Vasculitis van het kno-gebied
Uitgangsvraag
a) Welke klachten of symptomen van het kno-gebied kunnen passen bij een vasculitis van het kno-gebied (ziekte van Wegener)? En hoe vaak?
b) Welke klachten of symptomen buiten het kno-gebied kunnen passen bij een vasculitis van het kno-gebied (ziekte van Wegener)? En hoe vaak?
c) Welke klachten of symptomen van het kno-gebied kunnen passen bij een systemische vasculitis? En hoe vaak?
d) Welke diagnostiek is nodig voor het stellen van de diagnose vasculitis van het kno-gebied?
Aanbeveling
Aanbevelingen voor de niet-kno-arts
- Wanneer men betrokken is bij een nog niet begrepen ziektebeeld, waarbij Wegener tot de mogelijkheden lijkt te behoren, is het zinvol te vragen en kijken naar de hierboven genoemde items.
- Komt men bij de behandeling van ‘eigen’ patiënten bij toeval items met de waardering graad-3- respectievelijk graad-2-afwijkingen op het spoor, dan is verwijzing naar de kno-arts geïndiceerd.
- Hoopt of verwacht men dat de kno-arts een wegenerbewijzend of een ‘goed bij Wegener passend’ biopt kan nemen, dan dient men ervoor te waken tevoren af te zien van systemische corticosteroïdmedicatie, aangezien daardoor in één dag uit een neusbiopt kenmerkende histologische items kunnen worden verdreven.
- Meent men, gezien de ernst van het algemene beeld, corticosteroïdmedicatie niet of nauwelijks te kunnen uitstellen, dat dient de verwijzing naar de kno-arts een spoedverwijzing te worden (‘vandaag nog’), om de mogelijkheid van een betrouwbaar biopt niet te verliezen.
Aanbevelingen voor de kno-arts
- Wanneer men vermoedt dat er bij een patiënt mogelijk sprake is van Wegener dient het kno-onderzoek te worden uitgebreid met gericht aanvullend onderzoek. Afhankelijk van de vermoede lokalisatie van de wegeneractiviteit zal dat aanvullende onderzoek bestaan uit bijvoorbeeld uitgebreider audiologisch onderzoek, gedetailleerd beeldvormend onderzoek (CT, MRI), endoscopisch onderzoek van het betreffende gebied.
- Wegeneractiviteit komt het vaakst voor in de neus (en omgeving). Een goed kno-onderzoek op Wegener dient daarom altijd endoscopisch onderzoek van de gehele neus, tot in de nasopharynx, te omvatten.
- Wanneer het aanvullende onderzoek het vermoeden op Wegener lijkt te ondersteunen dient naast oriënterend bloed- en urineonderzoek ook een ANCA-test te worden aangevraagd, en dient een goed gericht biopt genomen te worden voor histologisch onderzoek. Tevens dient verwijzing plaats te vinden naar een internist/reumatoloog voor aanvullende beoordeling van betrokkenheid vasculitis elders in lichaam.
- Een histologisch eenduidig beeld is nog steeds het meest sluitende bewijs voor Wegener. Wanneer wegens het vermoeden op Wegener een patiënt wordt verwezen voor een ‘spoedneusbiopt’ dient dat biopt, indien realistisch, inderdaad met spoed te worden genomen. (vgl. laatste item van de aanbevelingen voor de niet-kno-arts).
Adviezen aangaande het nemen van een (neus)biopt
- De histologische criteria voor ziekte van Wegener zijn: necrose, granulomen, vasculitis. Deze items kunnen zich in sterk verschillende verhouding voordoen.
- Wanneer de necrose overheerst zal dit zich in bijvoorbeeld een ulceratief neusbeeld uiten, met weinig opvallende ulcusranden (weinig proliferatie, weinig granuloomvorming). Dit wordt in de neus het vaakst gezien.
- Neemt men een biopt uit het midden, waar de afwijking misschien het duidelijkst lijkt, dan krijgt men waarschijnlijk een teleurstellend verslag van de patholoog: ‘nagenoeg uitsluitend necrotisch materiaal, geen diagnose te stellen, gaarne nieuw biopt’.
- Bij de ‘ulceratieve Wegener’ dient het biopt genomen te worden op de overgang tussen duidelijk afwijkend en ogenschijnlijk gezond weefsel.
- Wanneer de granuloomvorming daarentegen op de voorgrond staat kan dat leiden tot een wegenermanifestatie in de vorm van bleek-hobbelige zwellingen zonder enige macroscopische (endoscopische) ulceratie: het neusslijmvlies lijkt intact, de afwijking submuceus gelokaliseerd. Endoscopisch is dit beeld moeilijk te differentiëren van afwijkingen als sarcoïdose, lepra, tuberculose, infiltratief groeiende schimmels, etc.)
- Een biopt, vol uit een ‘proliferatieve Wegener’ genomen, is vrijwel altijd bewijzend.
- Wanneer tot het nemen van een biopt wordt besloten om ‘Wegener’ te onderscheiden van ‘cocaïne-busis met positieve ANCA’, als oorzaak van een gevonden neusseptumperforatie, moet gezocht worden naar een gebied met slechts ‘matige onrust’ (vgl. biopteren bij ulceratieve Wegener).
-
Worden bij zorgvuldig endoscopisch onderzoek slechts gave gladde slijmvliezen en schone scherprandige neusbijholtenostia gezien, dan is de kans dat er toch een histologisch wegenerbeeld zich voordoet in het biopt te verwaarlozen: bij volkomen gave slijmvliezen is er ‘dus’ geen aanwijzing voor nasale wegeneractiviteit; geen indicatie tot het nemen van een biopt.
