Oriënterend fertiliteitsonderzoek (OFO)

Initiatief: NVOG Aantal modules: 10

Toegevoegde waarde van FSH en Inhibine bij OFO

Uitgangsvraag

Welke waarde/ plaats hebben FSH- en Inhibinebepaling binnen het Oriënterend Fertiliteits Onderzoek?

Aanbeveling

Voer geen follikel stimulerend hormoonbepaling uit als onderdeel van het oriënterend fertiliteitsonderzoek.

 

Voer geen inhibinebepaling uit als onderdeel van het oriënterend fertiliteitsonderzoek.

Overwegingen

Op grond van de bestaande gepubliceerde data heeft het meten van de FSH een gering toegevoegde waarde in een model om de kans op natuurlijke zwangerschap te voorspellen. De auteurs concluderen dat FSH onvoldoende toevoegt om als ovariële reserve test te worden toegevoegd aan het OFO om de kans op natuurlijke zwangerschap te voorspellen.

Echter, een verhoogd FSH (in het algemeen boven de 10 U/L) in de folliculaire fase kan wijzen op verminderde ovariële reserve passend bij veroudering en kan in die zin bijdragen aan diagnostisch inzicht met overigens geen bewezen waarde ten aanzien van voorspelling op zwangerschapskans.

Op grond van de afwezige evidence ten aanzien van de waarde van Inihibine B binnen het OFO, is de werkgroep van mening dat bepaling niet binnen het OFO thuis hoort.

Onderbouwing

Bij de vrouw neemt de vruchtbaarheid af naarmate de leeftijd vordert. Dat is gerelateerd aan het afnemen van eicelvoorraad en eicelkwaliteit. De huidige predictiemodellen om afname in vruchtbaarheid te voorspellen zijn allemaal ontwikkeld eind jaren negentig en maakten in de context van ovariële reserve alleen gebruik van de leeftijd van de vrouw (Hunault).

Maar basaal FSH, inhibine B en E2 en in mindere mate, de clomifeen challenge test en de zogenaamde exogenous Follicle-Stimulating Hormone Ovarian Reserve (EFOR) test zijn de traditioneel aanvullende ovariële reserve maten. Deze metingen zouden ook deels de prognose van een paar met kinderwens bepalen. Voor de eventuele toegevoegde waarde van deze nieuwere testen (Antrale Follikel Count en Anti-Müllerse Hormoon) wordt verwezen naar de module ‘AFC en AMH bij OFO’.

Basaal FSH wordt vaak en inhibine minder vaak gemeten, maar van beide testen is het de vraag of ze afdoende kunnen toevoegen aan de voorspelling van een natuurlijke zwangerschap bij onbegrepen subfertiliteit in het kader van het OFO wanneer toegevoegd aan bestaande predictiemodellen. FSH is wel en inhibine is niet in staat om in behoorlijke mate de respons bij hyperstimulatie met gonadotrofinen zoals bij IVF te voorspellen.

Deze module tracht de waarde van deze bepalingen binnen het OFO in kaart te brengen bij het stellen van de diagnose en prognose van vruchtbaarheidsstoornissen bij paren met een kinderwens.

Follikel Stimulerend Hormoon

 

 

A2 EBRO

De toegevoegde waarde van de Follikel Stimulerend Hormoonbepaling aan een predictiemodel voor het voorspellen van de kans op spontane zwangerschap in subfertiele paren is laag.

 

Casedei, 2013; Haadsma, 2008; van Montfrans, 2000; van Rooij, 2004; van Rooij,

2006; van der Steeg, 2007

 

Inhibine

Er zijn geen studies gevonden die de toegevoegde waarde van Inhibine B-bepaling bij het voorspellen van de kans op spontane zwangerschap beschrijven.

 

Beschrijving studies

 

Follikel Stimulerend Hormoon

Casedei (2013) beschrijft een prospectief observationeel onderzoek bij 83 paren die naar de polikliniek gynaecologie waren verwezen in verband met subfertiliteit en bij wie na diagnostische work-up de oorzaak van subfertiliteit als ‘onbekend’ werd vastgesteld. Bij de vrouwen van deze paren werd een serumbepaling van de FSH verricht op cyclusdag 2, 3, 4 of 5. De paren werden gedurende zes maanden gevolgd en het voorkomen van spontane zwangerschap werd bijgehouden. Er werd een area under ROC curve berekend voor de FSH voor de mate waarin deze bepaling de kans op spontane zwangerschap voorspelde.

Haadsma (2008) beschrijft een prospectief observationeel onderzoek onder 474 paren die naar de polikliniek gynaecologie waren verwezen in verband met subfertiliteit. Bij de vrouwen van deze paren werd een FSH-bepaling verricht op cyclusdag 2, 3 of 4. De paren werden gedurende een jaar gevolgd en het voorkomen van spontane zwangerschap werd bijgehouden. Er werd een Hunault model gebruikt om de kans op spontane zwangerschap te voorspellen en er werd bestudeerd wat de toegevoegde waarde van FSH aan het model was. Bij dit model wordt berekend wat de kans is op spontane zwangerschap binnen een jaar. Ten aanzien van advies wel/geen fertiliteitsbehandeling wordt de grens van 30% aangehouden (expectatief > 30% kans op een spontane zwangerschap versus fertiliteitsbehandeling < 30% kans op een spontane zwangerschap binnen een jaar). In de studie werd onderzocht bij hoeveel paren het advies van fertiliteitsbehandeling veranderde naar expectatieve behandeling na toevoeging van FSH aan het model. In de Hunault-analyse werden 367 patiënten geïncludeerd omdat alleen van deze patiënten de gegevens compleet waren.

