Algemeen verpleegkundige zorg bij SAB
Uitgangsvraag
Algemeen verpleegkundige zorg bij een SAB.
Aanbeveling
Het verdient aanbeveling patiënten met een SAB op te nemen op een afdeling waar continue observatie mogelijk is, in ieder geval totdat het aneurysma is afgesloten. Hierbij dient vooral aandacht besteed te worden aan de Glasgow Coma Scale, temperatuur, ECG, bloeddruk, pupillen en focale afwijkingen.
De werkgroep is van mening dat verpleegkundigen werkzaam op een MC ofwel verpleegkundigen zijn met een afgeronde opleiding tot IC-verpleegkundige, ofwel verpleegkundigen die een gecertificeerde bijscholing hebben gevolgd die hen in staat stelt adequate bewaking en zorg te leveren voor SAB-patiënten, zoals de opleiding tot CVA-verpleegkundige.
De werkgroep adviseert dat formele afspraken worden gemaakt tussen de betrokken afdelingen over wanneer er een daadwerkelijke vitale functiestoornis is of dreigt en eventuele interventie en/of overname naar de intensive care geïndiceerd is.
Overwegingen
Verpleegafdeling
Patiënten met een aneurysmatische SAB dienen in de acute fase niet te worden opgenomen op een gewone verpleegafdeling zolang het gebarsten aneurysma nog niet is geoccludeerd. Opname dient initieel altijd te geschieden op een bewaakte afdeling waar frequente controle van vitale functies en bewustzijn mogelijk is met ten minste continue monitoring van polsfrequentie en arteriële zuurstofsaturatie (intensive care afdeling, medium care afdeling, stroke unit of een neurologische afdeling met ervaring in SAB-behandeling). Immers, met name in de eerste dagen na opname bestaat een groot risico op cerebrale complicaties die onbehandeld en zonder gewaarborgde acute zorg ter stabilisering of signalering van vitale functiestoornissen een groot risico vormen. Het betreft met name recidiefbloeding uit het gebarsten aneurysma, hydrocefalus ten gevolge van een liquorcirculatiestoornis, en na enkele dagen ook cerebrale ischemie (‘delayed cerebral ischemia’). Deze complicaties kunnen gepaard gaan met acute bewustzijnsdaling waardoor spoedige interventie (bijvoorbeeld intubatie) noodzakelijk kan zijn.
Het is belangrijk dat er formele afspraken worden gemaakt tussen de betrokken afdelingen over wanneer er een daadwerkelijke vitale functiestoornis is of dreigt en eventuele interventie en/of overname naar de intensive care geïndiceerd is.
Bij patiënten met gedaald bewustzijn dienen controles van de Glasgow Coma Scale minstens a 1 uur te geschieden, evenals controle van het ECG, motoriek (paresen?), bloeddruk, temperatuur en pupillen. Voor patiënten met cardiopulmonale complicaties, zoals cardiale dysfunctie of neurogeen longoedeem wordt continue monitoring van tenminste polsfrequentie, bloeddruk (invasief), perifere zuurstofsaturatie en plethysmografie (SpO2) geadviseerd.
Afhankelijk van de toestand van de patiënt kunnen de controles later in het beloop minder frequent worden.
Patiënten die in een goede klinische situatie verkeren en waarbij het aneurysma afgesloten is, kunnen worden overgedragen naar een regulier bed op een stroke unit of een afdeling neurologie.
IC/MC-capaciteit
Het aantal patiënten dat per jaar voor een geruptureerd aneurysma opgenomen wordt in Nederland, lijkt een relatief stabiel aantal, namelijk rond 1400.
Van Heuven (2008) beschreef een populatie van 537 patiënten met een SAB, opgenomen tussen november 2000 and maart 2006. Het betrof een studie naar de prognostische waarde van de WFNS en de PAASH score. Van 534 patiënten was de WFNS-score bekend, van alle 537 de PAASH. Bij opname was 64% (n=341) in een goede conditie (WFNS 1-3) en 36% (n=193) in een slechte conditie (WFNS 4-5). Bij 20% (n=109) werd een WFNS 5 gescoord, overeenkomend met een GCS van 3-6.