Overwegingen
Voor de kno-arts
Eerst zal een inventarisatie worden gegeven van klachten en symptomen, georiënteerd op de specialistische mogelijkheden van de kno-arts. In dit diagnostische kader worden alleen die klachten en verschijnselen genoemd die aanleiding zouden kunnen respectievelijk moeten vormen om gericht onderzoek op de mogelijkheid van Wegener te verrichten. Klachten en verschijnselen die zich kunnen voordoen in het verloop van een inmiddels aangetoonde Wegener vallen buiten dit bestek.
Voorbeeld 1: Het ‘zomaar’ ontstaan van een zadelneus is vrij kenmerkend voor Wegener, doch doet zich doorgaans pas voor wanneer de diagnose al geruime tijd gesteld is. Het ontstaan van een zadelneus is diagnosebevestigend, niet sturend naar de diagnose, en is daarom niet opgenomen in de lijst kno-verschijnselen, mogelijk wijzend op wegenervasculitis. Dezelfde redenatie gaat bijna zeker ook op voor de onrustige subglottische stenose, die stridor veroorzaakt. De frequentie van ademwegvernauwende subglottische wegeneractiviteit is echter te klein om dit absoluut te mogen stellen, vooral ook wegens de mogelijk ernstige klinische consequenties.
Voorbeeld 2: In het verloop van Wegener krijgt 40-50% van de patiënten disfunctie van meestal beide tubae Eustachii, zich uitend in een dubbelzijdig matig groot gehoorverlies van het geleidingstype. Het is zelden een vroeg symptoom, daarom niet in de lijst opgenomen.
Kno-klachten en verschijnselen, mogelijk wijzend op wegenervasculitis
De mate, waarin rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat (wegener)vasculitis hieraan ten grondslag ligt, wordt gewaardeerd met een cijfer van 1 tot en met 4. (zietabel 5)
Tabel 5. Kno-klachten en verschijnselen, mogelijk wijzend op Wegener-vasculitis
|
Klachten en verschijnselen |
Score* |
Reeds uitgesloten klachten als mogelijke oorzaken |
1. |
Onverklaarbaar recidiverende sinusitiden |
1 |
Anatomische oorzaken, persisterende adenoïdactiviteit, atopie resp. hyperreactiviteit, milieufactoren (irritantia, sick building syndrome,etc), veroorzakend focus in de omgeving (bv. dentogeen focus), genetisch bepaalde gestoorde nasale clearance (bv. taaislijmziekte, syndroom van Kartagener) |
2. |
Diffuse inflammatie van het neusseptum |
3 |
Pre-existente infectie in de omgeving, trauma (‘inflammatie’ betreft dreigend septumhematoom) |
2a. |
Idem, met diepe zeurende pijn rond de neus |
3-4 |
|
3. |
Onverklaarbare neusseptumperforatie |
2 |
Iatrogeen trauma (septumchirurgie), specifieke infecties in de anamnese, neuspeuteren, cocaïneabusis |
4. |
Onverklaarbare ulcera resp. granulatieweefsel in de neus |
3 |
Specifieke infecties in de anamnese, diabetesproblematiek (m.a.g. schimmelinfectie), irriterende substantie (bv. modder) in de neus gehad, iatrogene schade (bv. getamponeerd geweest) |
4a. |
Bloederige korsten in de neus |
3 |
|
5. |
Therapieresistente chronische otitis media |
1 |
Anatomische afwijkingen, bijzondere verwekkers, diabetesproblematiek, genetisch bepaalde gestoorde clearance (bv. CF, kartagenersyndroom), stoornissen in de functie van de palatumspieren (schisis, spierziekten), chronisch bovensteluchtweginfectie |
6. |
In enkele dagen tot weken ontstaan groot perceptief gehoorverlies |
2 |
Echt acuut gehoorverliesverlies (bv. ISSHL), lawaaitrauma, gebruik van ototoxische middelen, lokaal of systemisch |
7. |
Hyperplasie van gingiva met aardbeiaspect (strawberry gingival hyperplasia) |
3-4 |
Dentogeen focus, graviditeit (discutabel, graviditeitbepaalde gingivahyperplasie ziet er anders uit (glad i.p.v. hobbelig) en ontstaat later in de graviditeit, m.a.w. je ziet meteen de dikke buik), afwijkingen als erythema exudativum multiforme, pemfigoïd, amyloïdose (ook vergezocht!) |
8. |
Enkelvoudige speekselklierzwelling e.c.i. |
1 |
Neoplasma, specifiek infect, M Sjögren, speekselkliersteen |
9. |
Ulcera, oroantrale of oronasale fistels, osteonecrose van het palatum durum |
2 |
T.a.v. ulcera: slijmvliesafwijkingen als EEM, pemfigoïd, etc., instillatie van irriterende c.q. etsende stoffen T.a.v. fistels: trauma, iatrogeen trauma (operaties), dentogene problematiek, c.q. behandeling daarvan, neoplasmata, congenitale afwijkingen |
10. |
Stridor, heesheid, met voornamelijk subglottische onrust |
3 |
Iatrogeen trauma (beademing door te dikke tube, langdurige beademing), specifieke infecten in de anamnese, bijzondere respiratoire pathologie (o.a. cystic fibrosis) |
*De mate, waarin rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat (wegener)vasculitis hieraan ten grondslag ligt, wordt gewaardeerd met een cijfer van 1 (weinig suggestief) tot en met 4 (zeer suggestief)
Voor de niet-kno-arts
De hierboven opgenoemde kno-klachten en verschijnselen zijn benoemd vanuit kno-perspectief, inclusief kno-onderzoek. Voor andere met mogelijk vasculitis-/wegenerpatiënten geconfronteerde specialismen zijn daarvan de volgende anamnese-indicaties respectievelijk uitwendig waarneembare verschijnselen af te leiden. De aldus afgeleide, voor andere specialismen hanteerbare, op een eventuele Wegener wijzende symptomen of afwijkingen op kno-terrein kunnen als volgt samengevat worden, in afnemende graad van indicatiekracht:
Een verstopte, pijnlijke, soms rood-gezwollen neus
Een nog maar kort bestaand evident neuslijden, gepaard gaande met opvallende neusverstopping, en een pijnlijke soms rood-gezwollen (uitwendige) neus. Dit betreft dus een foudroyant beeld, dat zich toevallig kan manifesteren. De patiënt begint er mogelijk zelf over, anders is het voor een oplettende clinicus duidelijk dat er nasaal wat aan de hand is.
