Management van de acute fase van vertraagd type overgevoeligheidsreacties op geneesmiddelen

Initiatief: NVDV Aantal modules: 11

Maculopapuleus exantheem (MPE)

Uitgangsvraag

Welke behandelingen zijn geïndiceerd bij kinderen en volwassenen met geneesmiddel geïnduceerd maculopapuleus exantheem?

Aanbeveling

Staak het uitlokkende middel indien het doorbehandelen met het verdachte geneesmiddel (treating through-beleid) niet zinvol is. Zie hoofdstuk Doorbehandelen met verdacht geneesmiddel (treating throug)

 

Overweeg bij mild MPE met weinig beperkingen in het dagelijks leven geen aanvullende behandeling of slechts topicale corticosteroïden (klasse II-IV) en/of orale (2e generatie) antihistaminica te starten.

 

Overweeg bij uitgebreid MPE met ernstige beperkingen in het dagelijks leven systemische corticosteroïden te starten.

 

Neem de voorgeschiedenis, voorkeur van patiënt en comorbiditeiten mee in de besluitvorming voor het starten van een behandeling.

Overwegingen

Kwaliteit van het bewijs

De beschikbare literatuur gaat over specifieke middelen (vooral oncolytica), waardoor deze niet te extrapoleren is naar de algemene praktijk, waarin vooral antibiotica en NSAID’s het uitlokkende geneesmiddel zijn. Hier is geen specifieke literatuur over. In een deel van de onderzochte populaties is het causale middel niet gestopt, wat grote invloed zal hebben op de uitkomst.


Ernst van het MPE lijkt leidende rol te hebben in de keuze voor de behandeling, waarbij gebruik wordt gemaakt van de Common Terminology Criteria of Adverse Events (CTCAE). Dit heeft tegelijkertijd de uitkomst beïnvloed. Effectiviteit word gezien voor alle onderzochte behandelingen.

 

Balans van gewenste en ongewenste effecten

De intensiteit van de behandeling van MPE dient te worden afgewogen, waarbij de ernst van de reactie (overweeg gebruik CTCAE criteria) en het te verwachten beloop (hoe snel wordt remissie verwacht) tegen de mogelijke belasting die een patiënt ervaart door de behandeling zelf wordt afgewogen. Hierbij dienen co-morbiditeit, bv. diabetes mellitus, hypertensie en te verwachte bijwerkingen mee te worden genomen.
Ook is het belangrijk om aandacht te hebben voor specifieke klachten zoals jeuk, pijn en algehele malaise en de behandeling hierop aan te passen.

 

Professioneel perspectief

Ondanks dat de kwaliteit van de beschikbare literatuur zeer laag is en deze niet goed te extrapoleren is naar de dagelijkse praktijk, heeft de werkgroep positieve ervaringen met de behandelstrategieën. Deze behandelstrategieën bestaan dus uit het staken van het uitlokkende middel indien doorbehandeling niet zinvol is, het overwegen van geen of slechts topicale corticosteroïden (klassen II-IV) en/of orale (2e generatie) antihistaminica bij mild MPE. Bij uitgebreid MPE is het starten van systemisch corticosteroïden te overwegen.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten

Het is belangrijk om de afweging van therapeutische opties met de patiënt te bespreken en bij de keuze te betrekken. Ook individuele eerdere ervaring en de actuele specifieke situatie van de patiënt kunnen een rol spelen bij de voorkeuren.

 

Aanvaardbaarheid en haalbaarheid

De hier besproken therapie opties hebben alle lage kosten. Therapie compliance bij zowel lokale als ook systemische behandeling, kan echter per patiënt verschillen.

Onderbouwing

Geneesmiddel geïnduceerd maculopapuleus exantheem is de meest voorkomende geneesmiddelenreactie en zeer variabel in beloop en ernst. Na het stoppen van het verdachte geneesmiddel kan ervan uit worden gegaan, dat het beeld zelflimiterend is. Er zijn verschillende opties t.a.v. aanvullend therapeutisch beleid variërend tussen geen behandeling (“wait and see”), lokale therapie en systemisch immunosuppressieve behandeling. De afweging tussen de verschillende behandelopties is soms lastig en het bewijs van effectiviteit is nog onbekend.

