Huisartsenpraktijk
Aanbeveling
De huisarts brengt de rookstatus in kaart bij patënten die zelf om ondersteuning vragen bij stoppen met roken en bij spreekuurbezoekers bij wie stoppen met roken extra van belang is.
De huisarts beoordeelt vervolgens of iemand gemotiveerd is te stoppen, overweegt te stoppen of ongemotiveerd is te stoppen.
De huisarts geeft alle spreekuurbezoekers die blijken te roken het advies te stoppen met roken. Bij rokers die niet gemotiveerd zijn om te stoppen volstaat een éénmalig advies.
Rokers die overwegen te stoppen, wordt een korte motivatie verhogende interventie aangeboden.
Rokers die gemotiveerd zijn te stoppen wordt een intensieve ondersteunende stop-met-roken interventie aangeboden.
Huisartsen dienen een intensieve stop-met-rokeninterventie te geven aan rokers met aan roken gerelateerde klachten en patiënten uit risicogroepen (hart- en vaatziekten, COPD), ouders van kinderen met astma en recidiverende bovenste luchtweginfecties, vrouwen die hormonale anticonceptie (gaan) gebruiken; zwangere vrouwen en hun partners en patiënten bij wie recent een aan roken gerelateerde ingrijpende diagnose is gesteld.
Huisartsen (of de praktijkondersteuner of assistent) dienen het rookgedrag en motivatieniveau van rokers te peilen, en vervolgens bij gemotiveerde rokers een korte ondersteunende interventie toe te passen, indien nodig met farmacologische ondersteuning.
De huisarts kan de interventie geheel of gedeeltelijk aan een getrainde praktijkondersteuner of praktijkassistent delegeren. Samenwerking van de hulpverleners is aan te bevelen. Langere tijdinvestering (tot 90 minuten) en zoveel mogelijk contacten per roker lijkt zinvol en kosteneffectief.
De huisarts kan de interventie geheel of gedeeltelijk aan een getrainde praktijkondersteuner of praktijkassistent delegeren. Samenwerking van de hulpverleners is aan te bevelen. Langere tijdinvestering (tot 90 minuten) en zoveel mogelijk contacten per roker lijkt zinvol en kosteneffectief.
Als het voor de huisarts niet mogelijk is een stoppen-met-rokeninterventie aan te bieden, wordt de patiënt verwezen naar andere stoppen-met-rokenprogramma’s, zoals STIVORO, ‘Advies op Maat’, telefonische coaching en de training ‘Pakje Kans’, naar instellingen voor verslavingszorg of stoppen-met-roken poli’s in ziekenhuizen.
Overwegingen
Aangezien jaarlijks 70% van de Nederlanders hun huisarts bezoekt, is de huisartspraktijk een uitgelezen plaats om veel rokers te bereiken voor een ‘stoppen met roken’-interventie.
In 2007 verscheen de NHG-Standaard Stoppen met roken (Chavannes, 2007); deze geeft richtlijnen voor diagnostiek en beleid om rokers op een effectieve manier te adviseren en te begeleiden bij het stoppen met roken. De standaard bouwt voort op de reeds bestaande Minimale Interventiestrategie Stoppen met roken voor de Huisartsenpraktijk (H-MIS).
De NHG-Standaard adviseert huisartsen de rookstatus in kaart te brengen van patiënten die zelf om ondersteuning vragen bij stoppen met roken en van spreekuurbezoekers bij wie stoppen met roken extra van belang is, en rokers te adviseren te stoppen met roken. Voor een aantal patiëntengroepen is dat belang tevens onderstreept in andere NHG-Standaarden, in ieder geval bij:
- patiënten die bij de dokter komen met een aan roken gerelateerde klacht zoals hoest of benauwdheid, aandoeningen zoals een HVZ, COPD of astma of een verhoogd risico op HVZ zoals bij diabetes mellitus;
- ouders van kinderen met astma en recidiverende bovensteluchtweginfecties;
- vrouwen die hormonale anticonceptie (gaan) gebruiken;
- zwangere vrouwen en hun partners;
- patiënten bij wie recent een aan roken gerelateerde ingrijpende diagnose is gesteld.
De huisarts kan het in kaart brengen van de rookstatus uitbreiden naar geschikte situaties en naar groepen van patiënten bij wie veel gezondheidswinst te behalen valt.
Kernboodschappen van de NHG-Standaard (zie bijlage Samenvattingskaart NHG-Standaard):
- In de huisartsenpraktijk is belangrijke gezondheidswinst te behalen door rokers aan te sporen te stoppen met roken.