Hobbelig rood tandvlees
Eveneens een relatief acuut beeld, dat de patiënt zal hebben opgemerkt. Ook dit betreft dus een opvallend niet-chronisch beeld, dat toevallig kan bestaan. Hier begint de patiënt waarschijnlijk niet uit zichzelf over, maar zal op de simpele gerichte vraag ‘toehappen’.
Bloederig neussecreet, bloederige nasale korstvorming
Dit is een subacuut tot meer chronisch verschijnsel, dat patiënt al geruime tijd kan hebben. De patiënt zal op zijn minst het plan hebben hiervoor onderzocht te willen worden. Hij is er niet gerust op, en zal vlot positief reageren op de gerichte vraag.
Geïsoleerd subacuut gehoorverlies
Dit moet een eenzijdig verlies betreffen, symmetrisch in de oren optredende primaire vasculitisverschijnselen zijn theoretisch denkbaar, maar te zeldzaam om in deze overwegingen te betrekken. Dit is een in betrekkelijk korte tijd ontstaan gehoorverlies, van een ernst, die de patiënt zorgen baart. Een vaag antwoord op de gerichte vraag is dus 'negatief', en behoeft niet gevolgd te worden door een consultaanvraag kno.
Al dan niet pijnlijke zweren in de mond
Wanneer de ulcera niet pijnlijk zijn hoeft de patiënt ze niet te hebben opgemerkt. Inspectie van de mond is een eenvoudig niet-specialistisch onderzoek. Zonodig kan eigen inspectie leiden tot een consultaanvraag kno.
Chronische nasale korstvorming
Dit kan zich zowel voordoen op basis van een neusseptumperforatie, als ten gevolge van diffuse atrofie. De septumperforatie hoeft zeker niet bekend te zijn aan de patiënt, wanneer deze is ontstaan na een neusoperatie of een trauma. Diffuse korstvorming kan het enige nasale symptoom zijn van Wegener. Een positief antwoord van de patiënt dwingt tot een consultaanvraag kno.
Chronische ontstekingsanamnese van de neus(bijholten) en/of (liever van één dan van beide) oren
Ondanks het feit dat de ziekte van Wegener een systeemziekte is, doet een therapieresistente otitis media chronica (dat is dus niet OME = otitis media met effusie = hetgeen vroeger een ‘sereuze otitis’ werd genoemd, vgl. inleidende opmerkingen) zich meestal éénzijdig voor. De neus reageert in het kader van Wegener eigenlijk steeds als één geheel, ondanks het feit dat de bloedvoorziening links-rechts goed gescheiden is. Een positief antwoord van de patiënt noodt tot een consultaanvraag kno, bij aanwezigheid van enige ‘achtergrondverdenking’, anders niet, want er is een overvloed aan banale infecties.
In enkele dagen ontstane stridor met heesheid
De patiënt zal zich hier zeker zorgen over maken, heeft naar alle waarschijnlijkheid ook al verzocht om een gericht consult.
Onderbouwing
Achtergrond
Kno-verschijnselen van vasculitis komen eigenlijk alleen voor bij de ziekte van Wegener. De polyposis nasi die bij het syndroom van Churg-Strauss kan voorkomen vertoont weliswaar histologisch enkele voor dat syndroom typische kenmerken, maar is klinisch in geen enkel stadium enigszins suggestief voor syndroom van Churg-Strauss: De polyposis nasi bij churg-strausspatiënten heeft geen kenmerkend afwijkend macroscopisch of endoscopisch beeld, de lokalisatie is ook als bij ‘normale’ polyposis nasi. Van de overige vasculitiden worden geen klinische manifestaties gezien op kno-gebied. De kno-module gaat daarom met name over de ziekte van Wegener. De uitgangsvragen zijn dan ook in dat licht gehanteerd
Conclusies
Niveau 4 |
De volgende kno-afwijkingen zijn in afnemende graad suggestief voor Wegener:
Graad-4 suggestief: Een inwendig pijnlijke verstopte, soms rood-gezwollen neus Hobbelig rood tandvlees Bloederig neussecreet, bloederige nasale korstvorming
Graad-3 suggestief: Stridor met heesheid, in enkele dagen ‘spontaan’ ontstaan
Graad-2 suggestief: Geïsoleerd subacuut gehoorverlies Pijnlijke zweren in de mond Chronische nasale korstvorming
Graad-1 suggestief: Chronische ontsteking van de neus(bijholten) en/of (liever van één dan van beide) oren
Van de overige vasculitiden worden geen klinische manifestaties gezien op kno-gebied.
