Video-endoscopie of slikvideo bij dysfagie
Uitgangsvraag
Wat is de diagnostische waarde van video-endoscopie in vergelijking met slikvideo bij patiënten met dysfagie?
Aanbeveling
Verricht, bij indicatie voor onderzoek, in overleg met patiënt en afgestemd op zijn/haar mogelijkheden, een video-endoscopie of slikvideo (idealiter allebei).
Verwijs kinderen die zich presenteren met dysfagie naar een gespecialiseerd slikteam voor kinderen.
Overwegingen
In de literatuur worden verschillende afkortingen en benamingen gegeven voor de onderzochte technieken. In deze module worden de termen ‘video-endoscopie’ en ‘slikvideo’ als overkoepelende begrippen voor deze afkortingen of benamingen gebruikt. De originele benamingen in de geciteerde literatuur zijn niet aangepast.
Beide beeldvormende technieken geven inzicht in het slikmechanisme en over het al dan niet bestaan van dysfagie. De keuze voor video-endoscopie of slikvideo is afhankelijk van de mogelijkheden en wensen van de patiënt en het ziekenhuis, denk hierbij aan leeftijd, aard van de ziekte, setting, beschikbaarheid en ervaring van de specialist.
In de praktijk blijkt het voordeel van de video-endoscopie ten opzichte van de slikvideo te zijn dat het extra informatie verschaft over het slijmvlies, de stemplooimobiliteit versus hemilarynx-uitval en de adductor reflex bij toucheren van de larynx. Het onderzoek laat een andere dimensie van de slikfunctie zien. Er wordt op een heel andere wijze naar dezelfde activiteit gekeken in vergelijking met de slikvideo. De larynx kan worden beoordeeld door na te gaan of een patiënt hoest bij penetratie-aspiratie (sensorische feedback). Er kan worden bekeken of beide stemplooien voordat de slikact start, bewegen. Bij sommige patiënten is er geen sprake van een whiteout (het even niet kunnen zien van de larynx tijdens de faryngeale constrictie) en treedt de aspiratie actief op etc. Bovendien is de video-endoscopie beter uitvoerbaar bij patiënten met houdings- of bewegingsbeperkingen en kan de video-endoscopie in diverse ruimten plaatsvinden (niet gebonden aan de radiologie afdeling). Tegenwoordig wordt endoscopie vaak ook op video opgenomen, zodat de beelden later opnieuw te bekijken en te beoordelen zijn, vandaar de benaming video-endoscopie.
Eén van de voordelen van de slikvideo ten opzichte van video-endoscopie is dat ook de mondholte (kauwfunctie, transport door de tong) en de proximale oesofagus (functie musculus cricofaryngeus) in beeld komen, terwijl video-endoscopie slechts de faryngeale fase van de slikact visualiseert. Daarnaast kan er met slikvideo buiten het lumen van het sliktraject gekeken worden, zodat eventuele probleembronnen (passagebelemmerende osteofieten, spondylodese materiaal cervicale wervelkolom etc.) van buitenaf in beeld komen, alsook eventuele complicaties van dysfagie, zoals aspiratie tot in de long, opgemerkt kunnen worden. Het nadeel van deze techniek is de stralenbelasting en beperking van uitvoeringsplaats (afdeling radiologie). Echter de stralingsbelasting is dermate laag, dat het geen sterke doorslaggevende factor is in de keuze voor een van beide methoden (ook niet bij kinderen).
De literatuur en ervaring leren dat zowel video-endoscopie als slikvideo informatieve onderzoeken zijn bij het in beeld brengen van dysfagie. Bij bepaalde indicaties zullen ze ook als complementair ingezet kunnen worden, voor het verkrijgen van additionele, onderzoekspecifieke informatie, zoals van het slijmvlies bij de video-endoscopie. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager en uitvoerend specialist welk onderzoek(en) als beste voor de patiënt op dat moment gekozen wordt. Daarbij is het van belang om de patiënt goed te informeren over de voor- en nadelen van beide technieken en de patiënt en zijn naasten/verzorgenden indien mogelijk bij het keuzeproces te betrekken.
Bij kinderen is er geen duidelijkheid welk instrument er moet worden verricht, daarom is verwijzing naar een gespecialiseerd slikteam nodig.
Onderbouwing
Achtergrond
Zowel bij kinderen als volwassenen is het moeilijk te verifiëren of sprake is van een reële dysfagie wanneer zij zich presenteren met subjectieve klachten of symptomen van dysfagie. Naast de anamnese kan beeldvorming bijdragen aan de bevestiging of er dysfagie is, en zo ja, op welk niveau in de aerodigestieve tractus het zich bevindt en op welk moment in de slikacte de stoornis aanwezig is.
Bij een video endoscopisch slikonderzoek wordt de patiënt via de neus of mond met een flexibele scoop door een specialist onderzocht en wordt de faryngeale fase van de slikact inclusief de laryngeale functie (luchtwegafsluiting) direct gevisualiseerd. Bij een slikvideo kunnen met behulp van röntgendoorlichting en radiopaak vocht en voeding, de contouren van het sliktraject en de slikfysiologie (dynamische activiteit van cavum oris tot en met oesofagus) vanaf een afstand op een scherm worden geprojecteerd en beoordeeld. Radiopaciteit wordt bereikt door bijmenging van barium of jodiumhoudend contrast in de aangeboden dranken en voeding.
Zowel video-endoscopie als slikvideo worden momenteel toegepast in het diagnosticeren van dysfagie. Ze zijn complementair, omdat ze andere aspecten van de slikfunctie in beeld brengen. Het is echter onduidelijk of, en zo ja, in welke situatie, welke techniek de voorkeur heeft.
Conclusies
Zeer laag GRADE |
Sensitiviteit aspiratie
De sensitiviteit van de video-endoscopie is ten opzichte van de slikvideo voor het aantonen van aspiratie bij patiënten met dysfagie uiteenlopend (22% t/m 100%).
Bronnen (Da Silva, 2010; Madden, 2000; Perie, 1998; Langmore, 1991) |
Zeer laag GRADE |
Specificiteit aspiratie
De specificiteit van de video-endoscopie is ten opzichte van de slikvideo voor het aantonen van aspiratie bij patiënten met dysfagie hoog (70% t/m 100%)
Bronnen (Da Silva, 2010; Madden, 2000; Perie, 1998; Langmore, 1991) |
Zeer laag GRADE |
Sensitiviteit penetratie van voedsel
De sensitiviteit van de video-endoscopie is ten opzichte van de slikvideo voor het aantonen van penetratie van voedsel bij patiënten met dysfagie laag (56%).
