Startpagina - Suïcidaal gedrag
Waar gaat deze richtlijn over?
Deze richtlijn richt zich op wat volgens de huidige maatstaven de beste zorg is voor patiënten met suïcidaal gedrag. In de richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- Wat suïcidaal gedrag is, wat oorzaken van suïcidaal gedrag zijn en hoe suïcidaal gedrag te herkennen is
- Waar het onderzoek naar suïcidaal gedrag zich op richt en wat het belang van wilsbekwaamheid is bij dit onderzoek
- Op welke manier suïcidaal gedrag kan worden behandeld en of suïcidaal gedrag te voorspellen is
- Welke factoren er zijn die bepalen of er goed contact kan worden gemaakt met een suïcidale patiënt en welke benaderingen kunnen worden aanbevolen voor verpleegkundigen
- Met welke maatregelen de veiligheid van een suïcidale patiënt kan worden gewaarborgd en wat de rol van verpleegkundigen hier in is
- Hoe een zorgverlener het beste met naasten van een suïcidale patiënt om kan gaan en hoe de zorg het beste kan worden verleend
- Bij wie en in welke situatie onderzoek moet worden gedaan naar suïcidaal gedrag en wat een professionele manier is om te vragen naar suïcidaal gedrag
- Wat het nut is van vragenlijsten of waarnemingsmiddelen bij het onderzoek naar suïcidaal gedrag en of het onderzoek naar suïcidaal gedrag juist suïcide kan uitlokken
- Hoe vaak onderzoek naar suïcidaal gedrag moet worden herhaald en of onderzoek naar suïcidaal gedrag kan plaatsvinden als een patiënt onder invloed is
- Welke factoren die een patiënt kwetsbaar maken en/of stress geven belangrijk zijn bij het onderzoek naar suïcidaal gedrag
- Welke elementen belangrijk zijn om een risico-inschatting te maken bij suïcidaal gedrag
- Of er extra onderzoek nodig is bij specifieke groepen, zoals jongeren, ouderen en immigranten en of dit in speciale omstandigheden moet plaatsvinden
- Welke stappen er als eerste moeten worden genomen als iemand een poging tot suïcide heeft gedaan en welke stappen onder de WGBO en wet BOPZ plaatsvinden
- Welke stappen zorgen voor een betere therapietrouw en wat het effect is van een non-suïcidecontract op de kans op suïcide en op een relatie tussen een behandelaar en een patiënt
- Wat het effect is van een signalerings- of veiligheidsplan en welke elementen een veiligheidsplan moet bevatten
- Wat de lange termijn behandeling is van suïcidaal gedrag en wat de rol hierin is voor medicatie, cognitieve gedragstherapie en de behandeling van andere psychiatrische aandoeningen
- Of de behandeling voor suïcidaal gedrag moet worden aangepast aan jongere en oudere patiënten
- Op welke manier gehandeld moet worden direct na een suïcide met betrekking tot nabestaanden en of er meldingsplicht is
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
Deze richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met suïcidaal gedrag.
Voor patiënten
Met suïcidaal gedrag worden zowel mislukte als voltooide zelfdodingspogingen bedoeld. Suïcidaal gedrag heeft uiteenlopende oorzaken en vaak is er niet één specifieke oorzaak aan te wijzen. Het is vaak een combinatie van een stressvolle gebeurtenis met een onderliggend psychisch probleem. Een voorbeeld van een stressvolle gebeurtenis kan zijn: het overlijden van een naaste, verhuizing uit een vertrouwde omgeving of vernedering door familie/vrienden. Onderliggende problemen kunnen bijvoorbeeld verslaving zijn of een depressie. Zelfdoding komt heel weinig voor bij kinderen, maar wel bij adolescenten (15-19 jaar) en volwassenen. In Nederland komen iets minder dan 2000 mensen jaarlijks om het leven door zelfdoding.
Bij aanverwante informatie op deze website is een patiëntenversie van de richtlijn te vinden.
Meer informatie over zelfdoding is te vinden op Thuisarts:
http://www.thuisarts.nl/depressie/ik-denk-aan-zelfdoding
Hoe is de richtlijn tot stand gekomen?
Het initiatief voor deze richtlijn is afkomstig van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). De richtlijn is opgesteld door een multidisciplinaire commissie met vertegenwoordigers vanuit de huisartsen, psychiaters, psychologen, verpleegkundigen, internisten, kindergeneeskunde, psychotherapeuten en spoedeisende hulp artsen. Inbreng van patiëntenperspectief vond plaats door consultatie van een focusgroep.