- Onderscheid rokers in degenen die gemotiveerd zijn om te stoppen, degenen die stoppen overwegen en degenen die niet gemotiveerd zijn om te stoppen.
- Het is belangrijk ‘het ijzer te smeden als het heet is’, dat wil zeggen rokers die gemotiveerd zijn om te stoppen intensief te ondersteunen bij hun stoppoging.
- Medicamenteuze ondersteuning vindt plaats in overleg met de patiënt.
Deze rol kan de huisarts deels zelf spelen, deels kan hij deze delegeren aan de praktijkondersteuner, die in ruim 70% van de huisartspraktijken aanwezig is. Deels kan de roker worden verwezen naar intensievere vormen van ondersteuning buiten de huisartspraktijk, zoals een groepstraining of telefonische coaching. Praktijkondersteuners kunnen zich ontwikkelen tot specialisten voor intensieve ‘stoppen met roken’-interventies.
Praktijkondersteuners of -assistenten
Er is een grote variatie in praktijkorganisatie. Zo zijn er huisartspraktijken waarin praktijk- ondersteuners of gespecialiseerde verpleegkundigen werken, maar ook praktijken waarin assistenten werkzaamheden verrichten die in andere praktijken door ondersteuners worden gedaan (bijvoorbeeld controle van patiënten met diabetes, astma/COPD of hypertensie). Ook zijn er praktijken waar nog nauwelijks (medische) werkzaamheden worden gedelegeerd aan assistenten.
De meeste praktijkondersteuners en -assistenten verrichten (medische) werkzaamheden grotendeels in opdracht van de huisarts, en bijna altijd betreft dit patiëntgerichte taken. Juist deze taken lijken praktijkondersteuners en -assistenten bij uitstek geschikt te maken om persoonlijke begeleiding te bieden. Ze kunnen worden ingeschakeld bij een ‘stoppen met roken’-beleid, gedragen en uitgevoerd door alle praktijkondersteuners en -assistenten. Zo kunnen bij het uitvoeren van de NHG-Standaard en/of de MIS ook de praktijkondersteuners en - assistenten worden betrokken. Er kunnen ook praktijkondersteuners en -assistenten worden ingezet bij telefonische counseling, uiteraard na daartoe te zijn getraind.
Overige overwegingen
Om een niet-medicamenteus stoppen-met-rokenbeleid in de huisartsenpraktijk te kunnen realiseren, adviseert de NHG-Standaard om praktijkmedewerkers, zoals praktijkondersteuners, praktijkverpleegkundigen of praktijkassistentes, hier speciaal in te scholen en te laten meewerken aan de uitvoering ervan. Het NHG heeft hiervoor speciaal de cursus ‘Starten met stoppen’, het programma voor individuele nascholing (PIN) ‘Stoppen met roken’ en een verdiepingsmodule over stoppen met roken ontwikkeld. Naarmate de huisartsenpraktijk beschikt over voldoende speciaal geïnstrueerd personeel kan zij de implementatie op praktijkniveau uitbreiden.
Als het voor de huisarts niet mogelijk is een stoppen-met-rokeninterventie aan te bieden, adviseert de NHG-Standaard de patiënt te verwijzen naar andere stoppen-met-roken programma’s, zoals STIVORO, ‘Advies op Maat’, telefonische coaching en de training ‘Pakje Kans’, naar instellingen voor verslavingszorg of stoppen-met-roken poli’s in ziekenhuizen.
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 2 |
De MIS lijkt een effectieve en in de dagelijkse huisartspraktijk toepasbare methode voor het begeleiden van rokers om te stoppen.
Bronnen: Pieterse, 2001 |
Samenvatting literatuur
Effectiviteit van korte ondersteunende interventies in de huisartspraktijk volgens de minimale-interventiestrategie (MIS)
De Minimale Interventiestrategie Stoppen met roken voor de Huisartsenpraktijk (H-MIS) is een in 1994 speciaal voor de Nederlandse huisartsenpraktijk ontwikkelde kortdurende interventie ter ondersteuning van stoppen met roken. De H-MIS kan worden toegepast door zowel huisarts als praktijkondersteuner. In zes stappen, verdeeld over twee tot drie consulten, worden het motivatieniveau en de nicotineafhankelijkheid vastgesteld en barrières besproken, wordt een stopdatum afgesproken, farmacotherapie geadviseerd en een zelfhulpgids en follow-upconsult aangeboden. Uit een RCT onder 530 patiënten uit 22 huisartsenpraktijken bleek de OR voor zelfgerapporteerde continue abstinentie na 6 en 12 maanden 3,04 (95%-BI 1,7-5,6), met een absoluut verschil van 5,1% tussen de interventie- en de controlegroep en een positief effect in de interventiegroep van 8,2%. In de interventiegroep kreeg 9,3% van de rokers NVM naast de consulten (Pieterse, 2001).