Bronnen (Madden, 2000) |
Zeer laag GRADE |
Specificiteit penetratie van voedsel
De specificiteit van de video-endoscopie is ten opzichte van de slikvideo voor het aantonen van penetratie van voedsel bij patiënten met dysfagie uiteenlopend (52% t/m 86%)
Bronnen (Madden, 2000) |
Samenvatting literatuur
In de literatuur worden verschillende afkortingen en benamingen gegeven voor de onderzochte technieken. Deze afkortingen of benamingen zijn hieronder weergegeven. In deze module worden de termen ‘video-endoscopie’ en ‘slikvideo’ als overkoepelende begrippen voor deze afkortingen of benamingen gebruikt. De originele benamingen in de geciteerde literatuur zijn niet aangepast.
Video-endoscopie
FEES: Fiberoptic Endoscopic Evaluation of Swallowing
FEESST: Flexible Endoscopic Evaluation of Swallowing with Sensory Testing
VESS: Videoendoscopic Swallow Study
Slikvideo
VF: Videofluoroscopy
VFES: Videofluoroscopic Evaluation of Swallowing
VFS: Videofluoroscopic Study
VFSS: Videofluoroscopic Swallowing Study
Vergelijking video-endoscopie met slikvideo
In deze module zijn de geïncludeerde studies samengevat. Naast sensitiviteit en specificiteit worden kort ook andere testeigenschappen benoemd.
Diagnostische eigenschappen
De diagnostische eigenschappen van een test geven aan in welke mate een test in staat is om ziekte aan te tonen. Hiervoor wordt de test vergeleken met een referentietest of gouden standaard. Diagnostische eigenschappen kunnen worden uitgedrukt in de sensitiviteit en/of specificiteit van een test. De sensitiviteit beschrijft het percentage terecht-positieven, ofwel het percentage patiënten met een positieve testuitslag die de ziekte ook daadwerkelijk hebben (volgens de referentietest). De specificiteit beschrijft het percentage terecht-negatieven, ofwel het percentage patiënten met een negatieve uitslag die niet daadwerkelijk ziek zijn.
In vier studies werden de sensitiviteit en specificiteit van video-endoscopie berekend (Da Silva, 2010; Madden, 2000; Perie, 1998; Langmore, 1991). Tabel 1 geeft hier een overzicht van.
Tabel 1 Studies die diagnostische eigenschappen beschrijven
Auteur (jaartal) |
Aandoening |
Technieken |
Sensitiviteit/specificiteit op genoemde uitkomstmaat: |
Da Silva (2010) |
Kinderen met dysfagie |
FEES vs. VFSS |
Aspiratie: Sensitiviteit: 22,2 - 27,86%; specificiteit: 91,7 - 100%
Penetratie van voedsel: Sensitiviteit: 55,6%; specificiteit: 52,4 - 86,2% |
Madden (2000) |
Klinische verdenking op aspiratie |
Milk-nasendoscopie vs. VFS |
Aspiratie: Sensitiviteit: 94%; specificiteit: 100% |
Perie (1998) |
Dysfagie |
VESS vs. VFS |
Aspiratie: Sensitiviteit: 87,5%; specificiteit: 70% |
Langmore (1991) |
Dysfagie |
FEES vs. VFS |
Aspiratie: Sensitiviteit: 88 - 100%; specificiteit: 92% |
Madden (2000) concludeerde dat beide technieken (slikvideo en video-endoscopie) complementair zijn aan elkaar in het aantonen van aspiratie. Ook bij Langmore (1991) en Perie (1998) werden een hoge sensitiviteit en specificiteit gemeten bij video-endoscopie: respectievelijk 88 tot 100%; en 92% en 88,8 tot 90,0% en 87,5% voor het aantonen van aspiratie.
Klinimetrische eigenschappen
De klinimetrische eigenschappen geven aan of een test in staat is om de aan- of afwezigheid van klinische verschijnselen/ziekte aan te tonen. Verschillende studies onderzochten daarvoor de intra- en/of interrater agreement. De intrarater agreement geeft aan hoe vaak dezelfde diagnose wordt gesteld als één onderzoeker de test in dezelfde setting herhaaldelijk uitvoert. De interrater agreement geeft aan hoe vaak verschillende onderzoekers tot dezelfde diagnose komen bij het herhaaldelijk uitvoeren van de test in dezelfde setting.
In alle studies werden patiënten onderzocht met zowel (een variant van) video-endoscopie als slikvideo (meestal op dezelfde dag), waarna de uitkomsten van beide onderzoeken met elkaar werden vergeleken.
In een aantal studies wordt beschreven in hoeveel procent van de gevallen met beide methoden dezelfde uitkomsten werden gevonden (overeenkomst of correlatie) (Noordally, 2011; Singh, 2009; Tabaee, 2006; Leder, 2000; Schroter-Morasch, 1999; Perie, 1998; Wu, 1997; Langmore, 1991). Dit percentage blijkt vrijwel altijd boven de 50% te liggen (tabel 2). In elf studies werd gekeken naar aspiratie als uitkomstmaat, naast andere uitkomstmaten, zoals penetratie van voedsel, residu, spillover, pooling. Tabel 2 geeft een overzicht van de studies weer die de klinimetrische eigenschappen beschrijven.