De PAASH score was 1-3 bij 80% van de patiënten (n=429) en 4 of 5 (overeenkomend met een GCS van 3-7) bij 20% (n=108). Gebaseerd op deze getallen zou dus 20% van de patiënten met een SAB bij binnenkomst een IC-indicatie hebben, uitsluitend gebaseerd op de EMV score. Er zijn echter overige factoren waardoor ook patiënten met een EMV score van 8 of meer een IC-indicatie kunnen hebben, onder andere wanneer ze geen vrije luchtweg hebben naar het oordeel van een intensivist of anesthesist, of wanneer ingeschat wordt dat er een grote kans is op neurologische verslechtering op korte termijn. Derhalve is het moeilijk om precies aan te geven hoeveel patiënten op jaarbasis een absolute IC-indicatie hebben bij opname. Vervolgens zal ook een deel van de patiënten na opname een neurologische verslechtering doormaken waardoor er alsnog een IC-indicatie ontstaat bijvoorbeeld doordat de patiënt respiratoir insufficiënt wordt. Een ruwe schatting kan zijn dat 20-50% van de patiënten tijdens opname een IC-indicatie heeft of krijgt, en dat derhalve 50-80% een medium/high care indicatie zal hebben.
Behalve door de neurologische uitgangstoestand van de patiënt wordt de benodigde capaciteit aan IC/MC-zorg ook bepaald door de behandeling.
Personeel
Ten aanzien van de minimale vereisten die kunnen worden gesteld aan verpleegkundigen werkzaam op een MC/HC (dat wil zeggen: geen gewone verpleegafdeling) is de werkgroep van mening dat dit ofwel verpleegkundigen zijn met een afgeronde opleiding tot IC verpleegkundige, ofwel verpleegkundigen die een gecertificeerde bijscholing hebben gevolgd naast de basisopleiding tot verpleegkundige die hen in staat stelt bovengenoemde zorgaspecten te beheersen, zoals een opleiding tot CVA-verpleegkundige (‘stroke’ verpleegkundige) die in veel ziekenhuizen wordt gegeven.
Onderbouwing
Achtergrond
Na een SAB hebben patiënten intensieve zorg en continu toezicht nodig vanwege de grote kans op complicaties (recidiefbloeding, ischemie, hydrocephalus, infectie, koorts, DVT, etc.).
Afhankelijk van de toestand van de patiënt kan deze zorg geboden worden op een intensive care of een medium care afdeling.
Onder een IC (intensive care) wordt verstaan een organisatorische eenheid waar intensieve behandeling en zorg wordt verleend onder verantwoordelijkheid van een intensivist en voldoend aan de CBO richtlijn intensive care (2006).
Een MC (medium care, in sommige ziekenhuizen high care of stroke unit genoemd) is een
organisatorische eenheid waar intensievere controle en behandeling mogelijk zijn dan op een gewone verpleegafdeling en die niet onder formele verantwoordelijkheid van een intensivist valt. Het kan gaan om een zogenoemde step-up of step-down afdeling voor de IC.
Conclusies
Niveau 3 |
Het verplegen van patiënten met een hersenbloeding (intracerebrale of subarachnoïdale bloeding) op een stroke unit kan het langetermijnrisico op overlijden reduceren.
B Sarker 2008 |
|
Er is geen bewijs dat continue EEG-monitoring bijdraagt aan een betere uitkomst voor patiënten met een SAB. |
Samenvatting literatuur
Er is weinig literatuur waarin de effecten van aspecten van standaardzorg zijn onderzocht. Sarker et al (2008) deden een retrospectieve studie in een populatie van 566 patiënten met een eerste hersenbloeding uit de South London Stroke Register (395 intracerebrale bloedingen en 171 subarachnoïdale bloedingen) naar predictieve factoren voor overleving na een hersenbloeding. Leeftijd, diabetes en ernst van de beroerte zijn voorspellende factoren voor overlijden. Verpleging op een stroke unit (niet nader gedefinieerd) bleek het langetermijnrisico op overlijden te reduceren (HR 0,70; 95% BI 0,50-0,98) (Sarker et al 2008).
De richtlijn Stroke van de American Stroke Association (Bederson, 2009) geeft aan dat bedrust alléén het optreden van een recidiefbloeding niet voorkomt, maar dat bedrust deel kan uitmaken van het totale behandelplan.