De GRADE analyse van deze vergelijking is te vinden in bijlage 8.

 

Zeer laag

Uitkomstmaat: effectiviteit

 

Het is onduidelijk wat het effect van systemische vs. topicale corticosteroïden is op de klinische verbetering van patiënten met maculopapuleus exantheem bij het gebruik van immunotherapie. Er zijn onvoldoende gegevens over patiënten met MPE door andere typen medicatie.

 

Hashimoto 2021, Philips 2019

 

-

Uitkomstmaat: mortaliteit, kwaliteit van leven, jeuk, pijn en bijwerkingen.

 

Er zijn geen studies gevonden die deze uitkomstmaten beschreven.

 

Drie van de vier studies beschrijven de in de PICO genoemde uitkomstmaten niet of onvoldoende, waardoor niet goed te beoordelen is wat het effect is van topicale en systemische corticosteroïden zijn bij MPE (Chattopadhyay, 2012; Hashimoto, 2021; Wang, 2020). Er is in alle studies een hoog risico op bias. Het is mogelijk dat de gestarte behandeling samenhangt met de ernst van de geneesmiddelenreactie, zoals ondersteund door data uit de studies van Hashimoto (2021) en Philips (2019). De uitkomsten genoemd in de studies kunnen daarom echter een vertekend beeld van het effect van de verschillende behandelingen geven. Wel laat de beschikbare literatuur laat zien dat een behandeling met topicale steroïden of zelfs geen behandeling met steroïden, voldoende is voor sommige subgroepen. Er is bij alle geïncludeerde studies sprake van indirectheid omdat de patiëntenpopulatie slechts voor een deel bestaat uit patiënten met MPE en voor een deel uit patiënten met andere geneesmiddelenreacties.

De zoekstrategie leverde 813 resultaten op. Initieel werden na ontdubbelen en titel- en abstract-screening 10 studies geselecteerd, welke allemaal werden geëxcludeerd omdat zij niet aan de PICO en inclusiecriteria voldeden. Na een tweede screening van titel en abstract waarbij ook observationele studies werden geselecteerd, werden nog eens 6 studies geselecteerd voor full tekst screening. Uiteindelijk werden 4 studies geïncludeerd. Specifieke redenen voor exclusie zijn benoemd in de tabel in bijlage 6.

 

Systemische corticosteroïden (+- topicale corticosteroïden) vs. topicale corticosteroïden

Beschrijving van de studies

Er werden geen RCT’s gevonden die systemische steroïden met lokale steroïden vergeleken bij patiënten met MPE. Er werden één cross-sectionele studie en drie retrospectieve studies gevonden die behandelingen met corticosteroïden bij MPE beschrijven (Chattopadhyay, 2012; Hashimoto, 2021; Phillips, 2019; Wang 2020). Omdat de studie van Chattopadhyay (2012) en Wang (2020) onvoldoende gegevens rapporteren, worden deze niet meegenomen in de beoordeling middels GRADE maar slechts beschrijvend weergegeven.

 

De retrospectieve studie van Hashimoto (2021) beschreef 51 patiënten met een cutane geneesmiddelenreactie bij gebruik van immuun checkpoint inhibitors (ICI) waarvan 38 patiënten (74,5%) met een MPE. De patiënten werden onderverdeeld in klasse (1-4) ernst van de reactie volgens de Common Terminology Criteria of Adverse Events (CTCAE), waarbij een graad 1 rash <10% van het lichaamsoppervlak betreft, graad 2 10-30% met of zonder beperkingen in activities of daily living (ADL) of >30% zonder beperkingen in ADL, graad 3 >30% met matige tot ernstige beperkingen in ADL, en graad 4 een levensbedreigende situatie betreft waarbij urgente interventie nodig is. 7/51 patiënten (13,7%) moesten de ICI tijdelijk onderbreken en 7/51 (13,7%) moesten helemaal stoppen met de ICI, welken allen een ernst van klasse II of III hadden. De gestarte therapie werd gerapporteerd per klasse en niet per type huidbeeld. 28 patiënten, welke zich allen in klasse 1 en 2 bevonden, kregen topicale corticosteroïden of systemische antihistaminica. Zeven patiënten, welke zich allen in klasse 1 en 2 bevonden, kregen systemische steroïden (<0,4 mg/kg prednisolon) en/of topicale steroïden. Negen patiënten, welke zich allen in klasse 3 en 4 bevonden, kregen systemische steroïden (0,4-1,0 mg/kg prednisolon) en/of topicale steroïden. Zeven patiënten, welke zich allen in klasse 2 en 3 bevonden, kregen systemische steroïden (>1,0 mg/kg prednisolon) en/of topicale steroïden. Drie patiënten kregen een steroïden puls behandeling met methylprednisolon 1000 mg/dag gedurende drie dagen.