Tabel 2 Studies die klinimetrische eigenschappen beschrijven
Auteur (jaartal) |
Aandoening |
Technieken |
Inter-/intrarater agreement, of overeenkomst in gemeten uitkomsten |
Noordally (2011) |
Patiënten na intubatie |
FEES vs. VFS |
Correlatie tussen FEES en VFS in het aantonen van aspiratie en penetratie van voedsel: Bij slikken van vloeibaar water: 0,72 Bij slikken van verdikt water: 0,512 |
Da Silva (2010) |
Kinderen met dysfagie |
FEES vs. VFSS |
Bij alle parameters van aspiratie, penetratie, residu, spillover (behalve residu met puree consistentie (66,7%)): Interrater agreement: ≥70% |
Singh (2009) |
Neurologische dysfagie |
VFSS vs. melk-nasendoscopie |
58% volledige overeenkomst in het aantonen van aspiratie (beide methoden zijn op dezelfde dag uitgevoerd, door verschillende specialisten)
|
Kelly (2007) |
Dysfagie |
FEES vs. VFS |
Aspiratie en penetratie van voedsel: Interrater agreement VFS: 67% Interrater agreement FEES: 64% Intrarater agreement VFS: 79% Intrarater agreement FEES: 73% |
Kelly (2006) |
Dysfagie |
FEES vs. VFS |
Perceptie faryngeaal residu: Interrater agreement VFS: 56% Interrater agreement FEES: 51% Intrarater agreement VFS: 74% Intrarater agreement FEES: 72% |
Tabaee (2006) |
Dysfagie |
FEESST vs. VF |
Percentage intertest agreement in het aantonen van de uitkomstmaten aspiratie, penetratie, pooling: Bij 52% volledige overeenkomst Bij 13% milde verdeeldheid Bij 35% sterke verdeeldheid |
Leder (2000) |
Kinderen met dysfagie |
FEES vs. VFES |
Bij de uitkomstmaten spillage, residu, laryngeale penetratie en aspiratie: Overeenkomst: 100% tussen FEES en VFES, en tussen de diagnoses van de verschillende onderzoekers |
Schroter-Morasch (1999) |
Neurogene dysfagie |
Video-endoscopie vs. VFS |
Correlatie tussen beide testen in het aanonen van aspiratie: 0,52, p<1%
Correlatie tussen beide testen in het aantonen van penetratie van voedsel: 0,49, p<1% |
Perie (1998) |
Dysfagie |
VESS vs. VFS |
In 82,3% van de patiënten was er volledige overeenkomst tussen VESS en VFS in het aantonen van aspiratie |
Wu (1997) |
Dysfagie |
FEES vs. VFS |
Bij 85,7% van de patiënten was er volledige overeenkomst tussen FEES en VFS in het aantonen van aspiratie
Bij 85,7% van de patiënten was er volledige overeenkomst tussen FEES en VFS in het aantonen van penetratie van voedsel |
Langmore (1991) |
Dysfagie |
FEES vs. VFS |
Bij 90% volledige overeenkomst
85% volledige overeenkomst |
In ten minste drie studies werd geconcludeerd dat beide technieken geschikt zijn voor het in kaart brengen van dysfagie (Langmore, 1991; Noordally, 2011; Perie, 1998). Schroter-Morasch (1999) concludeerde dat video-endoscopie een geschikte techniek is voor het identificeren van dysfagie, maar dat slikvideo (VFS) een uitgebreidere en gedetailleerdere analyse geeft van dysfagie.
Wu (1997) beschreef dat FEES een veiligere, efficiëntere en sensitievere techniek is dan VFS voor het aantonen van dysfagie, vanwege de praktischere bruikbaarheid van deze techniek (geen stralenbelasting, kan aan het bed worden uitgevoerd, etc.). Kelly (2006 en 2007) concludeerde dat zowel aspiratie, penetratie van voedsel en faryngeaal residu ernstiger worden ingeschat bij het diagnosticeren van dysfagie met behulp van FEES, dan bij slikvideo.
Door Tabaee (2006) werd FEES met Sensory testing (FEESST) beschreven. Sensory testing houdt in dat met behulp van lucht pulsjes met gekende drukken de mucosa wordt gestimuleerd om de laryngeale adductor reflex uit te lokken. Tabaee (2006) concludeerden dat er meer onderzoek nodig is omdat FEESST en VF géén vergelijkbare resultaten hadden in het aantonen van pooling, aspiratie en penetratie van voedsel bij de patiënt.
Singh (2009) concludeerde dat melk-nasendoscopie gebruikt kan worden als een screeningstest voorafgaand aan onderzoekstechnieken met een stralingsbelasting, zoals slikvideo, om de blootstelling aan straling te beperken. In deze studie kwam in 58% van de gevallen het aantonen van aspiratie overeen tussen een slikvideo en video-endoscopie, zowel voor als na het slikken van melk.
Perie (1998) heeft de overeenkomst in het aantonen van aspiratie tussen video-endoscopie en slikvideo onderzocht. Er bleek in 82,3% van de gevallen een overeenkomst te zijn in het aantonen van aspiratie met beide methoden.
Vergelijking video-endoscopie met slikvideo bij kinderen
In twee studies zijn de resultaten van video-endoscopie en slikvideo beschreven bij kinderen.
Da Silva (2010) beschreef dat FEES complementair is aan, of als alternatief voor VFSS gebruikt kan worden in het diagnosticeren van laryngeale penetratie en aspiratie. Dit is onderzocht bij 30 kinderen met verdenking op dysfagie bij verschillende ziektebeelden. De sensitiviteit en specificiteit varieerden echter sterk tussen de verschillende uitkomstmaten (early spill over, residu, penetratie of aspiratie bij puree of vloeistof), respectievelijk 11% tot 83% en 52% tot 100%.
Leder en Karas (2000) hebben de resultaten van video-endoscopie vergeleken met de resultaten van slikvideo bij zeven kinderen met uiteenlopende ziektebeelden, waarbij het aantonen van penetratie en aspiratie met beide methoden in 100% van de gevallen overeenkwam. Beide onderzoeken werden afzonderlijk van elkaar, op dezelfde dag uitgevoerd, waarbij de onderzoekers geblindeerd waren voor de uitkomsten van beide tests. Zij concludeerden dat het routinematig uitvoeren van een FEES bij kinderen kan worden aangeraden in de acute zorg setting.
Negatief en positief voorspellende waarden
Drie studies onderzochten de positief (PVW) en negatief voorspellende waarde (NVW) van video-endoscopie in vergelijking tot slikvideo (tabel 3) (Da Silva, 2010; Madden, 2000; Langmore, 1991). De PVW geeft de kans weer dat een patiënt met een positieve testuitslag bij video-endoscopie ook een positieve testuitslag heeft bij slikvideo (ziek is). De NVW geeft de kans weer dat een patiënt met een negatieve testuitslag bij video-endoscopie ook een negatieve testuitslag heeft bij slikvideo (niet ziek is). In tabel 3 zijn de resultaten weergegeven. Door Madden (2000) en Langmore (1991) werden een hoge PVW en NVW gerapporteerd. In alle drie de studies werden de slikvideo en video-endoscopie apart van elkaar, op verschillende tijdstippen uitgevoerd.
Tabel 3 PVW en NVW van endoscopie versus slikvideo bij aspiratie en penetratie van voedsel
Auteur |
|
PVW |
NVW |
Da Silva (2010) |
Aspiratie |
83,3% |
45,8-90.0% |
|
Penetratie |
33,3% |
73,3-96,2% |
Madden (2000) |
Aspiratie |
91% |
86% |
Langmore (1991) |
Aspiratie |
88% |
92% |
|
Penetratie |
75% |
100% |
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht is met één niveau verlaagd vanwege het geringe aantal patiënten dat in de studies is geïncludeerd (imprecisie).
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende wetenschappelijke vraagstelling:
Wat is de diagnostische waarde van video-endoscopie in vergelijking met slikvideo bij patiënten met dysfagie?