Van Montfrans (2000) beschrijft een ’nested case-control’ onderzoek waarin vrouwen, als de helft van een subfertiel paar, met een vroeg follicular verhoogd FSH (> 10 IU/L) werden vergeleken met vijftig vrouwen, helft van een subfertiel paar, met een normale FSH (< 10 IU/L). De vrouwen werden gematcht op leeftijd. Paren werden tot zes jaar na eerste contact op de fertiliteitspolikliniek gevolgd (gemiddeld 4.5 ± 2.0 jaar in case en 4.5 ± 2.1 jaar in de controle groep). Van de vrouwen in de verhoogde FSHgroep ondergingen 20 geen fertiliteitsbehandeling, versus 23 vrouwen in de controlegroep.

Van Rooij (2004) beschrijft een retrospectief observationeel onderzoek waarin het verband tussen doorgaande zwangerschap en de serum FSH van de vrouw van een subfertiel paar wordt bestudeerd (cyclusdag waarop bloedafname voor FSH-bepaling plaatsvindt wordt niet vermeld). Er werden 301 subfertiele paren geïncludeerd in deze studie waarvan er van de vrouwen 122 met een normaal FSH (< 10.0 IU/L), 126 met een FSH 10.0 – 15.0 IU/L en 53 met een FSH > 15.0 IU/L. De paren werden gevolgd op het voorkomen van een doorgaande zwangerschap (gedefinieerd als een levensvatbare zwangerschap na minstens 11 weken amenorroe). In deze studie werden zowel paren die een fertiliteitsbehandeling ondergingen geïncludeerd, als paren die spontaan zwanger werden; de relatie met zwangerschap en FSH werd voor beide groepen (ook) apart omschreven. De (gemiddelde) follow-up tijd wordt niet genoemd, maar gezien de paren tussen 1995 en 1999 zijn gerekruteerd en de studie in 2004 is gepubliceerd, zou deze maximaal 9 jaar kunnen zijn.

Van Rooij (2006) beschrijft een prospectief observationeel onderzoek waarin bij 222 subfertiele paren werd gekeken naar de relatie tussen de kans op zwangerschap en (onder andere) de serum FSH van de vrouw. Er werd een FSH-meting op dag 2, 3 of 4 verricht. Paren werden tussen januari 1998 en augustus 2000 geïncludeerd en tot juni 2002 gevolgd. Zowel zwangerschap met fertiliteitsbehandeling als spontane zwangerschap werd gerapporteerd. In eerste instantie werd bij 56 (25%) van de paren een expectatief beleid gevolgd.

Van der Steeg (2007) beschrijft een prospectief observationeel onderzoek waarin de voorspellende waarde van basaal FSH op spontane doorgaande zwangerschap wordt bestudeerd bij subfertiele paren. FSH werd gemeten op cyclus dag 3. Er werden 3519 paren geïncludeerd en deze werden gedurende een jaar gevolgd. Doorgaande zwangerschap werd gedefinieerd als aanwezigheid van foetale hartactie bij transvaginale echo gemaakt bij twaalf weken amenorroeduur.

 

Inhibine

Haadsma (2008) beschrijft een prospectief observationeel onderzoek onder 474 paren die naar de polikliniek gynaecologie waren verwezen in verband met subfertiliteit. Bij de vrouwen van deze paren werd een FSH-bepaling verricht op cyclusdag 2, 3 of 4. De paren werden gedurende een jaar gevolgd en het voorkomen van spontane zwangerschap werd bijgehouden. Er werd een Hunault-model gebruikt om de kans op spontane zwangerschap te voorspellen en er werd bestudeerd wat de toegevoegde waarde van de FSH aan het model was. Bij dit model wordt berekend wat de kans is op spontane zwangerschap binnen een jaar. Ten aanzien van advies wel/geen fertiliteitsbehandeling wordt de grens van 30% aangehouden (expectatief > 30% kans op een spontane zwangerschap versus fertiliteitsbehandeling < 30% kans op een spontane zwangerschap binnen een jaar). In de studie werd onderzocht hoeveel stellen het advies van fertiliteitsbehandeling veranderden naar expectatieve behandeling na toevoeging van inhibine B aan het model. In het Hunault-analyse werden 367 patiënten geïncludeerd omdat alleen van deze patiënten de gegevens compleet waren.

 

Resultaten

 

Follikel Stimulerend Hormoon

Casedei (2013) beschrijft dat tijdens de zes maanden follow-up veertien (17%) paren zwanger zijn geworden. De toegevoegde waarde van FSH aan een prognostisch model was laag. Van de niet-zwangere vrouwen was de gemiddelde FSH 8.1 ± 3.9 IU/L en van de zwangere vrouwen was deze 9.9 ± 5.4 IU/L (p voor verschil > 0.05). De area under ROC Curve, die aangeeft hoe goed de FSH de kans op zwangerschap voorspelt, was 0.42 (95% CI: 0.25 – 0.58).

Haadsma (2008) beschrijft dat na een jaar 75 (16%) paren zwanger waren en dat het toevoegen van FSH aan het voorspellingsmodel significant verbetert (p = 0.05), al lijkt deze verbetering niet klinische relevant. Bij 14 (4%) paren veranderde de geschatte kans op spontane zwangerschap met meer dan 10%. Bij 20 (5%) van de paren veranderde het advies van expectatief beleid naar advies om fertiliteitsbehandeling te starten. Bij 20 (5%) van de paren veranderde het advies om een fertiliteitsbehandeling te starten naar het advies om een expectatief beleid te hanteren.

Van Montfrans (2000) beschrijft dat in de groep vrouwen met een verhoogd FSH 16/20 (80%) spontaan zwanger werden en 17/23 (74%) in de controlegroep. De odds ratio voor spontaan zwanger worden terwijl sprake was van een verhoogd FSH is 1.4 (0.3 – 5.9).