Het is nog geen uitgemaakte zaak of continue EEG-monitoring bij SAB-patiënten de prognose verbetert. In één retrospectieve studie droeg continue EEG-monitoring bij aan het voorspellen van een slechte uitkomst (Claassen 2006), maar er zijn geen aanwijzingen dat door continue EEG-monitoring de uitkomst voor de patiënt verbetert. Van de acht patiënten bij wie een nonconvulsieve status epilepticus werd gediagnosticeerd met continue EEG-monitoring (van een groep van 101 comateuze SAB-patiënten), verbeterde er één tijdelijk na toediening van anti-epileptica, maar alle acht patiënten overleden uiteindelijk (Dennis 2002).
Referenties
- 1 - Bederson JB, Connolly ES Jr, Batjer H, Dacey RG, Dion JE, Diringer MN, et al. Guidelines for the management of aneurysmal subarachnoid hemorrhage. A statement for healthcare professionals from a special writing group of the Stroke Council, American Heart Association. Stroke 2009;40:994-1025.
- 2 - Claassen J, Hirsch LJ, Frontera JA, Fernandez A, Schmidt M, Kapinos G, et al. Prognostic significance of continuous EEG monitoring in patients with poor-grade subarachnoid hemorrhage. Neurocrit Care 2006;4:10312.
- 3 - Dennis LJ, Claassen J, Hirsch LJ, Emerson RG, Connolly ES, Mayer SA. Nonconvulsive status epilepticus after subarachnoid hemorrhage. Neurosurgery 2002;51:113644.
- 4 - Sarker SJ, Heuschmann PU, Burger I, Wolfe CD, Rudd AG, Smeeton NC, et al. Predictors of survival after haemorrhagic stroke in a multi-ethnic population: The South London Stroke Register (SLSR). J Neurol Neurosurg Psychiatry 2008;79:2605.
- 5 - Van Heuven AW, Dorhout Mees SM, Algra A, Rinkel GJ. Validation of a prognostic subarachnoid hemorrhage grading scale derived directly from the Glasgow Coma Scale. Stroke 2008;39:1347-8.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2013
Laatst geautoriseerd : 01-01-2013
Geplande herbeoordeling : 01-01-2018
De Nederlandse Vereniging voor Neurologie, de Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie en de Nederlandse Vereniging voor Radiologie nemen als houders van deze richtlijn gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de verantwoordelijke verenigingen over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Uiterlijk in 2017 beoordelen de verantwoordelijke verenigingen in overleg of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
De richtlijnontwikkeling werd ondersteun door het Kennis instituut van Medisch Specialisten.
Aanleiding voor het maken van de richtlijn
Bij de opvang, behandeling en revalidatie van patiënten met een subarachnoïdale bloeding uit een aneurysma zijn vele specialismen betrokken, zoals neurologen, neurochirurgen, neuro-interventionalisten, intensivisten en revalidatieartsen.
Bij dit multidisciplinaire klinische traject ontbreekt het echter aan een wetenschappelijk
onderbouwde en breed gedragen richtlijn die enerzijds zorgverleners kan ondersteunen bij diagnostiek en behandeling, en anderzijds aanbevelingen doet met betrekking tot de organisatie van zorg en de eisen die gesteld kunnen worden aan behandelcentra.
De Nederlandse verenigingen voor Neurologie, Neurochirurgie, Anesthesiologie, Radiologie, Revalidatie en Intensive Care geneeskunde hebben daarom een werkgroep samengesteld om vanuit de verschillende disciplines een richtlijn te ontwikkelen.
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op ‘evidence’ gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op ‘algemeen bewijs voor optimale zorg voor de gemiddelde patiënt’, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen kan in bepaalde situaties zelfs noodzakelijk zijn. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden en waar relevant in overleg met de patiënt en/of de familie.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van de diagnostiek en behandeling van subarachnoïdale bloeding. Bij patiënten met een spontane (niet-traumatische) subarachnoïdale bloeding is een gebarsten intracraniëel aneurysma veruit de meest voorkomende en oorzaak, en het niet onderkennen van een gebarsten aneurysma kan verstrekkende gevolgen hebben. Vandaar dat in het taalgebruik ‘patiënt met subarachnoïdale bloeding’ vaak synoniem is voor ‘patiënt met verdenking op gebarsten aneurysma’. De gestelde uitgangsvragen zullen dan ook behandeld worden vanuit het perspectief van ‘verdenking op gebarsten aneurysma’ en niet vanuit het bredere perspectief van ‘bloed in de subarachnoïdale ruimte’.