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte sensitiviteit en specificiteit belangrijke uitkomstmaten voor het aantonen van cut-off. Daarbij wordt gelet op aanwezigheid van stase, pooling, residu, spilling, aspiratie en/of penetratie van voedsel in de luchtwegen:
- stase, residu ofwel pooling: hetgeen er van de doorgeslikte bolus achterblijft in de mondkeelholte (cavum oris en (hypo)farynx);
- aspiratie: een deel of de gehele bolus komt terecht op of onder het niveau van de ware stemplooien (aldus in de luchtweg op en/of onder het niveau van de glottis). Dit proces kan gepaard gaan met of zonder hoestreflex (stille aspiratie);
- penetratie: een deel of de gehele bolus komt terecht in het vestibulum laryngis boven het niveau van de ware stemplooien (aldus niet in de lagere luchtweg). Dit proces kan gepaard gaan met of zonder hoestreflex (stille penetratie);
- spilling of verlies: een deel of de gehele bolus loopt uit de mondholte (anterieure spilling) of naar dorsaal in de farynx loopt/lekt voorafgaande de inzet van de slikreflex. Dit wijst op een insufficiëntie van de glossopalatale afsluiting (dorsaal) en van de lipsluiting (ventraal).
In de database Medline is vanaf 1990 tot en met december 2014 met relevante zoektermen gezocht naar de diagnostische waarde van video-endoscopie in vergelijking met slikvideo bij patiënten met dysfagie. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording.
De literatuurzoekactie leverde 282 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: systematische reviews of meta-analyses, RCTs of ander vergelijkend onderzoek en studies waarbij een vergelijking werd gemaakt tussen video-endoscopie en slikvideo. Er werden géén screeningsmethoden of patiëntengroepen op voorhand uitgesloten.
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 29 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 17 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en 12 studies definitief geselecteerd, met verschillende onderzoekdesigns.
De evidence tabellen en beoordeling van de individuele studiekwaliteit van de 12 geïncludeerde studies is weergegeven onder evidence tabellen.
Referenties
- da Silva AP, Lubianca Neto JF, Santoro PP. Comparison between videofluoroscopy and endoscopic evaluation of swallowing for the diagnosis of dysphagia in children. Otolaryngology - Head & Neck Surgery. 2010;143(2):204-9.
- Kelly AM, Drinnan MJ, Leslie P. Assessing penetration and aspiration: how do videofluoroscopy and fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing compare? Laryngoscope. 2007;117(10):1723-7.
- Kelly AM, Leslie P, Beale T, et al. Fibreoptic endoscopic evaluation of swallowing and videofluoroscopy: does examination type influence perception of pharyngeal residue severity? Clinical Otolaryngology. 2006;31(5):425-32.
- Langmore SE, Schatz K, Olson N. Endoscopic and videofluoroscopic evaluations of swallowing and aspiration. Annals of Otology, Rhinology & Laryngology. 1991;100(8):678-81.
- Leder SB, Karas DE. Fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing in the pediatric population. Laryngoscope. 2000;110(7):1132-6.
- Madden C, Fenton J, Hughes J, et al. Comparison between videofluoroscopy and milk-swallow endoscopy in the assessment of swallowing function. Clinical Otolaryngology & Allied Sciences. 2000;25(6):504-6.
- Noordally SO, Sohawon S, De GM, et al. A study to determine the correlation between clinical, fiber-optic endoscopic evaluation of swallowing and videofluoroscopic evaluations of swallowing after prolonged intubation. Nutrition in Clinical Practice. 2011;26(4):457-62.
- Perie S, Laccourreye L, Flahault A, et al. Role of videoendoscopy in assessment of pharyngeal function in oropharyngeal dysphagia: comparison with videofluoroscopy and manometry. Laryngoscope. 1998;108(11:Pt1):t-6.
- Schroter-Morasch H, Bartolome G, Troppmann N, et al. Values and limitations of pharyngolaryngoscopy (transnasal, transoral) in patients with dysphagia. [Review] [43 refs]. Folia Phoniatrica et Logopedica. 1999;51(4-5):172-82.
- Singh V, Berry S, Brockbank MJ, et al. Investigation of aspiration: milk nasendoscopy versus videofluoroscopy. European Archives of Oto-Rhino-Laryngology. 2009;266(4):543-5.
- Tabaee A, Johnson PE, Gartner CJ, et al. Patient-controlled comparison of flexible endoscopic evaluation of swallowing with sensory testing (FEESST) and videofluoroscopy. Laryngoscope. 2006;116(5):821-5.
- Wu CH, Hsiao TY, Chen JC, et al. Evaluation of swallowing safety with fiberoptic endoscope: comparison with videofluoroscopic technique. Laryngoscope. 1997;107(3):396-401.
Evidence tabellen
Exclusietabel na het lezen van het volledige artikel
Auteur, jaartal |
Reden van exclusie |
Syst. review |
|
Baijens, 2013 |
Als uitkomstmaat is gekeken naar de inter- en intrarater reliability bij VFS, géén vergelijking met FEES. Studie benoemt dat de geïncludeerde studies niet allemaal voldoen aan externe en interne validiteit |
Brady 2013 |
Modified barium swallow (=VFSS) vs endoscopy. Dit is géén systematische review maar een beschrijvend artikel |
O’Donoghue, 1999 |
Géén vergelijking met FEES, sensitiviteit en specificiteit niet benoemd als uitkomstmaten, er is wel gekeken naar interrater reliability, P= kinderen en volwassenen |
Perry, 2001 |
Artikel beschrijft de screeningsmethoden die beschikbaar zijn bij beroerte, en de effecten van het screenen van de slikfunctie. Géén vergelijking tussen VFS en FEES |
Ramsey, 2003 |
Artikel gaat over bedside screening tests, waarbij één studie is geïncludeerd die FEES vergelijkt met VFS: Langmore, 1991 (geïncludeerd) |
Doggett, 2002 |
Artikel gaat over de impact van het evidence-based AHRQ rapport op de diagnose en behandeling van patiënten met o.a. een beroerte. |
Langmore, 2003 |
Dit is géén systematische review, maar een beschrijvend artikel |
RCTs |
|
Aviv, 2000 |
Geen vergelijking tussen VFS met FEES. |
Stoeckli, 2003 |
Er wordt géén vergelijking gemaakt met FEES en als uitkomstmaat wordt er gekeken naar de interrater reliability |
Diverse designs |
|
Caliceti, 2004 |
Voldoet niet aan de PICO, zowel videofluoroscopie en endoscopie zijn uitgevoerd bij patiënten met als doel betere beeldvorming |
Colodny, 2002 |
Er wordt géén vergelijking gemaakt tussen VFSS en FEES in deze studie, VFSS en FEES worden beoordeeld met behulp van de Penetration-Aspiration-scale |
Finkelstein, 2002 |
Is een letter to the editor |
Logemann, 1998 |
Sensitiviteit en specificiteit zijn niet onderzocht, fluoroscopie en endoscopie worden toegepast bij gezonde personen om aan te tonen welke slikfysiologie beter zichtbaar is met welke methode |
Miller, 2014 |
Gaat over niet-instrumentale diagnostische procedures |
Ott, 1990 |
Gaat over endoscopie versus manometrie |
Speyer, 2013 |
Geenn vergelijking tussen VFS en FEES |
Walther, 2000 |
Andere methoden zijn onderzocht |
Study reference |
Study characteristics |
Patient characteristics
|
Index test (test of interest) |
Reference test
|
Follow-up |
Outcome measures and effect size |
Comments |
Langmore, 1991 |
Prospective study design
USA
No conflicts of interest mentioned
|
Inclusion criteria: Not mentioned
Exclusion criteria: Not mentioned
N= 21
Mean age: 63
Sex: 100% M
Diagnosis: dysphagia
|
Fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing (FEES)
Place of the test in the clinical pathway[1]: replacement
|
Videofluoroscopy (VFS) |
FEES and VFS were performed within 48 hours.