Van Rooij (2004) beschrijft dat bij 61 (20%) van de paren een spontane zwangerschap optrad; bij 30/122 (25%) van de paren met een FSH < 10 IU/L, 26/126 (21%) van de paren met een FSH 10- 15 IU/L en 5/53 (9%) van de paren met een FSH > 15 IU/L. Wanneer in een multivariate Cox analyse de hazard ratio (HR) van de FSH (in zowel de groep met fertiliteitsbehandeling als in de groep die spontaan zwanger werd) univariaat werd berekend, was deze 0.94 (95% CI: 0.88 – 0.99, p=0.02). Wanneer de FSH echter voor leeftijd werd gecorrigeerd was de HR niet langer significant: 0.96 (95% CI: 0.90- 1.01, p = 0.08). Wanneer de FSH zowel voor leeftijd als wel/niet fertiliteitsbehandeling werd gecorrigeerd bleef deze niet significant: 0.97 (95% CI, 0.91 – 1.01, p=0.22).

Van Rooij (2006) beschrijft dat van de paren die expectatief werden behandeld 24 (56%) zwanger werden, alle in de FSH < 10 IU/L groep. Er was slechts 1 stel in de FSH 10-15 IU/L groep waarbij geen zwangerschap tot stand kwam. Op basis van deze gegevens kon geen conclusie getrokken worden ten aanzien van de relatie tussen FSH-waarden en de kans op spontane zwangerschap.

Van der Steeg (2007) beschrijft dat binnen een jaar 623 (18%) van de 3519 subfertiele vrouwen spontaan zwanger werden. In geval van 562 (16%) subfertiele vrouwen leidde dit tot een doorgaande zwangerschap. Een FSH < 8 IU/L werd bij 72% van alle vrouwen gevonden; een FSH 8 - 10 IU/L in 17% van de vrouwen; een FSH 10 - 15 IU/L in 9% van de vrouwen en een FSH > 15 IU/L bij 3% van de vrouwen van de paren bij wie geen zwangerschap tot stand kwam. Het hebben van een FSH > 8 IU/L gaf een HR van 0.93 (95% CI: 0.87 – 0.99) in een multivariaat model. Toevoeging van FSH aan een voorspellingsmodel (dat bestond uit leeftijd van de vrouw, duur subfertiliteit, primair versus secundaire subfertiliteit, verwijzing door huisarts of andere gynaecoloog en semenanalyse) leidde in 97 (3%) van de paren tot een verandering van de voorspelling om < 30% of ≥ 30% kans te hebben op een spontane zwangerschap binnen een jaar (de afkapgrens om wel of niet te kiezen voor het starten van een fertiliteitsbehandeling).

 

Inhibine

Er zijn geen studies gevonden die de wetenschappelijke vraagstelling beantwoorden.

Haadsma (2008) beschrijft dat na een jaar 75 (16%) paren zwanger waren en dat inhibine geen relatie had met kans op zwangerschap. In de studie werd daarom verder afgezien van het testen wat de toegevoegde waarde van inhibine was aan het Hunault-model.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende vraagstelling(en):

 

Vraagstellingen:

  1. Wat is de toegevoegde waarde van de FSH-bepaling aan het predictiemodel voor het voorspellen van de kans op spontane zwangerschap bij subfertiele paren?
  2. Wat is de toegevoegde waarde van de Inhibinebepaling aan het predictiemodel voor het voorspellen van de kans op spontane zwangerschap bij subfertiele paren?

 

PICO 1

P subfertiele paren (waarbij de vrouwen een regelmatige cyclus hebben en mannen een normaal semen hebben (VCM hebben boven 10 miljoen) oftewel ovulatiefactor en mannelijke factor uitgesloten)

I FSHbepaling met een afwijkende uitslag

C

O kans op natuurlijke zwangerschap

 

PICO 2

P subfertiele paren (waarbij de vrouwen een regelmatige cyclus hebben en mannen een normaal semen hebben (VCM hebben boven 10 miljoen) oftewel ovulatiefactor en mannelijke factor uitgesloten)

I inhibine B-bepaling met een afwijkende uitslag

C

O kans op natuurlijke zwangerschap

 

Relevante uitkomstmaten

Voor beide uitgangsvragen achtte de werkgroep de kans op een spontane zwangerschap een kritieke uitkomstmaat voor de besluitvorming.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (OVID), Embase en de Cochrane Library is met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews of meta-analyses, gerandomiseerde gecontroleerde studies of ander vergelijkend onderzoek vanaf 2010. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde voor de FSH-vraag 296 treffers en voor de Inhibinevraag 181 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • systematische reviews of meta-analyses, gerandomiseerde gecontroleerde studies of ander vergelijkend onderzoek.
  • waarin de prognostische waarde van de FSH- en/of Inhibinebepaling werd bestudeerd voor de kans op spontane zwangerschap.
  • bij subfertiele paren (waarbij de vrouw een regelmatige cyclus heeft en de man een normale semenkwaliteit heeft (VCM hebben boven 10 miljoen)).

Op basis van titel en abstract werden voor de FSH-vraag in eerste instantie 31 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst werden vervolgens 25 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en 6 studies definitief geselecteerd.

Op basis van titel en abstract werden voor de Inhibinevraag in eerste instantie 8 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst werden vervolgens 7 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en 1 studie definitief geselecteerd.

 

Resultaten

Zes onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse voor de FSH-vraag en één voor de Inhibinevraag. De belangrijkste studiekarakteristieken en -resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De evidencetabellen en beoordeling van individuele studiekwaliteit zijn opgenomen onder het tabblad Onderbouwing.

