Medisch specialistische revalidatie bij oncologie - Kosteneffectiviteit
Aanbeveling
Uitgangsvraag
Is interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie of zijn interventies als mogelijk onderdeel van interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie bij patiënten met kanker kosteneffectief?
Aanbeveling
De werkgroep is van mening dat de heterogeniteit tussen de onderzochte studies en de tegenstrijdige bevindingen geen algemene uitspraken toelaten over de kosteneffectiviteit van (interventies als mogelijk onderdeel van) interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie bij oncologie in vergelijking met standaardzorg bij patiënten met kanker. Er is meer onderzoek nodig naar de kosteneffectiviteit van multi- en interdisciplinaire (medisch specialistische revalidatie) interventies bij patiënten met kanker. Dit geldt voor alle stadia van behandeling, dus zowel tijdens en na afronding van de in opzet curatieve behandeling als in de palliatieve fase.
Overwegingen
De tien gevonden studies zijn heterogeen voor wat betreft:
- Het type kanker, waarbij veel studies zich richten op mammacarcinoompatiënten, maar er zijn ook studies die geen onderscheid in het type kanker maken
- Het klinische probleem waarop de interventie zich primair richt, bijvoorbeeld ademhalingsproblemen of menopauzale klachten veroorzaakt door kankertherapie
- De fase van de ziekte, waarbij de meeste studies zich richten op de in opzet curatieve fase, maar andere studies juist in de palliatieve fase interveniëren
- De verschillende componenten van de behandeling. Ook hier is een breed spectrum van interventies, variërend van dieëtinterventies, beweeginterventies, gedragstherapeutische interventies tot wellness interventies, gevonden.
- Intensiteit van de interventie, kortdurend of langere interventies
- De samenstelling van de groep: individuele interventies of groepsinterventies of een combinatie daarvan.
Vanwege deze heterogeniteit is het niet mogelijk om algemeen geldende uitspraken over de kosteneffectiviteit van (interventies als mogelijk onderdeel van) interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie te doen.
Drie studies (16) (18) (19) werden uitgesloten van de beantwoording van de uitgangsvraag omdat een volledige economische evaluatie ontbreekt. In deze studies werden geen effecten op gezondheid beschreven, maar werden alleen economische effecten meegenomen, bijvoorbeeld de zorgconsumptie of terugkeer naar betaald werk. Ondanks het feit dat effecten op gezondheid niet werden meegenomen leveren deze studies wel relevante inzichten op over economische effecten van de interventie. Ook de resultaten van deze drie studies dragen bij aan het algemene beeld van tegenstrijdige resultaten zoals hierboven beschreven: in twee studies werden hogere kosten in de interventiegroep gerapporteerd (16) (19), terwijl in de derde studie (18) juist lagere kosten in de interventiegroep werden berekend.
Omdat in de literatuurstudie informatie werd aangetroffen over lopende gerandomiseerde studies van zowel unimodale als multimodale interventies gericht op het verbeteren van psychosociale of fysieke problemen bij de patiënt met kanker, is het aannemelijk dat in de nabije toekomst nieuwe informatie beschikbaar komt over de kosteneffectiviteit van zowel unimodale als multimodale interventies gericht op het verbeteren van psychosociale of fysieke problemen bij de patiënt met kanker.
Ondanks dat de kosteneffectiviteit van interventies gericht op het verbeteren van psychosociale of fysieke problemen bij de patiënt met kanker momenteel nog onbekend is, is het aannemelijk dat sommige interventies kosteneffectief zullen zijn. Het is aangetoond dat beweeginterventies tijdens en na de in opzet curatieve behandeling, chronische vermoeidheid doen verminderen en de kwaliteit van leven doen verbeteren, maar de kosteneffectiviteit gericht op bijvoorbeeld het zorggebruik op de langere termijn of het herstel van participatie in het arbeidzame leven is nog niet berekend.
Kennishiaten
De kosteneffectiviteit van multimodale interventies en interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie bij oncologie gericht op het verbeteren van psychosociale of fysieke problemen bij de patiënt met kanker is vooralsnog onbekend. Er is onderzoek gewenst die deze benadering vergelijkt met zowel unimodale interventies als met standaardzorg.