Afbakening van de richtlijn
De richtlijn heeft betrekking op de diagnostiek en behandeling van alle patiënten met een SAB.
Een subarachnoïdale bloeding (SAB) is een ernstige vorm van beroerte, die bij ca 9 per 100.000 patiënten per jaar voorkomt. Voor Nederland betekent dit dat ongeveer 1500 patiënten per jaar een dergelijke bloeding krijgen. De oorzaak van een SAB is in ruim 75% van de gevallen het gevolg van een geruptureerd cerebraal aneurysma. De SAB treedt op relatief jonge leeftijd op (de gemiddelde leeftijd is 55 jaar) en heeft een slechte prognose. Ongeveer de helft van de patiënten overlijdt ondanks medische behandeling, en van de overlevende patiënten blijft ongeveer een derde afhankelijk van hulp voor basale activiteiten in het dagelijkse leven, zoals wassen en aankleden. Ook bij een goed lichamelijk herstel hebben de patiënten vaak een verminderde kwaliteit van leven en cognitieve stoornissen in verschillende domeinen. Van de subgroep patiënten die na een SAB weer in staat is zelfstandig te functioneren (500 patiënten per jaar), kan slechts de helft hetzelfde werk uitoefenen als voor de bloeding. De andere helft gaat minder werken, heeft een minder verantwoordelijke baan, of stopt met werken. Omdat de SAB op relatief jonge leeftijd optreedt en de kans op herstel zo laag is, is op bevolkingsniveau het verlies aan productieve levensjaren ten gevolge van SAB gelijk aan het verlies aan productieve levensjaren ten gevolge van herseninfarcten, de meest voorkomende vorm van een beroerte. Een gestructureerde revalidatie met aandacht voor cognitieve revalidatie is daarom van groot belang voor deze patiënten. Samenvattend betreft het een relatief jonge patiëntengroep met een hoge ziektelast, met grote maatschappelijke kosten en relevantie.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van beroepsgroepen die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en follow-up van patiënten met SAB.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2009 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die met de diagnostiek en behandeling van patiënten met een subarachnoïdale bloeding te maken hebben (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.
- Prof. dr. G.J.E. Rinkel, neuroloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, voorzitter
- Dr. J.M.C. van Dijk, neurochirurg, Universitair Medisch Centrum Groningen, co-voorzitter
- Dr. A.J.C. Slooter, neuroloog-intensivist, Universitair Medisch Centrum Utrecht (tot juli 2010)
- Dr. M. van der Jagt, neuroloog-intensivist, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam (vanaf juli 2010)
- Dr. A. van der Zwan, neurochirurg, Universitair Medisch Centrum Utrecht
- Dr. J. Boiten, neuroloog, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag
- Dr. Y.B.W.E.M. Roos, neuroloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
- Dr. R. van den Berg, radioloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
- Prof. Dr. W.J.J. van Rooij, radioloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht (tot november 2010)
- Dr. G.J. Lycklama à Nijeholt, radioloog, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag (vanaf december 2010)
- Drs. G.N. Beute, neurochirurg, St Elisabeth Ziekenhuis Tilburg (tot februari 2011)
- Drs. J.H.C. Voormolen, neurochirurg, Leids Universitair Medisch Centrum (vanaf februari 2011)
- Dr. M. Klimek, anesthesioloog, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
- Dr. J.W.A. Visser-Meily, revalidatiearts, Universitair Medisch Centrum Utrecht
- Drs. P.A. Brouwer, radioloog, Leids Universitair Medisch Centrum
- Dr. M.A. Pols, Kennisinstituut van Medisch Specialisten, beleidsmedewerker Nederlandse Vereniging voor Neurologie
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Door de werkgroep zijn geen belangen gemeld.
Inbreng patiëntenperspectief
De richtlijn is vooral bedoeld voor professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek en behandeling van het acute geruptureerde cerebrale aneurysma. Het gaat hier met name om een snelle diagnostiek en behandeling en een goede afstemming tussen de verschillende betrokken zorgverleners. In deze fase spelen patiëntenvoorkeuren nauwelijks een rol.