D Mening van de werkgroep |
Samenvatting literatuur
De ziekte van Wegener, hierna Wegener genoemd, uit zich in een grote verscheidenheid aan klinische manifestaties, welke lange tijd weinig kenmerkend kunnen zijn. Daardoor kunnen in verzamelseries diagnose-delays tevoorschijn komen van gemiddeld 8 à 9 maanden.
Een zo goed mogelijk gerichte, van een ‘ruim venster’ voorziene literatuurresearch van studies met betrekking tot de ziekte van Wegener leverde een veelheid aan artikelen op: 1969-2005: 126 artikelen, hieraan werden 2 door de search gemiste toegevoegd.Hierin worden opsommingen gegeven van een grote diversiteit van symptomen en wordt steeds gewag gemaakt van het dikwijls langdurig uitblijven van kenmerkende symptomen. Daarbij blijken de symptomen op kno-gebied, al dan niet kenmerkend, zich het veelvuldigst voor te doen, in een uiteindelijke frequentie van 90-95% (zie tabel 1).In een groot overzichtsartikel 'Wegener’s granulomatosis', geven Duna et al. (1995) overzichten van de symptomen van Wegener binnen die vakgebieden, waar de verschijnselen zich frequent voordoen. [Duna, 1995] Ook zij constateren de grootste frequentie wegenermanifestaties binnen het kno-gebied.
Tabel 1. Frequentie van voorkomen van manifestaties van ziekte van Wegener, resp. aan het begin en gedurende het totale beloop [Duna, 1995]
Voorkomende symptomen |
Als beginsymptoom (%) |
Ged. totale beloop (%) |
Gehele kno-gebied |
73% |
92-94% |
Longafwijkingen |
45% |
87% |
Nierafwijkingen |
11-18% |
77-85% |
Afwijkingen in ogen, orbitae |
8-16% |
28-58% |
Klachten van bewegingsapparaat |
32-53% |
67-76% |
Neurologische afwijkingen (perifeer + centraal) |
4,5-8% |
22-50% |
Abdominale afwijkingen |
? |
? |
Tr. urogenitalis |
? |
? |
Hart (vooral pericarditis) |
? |
6-12% |
In hun artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, betreffende de symptomatologie bij Wegener, gebruiken Cohen Tervaert et al. (1987) een wat andere indeling, doch de frequenties van intiële symptomen en de symptomen als geheel wijken niet essentieel af van de getallen van Duna et al. (tabel 2.). [Cohen Tervaert, 1987]
Tabel 2. Kno-symptomen van ziekte van Wegener bij 35 patiënten [Cohen Tervaert, 1987]
Symptomen |
frequentie (n) |
interval (maanden) |
frequentie als initieel symptoom (n) |
interval (maanden) |
Neusklachten (neusobstructie, neusuitvloed, epistaxis) |
25 |
13,6 |
8 |
19,5 |
Recidiverende sinusitis |
17 |
13,5 |
4 |
21 |
Heesheid |
5 |
11,8 |
2 |
3,5 |
Longafwijkingen (hoesten, dyspnoe, hemoptoë, bij toeval ontdekte haardvormige afwijking op de thoraxfoto) |
22 |
5,7 |
3 |
9,3 |
Erytrocyturie |
21 |
7,1 |
3 |
9,3 |
Gewrichtsklachten |
19 |
15,7 |
3 |
16,7 |
Oogklachten |
10 |
8,5 |
2 |
4 |
Huidafwijkingen |
11 |
8,6 |
1 |
10 |
Neuropathie |
9 |
2,2 |
1 |
7 |
In hun hierboven reeds genoemde reviewartikel geven Duna et al. onder andere ook een overzicht van de verschillende kno-symptomen bij Wegener (tabel 3).
Tabel 3. Kno-verschijnselen van ziekte van Wegener [Duna, 1995]
Symptoom |
Eerste symptoom (%) |
Frequentie (%) |
Totaal kno |
73 |
92-94 |
Otologische verschijnselen |
6-25 |
19-61 |
Oorpijn |
10 |
14 |
Gehoorverlies (geleiding > sensorineural) |
6-15 |
14-42 |
Otitis media (OME > OMA, OMC) |
25 |
44 |
Neusafwijkingen |
22-34 |
64-80 |
Epistaxis |
11 |
32 |
Zadelneus |
|
9-29 |
Sinusitis |
52-67 |
85 |
Orale laesies (ulcera, gingivitis) |
2-6 |
6-13 |
Laryngotracheale afwijkingen |
1 |
8-25 |
OME = otitis media met effusie = (vroegere term) sereuze otitis, OMA = otitis media acuta,OMC = otitis media chronica
Uit gegevens, als vermeld in een recenter overzichtsartikel van Gubbels et al. (2003), valt een enigszins vergelijkbare tabel samen te stellen, waarin de frequenties van voorkomen van manifestaties van Wegener in het kno-gebied onderling worden vergeleken. [Gubbels, 2003] Deze indeling is moeilijk te combineren met die van Duna et al. (1995). Daarnaast zijn er summier enkele klinisch zeer relevante opmerkingen bij diverse manifestatievormen toegevoegd, waarmee een aantal differentiaaldiagnostische moeilijkheden worden geschetst, waarmee de behandelaar wordt geconfronteerd bij de interpretatie van (vroege) symptomen, die vaak veel later in het beloop als wegenermanifestaties kunnen worden ge(her)ïnterpreteerd (zie tabel 4).