  1. Casadei L, Manicuti C, Puca F, Madrigale A, Emidi E, Piccione E. Can anti-Mullerian hormone be predictive of spontaneous onset of pregnancy in women with unexplained infertility? Journal of Obstetrics & Gynaecology 2013 Nov;33(8):857-61.
  2. Haadsma ML, Groen H, Fidler V, Bukman A, Roeloffzen EM, Groenewoud ER, et al. The predictive value of ovarian reserve tests for spontaneous pregnancy in subfertile ovulatory women. Human Reproduction 2008 Aug;23(8):1800-7.
  3. van Montfrans JM, Hoek A, van Hooff MH, de Koning CH, Tonch N, Lambalk CB. Predictive value of basal follicle-stimulating hormone concentrations in a general subfertility population. Fertility & Sterility 2000 Jul;74(1):97-103.
  4. van Rooij IA, de JE, Broekmans FJ, Looman CW, Habbema JD, te Velde ER. High follicle- stimulating hormone levels should not necessarily lead to the exclusion of subfertile patients from treatment. Fertility & Sterility 2004 Jun;81(6):1478-85.
  5. van Rooij IA, Broekmans FJ, Hunault CC, Scheffer GJ, Eijkemans MJ, de Jong FH, et al. Use of ovarian reserve tests for the prediction of ongoing pregnancy in couples with unexplained or mild male infertility. Reproductive Biomedicine Online 2006 Feb;12(2):182-90.
  6. van der Steeg JW, Steures P, Eijkemans MJ, Habbema JD, Hompes PG, Broekmans FJ, et al. Predictive value and clinical impact of Basal follicle-stimulating hormone in subfertile, ovulatory women. Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism 2007 Jun;92(6):2163-8.
  7. Hunault CC, Eijkemans MJ, te Velde ER, Collins JA, Habbema JD. Validation of a model predicting spontaneous pregnancy among subfertile untreated couples. Fertil Steril. 2002 Sep;78(3):500-6.

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel FSH

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Aanesen 2014

Voldoet niet aan selectiecriteria

Check 1998

Voldoet niet aan selectiecriteria

Check 2012_1

Voldoet niet aan selectiecriteria

Check 2012_2

Voldoet niet aan selectiecriteria

Dillon 2013

Voldoet niet aan selectiecriteria

Fukuda 2001

Voldoet niet aan selectiecriteria

Gerhard 1990

Voldoet niet aan selectiecriteria

Gracia 2012

Voldoet niet aan selectiecriteria

Haadsma 2007

Voldoet niet aan selectiecriteria

Hagen 2012

Voldoet niet aan selectiecriteria

Hoffmann 1995

Voldoet niet aan selectiecriteria

Hoffmann 2000

Voldoet niet aan selectiecriteria

Jain 2004

Voldoet niet aan selectiecriteria

Levi 2001

Voldoet niet aan selectiecriteria

Loverro 2003

Voldoet niet aan selectiecriteria

Maheshwari 2009

Full tekst niet gevonden

Montfrans 2004

Voldoet niet aan selectiecriteria

Qiu 1997

Voldoet niet aan selectiecriteria

Rashidi 2009

Voldoet niet aan selectiecriteria

Rosen 2011

Voldoet niet aan selectiecriteria

Scott 1995

Voldoet niet aan selectiecriteria

Seifer 1999

Voldoet niet aan selectiecriteria

Steiner 2011

Voldoet niet aan selectiecriteria

Steiner 2013

Voldoet niet aan selectiecriteria

Yarde 2011

Voldoet niet aan selectiecriteria

 

Inhibine

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Casadei 2013

Voldoet niet aan selectiecriteria

Dillon 2013

Voldoet niet aan selectiecriteria

Haadsma 2008

Voldoet niet aan selectiecriteria

Kline 2011

Voldoet niet aan selectiecriteria

Loverro 2003

Voldoet niet aan selectiecriteria

Lutchman 2005

Voldoet niet aan selectiecriteria

Steiner 2011

Voldoet niet aan selectiecriteria

Van Rooij 2006

Voldoet niet aan selectiecriteria

 

Table of quality assessment – prognostic studies

 (The criteria used in this checklist are adapted from: Altman DG (2001). Systematic reviews of evaluations of prognostic variables. In: Egger M, Smith GD, Altman DG (eds.). Systematic reviews in health care. London: BMJ Books; Laupacis A, Wells G, Richardson WS, Tugwell P (1994). Users' guides to the medical literature. How to use an article about prognosis. Evidence-Based Medicine Working Group. JAMA,272:234-7)

 

Research question:

Study reference

 

 

(first author, year                    of publication)

Was           there                    a representative and well-defined sample of patients at a similar point in the course of the disease?

 

 

(yes/no/unclear)

Was follow-up sufficiently long and complete?

 

 

 

 

(yes/no/unclear)

Was the outcome of                  interest defined                               and adequately measured?

 

 

 

 

(yes/no/unclear)

Was                            the

prognostic factor of                  interest defined                                and adequately measured?

 

 

 

 

(yes/no/unclear)

Was           loss                    to

follow-up                                           / incomplete outcome                          data

described                           and acceptable?

 

 

 

 

(yes/no/unclear)

Was                       there statistical adjustment for all important prognostic factors?

 

 

(yes/no/unclear)

Level of evidence

Casadei 2013

Yes

Yes

Yes

Yes

Unclear

Yes

A2

Haadsma 2008

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

A2

Van

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

B

Montfrans 2000

 

 

 

 

 

 

 

Van              Rooij 2006

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

No

B

Van              Rooij 2004

Yes

Yes

Yes

Yes

Unclear

Yes

A2

Van                  der Steeg 2007

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

A2

A1: Meta-analysis of at least 2 independent studies of level A2

A2: Prospective inception cohort* (patients enrolled at same point in disease course), adequate study size and follow-up (≥80%), adequate control for confounding and no selective loss to follow-up

B: Prospective cohort* but not fulfilling all criteria for category-A2, retrospective cohort study or, case-control study, or cross-sectional study

C: non-comparative study

* untreated controls from a RCT can also be considered as a cohort.