 

De retrospectieve studie van Phillips (2019) beschreef 285 patiënten met in totaal 427 cutane huidreacties bij het gebruik van checkpoint inhibitoren. 120 (28%) van deze huidbeelden waren een MPE. Ook deze huidbeelden werden naar ernst geclassificeerd volgens de CTCAE criteria. De gestarte behandeling werd beschreven voor alle typen huidreacties gezamenlijk; de gestarte behandeling werd niet beschreven per subgroep. Er werd niet beschreven of de uitlokkende middelen werden gecontinueerd of (tijdelijk) gestaakt. 213 patiënten (75%) kregen topicale steroïden, waarvan 94 (44%) enkel topicale steroïden. 51 (18%) patiënten kregen orale corticosteroïden. Patiënten die systemische immunomodulatoren kregen hadden een ernstiger huidbeeld (gemiddelde CTCAE grade 2,23 en 1,53 respectievelijk, p<0,001).

 

De studie van Chattopadhyay (2012) is een cross-sectionele studie waarbij 4000 patiënten gedurende 3 jaar geobserveerd werden. Hierbij ontwikkelden 275 patiënten een cutane geneesmiddelenreactie waarvan 152 (55%) een MPE. Patiënten werden niet geclassificeerd naar ernst. Bij alle patiënten werd het uitlokkende geneesmiddel gestaakt. De gestarte behandeling werd beschreven voor alle typen huidreacties gezamenlijk; de gestarte behandeling werd niet beschreven per subgroep. Van alle patiënten met een cutane geneesmiddelenreactie, wordt beschreven dat 40% een oraal antihistaminicum nodig hadden, 35% een oraal antihistaminicum en topicaal corticosteroïd nodig hadden en 25% een combinatie van antihistaminica, topicale en systemische corticosteroïden nodig hadden. Er wordt niet beschreven wat hierbij de criteria waren om voor een bepaalde behandeling te kiezen.

 

Het retrospectieve onderzoek van Wang (2020) onderzoekt 102 patiëntendossiers van patiënten die alpelisib krijgen bij borstkanker. Hiervan hadden 41 (40,2%) een rash. Van de patiënten waarbij de morfologie gedocumenteerd was, hadden 26 (89,7%) een MPE. Van de 22 patiënten met een CTCAE graad 1 of 2 rash kregen 10 (45,5%) orale antihistaminica met topicale steroïden, vier enkel orale antihistaminica en vier kregen geen dermatologische behandeling. Bij 17 (77,3%) met een graad 1-2 rash hoefde de dosering van de alpelisib niet aangepast te worden, bij 4 (18,2%) moest de therapie tijdelijk gestaakt worden en kon weer herstart worden zonder recidief rash, zij het in 3/4 gevallen in aangepaste dosering. 1 patiënt (4,6%) moest geheel stoppen met de alpelisib vanwege recidief klachten bij herintroductie. Van de patiënten met een graad 3 rash (n=19) kregen 12 (63%) topicale en systemische steroïden en orale antihistaminica. 16% (n=3) kregen orale antihistaminica met topicale steroïden en 16% (n=3) kregen enkel systemische corticosteroïden. Bij 16 patiënten (84,2%) met een graad 3 huidbeeld werd de alpelisib onderbroken, er werd niet beschreven wat redenen tot onderbreken waren. Bij 12 van deze 16 patiënten (75%) kon de alpelisib later weer gecontinueerd worden, waarvan bij 9 geen dosis reductie nodig was. 4 van de 16 patiënten (25%) verdroegen geen herintroductie waardoor de alpelisib definitief gestaakt moest worden.