Onderbouwing
Conclusies
Er zijn tien studies gevonden die heterogeen zijn, o.a. ten aanzien van het type kankerpatiënt, het type interventie en duur en de intensiteit van de interventie. Vanwege deze heterogeniteit is het niet mogelijk om algemeen geldende uitspraken over de kosteneffectiviteit van deze interventies te doen. Hieronder worden de studies daarom individueel beschreven en wordt per studie een conclusie getrokken.
Er zijn aanwijzingen dat een kortdurend multidisciplinair programma gericht op het verbeteren van (zelfmanagement van) kortademigheid bij patiënten met vergevorderde tumoren leidt tot minder kosten en op zijn minst even goed is als standaardzorg voor deze patiënten.
Niveau 3: B (16)
Er zijn aanwijzingen dat een intensief programma voor patiënten na behandeling voor primair mammacarcinoom bestaande uit een combinatie van opname gedurende twee weken in een kuuroord en voedingsadviezen na ontslag, leidt tot een beter activiteitenniveau en snellere terugkeer naar werk. De interventie was duurder dan standaardzorg, de kosteneffectiviteit is echter niet bestudeerd.
Niveau 3: B (17)
Er zijn aanwijzingen dat een poliklinische multimodale interventie op maat (gericht op fysieke, psychologische, sociale, financiële, emotionele en/of spirituele problemen) voor patiënten die juist een behandeling hadden afgerond voor een actieve vorm van mammacarcinoom of hematologische maligniteit en grote kans hadden op terugkeer van ziekte, kosteneffectief is. De interventie bestond deels uit componenten waarvan de werkzaamheid niet aannemelijk is.
Niveau 3: B (12) (15)
Er zijn aanwijzingen dat zowel een individuele unimodale interventie gericht op fysieke training als een multimodale groepsinterventie gericht op fysieke training, educatie en psychosociale ondersteuning voor patiënten behandeld voor primair mammacarcinoom kosteneffectief zijn.
Niveau 3: B (2)
Er zijn aanwijzingen dat zowel fysieke training als cognitieve gedragstherapie, evenals de combinatie van deze interventies gericht op patiënten met primair mammacarcinoom, die menopauzeklachten hebben ontwikkeld door de behandeling leiden tot verbeterde kwaliteit van leven. Tegen in Nederland geldende maatstaven zijn deze interventies echter niet of nauwelijks kosteneffectief.
Niveau 3: B (13)
Er zijn aanwijzingen dat een interventie bestaande uit stretch- en krachtoefeningen van de kauwspieren gericht op het verminderen van slikklachten en verkorten van afhankelijkheid van sondevoeding na chemoradiatie voor uitgebreid hoofd-halscarcinoom kosteneffectief is in vergelijking met standaardzorg.
Niveau 3: B (4)
Er zijn aanwijzingen dat een psychosociale interventie gegeven aan patiënten met pas gediagnosticeerd mammacarcinoom door een daartoe speciaal opgeleide oncologieverpleegkundige of een psycholoog zowel beter als goedkoper is dan standaardzorg.
Niveau 3: B (9)
Er zijn aanwijzingen dat een groepsinterventie gericht op psychosociale ondersteuning bij patiënten met gemetastaseerd mammacarcinoom leidt tot afname van pijn en angst. De interventie is duurder dan standaardzorg. Over de kosteneffectiviteit zijn geen uitspraken gedaan.
Niveau 3: B (5)
Er zijn aanwijzingen dat psychologische interventie bestaande uit het verstrekken van voorlichtingsmateriaal èn persoonlijke counseling gericht op de transitie van actieve behandeling voor primair mammacarcinoom naar herstel van kanker niet effectiever, maar wel duurder is dan het verstrekken van voorlichtingsmateriaal alleen.
Niveau 3: B (6)
Er zijn aanwijzingen dat het afnemen en bespreken van de “Distress Thermometer and Problem List” (Lastmeter) ter vermindering van psychische onrust en emotionele problemen tijdens een behandeling bij patiënten met een recente oncologische diagnose duurder, maar niet beter is dan standaardzorg.