|
Outcome measures: Sensitivity; specificity:
Tracheal aspiration: 88%; 92% Laryngeal penetration: 100%; 75% Premature spillage: 75%; 56% Pharyngeal residue: 93%; 50%
Agreement between both methods: Aspiration: 90% Penetration: 85% Residue: 80% Spillage: -
Less than 50% of the examinations were in total agreement with regard to all 4 parameters
Positive and negative predictive value in aspiration: PPV: 88%; NPV: 92%
Positive and negative predictive value in penetration: PPV: 75%; NPV: 100% |
FEES is a valid and valuable tool for evaluating oropharyngeal dysphagia |
Kelly, 2007 |
Prospective, single-blind study
UK
No conflicts of interest mentioned |
Inclusion criteria: referred to speech and language therapy for assessment of dysphagia
Exclusion criteria: nil by mouth or judged to be at high risk of aspiration
N= 15
Mean age: 53,4 years
Sex: 51% M
Diagnosis: dysphagia
|
Fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing (FEES)
Place of the test in the clinical pathway[2]: replacement
Setting: Tertiary specialist ENT teaching hospital |
Videofluoroscopy (VFS) |
FEES and Videofluoroscopic examination were performed and recorded simultaneously
|
Outcome measures: Penetration and aspiration
Interrater agreement VFS: 0,67 Inter-rater agreement FEES: 0,64
Intra-rater agreement VFS: 0,79 Intra-rater agreement FEES: 0,73
|
Same methods and materials are used as with Kelly, 2006.
Penetration and aspiration are perceived to be more severe from FEES than from videofluoroscopy. This has serious implications for the interchangeable use of these examinations in clinical practice. |
Kelly, 2006 |
Prospective, single-blind study
UK
No conflicts of interest mentioned |
Inclusion criteria: referred to speech and language therapy for assessment of dysphagia
Exclusion criteria: nil by mouth or judged to be at high risk of aspiration
N= 15
Mean age: 53,4 years
Sex: 51% M
Diagnosis: dysphagia |
Fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing (FEES)
Place of the test in the clinical pathway[3]: replacement
Setting: Tertiary specialist ENT teaching hospital |
Videofluoroscopy (VFS) |
FEES and Videofluoroscopic examination were performed and recorded simultaneously
|
Outcome: Residue
Interrater agreement VFS: 0,56 Interrater agreement FEES: 0,51
Intrarater agreement VFS: 0,74 Intrarater agreement FEES: 0,72
Conclusions: Pharyngeal residue was consistently perceived to be greater from FEES than from videofluoroscopy. These findings have significant clinical implications as FEES and videofluoroscopy findings are used to judge aspiration risk and to make recommendations for oral intake. Further research is required to examine the impact of FEES and videofluoroscopy examinations on treatment decisions. |
Same methods and materials are used as with Kelly, 2007 |
Leder, 2000 |
Prospective, consecutive, blinded study
USA
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: Not mentioned.
Exclusion criteria: Not mentioned. N= 30
Mean age: 10 years and 4 months (11 days – 20 years)
Sex: 19 boys (63%)
Diagnosis: motor vehicle crash (8); neurologic, i.e., cerebrovascular accident, encephalitis, tumor, and traumatic brain injury (7); gunshot wound or stabbing (3); laryngotracheal abnormalities, i.e., vocal fold paralysis and subglottic stenosis (3); and 1 each for acetaminophen overdose, bronchopulmonary dysplasia, DiGeorge’s syndrome, gastroesophageal reflux disease, patent ductus arteriosis, Lennox-Gastaut syndrome, necrotizing enterocolitis, short Y chromosome, and poor feeding. |
Fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing (FEES)
Place of the test in the clinical pathway[4]: replacement?
Acute care setting of a large urban tertiary care teaching hospital. 7 out of 30 pediatric patients were assessed with both VFES and FEES, 23 patients with only FEES.
|
Videofluoroscopic evaluation of swallowing (VFES)
|
Seven of 30 subjects (23%) were tested on the same day with both VFES and FEES and 23 of 30 subjects (77%) were tested solely with FEES.
|
Diagnosis of dysphagia was determined by spillage, residue, laryngeal penetration, and aspiration.
There was 100% agreement between the blinded diagnostic results of FEES and VFES.
|
Conclusion: FEES can be used routinely to diagnose and treat pediatric dysphagia in the acute care setting. |
Da Silva, 2010 |
Cross-sectional study
Brazil
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: Not mentioned
Exclusion criteria: Not mentioned
N= 30
Mean age ± SD: 25.8 months ± 21.2 (10.5-37.3)
Sex: 60% M
Diagnosis: suspected dysphagia due to cerebral palsy (n=11), genetic malformations (n=4), GER (n=4), respiratory diseases (n=18), other (n=6). |
Fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing (FEES)
Place of the test in the clinical pathway[5]: Replacement
Setting: All patients were referred from the outpatient clinic and hospital admission desk of Hospital da Criança Santo Antônio (HCSA) due to suspected dysphagia.
|
Videofluoroscopic swallowing study (VFSS)
|
FEES and VFSS are performed directly after each other, without any preset order. |
Interobserver agreement rates greater than 70 percent were obtained for all FEES parameters analyzed, except for pharyngeal residues with puree consistency (agreement = 66.7%, ƙ = 0.296, P = 0.091). Laryngeal aspiration and penetration yielded the best level of agreement (100%, ƙ = 1) for the laryngeal aspiration of puree residues.
