vogel J.P.P. (Joey), gynaecoloog, Admiraal de Ruyter Ziekenhuis te Goes, NVOG

Seijmonsbergen-Schermers A.E. (Anna), verloskundige, Verloskundige Wetenschap (Amsterdam UMC en AVAG), KNOV

van Bavel J. (Jeroen), gynaecoloog, Amphia Ziekenhuis te Breda, NVOG

van Delft K.W.M. (Kim), gynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis te 's-Hertogenbosch, NVOG

Weemhoff M. (Mirjam), urogynaecoloog, Zuyderland Medisch Centrum te Heerlen, NVOG

 

Clusterwerkgroep Totaalruptuur

Baeten C.I.M. (Coen), chirurg, Medisch Specialistisch Bedrijf te Gouda, NVvH

De Klerk H.W. (Hannah), verloskundige, Amsterdam UMC en AVAG, KNOV

Felt-Bersma R.J.F. (Richelle), MDL-arts, Amsterdam UMC, NvMDL

Goossens S.M.T.A. (Simone), Gynaecoloog/perinatoloog, Maxima Medisch Centrum te Veldhoven, NVOG

Rombouts M.G. (Marian), bekkenfysiotherapeut, Bekkenfysiotherapie Nijmegen en RadboudUMC te Nijmegen, NVFB/KNGF

van Reijn D.A. (Daniëlle), bekkenfysiotherapeut, Bekkenfysiotherapie Baarn, NVFB/KNGF

van Ee I. (Ilse), patiëntvertegenwoordiger, Patiëntenfederatie Nederland

 

Ondersteuning project

Labeur Y.J. (Yvonne) (projectondersteuning), adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Mostovaya I.M. (Irina) (projectleider), senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoek financiering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Timmermans (technisch voorzitter van het project)

Gynaecoloog, Amsterdam UMC (0.5 fte)
gynaecoloog, Bergman Vrouwenzorg Amsterdam (0.3 fte): gedetacheerd vanuit Amsterdam UMC

Commissie kwaliteitsdocumenten NVOG (onbetaald); projectgroep Gynae Goes Green NVOG (onbetaald)

Geen

Geen actie

Totaalruptuur – werkgroep

De Leeuw

Gynaecoloog

Lid medisch tuchtcollege Den Haag (betaald)
Voorzitter Special Interest Group Obstetric Pelvic Floor Trauma (onbetaald)
Projectlid Protect IUGA (onbetaald) zie ook https://www.iuga.org/education/protect/about-protect (betreft een niet commerciële organisatie)
Eerder: hoofdonderzoeker FEASIBILITY study BASIQ-4 ® (onbetaald) > project betrof het testen van een nieuw device voor het inknippen tijdens de bevalling. Project is geannuleerd door Firma.

Geen

Geen actie

De Vogel

Medisch specialist (gynaecoloog) te ADRZ Goes

Lid werkgroep Totaalruptuur

Geen

Geen

Seijmonsbergen- Schermers

Postdoc onderzoek bij afdeling Verloskundige Wetenschap (Amsterdam UMC en AVAG).

Waarnemend verloskundige eerste lijn.

 

Op persoonlijke titel verzorgen van workshops aan verloskundigen over allerhande verloskundige en wetenschappelijke onderwerpen (betaald).

 

Wetenschappelijk adviseur bij de KNOV en bij coöperatie VIDA in Amersfoort e.o. (betaald).

Geen

Geen

Van Delft

AIOS-gynaecologie, CWZ Nijmegen (tot 31-1-2021)
Gynaecoloog, JBZ Den Bosch (vanaf 1-2-2021)

Bestuurslid Werkgroep Bekkenbodem, onbetaald

Geen

Geen actie

Van Bavel

Gynaecoloog
MSBA Amphia Ziekenhuis

Geen

Geen

Geen actie

Weemhoff

Urogynaecoloog Zuyderland Medisch Centrum

Lid werkgroep totaal ruptuur. (onbetaald)

Lid commissie kwaliteitsvisitatie NVOG. (betaald)

Cursus operatieve verloskunde, organisatie practicum totaal ruptuur. (betaald)

Gastdocent Academie voor Verloskunde Maastricht, bekkenbodemproblematiek.(betaald)