Niveau 3: B (11)
Samenvatting literatuur
Onderbouwing
Medisch Specialistische revalidatie bij oncologie valt volgens de aanbevelingen van het Zorginstituut onder de basisverzekering. Om een brede acceptatie in de samenleving te krijgen moeten interventies niet alléén effectief zijn, maar ook kosteneffectief (doelmatig), d.w.z. dat gezondheidswinst gerealiseerd wordt tegen acceptabele meerkosten. Er is een literatuuronderzoek verricht om een uitspraak te kunnen doen of (psychosociale of fysieke interventies als mogelijk onderdeel van) multimodale interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie bij oncologie kosteneffectief is. In de literatuur werd gezocht naar volledige economische evaluaties, d.w.z. studies die verschillen in kosten en verschillen in gezondheid tussen behandelgroepen integreren in één uitkomstmaat, de kosten per eenheid gezondheidseffect. Voor eenheid gezondheidseffect wordt in het algemeen de Quality Adjusted Life Year (QALY oftewel levensjaar in goede kwaliteit) gebruikt. Gezondheidseffecten kunnen echter ook uitgedrukt worden in verbetering op meer ziektespecifieke maten, zoals vermoeidheid of terugkeer naar werk. Wanneer gezondheidseffecten uitgedrukt worden in QALY’s heeft dat het voordeel dat interventies onderling goed te vergelijken zijn en dat de doelmatigheid gemeten kan worden aan een ijkpunt. Hoewel in Nederland geen hard ijkpunt wordt gehanteerd, worden bedragen van € 20.000,- tot € 80.000,- per QALY in het algemeen gezien als kosteneffectief, waarbij de hogere drempelwaarde alleen voor aandoeningen met een zeer hoge ziektelast geldt.
Een systematische review die voldoet aan de Cochrane criteria is nog niet gepubliceerd. De tot op heden gerapporteerde kosteneffectiviteitsstudies (in totaal tien studies beschreven in elf artikelen) zijn heterogeen voor wat betreft de onderzochte oncologische populatie, de onderzochte interventie(s), de duur van de follow-up periode en het gekozen perspectief. De kosteneffectiviteitsstudies zijn meestal gebaseerd op onderliggende klinische studies. Deze klinische studies hebben in het algemeen een hoog risico op bias (vertekening van de resultaten). Het heterogene palet aan studies resulteert in een breed scala aan conclusies: er werden studies gevonden die de gekozen interventie als effectiever en goedkoper beschrijven dan standaardzorg. In andere studies wordt geconcludeerd dat de interventie duurder en niet beter is dan standaardzorg. Een algemene uitspraak gebaseerd op de gepubliceerde studies is daarom niet mogelijk. Meer kwalitatief goed onderzoek is nodig.
In een recente kwalitatieve (beschrijvende) review uitgevoerd door Mewes (1) zijn zes kosteneffectiviteitsstudies geïdentificeerd die in de periode 1 januari 2004 t/m 1 juni 2012 gepubliceerd zijn. Om eventuele recentere studies te vinden hebben wij aanvullend literatuuronderzoek verricht naar economische evaluaties van interventies gericht op het verminderen van psychosociale of fysieke klachten bij kankerpatiënten in de Engelse, Nederlandse, Duitse, Franse, Italiaanse en Spaanse taal, gepubliceerd tussen 1 januari 2012 en 1 januari 2015.
Beschrijving van studies
Van de in de review van Mewes (1) beschreven zes kosteneffectiviteitsstudies was er maar één studie waarin een multimodale interventie werd vergeleken met standaardzorg (2). Deze studie is ook beschreven in de richtlijntekst van 2010. In alle andere studies werd slechts één mogelijke component van interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie specifiek gericht op het verbeteren van psychosociale of fysieke problemen bij de patiënt met kanker onderzocht: beweeginterventies werden geëvalueerd in twee studies (3) (4) en psychosociale interventies in drie studies (5) (6) (7). Omdat in twee van deze zes studies (3) (7) geen vergelijking wordt gemaakt met standaardzorg, maar twee interventies met elkaar worden vergeleken, werden deze studies vervolgens buiten beschouwing gelaten. Uit de review van Mewes (8) worden dus vier studies opgenomen in deze bespreking. Vanwege het beperkte aantal studies naar multimodale interventies, worden ook studies die zich slechts op één mogelijk onderdeel van interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie richten hier meegenomen.
De aanvullende literatuurstudie leverde in totaal zeven artikelen met zes unieke kosteneffectiviteitsstudies op (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) In vier van deze kosteneffectiviteitsstudies (beschreven in vijf artikelen) werden multimodale interventies geëvalueerd (10) (12) (13) (14) (15) en in twee andere werden psychosociale interventies onderzocht (9) (11). Jones (12) en Round (15) beschrijven dezelfde klinische trial. In totaal worden hier dus tien kosteneffectiviteitsstudies besproken: vier uit de review van Mewes (8) en zes uit aanvullend literatuuronderzoek. Met uitzondering van de studies van Farquhar (10), Jones (12) en Round (15) zijn alle studies gericht op patiënten die in principe behandeld worden met het oog op curatie.