Parameters: Sensitivity (%); specificity (%): - Early spillover puree: 11,1; 81,0 - Early spillover liquid: 44,4; 76,2 - Ph. Residues puree: 80,0; 75,0 - Ph. Residues liquid: 83,3; 79,2 - Lar. penetr. puree: 0,0; 86,2 - Lar. penetr. liquid: 55,6; 52,4 - Laryngotrach. aspiration puree: / ; 100,0 - Laryngotrach. Aspiration liquid: 27,8; 91,7
Positive and negative predictive value in aspiration: PPV: 83,3%; NPV: 45,8-90,0%
Positive and negative predictive value in penetration: PPV: 33,3%; NPV: 73,3-96,3% |
FEES may be used as a complement to VFSS or as an alternative when the latter is not possible, because it can provide reproducible predictive results concerning tracheobronchial aspiration and pneumonia, that is, laryngeal penetration and aspiration. |
Madden, 2000 |
Prospective study
Ireland
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: Not mentioned
Exclusion criteria: Not mentioned
N= 20 sets of videofluoroscopic and endoscopic assessments of swallowing function during a 1-year period.
Mean age: 65 years
Sex: 71% M
Diagnosis: clinical suspicion of aspiration following head and neck surgery or as a consequence of a stroke
|
Milk-swallow nasendoscopy
During nasendoscopy, the patient was asked to swallow 10mL boluses of milk
Place of the test in the clinical pathway[6]: Replacement
|
Videofluoroscopy (VFS) |
Both sets of assessment were performed within a 2-week period of each other |
Outcome measures: Sensitivity (%); specificity (%): - Laryngeal elevation 100; 88 - Pooling: 88; 100 - Aspiration: 94; 100 - Reflexive cough: 100; 86
Positive and negative predictive value in aspiration: PPV: 91%; NPV: 86%
|
Milk-swallow endoscopy is most eective as a primary tool for screening of dysphagic patients, for follow-up of patients postoperatively or during swallowing therapy. It allows video¯uoroscopy to be used on a more selective basis and thus we feel that both techni- ques are not exclusive but complimentary. |
Noordally, 2011 |
Prospective, observational study
Belgium
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: patients older than 18 years, intubated and ventilated for 48 hours or more, and without swallowing disorders documented prior to hospitalization.
Exclusion criteria: those who were intubated for less than 48 hours; had a previous history of ear, nose, and throat surgery; or a documented history of past or present tracheotomy.
N= 21
Mean age ± SD: 70.9 ± 12.1
Sex: 76% M
Mean (SD) length of intubation: 7.9 (6.59) days
Mean (SD) Acute Physiology and Chronic Health Evaluation (APACHE) II score: 21.2 (7.16) Mean (SD) body mass index (BMI): 24.8 (4.41) kg/m2 |
Fiber-Optic Endoscopic Evaluation of Swallowing (FEES)
Place of the test in the clinical pathway[7]: Replacement
Setting: the adult intensive care unit (ICU) of a university hospital
|
Videofluoroscopy (VFS)
|
Clinical evaluation of swallowing and FEES were performed within 24 hours. This was repeated at 48 hours with a videofluoroscopic evaluation with identical swallowing, namely, boluses of liquid and thickened water.
|
Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):
There is a good correlation between FEES and videofluoroscopy as opposed to clinical assessment and videofluoroscopy (P < .001 vs P = .762).
The correlation between fiberscopy and videofluoroscopy varies between 0.53-0.88 |
|
Perie, 1998 |
Prospective blind study
USA
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: Not mentioned
Exclusion criteria: Not mentioned
N= 34
Mean age: 65,7
Sex: 47 % M
Diagnosis: oropharyngeal dysphagia
|
Videoendoscopic swallowing study (VESS)
Place of the test in the clinical pathway[8]: Replacement
Setting:
|
Videofluoroscopy (VFS) and manometry
|
Examination was within 15 days. |
Pharyngeal propulsion and aspiration agreement between both methods was respectively 76,4% and 82,3%.
Specificity of VESS for aspiration: 87,5%, sensitivity: 70%
Specificity of VESS for pharyngeal propulsion: 88,8%-90%
|
Videoendoscopy is an examination that can be used to detect inexpensively pharyngeal propulsion disorders and aspiration episodes |
Schroter-Morasch |
Prospective study
Germany
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: Not mentioned
Exclusion criteria: Not mentioned N= 39
Mean age: 57
Sex: 66% M
Other important characteristics: dysphagia
|
Videoendoscopic examination
Place of the test in the clinical pathway[9]: Replacement
Setting:
|
Videofluoroscopic swallowingexamination (VFS)
|
Endoscopic and radiographic examinations were performed within a narrow time span (median 7 days, range 1–20 days). |
Aspiration: Correltation coefficient = 0,52, p<1%
Penetration: Correlation coefficient = 0,49, p<1% |
In conclusion, endoscopic methods shouldbe used as a clinical standard like bedside examination, in order to identify the presence of swallowing problems, to evaluate the underlying structural and functional deficits, and to decide about the primary therapeutic steps to be taken for the patient’s safety in respiration and feeding. The two methods should be considered complementary. |
Singh, 2009 |
Retrospective study
UK
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: Not mentioned
Exclusion criteria: Not mentioned
N= 100
Age: 19 to 100 years old
Sex: 63% M
Diagnosis: neurological dysphagia
|
Milk-nasoendoscopy
Place of the test in the clinical pathway[10]: Replacement
Setting: multidisciplinary dysphagia clinic in Salisbury District Hospital involving the departments of Otolaryngology, Clinical Radiology and Speech and Language Therapy. |
Videofluoroscopy (VFS) |
Both methods are performed at the same day |
Overall milk nasendoscopy detected 77 (85%) of the 91 episodes of aspiration and videofluoroscopy detected 68 (75%) episodes. In 58% of the episodes, both findings showed signs of aspiration. |
A substantial correlation was observed in detection of aspiration between videofluoroscopy and milk nasendoscopy in the present study. We suggest that milk nasendoscopy should be used as a preliminary clinic-based test thereby reducing the need for investigations requiring radiation doses. |
Tabaee, 2006 |
Patient-controlled comparison
USA
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: Not mentioned
Exclusion criteria: Not mentioned
N= 54
Mean age: 72 (31-97)
Sex: 65% M
Diagnosis: Dysphagia
|
Flexible endoscopic evaluation of swallowing with sensory testing (FEESST). Place of the test in the clinical pathway[11]: Replacement?