 

Study referenc e

Study characterist ics

Patient characteristics

Prognostic factor(s)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

1st author,

year               of publicati on

 

 

Casadei, 2013

Type                     of study:

Prospective, Observation al cohort study

Setting:

 

outpatients, one hospital

 

 

Country:

 

Infertility Centre,

Italy

 

 

Source of

Inclusion criteria:

 

-                  Unexplained infertility1

-      normal or low ovarian reserve

-          both       ovaries present

-                                   regular

menstrual cyclus

 

 

Exclusion criteria

 

-polycystic ovarian syndrome

-                   congenital adrenal hyperplasia

Describe prognostic factor(s) and method of measureme nt:

In                    all

women FSH measureme nts on the 2nd-5th day of the cycle were made after                        a

spontaneou s bleed.

Endpoint of follow- up:

Spontaneo us           onset of pregnancy without medical therapy during 6 months of diagnostic work-up

 

 

For             how many participan ts were no

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p- value if available):

Women were divided into two groups:

 

Group A: women who achieved spontaneous pregnancy Group B women without pregnancy

è Outcome measure: spontaneous pregnancy

 

 

 

-Area under ROC curve for FSH: 0.415 ± 0.08 (0.25-0.58, 95%CI)

 

 

-AMH        levels     correlated      negatively     with                    FSH;        r=- 0.47(p<0.001)

1lack                 of pregnancy after 1 year of unprotected sexual intercourse in          women without apparent disorder             of fertility

 

 

 

 

Author’s conclusion:

AMH

correlated

 

 
Evidence table for prognostic studies

 

Research question:

 

funding: not reported

-                               androgen secreting tumours

-                                  cushing

syndrome

 

-  male infertility

 

-  tubal pathologies

 

-  anovulation

 

-

hyperprolactinaem ia

-                  hypothalamic amenorrhoa

-       previous ovarian surgery

-  ovarian tumours

 

-                          anatomical abnormalities of uterine cavity

-              intraperitoneal adhesions

-                endometriosis and other pelvic

 

complete outcome data available? N (%):

Not described

 

 

Reasons for incomplet e outcome data described

?

 

Not described

 

with FSH;

but                    no

marker has a predictive value of spontaneou s onset of pregnancy

 

 

pathologies

 

-                                      thyroid

dysfunction                                  and other endocrinological disorders

-                               recurrent pregnancy loss

-                     autoimmune disease

 

 

N:

 

83        women            with unexplained infertility        out            of

425                infertility couples

 

 

Mean age ± SD:

 

35.9 ± 5.4 years

 

 

Sex: % M / 100%

 

 

 

 

 

 

F:

 

 

 

 

(subfertile

male/female

couples)

 

Other                important

characteristics

(confounders and

effect modifiers):

-duration                                 of

infertility                       (years)

all women: 2.8 ±

2.4;

-AMH (pmol/l) all

women: 12.54 ±

10.49;

-AFC all women:

6.2 ± 4.2 follicles

(range 1-15);

-primary infertility

(N): 54

1st

Type                      of

Inclusion criteria:

Describe

Endpoint

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p- value if available):

-      Time to spontaneous pregnancy resulting in live birth

 

 

 

 

Hunault model

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(see table III)

Author’s

author,

 

year               of publicati on

 

 

Haadsma 2008

study:

 

Prospective cohort study

Setting:

 

Outpatients

,                   two

hospitals in Groningen

-subfertility for at least 12 months

-regular ovulatory cycle                              with

midluteal progesterone ≥ 30 mmol/l and mean cycle between 21-

42 days

prognostic factor(s) and method of measureme nt:

Peripheral blood                 was

drawn                     to measure

of follow- up:

Spontaneo us conceptio n within 1 year resulting in                live

birth

conclusion:

 

When added                             to the Hunault model, only basal                  FSH

(and                AFC) significantly improved the

 

 

-        at      least         one

basal levels

 

prediction

 

 

patent        tube                      at

of FSH and

 

of

 

Country:

hysterosalpingogra

inhibin B. 9.

For              how

spontaneou

 

The Netherlands

 

 

Source                      of funding:

phy                         and/or laparoscopy

-          semen analysis with a total count

> 1*106

-               no        sexual

One              week

after                  the

first                visit, blood samples were drawn again                           to

many participan ts were no complete outcome data available?

s pregnancy (P-values of 0.05)

 

Not

disorder leading to

measure

N (%):

 

 

described

coitus frequency or less than one a month

Exclusion criteria:

stimulated FSH                  and inhibin                            B level.s

Eligible patients: N=732

Included

 

 

 

Not described

 

 

N:

 

474         sub                fertile ovulatory couples

 

 

Mean age ± SD:

 

32.5 median; 26.6-

38.8                10th-90th percentiles

 

 

Sex: % 50 M / % 50 F:

Subfertile couples

 

 

Other                important characteristics (confounders and effect modifiers)

-Duration                                of subfertility (months):                                                    26.5

 

patients: N=569

Assessed patients: N=474

(flowchart

)

 

 

End                  of follow-up N:26

Loss                  of follow-up N:9

End of relationshi p N:7

End                  of

desire                  to have children N:7

Spontaneo us

 

 

 

 

(16.8 – 50.4 10th-

90th percentiles)

- Primary fertility (N): 324 (68.4%)

Sperm                  motility (TMC, *106): 34.5

(4.0 – 175.6 10th-

90th percentiles)

 

pregnancy with unknown outcome N:3

 

 

Reasons for incomplet e outcome data described

?