Multimodale interventies
Een Engelse kosteneffectiviteitsstudie werd uitgevoerd van een twee weken durende interventie op maat gericht op kortademigheid bij patiënten met vergevorderde tumoren. In een RCT ontvingen 67 patiënten “Breathless Intervention Service” (BIS) of ze werden op de wachtlijst geplaatst (en ontvingen de interventie dan na twee weken alsnog). Het doel van het BIS-programma was om patiënten meer controle over hun ademhaling te geven en zo onrust bij patiënten en mantelzorgers te voorkomen. De doelgroep bestond uit patiënten met vergevorderde tumoren en kortademigheid, die naar verwachting baat zouden hebben bij een zelfmanagement programma. Het BIS-programma werd individueel en op maat samengesteld uit multidisciplinaire interventies, waaronder ook farmacologische interventies, over een periode van twee weken. Patiënten ontvingen één tot vier consultaties in de thuissetting en vier tot zes telefoontjes door een lid van het BIS-team bestaande uit een palliatieve arts, een ergotherapeut en een fysiotherapeut. Het programma bestond uit o.a. de volgende interventies: voorlichting; ademhalingsoefeningen; bewegingsoefeningen; psychologische ondersteuning; verandering van lifestyle; ontspanningsoefeningen; voedingsadviezen; slaapoefeningen; ondersteuning van de familie; korte cognitieve therapie; farmacologisch consult, eventueel gecombineerd met voorschrijven van lage doses opioïden, antidepressiva of anxiolytica. Bij complexere problemen werd verwezen naar meer gespecialiseerde hulp. De belangrijkste uitkomstmaten konden bij 57 patiënten worden berekend. De interventiegroep had significant minder last van kortademigheid dan de groep, die standaard zorg kreeg (p=0,049).
De interventie leidde tot een QALY-winst van 0,0002 en verminderde kosten (medische en niet medische kosten) van £354 per patiënt tussen start van het BIS programma en het tijdspunt na twee weken. De QALY-winst van 0,0002 was echter klinisch niet relevant, hetgeen mogelijk te verklaren is door de korte interventieperiode (10).
Een Franse studie werd uitgevoerd waarbij patiënten, behandeld vanwege primair mammacarcinoom, werden gerandomiseerd naar geen interventie of twee weken opname in een kuuroord voor intensieve multimodale fysieke interventie gecombineerd met voedingsadviezen. Beide groepen ontvingen voedingsadviezen door een diëtiste op tijdpunten zes maanden en twaalf maanden. Het doel van de interventie was dat patiënten sneller hun gebruikelijke beroepsbezigheden en sociale bezigheden zouden hervatten. Daarnaast werd de kosteneffectiviteit van de interventie gemeten. De doelgroep bestond uit patiënten die <9 maanden de behandeling voor primair mammacarcinoom hadden afgerond, geen metastasen, geen contra-indicatie voor lichamelijke inspanning, geen cognitieve stoornissen en een BMI tussen 18,5 en 40 kg/m2 hadden. De tweeweekse interventie bestond uit dagelijks gedurende twee uur afwisselende lichaamsinspanning gesuperviseerd door een fysiotherapeut; consulten door medici, psychologen en diëtisten; esthetische verzorging; thermale baden en massages; maaltijden op maat en voedingsvoorlichting (14). Als uitkomstmaten werden werkhervatting, hervatting van sociale bezigheden en het vermogen om dagelijkse bezigheden te verrichten meegenomen.