Referenties
- Chavannes NH, Kaper J, Frijling BD, Laan JR van der, Jansen PWM, Guerrouj S, et al. NHG standaard Stoppen met roken. Huisarts Wet. 2007;50:306 14.
- Pieterse ME, Seydel ER, DeVries H, Mudde AN, Kok GJ. Effectiveness of a minimal contact smoking cessation program for dutch general practitioners: a randomized controlled trial. Preventive Medicine 2001;32:182 90.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2017
Laatst geautoriseerd : 01-01-2009
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
Een aantal onderwerpen waarover in de praktijk vragen zijn, vormden in het bijzonder een aanleiding voor de actualisatie van de richtlijn:
- Harm reduction/minderen van roken;
- Varenicline als farmacologische ondersteuning;
Daarnaast is er ten aanzien van vele interventies aanvullend gezocht naar beschikbare updates van de wetenschappelijke literatuur, die een actualisatie rechtvaardigen.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Het is de bedoeling met deze richtlijn zoveel mogelijk rokers te bereiken door de preventieve en curatieve zorgverleners op hun intermediaire functie aan te spreken. Deze gedachte is ingegeven door de volgende overwegingen:
- Stoppen met roken vergt verandering van gezondheidsgedrag op individueel niveau.
- Adviezen van professionals werkzaam in de gezondheidszorg zijn effectiever dan die van niet-professionals.
- Veel rokers hebben contact met de medische zorg.
- Per roker zijn dit vaak ook meerdere contacten.
Het laatste punt is de reden voor een stapsgewijze aanpak en ook de uitdaging om met diverse disciplines tot een zelfde aanpak te komen. Daarbij gaat de richtlijn uit van een eerste advisering, alsof het om een eerste contact tussen roker en hulpverlener gaat. Veel rokers hebben in het verleden echter al stopadviezen ontvangen.
Doelgroep
De conclusies en aanbevelingen in deze richtlijn hebben in principe betrekking op alle hulp- verleners in de zorg. In de modules Huisartsenpraktijk, Fysiotherapiepraktijk, Prognostische factoren, Interventies in de werkomgeving en Setting en discipline wordt aanvullend ingegaan op praktijk- en beroepsspecifieke zaken, voor zover deze beschikbaar waren en voor zover de beroepsgroep(en) in de richtlijnwerkgroep vertegenwoordigd waren.
Samenstelling werkgroep
In augustus 2008 is de multidisciplinaire werkgroep, bestaande uit 33 personen, van start gegaan. Er werden drie subwerkgroepen geformeerd: één over gedragsmatige ondersteuning, een over farmacologische ondersteuning en een over de implementatie van de richtlijn. Een kerngroep met de voorzitters van de subwerkgroepen werd samengesteld voor onderlinge afstemming. Opdrachtgever van de richtlijn was het Partnership Stop met Roken, een samenwerkingsverband van een groot aantal wetenschappelijke verenigingen en andere beroepsorganisaties die binnen de gezondheidszorg werkzaam zijn. Methodologische en secretariële begeleiding werd verzorgd door het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging.