 

See above, no other informatio n given

 

 

1st author,

year                of publicati on

 

 

van Montfran

Type                    of study: nested

case-control

 

 

Setting:

outpatients

Inclusion criteria:

 

1)         women with subfertility with basal FSH >10 IU/L and age-matched subfertiel controls

2)  age ≤40 years

 

3)                             average

Describe prognostic factor(s) and method of measureme nt:

Endpoint of follow- up:            3-7 years

 

 

For             how many participan

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p- value if available):

 

 

Number of spontaneous pregnancies: Case: 16/20

Control: 17/23

Author’s conclusion:

The           results of this study suggest that screening for elevated basal                   FSH concentrati

s 2000

 

 

Country:

 

Source                  of funding:

Not reported

menstrual cycle length <42 days

4)        subfertility ≥12 months

5)                            ovulatory menstrual cycles

 

 

Exclusion criteria:

 

1)                 history               of unilateral ovariectomy

2)                 history of chemotherapy or irradiation

 

 

N: 50 women with subfertility with basal FSH >10 IU/L and (20 allocated to                     expectant management)

50 age-matched subfertiel controls

FSH

measured on cycle day

3 with an immunomet ric assay

ts were no complete outcome data available? N (%): not reported

 

 

Reasons for incomplet e outcome data described

?

 

not reported

Odds Ratio: 0.78 (95% CI: 0.35 – 1.7)

ons is of no additional value in a general subfertility population with ovulatory menstrual cycles.

 

 

(23        allocated              to expectant management)

 

 

Mean age ± SD

 

Case: 35 ± 4.3

 

Control: 34 ± 4.3

 

 

Sex: 100% F

 

 

Other               important characteristics (confounders and effect modifiers):

Primary subfertility:

 

 

 

 

1st author,

year             of

Type                    of study:

Retrospecti

Inclusion criteria:

 

-18-46 year

 

-two                     ovaries

Describe prognostic factor(s) and method

Endpoint of follow- up:

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p- value if available):

1Ongoing

pregnancy is defined as a viable

publicati

ve           follow-

present

of

Ongoing

Treatment independent pregnancy:

pregnancy

on

 

 

van Rooij 2004

up study

 

Setting:

outpatients,

 

Tertiary fertility center

Country:

 

The Netherlands

Source                     of funding:

-regular menstrual cycle between 21

and 35 days

 

-trying to become pregnant for at least 12 months.

 

 

Exclusion criteria

 

Not described.

measureme nt:

-FSH values measured between July                1995

and                  July

1999               were obtained from        the clinical chemistry laboratory

pregnancy

1

 

 

 

 

 

For             how many participan ts were no complete outcome data available? N (%):

 

of at least 11 weeks of gestational age.

 

 

Authors conclusion:

The contribution of       FSH     in the          initial evaluation

 

 

N=

database.

Not

 

of                 sub

 

 

-122 patients with normal FSH levels

<10.0 IU/L

 

-126 patients with

FSH 10.0-15.0 IU/l

 

-        53 with SH >

15.0 IU/L

 

 

Median age (10th-

Serum concentrati ons of FSH were initially measured by                  the

Ezymun-FSH test.               After

1996,                  FSH

was

reported.

 

 

Reasons for incomplet e outcome data described

?

 

-No

 

fertile couples         is restricted to counselling patients on the probability of               having lower chances        of conceiving.

 

 

90th percentile):

measured in

ongoing

 

 

 

 

- normal FSH levels

<10.0       IU/L:                  33.4

(27.9-38.1)

 

-       FSH      10.0-15.0

IU/l:       34.6                (29.5-

40.9)

 

- FSH > 15.0 IU/L: 36.8 (29.7-41.1)

 

 

 

 

Other              important characteristics (confounders and effect modifiers):

(Median (10th-90th percentile)

-Duration                               of infertility (months)

- normal FSH levels

<10.0 IU/L: 28 (14-

66)

 

-       FSH      10.0-15.0

IU/l: 25 (12-60)

plasma using                   the automatic FSH

immunomet ric                  FSH

assay.

pregnancy before start                  of treatment.

-

Proceedin g                  to

treatment

 

-

Inseminati on at first line of treatment

 

37

 

 

 

 

2Overall,

treatment- dependent ongoing pregnancy, time                               to ongoing pregnancy were                 also outcome measures.

 

 

 

- FSH > 15.0 IU/L: 25(13-73)

Primary                        fertility disorder:

--         normal            FSH levels <10.0 IU/L:

80(66)

 

-       FSH      10.0-15.0

IU/l:88 (70)

 

- FSH > 15.0 IU/L: 29 (55)

 

 

 

 

1st author,

year              of publicati on

 

 

van Rooij 2006

Type of study:

prospective observation al study

 

 

Setting:

outpatients

 

 

Country:

Inclusion criteria:

 

1)                      patients diagnosed                             with unexplained infertility or a mild male factor:

-regular cycle 25 – 35 days

-biphasic                            body temperature chart

- tubal pathology

Describe prognostic factor(s) and method of measureme nt:

 

 

FSH

measured on 2,3 or 4th

Endpoint of follow- up:

11.4

months

 

(10th – 90th percentile: 2.2 – 35.1

months)

 

 

For             how

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p- value if available):

 

 

Advice: expectant management:

 

 

Spontaneous ongoing pregnancy: FSH <10 IU/L: 23 / 43 (56%)

FSH: 10.0 – 14.9 IU / L: 0 / 3 (0%)

Author’s conclusion:

 

 

Ovarian reserve tests, other than chronologic al age, seem of          limited value                 in predicting

 

Source                  of funding: not reported

excluded

 

-normal postcoital test

-normal semen analysis

-mild male factor: semen analysis did not meet standard for normality as defined by WHO or Kruger, but minimal                         total motile count of

>10        x     106               and absence                                of immunological factor

2) duration of infertility                           ≥12 months

 

 

Exclusion criteria:

 

1)  sexual disorders

 

2)                       endocrine

cycle day

 

 

Automated immunomet ric                  FSH

assay

many participan ts were no complete outcome data available? N (%): not reported

 

 

Reasons for incomplet e outcome data described

?