In totaal werd bij 90 patiënten een kosteneffectiviteitsanalyse uitgevoerd. Bij vrouwen in de interventiegroep was het hervatten van hun bezigheden na twaalf maanden beter dan in de controlegroep (p=0,0025). Wat hervatten van werk betreft was de interventie veel effectiever (p=0,0014). De totale kosten waren in de interventiegroep na twaalf maanden enkele honderden euro’s hoger. De interventie wordt door de auteurs daarom als kosteneffectief beschouwd. Voor terugkeer naar werk is echter geen maatschappelijke betalingsbereidheid bekend, waardoor een oordeel over de kosteneffectiviteit van deze interventie lastig is te geven (14).[1]
In een Engelse studie werd de kosteneffectiviteit van een multimodale interventie onderzocht bij patiënten met een actieve vorm van mammacarcinoom of hematologische maligniteit, die net hun behandeling hadden afgerond maar een hoog risico hadden op terugkeer van ziekte. De interventie bestond uit een multidisciplinair pakket aan activiteiten, waaronder fysiotherapie en psychosociale begeleiding, en werd op een dagbehandelingsunit van een hospice gegeven. Mensen in de controlegroep werden op de wachtlijst geplaatst (en ontvingen de interventie drie maanden later alsnog). Het programma werd individueel en op maat samengesteld. Na een intake door een senior verpleegkundige, waarbij gebruik werd gemaakt van het “National Assessment and Care Planning Framework”, werd het doel van het revalidatietraject bepaald en werden op individueel niveau afspraken gemaakt over de intensiteit en het tijdpad. Patiënten werden wekelijks besproken in het multidisciplinaire team voor wat betreft vooruitgang en waar nodig werden aanvullende behandelingen geïndiceerd (waaronder acupunctuur, kunstzinnige therapie, “Bach bloesemtherapie”; familietherapie, homeopathie, massage, hypnotherapie, voetreflextherapie en ontspanningstherapie). De voortgang van de patiënt werd ook besproken met de behandelend specialist, waarbij eventueel aanvullende doelstellingen werden vastgesteld. In totaal deden 41 patiënten mee en 36 konden de drie maanden periode afronden. Na drie maanden was er een significante verbetering in de interventiegroep met betrekking tot psychosociale behoeften en Quality Adjusted Life Years.
De studie liet zien dat deze interventie tot een substantiële winst in QALY’s leidde, namelijk 0,052 QALY na drie maanden. Vanuit het gezondheidszorgperspectief lag de kosteneffectiviteitsratio onder de £20,000/QALY, wat in Engeland als kosteneffectief beschouwd wordt (12) (15).
Een Australische kosteneffectiviteitsstudie bij patiënten behandeld voor primair mammacarcinoom betrof twee interventies (DAART en STRETCH), die werden vergeleken met standaardzorg. Beide interventies hadden het doel om patiënten na mammacarcinoomchirurgie te ondersteunen bij het opbouwen van kracht en flexibiliteit in het bovenlichaam (in het bijzonder schoudermobiliteit), maar ook om waar nodig praktische en psychosociale hulp te bieden. De doelgroep bestond uit vrouwen met éénzijdig mammacarcinoom die Engels spraken, geen cognitieve problemen hadden en tussen 25 en 74 jaren oud waren. DAART omvatte fysiotherapie en educatie om op maat afgestemde beweegoefeningen zelf uit te voeren in de thuissituatie van de patiënt. Het DAART programma werd in een periode van maximaal zes weken in gemiddeld drie individuele sessies van één uur per patiënt gegeven. STRETCH was een groepsprogramma uitgevoerd door een inspanningsfysioloog en bestond uit beweegoefeningen, educatie, groepsdiscussies van psychosociale problemen en lotgenotencontact. Het STRETCH programma duurde acht weken met één sessie van één tot twee uur per week. In totaal participeerden 36 deelnemers in DAART, 31 deelnemers in STRETCH en werd vergeleken met een non-interventiegroep van 208 personen. Het aantal ‘gerehabiliteerde’ personen was bij DAART en STRETCH gelijk, maar in de controlegroep lag het aantal iets hoger.
Bij QALY als uitkomstmaat werd wel QALY-winst van beide interventies ten opzichte van standaardzorg behaald. Hierbij was DAART interventie met een kosten per QALY-ratio van $ 1.344 kosteneffectiever (lagere kosten per QALY) dan STRETCH interventie (kosten per QALY $ 14.478). Tegen de in Australië geldende betalingsbereidheid van $ 30.000,- per QALY werden beide interventies als kosteneffectief gezien (2).