Setting: A retrospective review of all patients who underwent both FEESST and VFS at our institution between January 2001 and March 2005 was performed.
|
Videofluoroscopy (VFS)
|
The mean time between the two examinations was 5.4 days, both test had to be performed within two weeks.
All data was available because this study is retrospective. |
Comparison of FEESST and VFS revealed full agreement in 52%, minor disagreement in 13%, and major disagreement in 35% of patients.
Outcome measures are pooling, aspiration and penetration. |
FEESST and VFS may not represent comparable tests of dysphagia. Further comparative studies of tests of swallowing function are required to determine the ideal approach to dysphagia testing. |
Wu, 1997 |
Controlled comparative study
Taiwan
No conflicts of interest are mentioned |
Inclusion criteria: Not mentioned
Exclusion criteria: Not mentioned
N= 28
Mean age: 64,7 years
Sex: 61 % M
Diagnosis: chronic dysphagia (N=22 CVA, N=1 Parkinson, N=1 head injury, N=4 nasopharryngeal carcinoma patients irradiated for more than 10 years)
|
Fiberoptic endoscopic evaluation of swallowing (FEES)
Place of the test in the clinical pathway[12]: Replacement
Setting: Not mentioned
|
Videofluoroscopy (VFS)
|
Both tests are performed within two weeks. |
Disagreement between FEES and VFS in: - Premature oral leakage: 39.3% - Pharyngeal stasis: 10.7% - Laryngeal penetration: 14.3% - Aspiration: 14.3% - Effective cough reflex: 39.3% - Velopharyngeal competence: 67.9% |
The authors claim FEES as the examination of choice in swallowing safety |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-02-2017
Laatst geautoriseerd : 01-02-2017
Geplande herbeoordeling : 01-01-2022
Uiterlijk in 2021 bepaalt het bestuur van de NVKNO of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVKNO is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Patiëntenparticipatie bij deze richtlijn werd mede gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma KIDZ.
De richtlijn werd mede geautoriseerd door het specifiek deskundige netwerk DGO (diëtisten geriatrie en ouderen).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de richtlijn orofaryngeale dysfagie is het opstellen van een multidisciplinaire evidence based richtlijn voor standaardisering en optimalisering van de diagnostiek en behandeling van orofaryngeale dysfagie.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met orofaryngeale dysfagie.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2014 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen en patiëntenverenigingen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met dysfagie (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep). De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
- dr. L.W.J. Baijens, KNO-arts, MUMC, Maastricht (voorzitter)
- dr. L.P. Bastiaanse, arts verstandelijk gehandicapten, Ipse de Bruggen
- dr. A.J. Bredenoord, MDL-arts, AMC Amsterdam
- dr. S. Cox, klinisch geriater, Elisabeth-TweeSteden ZiekenhuisTilburg
- dr. L. van den Engel- Hoek, logopedist, Radboudumc Nijmegen
- dr. R.J.H. Ensink, KNO -arts, Gelre ziekenhuizen Zutphen
- dr. C.E. Erasmus, kinderneuroloog, Radboudumc Nijmegen
- dr. A.M.C. Horemans, hoofd kwaliteit van zorg Spierziekten Nederland
- dr. W.G.M. Janssen, revalidatiearts, Rijndam revalidatiecentrum, Erasmus MC Rotterdam
- dr. J.G. Kalf, logopedist, Radboudumc Nijmegen
- R. Kranenburg, MSc, junior beleidsmedewerker Patiëntenfederatie Nederland
- prof. dr. J.B.M. Kuks, neuroloog, UMCG Groningen
- drs. C.A.H. Lange, radioloog, Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis Amsterdam
- mw. W.M. Meijer, verpleegkundig specialist geriatrie, OLVG Amsterdam
- dr. L. van der Molen, logopedist, Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis Amsterdam
- drs. D.L. Schröder- van den Nieuwendijk, diëtist, Het Roessingh Enschede
- dr. D. Snijders, longarts, Spaarne Gasthuis Hoofddorp
- dr. C.H.J. Terhaard, radiotherapeut-oncoloog, UMC Utrecht
- mw. P. Verdouw, Hoofd Infocentrum Patiëntenvereniging HOOFD-HALS
- dr. T.L. Verhage, specialist ouderengeneeskunde, Coloriet, Lelystad/Dronten
Met ondersteuning van:
- drs. D. Leereveld, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- drs. E.E.M. Kolsteren, junior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- drs. M. Wessels, literatuurspecialist, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
Met dank aan:
- drs. S.W. Ng, apotheker, Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten, een overzicht vindt u hieronder.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatie -management |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennis -valorisatie |
Overige belangen |
Baijens (vz) |
KNO-arts/Laryngoloog |
Penningmeester European Society for Swallowing Disorders. Jaarlijkse Master Class Dysfagie MUMC+ |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Bastiaanse |
AVG (Arts Verstandelijk Gehandicapten) |
Deelname werkgroep NVAVG handreiking dysfagie (onbetaald) |
geen |
geen |
geen |
Promotieonderzoek bij Erasmus MC naar prevalentie van voeding en voedingsgerelateerde aandoeningen bij ouderen met een verstandelijke beperking (waaronder ook dysfagie). Hiervoor is subsidie verkregen van ZonMw. Trekker van zorgverbeteringsproject dysfagie binnen de eigen instelling in samenwerking met Erasmus MC en zorgorganisatie Abrona en Amarant. Hiervoor is subsidie verkregen van fonds verstandelijk gehandicapten. |
geen |
geen |
Bredenoord |
MDL-arts |
Redacteur Neurogastroenterology and Motility (vergoeding EUR 500,00 per jaar) |
geen |
geen |
geen |
Subsidie ontvangen voor het vervaardigen van normaalwaarden voor slokdarmdrukmeetapparatuur van MMS, een producent van deze apparatuur (project afgesloten). Subsidie ontvangen voor het vervaardigen van postoperatieve normaalwaarden voor slokdarmdrukmeetapparatuur van Given Imaging, een producent van deze apparatuur (project afgesloten) |
geen |
Geven van educatieve presentaties, betaald door MMS. Dit is een bedrijf dat meetapparatuur ontwikkeld voor de slokdarmfunctie. |
Cox |
Klinisch geriater |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Van den Engel-Hoek |
Logopediewetenschapper en onderzoeker |
Docent bij workshops over logopedische behandeling van fonologische problemen (betaald) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Ensink |
KNO-arts |
lid adviescommissie richtlijnen Federatie Medisch Specialisten; vacatiegelden |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Erasmus |
Kinderneuroloog |
Medisch adviseur Moebius Stichting, onbetaald |
geen |
geen |
Lid website commissie ISNO, aantal vergaderingen per jaar om bestuur ISNO advies te |
Subsidie ontvangen van Prinses Beatrix Spierfonds voor een landelijke studie naar kinderen met FSHD |
geen |
geen |
Horemans |
Spierziekten Nederland |