Tabel 4. Frequentie symptomen M Wegener in het hoofd-halsgebied [Gubbels, 2003]
Locatie |
Frequentie (%) |
Otologische verschijnselen als geheel |
19-38 |
Uitwendige oor |
|
Oorschelp: beeld als relapsing polychondritis |
Zelden |
Gehoorgang: otitis externa met granulaties |
Zelden |
Middenoor |
|
OME (otitis media met effusie) |
25-50 |
Otitis media chronica, chronische mastoïditis |
10-24 |
Binnenoor: perceptief gehoorverlies, tinnitus |
8 |
Neus en neusbijholten |
64-80 |
Neus alleen (inwendige slijmvlies en skelet) |
30 |
Zadelneus: ontstaat in verloop ziekte |
20-25 |
Sinusitis: bij 50% van nasale ziekte van Wegener |
|
Mondholte: zeer wisselende manifestaties |
|
Meest frequent: diepe ulcera |
2-6 |
Pathognomonische aardbei-hyperplasie van de gingiva |
zeer zelden |
Speekselklieren: |
|
Vaker in begin van ziekte van Wegener |
|
Vaker bij limited ziekte van Wegener |
Zelden |
Ogen en orbitae, als geheel |
50-60 |
Oog (episcleritis kan 1e symptoom zijn) |
16-38 |
Orbita (beiderzijds: dan vaak per continutatem vanuit etmoïden. Eenzijdig: beeld vaak gelijkend op pseudotumor orbitae) |
18-22
|
Larynx |
Zelden |
Subglottisch, resulterend in stenose |
|
Vaak als onderdeel van gegeneraliseerde ziekte van Wegener |
9-16 |
Huid |
|
Hoofd-halsgebied |
Niet separaat vermeld |
Gehele lichaam |
14-50 |
Ook uit deze literatuursearch komt weer naar voren dat Wegener zich meestal niet alleen het eerst, maar ook het vaakst op kno-gebied manifesteert. In de literatuur zijn geen artikelen gevonden, waarin (kenmerkende) symptomatologie gewaardeerd wordt naar diagnostische respectievelijk voorspellende waarde. Dergelijke artikelen werden ook in de voor de CBO-richtlijn verrichte extra search niet gevonden. Toch zijn juist dergelijke gegevens nodig om te kunnen komen tot eerdere diagnostiek. Voor dat doel zal daarom de toevlucht genomen moeten worden tot de expert opinion.
De eerste twee gestelde uitgangsvragen zijn buitengewoon moeilijk tot onmogelijk te beantwoorden voor een kno-arts, daarvoor is specialistische kennis vereist op het terrein van alle betrokken medische specialismen.
In de volgende paragraaf zal getracht worden bruikbare richtlijnen te geven voor het verkorten van het nog steeds zo grote diagnose-delay bij Wegener in het hoofd-halsgebied.
Referenties
- 1 - Cohen Tervaert JW, Woude FJ van de, Kallenberg CGM. De ziekte van Wegener: Een ernstige aandoening met een sluipend begin. Ned T Geneesk 1987: 131: 1391-4.
- 2 - Duna GF, Galperin C, Hoffmann GS. Wegeners granulomatosis. Rheum Dis Clin North Am 1995; 21: 949-86.
- 3 - Gubbels SP, Barkhuizen A, Hwang PH. Head and neck manifestations of Wegeners granulomatosis. Otolaryngol Clin N Am 2003; 36: 685-705.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-07-2010
Laatst geautoriseerd : 01-07-2010
Geplande herbeoordeling :
Een levende richtlijn is een richtlijn waarvan het onderhoud op continue basis plaatsvindt, op grond van systematische monitoring van zowel de medisch wetenschappelijke literatuur als praktijkgegevens en door gebruikers van de richtlijn aangeleverde commentaren. Voor deze richtlijn is de volgende procedure voor het actueel houden opgesteld. De richtlijn vasculitis zal tweejaarlijks worden getoetst aan de wetenschappelijke ontwikkelingen door de werkgroep die in zijn huidige samenstelling zal doorgaan als een landelijke multidisciplinaire commissie. De multidisciplinaire commissie bestaat uit een kerngroep en een werkgroep. De kerngroep draagt de verantwoordelijkheid om tussentijdse peilingen bij de beroepsgroepen te verrichten naar behoefte voor herziening(en) van de huidige richtlijn.
Algemene gegevens
Deze richtlijn is gestart met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma 'Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)'. In de laatste fase zijn de werkzaamheden bekostigd door de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie en de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. Daarnaast heeft de Friedrich Wegener Stichting een financiële bijdrage geleverd aan de distributie van de richtlijnen in boekvoerm en de uitgave van een cd met beeldmateriaal met betrekking tot vasculitis.
Doel en doelgroep
Doel
De werkgroep die deze richtlijn heeft ontwikkeld, heeft zich tot doel gesteld meer duidelijkheid te verschaffen over de diagnose vasculitis en de verschillende aandoeningen die onder de noemer vasculitis vallen. Daarnaast heeft de werkgroep er naar gestreefd een beschrijving te geven van het optimale diagnostische traject van mensen bij wie aan vasculitis gedacht zou moeten worden. Het uiteindelijke doel hiervan is het bekorten van de tijd tot het stellen van de juiste diagnose en het eerder starten met de aangewezen behandeling.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische beroepsgroep, zoals huisartsen, dermatologen, internisten, kinderartsen, kno-artsen, longartsen, mdl-artsen, neurologen, oogartsen, pathologen, radiologen en reumatologen. Deze richtlijn is geautoriseerd door de verenigingen die aan de ontwikkeling van deze richtlijn hebben bijgedragen. Daarmee is deze richtlijn deel geworden van de professionele standaard van de leden van die verenigingen.