 

not reported

 

 

Advice: start treatment:

 

 

Spontaneous ongoing pregnancy: FSH <10 IU/L: 24 / 98 (24%)

FSH: 10.0 – 14.9 IU / L: 3 / 12 (25%)

 

FSH > 15 IU / L: 1 / 5 (20%)

(time        to) ongoing pregnancy in          patients with unexplained and                mild male infertility.

 

 

disorders

 

 

N: 222, 56 couples allocated                               tot expectant management

 

 

Mean age (10th – 90th percentile):

34 (37 – 39)

 

 

Sex: couples

 

 

Other                important characteristics (confounders and effect modifiers):

 

 

Duration                                 of infertility: 2.0 (1.3

– 5.0) YEARS

 

 

 

 

1st author,

year               of publicati on

Van            der Steeg 2007

Type                     of study:

Prospective cohort study

Setting:

outpatients

 

Multicenter

,

 

Country:

 

The Netherlands

Source                     of funding:

Inclusion criteria:

 

-Women without two-sided tubal pathology

-man with normal sperm parameters (total motile count

≥ 3*106)

Exclusion criteria:

 

No information was given.

 

 

N:

 

3519 consecutive couples

 

 

Mean age ± SD

 

-Femal age (yr; median, 5th-95th percentile)):

Describe prognostic factor(s) and method of measureme nt:

Basal FSH measureme nt on at

least                 one cycle d2-4 in each participatin g center.

Endpoint of follow- up:

Spontaneo us ongoing pregnancy

1

 

 

 

 

 

For              how many participan ts were no complete outcome data available? N (%):

249 (7.1%)

loss                  to follow-up

 

 

Reasons for incomplet

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p- value if available):

Main outcome measure:

 

Spontaneous ongoing pregnancy

 

 

FSH (IU/liter) median: 6.6; 3.5-12 (5th-95th percentile)

 

 

-Hazard ratio (HR): 0.93/IU liter (95% CI 0.87-0.98)

 

-FSH level 8 IU/l or greater (HR 0.93/IU liter, 95 % CI 0.87- 0.99) is strong negative predictor of spontaneous pregnancy.

-Addition of FSH to prediction model changed the probability to conceive spontaneously from 30% or greater to less than 30 % in 97 of 3219 couples(3.0%).2

1:

spontaneou s         ongoing pregnancy is defined            as the presence of fetal cardiac activity            at transvaginal sonography at                    a

gestational age        of               at least 12 wk, resulting from treatment independen t conception.

 

 

2: The study aimed to estimate

 

 

32.6; 25-50

 

- Male age (yr; median 5th-95th percentile):

35.3 (27-45)

 

 

Sex: % 50 M / %50 F:

Consecutive couples

 

 

Other                important characteristics (confounders and effect modifiers):

-Femal age (yr; median, 5th-95th percentile)):

32.6; 25-50

 

-Cycle length (d; median, 5th-95th percentile):

 

e outcome data described

?

 

No spontaneo us pregnancy in 1 year (N:             2896;

82%):

 

-

Treatment

<12

months: N:1373 (39%)

-No conception in               12

months N: 1274

(36%)

 

-Lost                    to follow up :

 

the             clinical impact       if FSH were to be used in a prediction model               for pregnancy. For                      this purpose,    it was considered appropriate that couples with             a

probability of less than 30%        on                a spontaneou s pregnancy were counseled for treatment, whereas couples with                                a

probability of 30% or

 

 

28.1; 23-33

 

N:249;

7.1%)

 

less               were counseled for expectant managemen t.

 

 

 

 

Authors conclusion: In ovulatory women     a basal                        FSH level       of                 8 IU/L                             or

higher                             is associated with decreasing fecundity, independen t of femal age                  and cycle length. We do not recommend

 

 

 

 

 

 

routine testing                      of Basal FSH in subfertile couples, because number                      of

couples in whom FSH levels alters managemen t decisions is low.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-11-2015

Laatst geautoriseerd  : 12-11-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2021

Deze richtlijn dient te worden herzien binnen een termijn van maximaal 5 jaar na publicatie in het NTOG en op de website van de NVOG en het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Verder moet herziening overwogen worden wanneer nieuwe wetenschappelijk verantwoord vastgestelde inzichten belangrijke wijzigingen in de gegeven aanbevelingen en conclusies van deze module noodzakelijk maken. Daarnaast is het van belang de belangrijke andere bestaande richtlijnen te volgen en bij herziening van de inhoud daarvan herziening van deze richtlijn te overwegen. Tenslotte dient herziening ook overwogen te worden wanneer op de geformuleerde kennishiaten een afdoend wetenschappelijk verantwoord antwoord is gegeven.

De NVOG is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het NVOG en werd gefinancierd  uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

In deze richtlijn wordt het Oriënterend Fertiliteitsonderzoek beschreven, ofwel OFO. Het OFO heeft als doel te komen tot een diagnose en een prognose voor de kans op zwangerschap bij paren die er niet in slagen hun kinderwens te vervullen.

 

Doelgroep

Om welke patiëntengroep gaat het?