Namens Spierziekten Nederland betrokken bij de richtlijn omdat Spierziekten Nederland onderdeel vormt van het samenwerkingsverband KIDZ geïnitieerd door de NPCF. KIDZ heeft zich onder meer tot doel gesteld om de inbreng van patiëntenorganisaties aan richtlijnontwikkeling te professionaliseren, wordt vanuit het project KIDZ gefinancierd. |
geen |
geen |
Lid van enkele commissies: -secretaris van de VRA-werkgroep neuromusculaire ziekten. - bestuurslid ISNO (interuniversitair steunpunt neuromusculaire ziekten). -lid CRAZ (cliëntenraad academische ziekenhuizen (reiskostenvergoeding vanuit de CRAZ gaat rechtstreeks naar werkgever). |
Betrokken bij de volgende projecten: - KIDZ, initiatiefnemer: NPCF, financier: VWS - ontwikkeling zorgstandaarden en huisartsenbrochures voor zeldzaam, initiatiefnemer: VSOP, financier: Fonds PGO |
geen |
geen |
Janssen |
Revalidatie arts |
Medisch adviseur werkgroep erfelijke polyneuropathiën, Spierziekten Nederland, onbetaald/ penningmeester UEMS PRM, onbetaald |
geen |
geen |
Medisch adviseur werkgroep erfelijke polyneuropathiën, Spierziekten Nederland, Lid kerngroep revalidatieartsen, Spierziekten Nederland. |
geen |
geen |
geen |
Kalf |
Logopedist en senioronderzoeker |
Betaald (2 uur/week): Mede-eigenaar van aanbieder van post-hbo-cursussen over dysfagie voor logopedisten (www.phagein.nl) Onbetaald: Eigenaar en webmaster van www.dysfagie.com en www.moeilijkslikken.nl |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Kranenburg |
Beleidsmedewerker patiëntenfederatie NPCF (32uur) POH GGZ Huisartsenpraktijk (10 uur) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Kuks |
Hoogleraar Neurologie & Medisch onderwijs |
Adviseur Pfizer inzake familiaire amyloïde polyneuropathie in het bijzonder t.a.v. het middel Tafamidis (vacatiegelden) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Lange |
Radioloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Meijer |
Verpleegkundige specialist geriatrie |
0-uren contract Buurtzorg als wijkverpleegkundige - is betaald |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Van der Molen |
Coördinator hoofd-halsrevalidatie (50%); Coördinator/onderzoeker afdeling logopedie (50%) |
Meeschrijven aan hoofdstukken in boeken gerelateerd aan dysfagie en oncologie (onbetaald). Geven van internationale presentaties over mijn promotieonderzoek: "Prevention of trismus, swallowing and speech problems in patients treated with chemo-radiation for advanced head and neck cancer." (nov 2011 gepromoveerd). Indien dit een keynote speaker-aanvraag betreft dan wordt meestal reis/verblijf betaald. Verder onbetaald. Geven van internationale cursussen over spraak/reukrevalidatie na een totale laryngectomie (1 a 2x per jaar). Idem; indien dit een keynote speaker-aanvraag betreft dan wordt meestal reis/verblijf betaald. Verder onbetaald. Begeleiden van BA en MA studenten (onbetaald) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Schröder-van den Nieuwendijk |
Diëtist |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Snijders |
Longarts |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Terhaard |
Radiotherapeut-oncoloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
KWF projecten waarvan de financier geen belang heeft bij de resultaten |
geen |
geen |
Verdouw |
Patiëntenvereniging HOOFD-HALS |
Directeur De tweede Stemwinkel |
geen |
geen |
Ik vertegenwoordig het patiëntenperspectief specifiek op het gebied van mensen met Hoofd-Hals tumoren |
geen |
geen |
geen |
Verhage |
Specialist ouderengeneeskunde |
Lid kascommissie VvE Bilthoven Woodland Resid., functie is onbetaald Deelname ParkinsonNet Lelystad, onbetaald |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door afgevaardigden van de Patiëntenfederatie Nederland en patiëntenverenigingen Spierziekten Nederland en Patiëntenvereniging HOOFD-HALS in de werkgroep. Op belangrijke momenten gedurende de ontwikkeling van de richtlijn is advies gevraagd aan een klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers van meerdere patiëntenorganisaties. Zo is samen met de klankbordgroep een knelpuntenanalyse vanuit patiëntenperspectief opgesteld voordat werd gestart met de ontwikkeling van de richtlijn (zie de bijlage ‘Knelpuntenanalyse vanuit patiëntenperspectief’) en is de conceptrichtlijn besproken in de klankbordgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan onderstaande patiëntenverenigingen die gezamenlijk de klankbordgroep vormen:
- Parkinson Vereniging;
- Hersenletsel.nl;
- Patiëntenvereniging HOOFD-HALS;
- KansPlus Belangennetwerk verstandelijk gehandicapten;
- vereniging Spierziekten Nederland (vSN);
- Stichting Kind en Ziekenhuis;
- Multiple Sclerose Vereniging Nederland;
- Patiëntenfederatie Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden als bijlage onder ‘aanverwant’.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is en op ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.zorginstituutnederland.nl).
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De volgende organisaties werden uitgenodigd voor een invitational conference en gevraagd of zij op basis van het raamwerk van de richtlijn nog aanvullende knelpunten ervaarden:
- Achmea;
- Actiz;
- CZ;
- Federatie van Medische Coördinerende Centra (FMCC);
- Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ);
- Menzis;
- Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG);
- Nederlandse Vereniging voor Keel–Neus–Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd–Halsgebied (NVKNO);
- Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT);
- Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG);
- Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD);
- Nederlandse Vereniging van Maag- Darm- en Leverziekten (NVMDL);
- Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA);
- Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG);
- Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF);
- Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN);
- Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR);
- Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO);
- Patiëntenverenigingen (zie inbreng patiëntenperspectief);
- Revalidatie Nederland;
- Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN);
- Verenso;
- Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN);
- VGZ;
- Zorginstituut Nederland (ZiNL);
- Zorgverzekeraars Nederland (ZN).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als kritiek, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins, 2004).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van vertrouwen in de literatuurconclusie (zie http://www.guidelinedevelopment.org/handbook/).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de conclusies
De conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten samen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module ‘Behandeling van orofaryngeale dysfagie’.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.