Samenstelling werkgroep
De werkgroep vasculitis bestaat uit gemandateerde vertegenwoordigers van de beroepsverenigingen die betrokken zijn met de diagnostiek van vasculitis. Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden, met een evenredige vertegenwoordiging van de diverse betrokken verenigingen en instanties. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging. In een later stadium van de richtlijnontwikkeling zijn patiënten aan de richtlijnwerkgroep toegevoegd.
De werkgroep ‘Vasculitis’ bestaat uit onderstaande personen, die allen namens hun wetenschappelijke verenigingen zijn afgevaardigd:
- Dr. H.B. Thio, dermatoloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, voorzitter
- Dr. A.E. Voskuyl, reumatoloog, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam, voorzitter
- Dr. J.J.E. van Everdingen, directeur Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie, Utrecht en,algemeen secretaris Regieraad kwaliteit van zorg, secretaris vanaf september 2006
- Mw. M.K. Tuut, epidemioloog, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Utrecht, secretaris tot september 2006
- J.G. Bollemeijer, oogarts, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
- Dr. C.T. Buiter, kno-arts, Haren (Gn)
- Prof. dr. J.W. Cohen Tervaert, internist-klinisch immunoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht
- Dr. J.G.M.C. Damoiseaux, medisch immunoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht
- Dr. R. Goldschmeding, patholoog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
- Dr. J.C. Grutters, longarts, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
- Dr. A.H.M. Heurkens, reumatoloog, Meander Medisch Centrum, Amersfoort
- Mw. dr. E.M.G.J. de Jong, dermatoloog, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen
- Dr. J.J. Kolkman, mdl-arts, Medisch Spectrum Twente, Enschede
- Dr. J.F. Meilof, neuroloog, Martini Ziekenhuis, Groningen
- Prof. dr. P.M.T. Pattynama, radioloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
- Mw. dr. A. van Royen-Kerkhof, kinderarts-immunoloog, Wilhelmina Kinderziekenhuis, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
- Dr. C.A. Stegeman, internist-nefroloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen
De heer P. Verhoeven is door de Friedrich Wegener Stichting afgevaardigd als vertegenwoordiger van de vasculitispatiëntenvereniging.
Met dank aan:
- Mw. I. Coumou die de werkgroep tot 2008 ondersteunde
- dhr. R.J. Borgonjen die haar taak heeft overgenomen.
In samenwerking met:
- Nederlandse Federatie voor Nefrologie (NFI)
- Nederlandse Vereniging voor Immunologie (NVVI)
Inbreng patiëntenperspectief
In 2002 heeft de Friedrich Wegner Stichting (FWS) in samenwerking met het Academisch Ziekenhuis van Maastricht een enquête gehouden onder 600 patiënten die bij patiëntenvereniging FWS zijn aangesloten. 478 retourneerden de enquête (80% respons)
De belangrijkste bevindingen waren:
- Bij 65% van de patiënten duurde het meer dan 3 maanden voordat ze doorverwezen werden naar een specialist; gemiddeld duurde dit 13 maanden;
- Eenmaal bij een specialist beland duurde het gemiddeld bijna 6 maanden voordat de juiste diagnose was gesteld;
- Meer dan 70% van de patiënten werd na doorverwijzing naar een specialist door deze specialist doorverwezen naar een andere specialist;
- Ten tijde van de diagnose waren gemiddeld 3,5 orgaansystemen aangetast;
- De meest genoemde orgaansystemen ten tijde van de diagnose zijn: neus/neusbijholten, nieren, oren en longen. Ook de gewrichten en ogen doen vaak mee;
- Artsen die ervaring hebben met vasculitis stellen significant sneller de diagnose;
- Ten tijde van de doorverwijzing naar de specialist zit 25% al een paar weken in de ziektewet;
- De kwaliteit van leven van vasculitispatiënten is lager dan 50 op een schaal van 0-100;
- 96% van de patiënten heeft last van bijwerkingen tijdens de behandeling van de vasculitis;
- De meest gerapporteerde bijwerkingen tijdens behandeling van de vasculitis zijn gewichtstoename, stemmingswisselingen, haaruitval, water- en zoutretentie en spierzwakte.
Visie patiëntenvereniging op de kwaliteitsaspecten van de diagnostiek bij vasculitis
Inleiding
De Friedrich Wegener Stichting (FWS) is de patiëntenorganisatie voor mensen met een primaire vasculitis, waaronder die vormen die onderwerp zijn van de Richtlijn Diagnostiek Vasculitis. Het bekorten van de diagnosetijd is één van de speerpunten van de FWS omdat daardoor onnodige orgaanschade kan worden voorkomen. Een primaire vasculitis verloopt zonder behandeling in korte tijd fataal. Om voortschrijdende orgaanschade in een zo vroeg mogelijk stadium te stoppen is een snelle diagnose geboden. Toch duurt het diagnosetraject nog vaak erg lang.
Het diagnosetraject
Vasculitis is een relatief onbekende aandoening die zich in de aanloopfase vaak presenteert met weinig specifieke klachten. Hierdoor meldt de patiënt zich vrij laat bij de huisarts, die op zijn beurt pas na enige tijd doorverwijst naar een specialist. Doordat de ziekte betrekkelijk weinig voorkomt, denkt ook de specialist vaak niet direct aan vasculitis. Daar komt nog bij dat de specialist vaak onvoldoende bekend is met de nomenclatuur en classificatie van vasculitis en met het best mogelijke diagnosetraject.