Ongeveer 15% van de Nederlandse paren bezoekt op enig moment tijdens de reproductieve fase van hun bestaan een huisarts met de klacht geen kinderen (meer) te kunnen krijgen. Uiteindelijk wordt 10% van deze paren doorverwezen naar een specialist. (Beurskens et al, 1995).

 

Deze richtlijn is bedoeld voor de evaluatie van paren in de 2e en 3e lijns zorg (zowel vrouwen als mannen) die gedurende meer dan twaalf maanden geprobeerd hebben een zwangerschap te bewerkstelligen door onbeschermd gemeenschap te hebben, maar daar niet in geslaagd zijn. Vrouwen die een sterk onregelmatige menstruele cyclus lijken te hebben, kunnen eerder geëvalueerd worden. Zie voor deze verwijscriteria ook de Landelijke Netwerkrichtlijn Subfertiliteit.

 

Wat zijn de mogelijke interventies/therapieën of (diagnostische) testen?

Deze richtlijn beschrijft uitsluitend de diagnostische testen en hun waarde binnen het OFO. De daaruit voortvloeiende interventies en bijbehorende indicaties worden in de andere richtlijnen van de NVOG en in de Landelijke Netwerkrichtlijn Subfertiliteit beschreven.

 

De richtlijn zal het nut en de plaats van de anamnese en het lichamelijk onderzoek tijdens het OFO bepalen. Daarnaast wordt een aantal veel gebruikte testen om de vruchtbaarheid te evalueren op hun merites getoetst. Zo zullen de post coïtum test (PCT), diagnostische testen voor mechanische factoren die vruchtbaarheid kunnen verstoren, de Chlamydia antistof titer (CAT) bepaling, verschillende testen ter bepaling van de ovariële reserve en testen ter bepaling van de ovulatie en hun waarde binnen het OFO getoetst worden. Hierbij worden twee uitkomstmaten in ogenschouw genomen namelijk 1. de waarde van het onderzoek of van de testen bij de diagnostiek en 2. hun rol bij het voorspellen van de kans op een natuurlijke zwangerschap.

 

Wat zijn de belangrijkste en voor de patiënt relevante uitkomstmaten?

De diagnose subfertiliteit en de prognose voor de kans op zwangerschap zijn de belangrijkste uitkomstmaten. Daarnaast is het van belang om te bepalen of de subfertiliteit ook geassocieerd zou kunnen zijn met andere gezondheidsrisico’s op kortere of langere termijn. Deze gezondheidsrisico’s en de behandeling daarvan zullen echter geen onderdeel van deze richtlijn vormen.

 

Beoogde gebruikers van de richtlijn

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de NVOG die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met subfertiliteit.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2013 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de NVOG en patiëntvereniging Freya. De werkgroepleden zijn door hun beroepsvereniging gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Namens de NVOG

  • Prof. Dr. J.S.E. Laven, gynaecoloog, Erasmus MC (voorzitter)
  • Dr. J. van der Steeg, gynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis
  • Dr. K. Fleischer, gynaecoloog, UMCN St Radboud
  • Dr. M. van der Hoorn, gynaecoloog in opleiding, LUMC
  • Prof. Dr. C.B. Lambalk, gynaecoloog, VUMC
  • Dr. P. Steures, gynaecoloog, UMCU
  • Dr. R. H.M. Dijkgraaf, gynaecoloog, Erasmus MC
  • Dr. H. Verhoeve, gynaecoloog, OLVG

 

Namens patiëntvereniging Freya

  • Drs. S. Schols

 

Methodologische begeleiding van de werkgroep

  • Drs. E.M.E. den Breejen adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht (voorzitter)
  • Dr. I. Mostovaya, adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen en belangen vanwege persoonlijke relaties, reputatiemanagement, extern gefinancierd onderzoek of kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVOG, een overzicht vindt u hieronder:

 

Werkgroep-lid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatie- management

Extern gefinancierd onderzoek

Kennis- valorisatie

Overige belangen

Getekend

Laven

Voorzitter, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Ferring BV (unrestricted research grants)

ArtPred

Geen

Ja

Van der Steeg

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Fleischer

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Van der Hoorn

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Lambalk

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Steures

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Dijkgraaf

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Verhoeve

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Schols

Lid, vrijwilliger namens Patiënten- vereniging Freya

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Mostovaya

adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Den Breejen

adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Promovendus, Radboud Universiteit Nijmegen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door middel van deelname van een patiëntvertegenwoordiger van de patiëntvereniging Freya aan de werkgroep.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Zie het 'implementatieplan' onder aanverwante items.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen uit het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreecollaboration.org) - dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is - en op ‘Richtlijnen voor richtlijnen’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (https://www.zorgwijzer.nl/faq/zorginstituut).

 

Knelpunteninventarisatie

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De knelpunten zijn voorgelegd aan de Otterlo werkgroep van de NVOG.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep gaf het relatieve belang van deze uitkomstmaten aan met cruciaal, belangrijk of onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van geselecteerde artikelen. De werkgroepleden selecteerden op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria artikelen uit de resultaten van de zoekactie. De aldus geselecteerde artikelen werden tenslotte gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

 

A)  Voor interventievragen

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins, 2004).

 

B)  Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

Bij dit type vraagstelling kan GRADE (nog) niet gebruikt worden. De bewijskracht van de conclusie is bepaald volgens de gebruikelijke EBRO-methode (Van Everdingen, 2004).

 

Formuleren van de conclusies

Voor vragen over waarde van diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose is het wetenschappelijke bewijs samengevat in een of meer conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.

Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar één of meer artikelen, maar wordt deze getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt tegen elkaar afgewogen.

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiënten voorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van de aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het (beste) beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijke bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling is altijd het resultaat van de weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes (zie aanverwante producten).

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Chlamydia Antistof Test bij OFO