Kerngroep
- Prof. dr. C. van Weel, (voorzitter), hoogleraar Huisartsgeneeskunde, UMC St.Radboud, Nijmegen
- Mw. dr. ir. D. Segaar, teamleider zorg, STIVORO, Den Haag
- Dr. A.J.M. Drenthen, teamleider preventie en patiëntenvoorlichting, Utrecht, voorzitter werkgroep ‘Gedrag’, NHG
- Dr. P.N. Post, arts, senior adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht
- Drs. P.I. van Spiegel, longarts, Slotervaart Ziekenhuis, Amsterdam, voorzitter werkgroep ‘Farmacologische ondersteuning’, NVALT
- Mw. drs. C.J.G.M. Rosenbrand, arts, senior adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht
- Dr. M.C. Willemsen, hoofd onderzoek, voorzitter werkgroep ‘implementatie’, STIVORO voor een rookvrije toekomst, Den Haag
Advisering
- Mw. drs. F.A. van Bladeren, projectcoördinator Partnership Stop met Roken
- Mw. dr. T.L. Feenstra, RIVM
Plenaire Werkgroep
- Dr. mr. R.H.B. Allard, kaakchirurg, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam
- Mw. L. Arntzenius-Smit, jeugdarts, Atsen Jeugdgezondheidszorg Nederland, Lisse
- Dr. R. Ashruf, verslavingsarts, Parnassia psycho-medisch Centrum, Zoetermeer
- Drs. B.J.F. van den Bemt, apotheker, Sint Maartenskliniek, Nijmegen
- Drs. J.R.M. Blekemolen, bedrijfsarts, VODEMOL, BV., Muiderberg
- Mw. J.W. Bottema, Astmafonds, Leusden
- Prof. dr. R. de Bree, KNO-arts, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam
- Mw. A.J. van Capelleveen, verloskundige, Kampen
- Drs. A. van Emst, STIVORO, Den Haag
- Mw. dr. T.L. Feenstra, gezondheidseconoom, RIVM, Bilthoven
- Mw. d. Gilissen-Keizer, praktijkverpleegkundige, Elst
- Mw. S.G. van Gunst MSc. Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten, Utrecht
- Mw. M. Hofman, verpleegkundige, GGZ Drenthe, Assen
- Mw. dr. E.F. Hoving, uiversitair docent Gezondheidsvoorlichting, Universitair Medisch Centrum, Maastricht
- Mw. drs. J.E. Jacobs PhD, onderzoeker-implementatiedeskundige, IQ Healthcare, Nijmegen
- Mw. dr. J. M. de Jonge-de Haan, psycholoog, Verslavingszorg Noord Nederland, Groningen
- Dr. Daniel Kotz, CAPHRI School for Public Health and Primary Care, Maastricht University Medical Centre.
- Dr. R.A. Kraaijenhagen, cardioloog, NIPED, Amsterdam
- Drs. M.C. Küthe, kinderarts, Amphia Ziekenhuis, Breda
- G.G.H.M. Peeters, verpleegkundig specialist, St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg
- Dr. M.E. Pieterse, universitair docent, Universiteit Twente, Enschede
- Dr. S Scherjon, gynaecoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
- Mw. D.E. Slot, mondhygiënist, Ned. Ver. Voor Mondhygiënisten, Nieuwegein
- Mw. drs. P.G. Tromp-Beelen, senior verslavingsarts, JellinekMentrum, Amsterdam
- Drs. Ph.J. van der Wees, fysiotherapeut, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie, Amersfoort
- Mw. L.A. Wind, huisarts, consulent GGZ, Stichting Leidse Rijn Julius Gezondheidscentra, Utrecht
Belangenverklaringen
Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Tabaksverslaving’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging of met subsidie van de farmaceutische industrie.
Werkgroeplid |
Firma |
Activiteit |
Allard, R.H.B. |
Pfizer |
Consultatie/advisering |
Jacobs, J.E. |
Pfizer |
Wetenschappelijk onderzoek |
Kotz, drs. D |
Pfizer |
Wetenschappelijk onderzoek |
Kraaijenhagen, R.A. |
Sanofi-Adventis |
Consultatie/advisering |
Peeters, GGHM |
Pfizer |
Consultatie/advisering |
Spiegel, P.I. vanv |
Pfizer |
Consultatie/advisering |
|
Pfizer |
Wetenschappelijk onderzoek |
|
Pfizer |
Cursus |
|
Pharm. Up john |
Consultatie/advisering |
Tromp, P.G. |
GSK |
Cursus |
|
Pfizer |
Cursus |
|
AstraZeneca |
Cursus |
|
Eli Lely |
Cursus |
Geen van de werkgroepleden was in dienst van de genoemde firma’s.
Geen activiteiten |
Arntzenius-Smit, L. Ashruf, R.H.F. Bemt, B.van Blekemolen, drs. J.R.M. Bottema, J.W. Bree, prof.dr. R. de Capelleveen, A.J. Drenthen, T. Emst, A.J. van Feenstra, T.L. Gilissen, L. Hofman, M. Hoving, C, Jans, S. Jonge, J.M. de Kuethe, M.C. Pieterse, dr. M.E. Scherjon, S. Segaar, D. Slot, D.E. Wees, Ph. Van der Weel, prof.dr. C. van Willemsen, M. Wind, L. |
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
Voor de actualisatie zijn op initiatief van het Partnership Stop met Roken en na prioritering door de werkgroep een viertal uitgangsvragen opgesteld, waar voor uitgebreid literatuuronderzoek door het CBO plaatsvond. Het CBO beoordeelde de literatuur en vatte deze samen, waarna de werkgroep hierbij aanbevelingen formuleerde. De uitgangsvragen waren:
- Is minderen met roken een effectieve methode om te stoppen met roken?
- Is Varenicline een effectief en veilig middel om te stoppen met roken?
- Zijn er bepaalde eigenschappen van rokers te onderscheiden die van prognostische betekenis zijn voor het succes van therapie?