In 2001 heeft de FWS in samenwerking met het Academisch Ziekenhuis Maastricht een enquête onder haar leden gehouden (600 vragenlijsten - 478 respondenten), die liet zien dat het bij 65% van de patiënten meer dan 3 maanden duurde voordat ze doorverwezen werden naar een specialist. Tegen die tijd werd 90% van de patiënten al in meer of mindere mate gehinderd bij het uitvoeren van normale activiteiten en zat 25% al een paar weken in de ziektewet.
Eenmaal bij een specialist beland duurde het gemiddeld bijna 6 maanden voordat de juiste diagnose was gesteld. Meer dan 70% van de patiënten werd na doorverwijzing opnieuw doorverwezen naar een andere specialist voordat de diagnose werd gesteld.
Dit lange diagnosetraject had voor patiënten tot gevolg dat ten tijde van de diagnose gemiddeld 3,5 orgaansystemen waren aangetast. Het gevolg daarvan was ondermeer dat patiënten hun kwaliteit van leven gemiddeld beoordeelden als niet meer dan 50 op een schaal van 0 tot 100.
Dezelfde enquête laat zien dat bij de juiste maatregelen het diagnosetraject sneller kan. Zo zakt bij specialisten die al eerder een patiënt met systeemvasculitis hebben gehad de gemiddelde diagnoseduur van 33 weken naar 19 weken.
Het is daarom dat de FWS de Richtlijn Diagnostiek Vasculitis ziet als een uiterst belangrijke stap in de zorg voor toekomstige vasculitispatiënten.
Kwaliteitsaspecten
Om te komen tot een optimaal diagnosetraject bepleit de FWS de volgende maatregelen en kwaliteitscriteria:
De Richtlijn
- De Richtlijn Diagnostiek Vasculitis zou voortdurend onder de aandacht moeten worden gebracht van zowel medisch specialisten als huisartsen;
- Wetenschappelijk onderzoek zorgt voor voortschrijdend inzicht. Daarom zou de Richtlijn elke twee of drie jaar moeten worden aangepast aan de laatste inzichten;
- Ook de patiëntenversie van de Richtlijn kan in dat tempo worden herzien en onder de aandacht worden gebracht.
De Huisarts
Snelle doorverwijzing naar een specialist is alleen mogelijk als:
- De huisarts op de hoogte is van de Chapel-Hill-indeling van vasculitiden en het daarbij gehanteerde onderscheid tussen:
- primaire en secundaire vasculitis;
- lokale en systemische vasculitis;
- wel of niet ANCA-geassocieerde vormen van vasculitis.
- De huisarts op de hoogte is van die combinatie van klachten en symptomen die de verdenking van een systemische vasculitis rechtvaardigen. Patiënten met een actieve vorm van systemische vasculitis voelen zich doorgaans ziek en presenteren zich met klachten als algehele malaise, gewichtsverlies, vermoeidheid en verminderde eetlust. Bovendien is er vaak sprake van het syndroom febris e causa ignota. Bij febris e.c.i. is er sprake is van ten minste drie weken koorts met minimaal driemaal een rectale temperatuur van minstens 38,3 ˚C, waarbij na drie dagen van klinisch onderzoek of ten minste drie poliklinische controles, geen diagnose kan worden gesteld;
- De huisarts ook in staat is om zo snel mogelijk door te verwijzen bij het vermoeden van een vasculitis. Belangrijk daarbij is dat de huisarts ook snel de juiste specialist(en) weet te vinden. Hiertoe moet een lijst met dergelijke specialisten voor iedere huisarts toegankelijk zijn.
De medisch specialist
Voor een adequate en snelle behandeling zou het goed zijn als:
- Medisch specialisten op de hoogte zijn van de Richtlijn Diagnostiek Vasculitis en de belangrijkste conclusies en aanbevelingen daarin;
- Bij een vermoeden van vasculitis medisch specialisten met weinig of geen vasculitiservaring hulp in kunnen roepen van ervaren collega’s. Deze lijst van ervaren specialisten moet dan wel bekend en toegankelijk zijn;
- Er een goede uitwisseling van kennis en ervaring is tussen specialisten met en zonder vasculitiservaring. Belangrijke uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek kunnen expliciet onder de aandacht van perifere ziekenhuizen worden gebracht. De twee- of driejaarlijkse update van de Richtlijn kan hierbij een goed instrument zijn.
Naast het stellen van de feitelijke diagnose is het belangrijk dat de patiënt en andere betrokkenen:
- Zorgvuldig worden geïnformeerd over de diagnose en het traject dat hen te wachten staat;
- Worden gewezen op het bestaan van de FWS als bron van informatie, als behartiger van belangen van vasculitispatiënten en als een mogelijkheid voor lotgenotencontact. Primair communicatiekanaal daarbij is haar website www.vasculitis.nl;
- Expliciet aandacht krijgen voor de sociaal-psychologische aspecten van de diagnose en gewezen worden op voorhanden zijnde hulp op dit gebied.
De patiënt en de mantelzorger(s)
Meer nog dan bij veel andere aandoeningen gaat het bij primaire vasculitiden om een complexe materie met veel variabelen en onbekenden. Nog te vaak ontbreekt het patiënten en direct betrokkenen daardoor aan een zelfbewuste, door kennis geschraagde houding die hen tot een gerespecteerd gesprekspartner maakt als het gaat om hoog opgeleide en vaak onder tijdsdruk werkende specialisten. Dit geldt zowel voor het traject voorafgaande aan de diagnose als voor de periode rond de diagnose.