Geen

Geen actie

Totaalruptuur - clusterwerkgroep

Baeten

Chirurg met interesse in bekkenbodem
Medisch specialistisch bedrijf Gouda

Geen

Sacrale zenuwstimulatie bij obstipatie -> Medtronic

Geen actie (sacrale zenuwstimulatie is geen onderdeel van de totaalruptuur modules)

De Klerk

Zelfstandig eerstelijns verloskundige (ZZP), betaald

PhD aanstelling Amsterdam UMC, locatie VUMc, onbetaald

Gastdocent HU, betaald

Projectleider KNOV, betaald

Geen

Geen actie

Goossens

Gynaecoloog, perinatoloog, Maxima MC Veldhoven

Geen

Geen

Geen actie

Felt-Bersma

MDL arts, VUMC, Amsterdam UMC, 0,7 fte

1dag gedetacheerd Proctoskliniek, te Bilthoven

1 x p 4 wk 4 uur op een vrijdagmiddag Medisch centrum de Veluwe, Apeldoorn

Geen

Wellspect Navina rest unrestricted grand voor wetenschappelijk onderzoek Navina Spoelsysteem ter financiering promovendus, laatste rekening van ongeveer 10.000 euro moet nog volgen over 2021

Geen actie (als lid van de klankbordgroep is Felt-Bersma geen lid van de schrijfgroep. Felt-Bersma consulteert en de schrijfgroep kan dit advies meenemen of, onderbouwd, naast zich neerleggen

Rombouts

Praktijkhouder Bekkenfysiotherapeut Bekkenfysiotherapie Marian Rombouts 4 dagen
Buitenpromovendus RadboudUMC 1 dag
Bekkenfysiotherapeut RadboudUMC 0,5 dag

Gastdocent verpleegkundige vervolgopleiding UCS; HAN betaald
stagedocent Masteropleiding Bekkenfysiotherapie; SOMT betaald

Subsidie ontvangen van NVFB voor onderzoek naar bekkenfysiotherapeutische diagnostiek en behandelmodaliteiten bij patiënten met chronic pelvic pain syndrome.

Geen actie (behandeling van chronische bekkenpijn is geen onderdeel van de modules totaalruptuur)

Van Ee

Adviseur Patiëntenbelang - Patientenfederatie Nederland - fulltime - betaald

Patiëntvertegenwoordiger -EUPATI fellow - Psoriasispatiënten Nederland - ook aan farmaceutische bedrijven inbreng patiëntenperspectief - onbetaald

Coördinator patiëntenparticipatie en onderzoek - Psoriasispatiënten Nederland - onbetaald

Lid centrale redactie - Psoriasispatiënten Nederland - Onbetaald

Nvt

Geen actie

Van Reijn

Bekkenfysiotherapeut,
Bekkenfysiotherapie Baarn
Proctos Kliniek Bilthoven

Buitenpromovendus LUMC/Proctoskliniek

Gastdocent master opleiding bekkenfysiotherapie, SOMT, Amersfoort

Geen

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en Stichting Bekkenbodem4All voor de schriftelijke knelpunteninventarisatie en voor deelname aan de clusterwerkgroepen. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De richtlijn is voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en Stichting Bekkenbodem4All en de eventueel aangeleverde commentaren worden bekeken en verwerkt.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld volgens de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de werkgroep de knelpunten in de zorg en de actualiteit van de aanbevelingen beschreven in de te reviseren modules. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), de Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen (NvMDL), Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN), Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Nederlandse Vereniging voor Bekkenfysiotherapie (NVFB), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Patiëntenfederatie Nederland, Zorginstituut Nederland (ZiNL), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) via een schriftelijke knelpunteninventarisatie. De schriftelijke knelpunteninventarisatie is op te vragen via het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Ook definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Hultcrantz, 2017; Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • Er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt.
  • Het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • Er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt.
  • Het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • Er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • Er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • Er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • De literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nul effect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Volgens de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

 

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De richtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. Stichting Bekkenbodem4All heeft niet deelgenomen aan de clusterwerkgroep, maar wel aan de knelpuntenanalyse- commentaar- en autorisatiefase. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de richtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en akkoord.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit.

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013.

 

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654).

 

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Onderzoek na een ruptuur