- Welke rookstopinterventies zijn in de arbeidsituatie effectief en uitvoerbaar?
Daarnaast werd de richtlijn op de belangrijkste onderdelen herzien. Dit geldt voor gedrags- matige ondersteuning, farmacologische ondersteuning, praktijksettings en doelgroepen en het hoofdstuk implementatie.
Voor ieder van deze hoofdstukken werd een kerngroeplid als voorzitter benoemd, die samen met leden van de plenaire werkgroep het hoofdstuk hebben herzien. Daarbij maakten ze gebruik van recente richtlijnen uit Nederland, Verenigd Koninkrijk en de VS en sleutelpublicaties van de Cochrane Collaboration. Voor het hoofdstuk implementatie werd aanvullend literatuur gezocht.
Gebruikte literatuur en zoekstrategie voor de richtlijn
De herziening van de richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op gegevens uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Uitgangspunt zijn richtlijnen voor stoppen met roken die in de Verenigde Staten en Engeland zijn ontwikkeld en de ‘systematic reviews’ die in Cochrane- verband zijn gepubliceerd (zie hieronder). Het gaat in de meeste gevallen dus om gegevens uit ‘systematic reviews’ en/of meta-analysen. Waar mogelijk werd dit aangevuld met recentere literatuur en onderzoeken specifiek verricht in Nederland, waarbij ook de NHG standaard ‘stoppen met roken’ werd gebruikt.
De volgende informatiebronnen werden gebruikt:
- De Cochrane-database of ‘systematic reviews’ van de Cochrane Library tot en met 2008, ‘issue 3’. Alle systematische reviews werden gebruikt met het onderwerp ‘smoking cessation’.
- De recente Amerikaanse richtlijn: Fiore MC, et al. Treating tobacco use and dependence. Clinical Practice Guideline. US: Rockville, MD. Department of Health and Human Services. Public Health Service; 2008 update.
- De recente NICE guideline en een ‘rapid review over interventies in de werkomgeving: NICE public health guidance 10. Smoking cessation services in primary care, pharmacies, local authorities and workplaces, particularly for manual working groups, pregnant women and hard to reach communities. NICE, 2008 en NICE rapid review. Workplace policies for Smoking Cessation. Updated November 2007. NICE, 2007.
Voor sommige onderwerpen zijn aanvullende zoekopdrachten uitgevoerd in Medline en soms ook in Embase. Dit betreft vooral de praktijk-/beroepsspecifieke onderdelen van de richtlijn, vooral wanneer geen informatie in de bovengenoemde bronnen beschikbaar was.
Voor het onderwerp implementatie is een aparte literatuurstudie uitgevoerd, die is beschreven in het hoofdstuk zelf.
Voor de vier nieuwe uitgangsvragen werd apart gezocht. Wanneer het onderwerp beschreven stond in de 2 recente buitenlandse richtlijnen werd deze beperkt tot zoeken waar deze waren gestopt (vanaf 2006 tot december 2008). Bij vragen die niet in deze richtlijnen waren besproken, werd gezocht in Medline en Embase (en soms ook Psychinfo) van 2000-2008. De vraag over arbeid is grotendeels gebaseerd op de Nice rapid review.
In de teksten over de uitgangsvragen staat de beoordeling van de verschillende artikelen aan het begin van de paragraaf. De wetenschappelijke onderbouwing is vervolgens samengevat in een conclusie. De literatuur waarop deze conclusie is gebaseerd, staat bij de conclusie vermeld, inclusief de ‘mate van bewijs’ volgens de in tabel 1 vermelde systematiek. Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijk bewijs vaak ook andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid (in verschillende echelons) en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden vermeld onder het kopje ‘Overige overwegingen’. De aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs en de overige overwegingen.
Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies
|
Interventie |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose* |
A1 |
Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind ver- gelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort- onderzoek) |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt- controle onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Niveau van conclusies
|
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2, met consistent resultaat |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op ‘evidence’ gebaseerde aanbevelingen waaraan zorgverleners zich committeren om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien de ondersteunende literatuur voor deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd is op de ‘gemiddelde patiënt’, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie afwijken van de richtlijn. Dit kan in bepaalde situaties zelfs noodzakelijk zijn. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, wordt aangeraden dit beargumenteerd en gedocumenteerd te doen.
Financiële belangenverstrengeling/Onafhankelijkheid werkgroepleden
Een overzicht met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangen- verstrengeling is in een addendum bij deze richltijn opgenomen. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.
Herziening
Uiterlijk in 2014 bepaalt het Partnership Stop met Roken of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.