Voor de patiënten die de SAB overleven is het vooral belangrijk om een optimale kwaliteit van leven te bereiken met een zo groot mogelijke zelfstandigheid. De mogelijke gevolgen van een SAB zijn vergelijkbaar met die na een beroerte of ander niet-aangeboren hersenletsel. Met betrekking tot deze aspecten wordt daarom in het hoofdstuk Revalidatie verwezen naar de betreffende bestaande richtlijnen, waarin patiëntenvoorkeuren expliciet zijn meegenomen. Om deze reden is bij de ontwikkeling van deze richtlijn dit aspect niet apart benoemd.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen. Daarnaast wordt er een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijke verenigingen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de betrokken wetenschappelijke verenigingen.
Tijdens de richtlijnontwikkeling werden tevens indicatoren ontwikkeld.
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er indicatoren ontwikkeld (zie aanverwant product). Een indicator is een meetbaar kenmerk van de gezondheidszorg met een signaalfunctie voor (een aspect van) de kwaliteit van zorg. Indicatoren maken het de zorgverleners mogelijk om te meten of zij de gewenste zorg leveren en om onderwerpen voor verbeteringen te identificeren.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld aan de hand van het “Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II” (AGREE II) instrument (http://www.agreetrust.org). Dit is een internationaal
breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase zijn in samenwerking met de voorzitter van de werkgroep de knelpunten geïnventariseerd. De knelpunten zijn met de werkgroep besproken en op basis hiervan zijn er uitgangsvragen geformuleerd.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Aan de hand van de knelpunten werden door de werkgroep uitgangsvragen geformuleerd. Per uitgangsvraag werden indien van toepassing de belangrijkste en voor de patiënt relevante uitkomstmaten vastgesteld.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande richtlijnen in de databases van het National Guideline Clearinghouse, NICE, SIGN en van het CBO. Tevens werd gezocht naar systematische reviews in de Cochrane Library. Vervolgens werd er voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de elektronische database Medline (OVID). Bij interventievragen is nog aanvullend gezocht in Embase (Elsevier) en in de Cochrane Library (Wiley). Tevens werd er handmatig gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de opgevraagde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar (systematische reviews of meta-analyses van) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCTs). In afwezigheid van RCTs werd verder gezocht naar prospectieve gecontroleerde onderzoeken, vergelijkende onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onderzoeken.
Voor het identificeren van mogelijke systematische reviews en randomized controlled trials werd gebruik gemaakt van de methodologische filters van het Scottish Intercollegiate Guidelines Network. Voor de uitgangsvragen met betrekking tot de domeinen etiologie, prognose en diagnostiek werden searchresultaten beperkt tot Epidemiologic Studies (fig. 1) en/of gelimiteerd tot de onderzoeksdesigns: clinical trial, all or clinical trial, phase iii or clinical trial, phase iv or clinical trial or comparative study or 20 consensus development conference or consensus development conference, nih or controlled clinical trial or evaluation studies or government publications or guideline or meta analysis or multicenter study or practice guideline or randomized controlled trial or research support, nih, extramural or research support, nih, intramural or research support, non us gov't or research support, us gov't, non phs or research support, us gov't, phs or review or technical report or validation studies.
De searches werden verder ook gelimiteerd op literatuur in het Engels. Waar dat niet zo was is dat vermeld.
De individuele zoekstrategieën staan vermeld onder het onderdeel Zoekstrategieën.
Wanneer er tijdens het ontwikkelproces nog belangrijke originele studies werden gepubliceerd zijn die aan de samenvatting van de literatuur toegevoegd.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Beoordeling van onderzoeken werd gedaan aan de hand van de EBRO methodiek. Individuele studies werden beschreven in evidence-tabellen (zie bijlage 2). De studies werden individueel beoordeeld op onderzoeksopzet/design. Naar aanleiding van deze beoordeling werd het bewijsniveau van studies bepaald volgens de classificatie in tabel 2. Een samenvatting van de literatuur en het bewijsniveau van de relevante studies zijn in de richtlijntekst terug te vinden onder de kopjes ‘samenvatting van de literatuur’ en ‘conclusie’.
Tabel 2. EBRO indeling van de kwaliteit van individuele studies
Bewijs |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose |
A1 |
Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
|
A2 |
Onderzoek t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Onderzoek t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de bijlage Kennislacunes.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.