In een Nederlandse modelleringsstudie werden gegevens gebruikt uit een vierarmige RCT bestaande uit cognitieve gedragstherapie (CGT), lichaamsbeweging (PE), de combinatie (CGT+PE) en een wachtlijstcontrolegroep (WLC) om kosteneffectiviteit te berekenen. Deze studie werd uitgevoerd bij patiënten met primair mammacarcinoom, die door de behandeling ernstige menopauzeklachten hadden gekregen. De interventies waren bedoeld om beter om te gaan met deze menopauzeklachten. In vergelijking met standaardzorg leidde PE tot een significante afname van endocriene en mictieklachten en verbetering van lichamelijke activiteit. CGT leidde tot een significante afname van opvliegers en nachtelijk transpireren en bevorderde de seksuele activiteit. De combinatie leidde niet tot meer gezondheidsvoordelen dan de interventies alleen. De kosteneffectiviteitsstudie betrof elk der interventies en de WLC. De CGT-interventie bestond uit zes groepsbijeenkomsten (groepen van zes tot acht deelnemers) van anderhalf uur, met een “booster” bijeenkomst zes weken na afloop van het programma. De PE-interventie duurde twaalf weken en bestond uit een intakegesprek met een fysiotherapeut die oefeningen op maat voorschreef. Het eerste contact duurde anderhalf uur en vond plaats in een kliniek. Tijdens het eerste contact werd er een op maat afgestemd programma opgesteld om thuis zelfstandig twee en een half tot drie uur beweegoefeningen per week te doen. Daarna waren er twee telefonische contacten van ongeveer vijftien minuten na vier en na acht weken en tenslotte opnieuw een afspraak van een uur in de kliniek. Verder ontvingen de deelnemers ook nog een hartritme monitor en instructies hoe deze te gebruiken. Indien gewenst konden patiënten wekelijks een telefonisch consult met hun fysiotherapeut krijgen. Na twaalf weken werd gedurende een follow-up gesprek bekeken hoe de patiënt na afloop van het programma het beste fysiek actief kon blijven.
Omdat de effectiviteitsstudie aantoonde dat de QALY-winst in alle drie interventiegroepen vergelijkbaar was, maar de kosten van CGT+PE hoger waren dan CGT of PE werd CGT+PE in de kosteneffectiviteitsanalyse buiten beschouwing gelaten. Na zes maanden en vanuit het gezondheidszorgperspectief was de CGT-interventie het meest kosteneffectief met een kosteneffectiviteitsratio van €22.500 per QALY (in vergelijking met standaardzorg). De PE-interventie had een iets minder gunstige kosteneffectiviteitsratio, namelijk €28.078 per QALY. Als een afkappunt van €20.000 per QALY gehanteerd wordt zijn beide uni-modale interventies volgens de auteurs dus niet of nauwelijks kosteneffectief te noemen (13).
Fysieke training
In een Nederlandse modelleringsstudie werd de kosteneffectiviteit van slikoefeningen voorafgaande aan chemoradiatie beschreven bij patiënten met uitgebreid hoofd-halscarcinoom (stadium III en IV). De interventie was bedoeld om slikklachten na de behandeling te verminderen en afhankelijkheid van sondevoeding te verkorten. De interventie bestond uit stretch- en krachtoefeningen voor de kauwspieren, die driemaal daags thuis moesten worden uitgevoerd. Standaardzorg, zonder speciale interventie dus, was hier de vergelijkende behandeling. Patiënten werden tot een jaar na inclusie in de studie gevolgd. In de interventiegroep (n=37) bleek nog 3% van de patiënten afhankelijk te zijn van sondevoeding, terwijl in de standaardzorggroep (n=53) 25% afhankelijk was van voeding per sonde.
De interventie was kosteneffectief vanuit het perspectief van de gezondheidszorg, met een hoge QALY-winst van 0,09 bij meerkosten van €285 per patiënt. Met een kosteneffectiviteitsratio van €3.197 per QALY wordt de interventie in Nederland gezien als zeer kosteneffectief (4).
Psychosociale interventies
Een Zweedse kosteneffectiviteitsstudie gekoppeld aan een driearmige RCT bij 168 bij patiënten met primair mammacarcinoom liet zien dat een psychosociale interventie aangeboden door een psycholoog of speciaal getrainde verpleegkundigen beter en goedkoper was dan standaardzorg. De interventie was bedoeld om psychologische problemen te verminderen en de kwaliteit van leven te verhogen. De doelgroep bestond uit patiënten met pas gediagnosticeerd mammacarcinoom voorafgaande aan de behandeling. De interventie bestond uit complementaire psychosociale zorg door speciaal daarvoor opgeleide oncologieverpleegkundigen (INS-groep) of door een psycholoog (IPS-groep). De vergelijkende behandeling was standaardzorg (SC-groep), maar indien noodzakelijk kon de patiënt wel worden verwezen voor psychosociale ondersteuning. In beide interventiearmen werd gebruik gemaakt van verschillende methoden, waaronder cognitieve gedragstherapie, ontspanningsoefeningen en “activity scheduler”. Het aantal sessies per patiënt varieerde tussen één en 23, waarbij contacten zowel in de kliniek als per telefoon konden plaatsvinden. De resultaten van de interventies gemeten over een periode van twee jaar gaven aan, dat ze beide even effectief waren en leidden tot minder angst, een betere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven en patiënttevredenheid in vergelijking met de SC-groep.