 

Beschrijving van de resultaten

In de studie van Hashimoto (2021) verbeterden 50 van de 51 huidbeelden door dermatologische behandeling, staken van het medicament of beide. De manier waarop deze verbetering bepaald werd, wordt niet beschreven.

 

In de studie van Philips (2019) verbeterden patiënten met MPE gemiddeld -1,40 (standaarddeviatie (SD) 0,96) punten op de CTCAE-score. Over de gehele populatie zouden topicale corticosteroïden en orale antipruritica vaker in een significante verbetering resulteren dan systemische immunomodulatoren zoals orale corticosteroïden, antimetabolieten, calcineurineremmers en monoklonale antilichamen (topicale steroïden 56%, antipruritica 48%, systemische immunomodulatoren 26%, p<0,001), er werden hierbij geen subgroep analyses gepresenteerd.

 

De studies van Chattopadhyay (2012) en Wang (2020) beschreven niet wat het effect van de gestarte behandeling was en er wordt niet beschreven wat de gevolgen waren voor kwaliteit van leven, jeuk en mortaliteit. Dit maakte deze studies ongeschikt voor waardering middels GRADE.

 

Risk of Bias

Er waren ernstige beperkingen in alle studies, zo bestond in alle studies de populatie maar deels (28-90%) uit patiënten met MPE waardoor de studie niet goed representatief is voor de populatie met MPE. Er waren in alle studies geen echte controlegroepen; bij sommige patiënten werd geen therapie gestart omdat dit ‘niet nodig bleek’ maar er wordt niet beschreven wat de criteria waren voor het al dan niet starten van therapie. De studies van Hashimoto (2021) en Philips (2019) presenteren data die ondersteunt dat therapie op basis van de ernst van het ziektebeeld werd gestart. Bij drie van de vier studies gaat het om geneesmiddelenreacties die specifiek door oncolytica werden uitgelokt, wat in de dermatologische praktijk maar een klein percentage is binnen de groep van MPE. Gezien de dringende indicatie van het middel werd dit in een deel van de patiënten ook niet gestopt, hoe groot dit deel is, is niet altijd duidelijk. Drie van de vier studies beschreven niet hoe lang de patiënten werden vervolgd en beschreven niet of onvoldoende wat het effect van de gestarte behandeling was (Chattopadhyay 2012, Hashimoto 2021, Wang 2020).

De risk of bias analyse is te vinden in bijlage 7.

Om de uitgangsvraag te beantwoorden is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd. Voor dit onderzoek is de volgende PICO (patient-intervention-comparison-outcome) opgesteld:

 

Wat zijn de (on)gunstige effecten van lokale en systemische corticosteroïden ten opzichte van een andere behandeling, geen of placebobehandeling bij patiënten met een geneesmiddel geïnduceerd maculopapuleus exantheem?

 

P: Patiënten met een geneesmiddel geïnduceerd maculopapuleus exantheem.

I: Lokale corticosteroïden, systemische corticosteroïden.

C: Andere behandeling, geen behandeling, placebo.

O: Effectiviteit, mortaliteit, kwaliteit van leven, jeuk, pijn, bijwerkingen.

 

Uitkomstmaten        

De werkgroep definieerde de uitkomstmaten als volgt en hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

Primair (cruciaal):

  • Effectiviteit: tijd tot verdwijnen van klachten, tijd tot verminderen van klachten, opnameduur, behandelduur (indien behandeld totdat klachten voorbij zijn).
  • Mortaliteit

Secundair (belangrijk):

  • Kwaliteit van leven
  • Jeuk
  • Pijn
  • Bijwerkingen

Zoeken en selecteren

Er werd een systematische zoekstrategie uitgevoerd in de elektronische databases Embase en Medline. De zoekstrategie is toegevoegd in bijlage 5. De initiële selectie beperkte zich tot randomized controlled trials (RCT’s) en systematische reviews van RCT’s. Indien deze niet voorhanden waren, werden ook observationele studies of systematische reviews van observationele studies (prospectieve, retrospectieve cohortstudies en case series) geïncludeerd. Overige selectiecriteria zijn hieronder benoemd:

 

Inclusie

  • Humane studies
  • Studies gepubliceerd na 2000
  • Nederlands- en Engelstalige studies
  • Alle leeftijden
  • RCT’s, systematische reviews, met n>10, of prospectieve studies, retrospectieve studies, case series met n>25

Exclusie

  • Dubbele publicaties
  1. - Chattopadhyay C, Chakrabarti N. A cross-sectional study of cutaneous drug reactions in a private dental college and government medical college in eastern India. Nigerian journal of clinical practice. 2012;15(2):194-8.
  2. - Hashimoto H, Ito T, Ichiki T, Yamada Y, Oda Y, Furue M. The clinical and histopathological features of cutaneous immune-related adverse events and their outcomes. Journal of Clinical Medicine. 2021;10(4):1-13.
  3. - Phillips GS, Wu J, Hellmann MD, Postow MA, Rizvi NA, Freites-Martinez A, et al. Treatment Outcomes of Immune-Related Cutaneous Adverse Events. Journal of clinical oncology : official journal of the American Society of Clinical Oncology. 2019;37(30):2746-58.
  4. Wang DG, Barrios DM, Blinder VS, Bromberg JF, Drullinsky PR, Funt SA, et al. Dermatologic adver events related to the PI3K? inhibitor alpelisib (BYL719) in patients with breast cancer. Breast Cancer Research and Treatment. 2020;183(1):227-37.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 05-06-2023

Laatst geautoriseerd  : 05-06-2023

Geplande herbeoordeling  :

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Huid Nederland

Algemene gegevens

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

Module

Uitkomst Raming

Toelichting

Behandeling cutane geneesmiddelenreacties

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

 

Aanleiding

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie is de richtlijn “management van de acute fase van vertraagd type overgevoeligheidsreacties op geneesmiddelen” ontwikkeld. Voor dit onderwerp was nog geen richtlijn beschikbaar, terwijl het een belangrijk onderwerp is voor zowel patiënt als zorgverlener. Beoogd is een evidence-based richtlijn te ontwikkelen waarin staat welke diagnostiek er plaats moet vinden indien een behandelaar vermoedt dat er een reactie op een geneesmiddel is opgetreden, en men het van belang acht de oorzakelijke factor op te sporen. Het is belangrijk voor de patiënt te weten welk geneesmiddel beter vermeden kan worden. Daarnaast moet men voorkómen dat de patiënt onnodig essentiële geneesmiddelen wordt onthouden.

 

Afbakening onderwerp

In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van de diagnostiek en behandeling van acute fase van vertraagd type geneesmiddelenreacties en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die hiermee in aanraking komen. De werkgroep heeft gekozen om drug reaction with eosinophilia and systemic symptoms (DRESS), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP) en maculopapuleus exantheem (MPE) verder uit te werken in deze richtlijn, omdat het hier de meest voorkomende geneesmiddelenreacties betreft.

 

Definities

In de titel van deze richtlijn is ervoor gekozen de meest correcte benaming van het type reactie te gebruiken dat in deze richtlijn besproken wordt. De benaming ‘vertraagd type geneesmiddelenreactie’ is echter ook gebruikelijk. Omdat deze term beter werkbaar is, wordt in deze richtlijn vaak voor deze benaming gekozen.

De WHO definieert een bijwerking als een reactie op een geneesmiddel die schadelijk en onbedoeld is en die ontstaat bij gebruikelijke doseringen (WHO, 2002). Zowel allergische als niet-allergische mechanismen kunnen ten grondslag liggen aan geneesmiddelenreacties. Allergische reacties ontstaan pas nadat sensibilisatie is opgetreden. De reacties worden bij een eerste blootstelling meestal pas manifest 7-21 dagen na de start van het geneesmiddel. De reactie kan van milde ernst zijn, zoals een lichte huiduitslag, maar kunnen ook ernstige levensbedreigende reacties veroorzaken die niet alleen tot de huid beperkt zijn. Huidafwijkingen veroorzaakt door geneesmiddelen (geneesmiddelenerupties) kunnen zich onder andere uiten als erytheem (roodheid), papels, pustels, pruritus en als levensbedreigende situaties, zoals toxische epidermale necrolyse (TEN) of DRESS. Als algemene benaming van huiduitslag wordt vaak de term exantheem gebruikt: een plotseling, voorbijgaande, uitgebreide huiduitslag die meestal wordt veroorzaakt door een infectie of door de inname van een geneesmiddel. Exacte gegevens over de incidentie van geneesmiddelenerupties ontbreken, zeer waarschijnlijk ten gevolge van onderrapportage. Onderzoeken naar de prevalentie van bijwerkingen onder patiënten die in het ziekenhuis zijn of worden opgenomen, komen uit op 10-20% van de opgenomen patiënten; 1-20% van hen heeft een huidreactie. Bij oudere patiënten wordt vaker een geneesmiddeleneruptie gediagnosticeerd dan bij jongere, hetgeen waarschijnlijk het toenemend medicijngebruik bij het stijgen van de leeftijd reflecteert (Beijer, 2002).