Daarom is het uiterst belangrijk dat:
- De patiënt zich goed kan informeren over alle aspecten die met de ontwikkeling van zijn ziektebeeld te maken hebben.
Registratie
Tot slot is de FWS van mening dat er:
- Een meldingsplicht zinvol is voor elke nieuwe diagnose van een primaire vasculitis. Dit vanwege het gebrek aan voldoende epidemiologische gegevens over primaire vasculitiden in Nederland. Hiertoe zou een centrale database en een formele aanmeldingsprocedure moeten worden ontwikkeld;
- Een lijst noodzakelijk is van alle medisch specialisten die ervaring hebben met primaire vasculitiden. Deze lijst bevat een indicatie over het aantal patiënten dat bij iedere specialist onder behandeling is.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Voor publicatie is de richtlijn van commentaar voorzien en beoordeeld door de wetenschappelijke verenigingen die bij de ontwikkeling van deze richtlijn betrokken waren. De richtlijn is na vaststelling door de werkgroep door de verenigingen geautoriseerd, zodat deze richtlijn geldt als standaard voor de beroepsgroep. Deze richtlijn is onder andere verkrijgbaar bij de NVR, de NVDV en de andere deelnemende verenigingen. Een samenvatting van deze richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.
Werkwijze
In het beginstadium van de ontwikkeling van deze richtlijn is het onderwerp van de richtlijn zoveel mogelijk afgebakend waarbij uitgangsvragen zijn vastgesteld. De werkgroep is opgesplitst in subgroepen per orgaan(systeem) met als doel de uitgangsvragen te beantwoorden en aanbevelingen voor de richtlijn voor te bereiden. Hiertoe is uitgebreid literatuuronderzoek verricht om zo veel mogelijk relevante artikelen te verkrijgen. Na selectie van de literatuur is het resultaat op gestandaardiseerde wijze geanalyseerd waarbij de inhoudelijke en kwalitatieve resultaten van de gevonden artikelen in evidence tabellen en toelichtende teksten zijn samengevat. Deze resultaten zijn besproken in de werkgroep, waarna aanbevelingen voor de praktijk zijn opgesteld.
Na vaststelling van de conceptrichltijn door de richtlijnwerkgroep is deze richtlijn voor commentaar verzonden naar de verenigingen van wie gemandateerde vertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep. Na verwerking van de commentaren is de richtlijn ter autorisatie aan de verenigingen voorgelegd.
Opbouw van de richtlijn
Elk hoofdstuk van de richtlijn is volgens een vast stramien opgebouwd, dat onderstaand is weergegeven. Het doel hiervan is om de richtlijn transparant te laten zijn, zodat elke gebruiker kan zien op welke literatuur en overwegingen bepaalde aanbevelingen zijn gebaseerd.
Uitgangsvragen
In subgroepen is gewerkt aan de uitwerking van de uitgangsvragen per orgaan(systeem). Binnen elk hoofdstuk worden deze vragen besproken:
1a. Welke orgaanklachten/symptomen kunnen passen bij een vasculitis van het betreffende orgaan? En hoe vaak?
1b. Welke klachten/symptomen buiten dat orgaan kunnen passen bij een vasculitis van het betreffende orgaan? En hoe vaak?
1c. Welke orgaanklachten/symptomen kunnen passen bij een systemische vasculitis? En hoe vaak?
1d. Welke systemische klachten/symptomen kunnen passen bij een systemische vasculitis? En hoe vaak?
2a. Welke diagnostiek is nodig voor het stellen van de orgaanvasculitis?
2b. Welke diagnostiek is nodig voor het stellen van de systemische vasculitis?
Inleiding
In de inleiding wordt kort geschetst wat het onderwerp van het hoofdstuk is en welke specifieke problemen in dit hoofdstuk aan bod komen.
Samenvatting literatuur
De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Hiertoe werden relevante Nederlands-, Duits-, Frans- en Engelstalige artikelen gezocht door het raadplegen van bestaande richtlijnen over vasculitis en het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Database, Medline en Embase. De literatuursearches zijn volgens de PICO-methode opgebouwd. Er is gezocht naar literatuur verschenen in de periode 1996 tot en met 2007.Voor de geïnteresseerde lezer zijn de zoekacties bij het CBO opvraagbaar. Deze zijn samengevat in Bijlage 5. Beschrijving van de literatuursearches.
Na het zoeken van literatuur is het resultaat hiervan door de werkgroepleden beoordeeld. In principe is bij de selectie op basis van abstract gekeken naar de inhoud van het abstract. Wanneer de mogelijkheid bestond dat de uitgangsvraag met het artikel zou kunnen worden beantwoord, werd het artikel geselecteerd.
De geselecteerde artikelen zijn door werkgroep beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt.
Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies
|
Interventie |
Diagnostisch accuratesseonderzoek |
Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau. |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiëntcontroleonderzoek, cohortonderzoek). |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd. |
Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohortonderzoek of patiëntcontroleonderzoek. |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek. |
||
D |
Mening van deskundigen. |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Conclusie
Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:
Tabel 2. Niveau van conclusies
|
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Aanbeveling
De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de wetenschappelijke conclusie, waarbij de overige overwegingen in acht zijn genomen.
Referentie
Elk hoofdstuk eindigt met een literatuurlijst van de in dat hoofdstuk aangehaalde referenties.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.