Beide interventies waren zowel beter als goedkoper dan standaardzorg. De interventie geleverd door de psycholoog leverde de grootste winst op in QALY’s (0,16 ten opzichte van standaardzorg), tegen 0,09 QALY in de groep die door verpleegkundigen begeleid werd. Aanvullende psychosociale zorg was in deze studie dus zowel beter als goedkoper dan standaardzorg (9).
Een Canadese kosteneffectiviteitsstudie werd uitgevoerd bij patiënten met gemetastaseerd mammacarcinoom, die werden gerandomiseerd (2:1) naar een wekelijkse groepsbijeenkomst van 90 minuten met lotgenoten onder begeleiding van een therapeut in aanvulling op standaardzorg of standaardzorg alleen. Geëvalueerd werd op overleving, pijn, psychosociaal functioneren en gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. De interventie was een ondersteunende, expressieve, psychologische groepstherapie gedurende 90 minuten. De groepen bestonden uit acht tot twaalf vrouwen en twee begeleiders. De begeleiders waren psychotherapeut, psycholoog, maatschappelijk werker of verpleegkundige en hadden ervaring in het leiden van groepen. Tenminste één van de twee begeleiders was een vrouw. Bij een mediane follow-up van respectievelijk 722 en 750 dagen was er geen verschil in overleving, maar rapporteerde de interventiegroep significant minder pijn en minder angst.
Voor één eenheid minder angst op de “Profile of Mood States” vragenlijst waren de kosten CAN $5.550 per patiënt. Voor één eenheid minder pijn op de “Visual Analog Scale” waren de kosten CAN $4.309. Omdat het, anders dan bij het gebruik van QALY als uitkomstmaat, niet duidelijk is wat de betalingsbereidheid is voor deze gezondheidswinst, is het lastig om aan te geven of deze interventies als kosteneffectief beschouwd kunnen worden (5).
Een Amerikaanse kosteneffectiviteitsstudie werd uitgevoerd bij 389 patiënten met primair mammacarcinoom, die deelnamen aan een driearmige RCT gericht op psycho-educatie tot verbetering van de overgang van actieve behandeling naar herstel van kanker (‘survivorship”). Drie methoden werden toegepast: alleen schriftelijke informatie, schriftelijke informatie gecombineerd met een video (“Moving beyond Cancer”), deze beide met counseling bestaande uit één sessie persoonlijk contact (80 min) en na twee weken één sessie per telefoon (30 min). Tijdens deze sessies werden kankergerelateerde problemen in vier verschillende domeinen van het leven besproken, namelijk fysieke gezondheid, emotioneel welbevinden, interpersoonlijke relaties en levensperspectieven. Verder werd geïdentificeerd wat de belangrijkste problemen en hulpvragen van de patiënte waren en werden doelen voor het revalidatietraject ontwikkeld (actieplan).
De meest uitgebreide interventie was na zes maanden follow-up niet effectiever in toename aan energie of vermindering van psychosociale problemen, maar wel duurder dan de beide andere groepen (6).
In een Engelse kosteneffectiviteitsstudie bij 209 patiënten werd kort na aanvang van radiotherapie of chemotherapie al of geen interventie aangeboden om het effect te evalueren op verbetering van het psychische welbevinden, de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, tevredenheid over de zorg of verminderde zorgkosten. De interventie bestond uit het afnemen van de Distress Thermometer (DT) & Problem list (PL) (Lastmeter) in de tweede week van radiotherapie of tijdens de tweede chemotherapiecyclus door een daartoe getrainde radiotherapielaborant of verpleegkundige om problemen in kaart te brengen en deze te bespreken. Daarnaast werden patiënten gestimuleerd om zelf hulp te zoeken. Verwijzing naar hulpverleners was niet de primaire opzet. Op verzoek van de patiënt kon de DT&PL sessie aan het einde van de behandeling worden herhaald. Bij deelnemende patiënten was de diagnose kanker korter dan twaalf maanden bekend. Na één, zes en twaalf maanden werden vragenlijsten ingevuld.