 

In deze richtlijn staan vertraagd type overgevoeligheidsreacties op geneesmiddelen centraal. Dit kunnen geneesmiddelen op recept zijn, maar ook vrij verkrijgbare geneesmiddelen en supplementen. In deze richtlijn wordt de overkoepelende term geneesmiddelen gebruikt.

 

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten in de acute fase van een vertraagd type geneesmiddelenreactie. Er wordt een overzicht gegeven van de geneesmiddelenreacties, de verschillende huidreacties, hun reactietype en de relevante differentiaal diagnoses. Daarnaast wordt er gekeken naar het effect van onterecht labelen en de plaats van aanvullend onderzoek in de acute fase.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: dermatologen, pathologen, medisch microbiologen, kinderartsen, apothekers, internisten, (kinder)allergologen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, huidtherapeuten, dermatologieverpleegkundigen en diegenen die voor deze beroepen in opleiding zijn. Voor huisartsen geldt dat zij primair gebruik maken van NHG-richtlijnen. Als deze richtlijnen voor hen ontoereikend blijken te zijn, kunnen zij gebruik maken van deze richtlijn. Voor patiënten werd informatie op thuisarts.nl en een patiëntenfolder ontwikkeld.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. 

 

Werkgroepleden

Vereniging

Dr. H. Röckmann (voorzitter)

NVDV

Prof. dr. T. Rustemeyer

NVDV

Dr. A.J. Oosting

NVDV

Drs. M. ter Avest

NVZA

Drs. G.H.P.R. Slabbers

NVK

Dr. G.F.H. Diercks

NVVP

Drs. Z. Tempels-Pavlica

NIV

Dr. I. Terreehorst

NIV

Dr. A.A.J.M. van der Ven

NIV

Prof. dr. R. Aarnoutse

NVZA

Drs. M.H.E. Vos

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. Z. Çiftçi

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. D.M. van Loon

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. M. Stolting

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. E. van Veen

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. A.C. de Waal

Arts-onderzoeker NVDV

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Dr. W.A. van Enst

Klinisch epidemioloog NVDV

 

Tabel 1 Overzicht betrokken partijen

Overzicht betrokken partijen*

Zitting neming in werkgroep

Knelpunten analyse

Commentaarfase

Autorisatie

Opmerkingen

Wetenschappelijke verenigingen

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)

X

X

X

X

 

Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)

X

X

X

X

 

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

X

X

 

 

Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)

 

X

X

 

 

Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)

 

X

X

 

 

Nederlandse Vereniging voor ZiekenhuisApothekers (NVZA)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Klinische Farmacologie (NVKFB)

 

 

X

 

 

Vereniging van Specialisten Ouderengeneeskunde (Verenso)

 

 

X

 

 

Overige organisaties

 

 

 

 

 

Nederlandse Vereniging Huidtherapeuten (NVH)

 

 

X

 

 

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

 

 

X

 

 

Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB)

 

X

X

 

 

Patiëntenverenigingen

Huid Nederland (HN)

 

 

X

X

 

Patiëntenfederatie Nederland

 

 

X

X

 

Stakeholders

Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ)

 

 

X

 

 

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)

 

 

X

 

Geen respons

Zelfstandige klinieken Nederland (ZKN)

 

 

X

 

Geen deelname

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

 

 

X

 

Geen deelname

Zorginstituut Nederland (ZiN)

 

 

X

 

Geen deelname

Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG)

 

 

X

 

Geen deelname

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)

 

 

X

 

Geen deelname

*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.

Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.

 

Werkgroeplid

Hoofdfunctie(s)

Nevenfunctie(s)

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Getekend op

Dr. H. (Heike) Röckmann (voorzitter)

Dermatoloog UMC Utrecht

* Klinische adviesraad Lareb (onbezoldigd)

Geen

Nee

Geen

Geen

Geen

3-9-2020

Prof. Dr. T. (Thomas) Rustemeyer

Dermatoloog Amsterdam UMC, locatie VUMC

Geen

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

7-9-2020

Dr. A.J. (Bert) Oosting

Dermatoloog Spaarne Gasthuis

* Docent bij Uconsultancy, onderwijs doktersassistenten          * Adviesraad Uconsultancy

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

2-9-2020

Drs. M. (Mendy) ter Avest

Ziekenhuisapotheker in opleiding in het RadbouUMC/CWZ en PhD student in het RadboudUMC

Geen

nvt

Nee

Nee

Nee

Nee

2-9-2020

Drs. G.H.P.R. (Gordon) Slabbers

Kinderarts Ziekenhuis Bernhoven Uden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

7-9-2020

Dr. M.B. (Miquel) Ekkelenkamp

Arts-microbioloog UMC Utrecht

Lid SWAB-ledenraad (onbetaald)

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

26-8-2020

Drs. Z. (Zana) Tempels-Pavlica

Internist-allergoloog  Diakonessenhuis

* Lid commissie accreditatie en visitatie van NVvAKI (onbetaald)
* Secretaris NIV sectie allergologie en klinische immunologie (onbetaald)

Geen

Nee

Geen

Voornaamste belang is landelijk een duidelijk beleid opstellen. Mijn ziekenhuis zal daar ook van profiteren net als alle andere ziekenhuizen in NL. In mijn ziekenhuis wordt geneesmiddelen diagnostiek reeds volop gedaan dus er is geen marketing winst.

Nee

28-8-2020

Dr. I. (Ingrid) Terreehorst

* Internist-allergoloog en staflid KNO bij AmsterdamUMC, 0,8FTE
* Internist-allergoloog bij DC klinieken, 0,15FTE

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

3-9-2020

Dr. A.A.J.M. (Annick) van de Ven

Internist-allergoloog-immunoloog UMC Groningen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Niet voor zover bekend

31-8-2020

Drs. M (Marit) Stolting

Arts-onderzoeker NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

30-09-2021

Drs. A.C. (Ayla) de Waal

Arts-onderzoeker NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

21-10-2022

Drs. D.M. (Diederik) van Loon

Arts-onderzoeker NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

21-10-2022

Drs. Z. (Zekeriya) Çiftçi

Arts-onderzoeker

NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Niet getekend; uit dienst oktober 2021

Drs. E. (Esther) van Veen

Arts-onderzoeker

NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Niet getekend; uit dienst april 2022

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de bespreking van de waarden en voorkeuren voor de patiënt in de modules over behandeling. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging Huid Nederland.

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. Het volledige implementatieplan is opgenomen in dit bijlagedocument.

Werkwijze

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden. Hierbij zijn leden van de volgende verenigingen aanwezig geweest: NVDV, NVZA, NVK, NVMM, NIV, NVGK, NVVP en SWAB. Tevens werden de volgende verenigingen/instanties uitgenodigd, maar zijn niet aanwezig geweest: NHG (knelpunten wel aangedragen), NVKFB, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiN), Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), Verenso, V&VN, Huid Nederland (HN) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in Bijlage 4: Tabellen en figuren

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

 

Definitie

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

 

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie

Bijlage 10: Kennislacunes).

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.

 

Referenties
  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
  • Beijer HJ, de Blaey CJ. Hospitalisations caused by adverse drug reactions (ADR): a meta-analysis of observational studies. Pharm World Sci. 2002 Apr;24(2):46-54.
  • Safety of Medicines. A guide to detecting and reporting adverse drug reactions. World Health Organization. Geneva. 2002. p.5.
Volgende:
Organisatie van zorg