In vergelijking met standaardzorg (geen interventie) bleek de interventiegroep niet significant te verschillen qua kwaliteit van leven en gemoedsgesteldheid. Omdat de interventiegroep wel hogere kosten had is de interventie niet kosteneffectief (11).
[1] Een volledige economische evaluatie, zoals geselecteerd voor deze review, kan als effectmaat QALYs hebben (meestal) maar ook andere (klinische) uitkomstmaten zijn mogelijk. Nadeel van het uitdrukken in klinische effectmaten is dat economische evaluatiestudies dan onderling niet vergelijkbaar zijn en dat de betalingsbereidheid voor verbeterde klinische effecten meestal niet bekend is.
Referenties
- 6 - Mandelblatt JS, Cullen J, Lawrence WF et al. Economic evaluation alongside a clinical trial of psycho-educational interventions to improve adjustment to survivorship among patients with breast cancer. Journal of clinical oncology : official journal of the American Society of Clinical Oncology. 2008;26(10):1684-90 [link]
- 11 - Hollingworth W, Metcalfe C, Mancero S et al. Are needs assessments cost effective in reducing distress among patients with cancer? A randomized controlled trial using the Distress Thermometer and Problem List. Journal of clinical oncology : official journal of the American Society of Clinical Oncology. 2013;31(29):3631-8 [link]
Evidence tabellen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld :
Laatst geautoriseerd : 01-03-2018
Geplande herbeoordeling :
Actualisatie
Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt vanuit het Integraal Kankercentrum Nederland bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.
Algemene gegevens
Er komen in de dagelijkse oncologische praktijk problemen voor op lichamelijk, cognitief, emotioneel of sociaal vlak en/of met betrekking tot rolfunctioneren en/of zingeving. Deze problemen kunnen aanleiding geven, na signalering en bespreking, tot verwijzing van de desbetreffende patiënt met kanker of die kanker heeft gehad. De (ex-)patiënt kan verwezen worden voor verdere diagnostiek, een leefstijladvies, behandeling door één psychosociale of paramedische zorgverlener, door zorgverleners van verschillende disciplines, of naar medisch specialistische revalidatie. De richtlijn beschrijft hoe tot goede verwijzing naar medisch specialistische revalidatie bij oncologie te komen.
Daarnaast beschrijft de richtlijn:
- Klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase
- Voorspellende factoren voor een gezonde levensstijl
- Het intakeproces voorafgaand aan medisch specialistische revalidatie bij oncologie
- Revalidatie(-interventies)
- Meetinstrumenten voor effectevaluatie
- Empowerment van de patiënt
- Ondersteuning/adviezen/(verpleegkundige) interventies gericht op arbeid
- Kosteneffectiviteit
- Organisatie van zorg
- Signalering en nazorg/revalidatiezorg bij kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker
Doel en doelgroep
De richtlijn richt zich op patiënten van 18 jaar en ouder. Dit betreft patiënten tijdens of na afronding van de in opzet curatieve behandeling en tijdens de palliatieve fase van alle oncologische aandoeningen. Voor de patiënten in de palliatieve fase, de fase die intreedt wanneer duidelijk wordt dat er geen zicht meer is op genezing, richt de richtlijn zich op patiënten in de ziektegerichte- en symptoomgerichte palliatieve fase en expliciet niet op de fase van terminale palliatie.
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De richtlijn is bedoeld voor zowel primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen als voor professionals in de psychosociale, paramedische en revalidatiezorg. Voor primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen die signaleren en verwijzen zijn vooral de uitgangsvragen over klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase, signalering, bespreking en verwijzing en de modules over kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker van belang. Voor professionals in de psychosociale, paramedische en medisch specialistische revalidatiezorg (revalidatieartsen, fysiotherapeuten, psychologen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, etc.) zijn alle uitgangsvragen van belang.
Samenstelling werkgroep
Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. De patiëntenvereniging is eveneens vertegenwoordigd en in het geval er literatuuronderzoek is gedaan, is er een methodoloog of literatuuronderzoeker betrokken.
Belangenverklaringen
Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de industrie aangeven bij de start en einde van het richtlijntraject. De werkgroepleden hebben verklaard op dit moment of in de laatste drie jaar geen activiteiten te hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie/ sponsoring van de industrie.
Inbreng patiëntenperspectief
De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.