Foetale bewaking

Initiatief: NVOG Aantal modules: 4

Foetale scalpstimulatie bij à terme foetus

Uitgangsvraag

Welke waarde heeft foetale scalpstimulatie in de intrapartum bewaking van de à

terme foetus?

Aanbeveling

Scalpstimulatie als op zichzelf staande diagnostische test ter detectie van foetale nood is onvoldoende. De werkgroep is van mening dat scalpstimulatie microbloedonderzoek niet kan vervangen.

Overwegingen

Het effect van alleen digitale scalpstimulatie of scalp scratch bij verdenking foetale nood op de neonatale uitkomsten is niet onderzocht. Er kan daarom geen uitspraak worden gedaan over de voorspellende waarde op de neonatale uitkomsten van deze testen in afwezigheid van het doen van microbloedonderzoek.

 

Vanwege de kleine kans op foetale acidemie bij het optreden van een acceleratie na scalpstimulatie zou een expectatief beleid kunnen worden overwogen indien er geen pH wordt verkregen tijdens MBO. Er is geen onderzoek waarop advies gegeven kan worden over hoe lang er afgewacht kan worden en wat de effecten op de neonatale uitkomsten zijn.

 

Indien geen acceleratie wordt gezien na scalpstimulatie kan er geen uitspraak gedaan worden over de aan- of afwezigheid van foetale nood.

Onderbouwing

Het CTG is het meest gebruikte screeningsinstrument voor het detecteren van foetale nood tijdens de baring bij hoogrisicozwangerschappen. Een CTG alleen is echter onvoldoende voor het opsporen van foetale nood gezien de matige specifiteit. Het verrichten van microbloedonderzoek is een veel gebruikte aanvullende methode bij een niet normaal CTG. Soms is echter de procedure niet goed uitvoerbaar of bestaan er contra-indicaties voor het verrichten van dit onderzoek. Er wordt gesuggereerd dat foetale scalpstimulatie een alternatief zou kunnen zijn. Indien het CTG afwijkend is, zou het optreden van acceleraties op het CTG als reactie op scalpstimulatie bij vaginaal toucher een goede foetale conditie voorspellen. Daarentegen zou het uitblijven van een acceleratie duiden op foetale acidose (pH <7.20). Bij digitale scalpstimulatie wordt tijdens toucher gedurende 15 seconden lichte druk uitgeoefend op het hoofd. Afwezigheid van acceleraties (>15 slagen boven de basishartfrequentie gedurende >15 seconden) zou dan duiden op foetale acidose. Een andere vorm van foetale scalpstimulatie, is te kijken naar het al dan niet optreden van acceleraties op het CTG tijdens het afnemen van foetaal scalpbloed (scalp scratch). Bij het afnemen van het bloedmonster wordt een kleine incisie gezet op de hoofdhuid. Het al dan niet optreden van acceleraties op dit moment zou voorspellen of er sprake is van foetale acidose, gedefinieerd als een pH< 7.20.

Niveau 2

Bij een foetus met verdenking op foetale nood op basis van het CTG is het aannemelijk dat indien er sprake is van acceleraties bij digitale scalpstimulatie een pH >7.20 wordt gevonden. Het uitblijven van acceleraties is echter geen goede voorspeller van foetale acidose.

 

Niveau 2

Bij een foetus met verdenking op foetale nood op basis van het CTG is het aannemelijk dat indien er sprake is van acceleraties bij het afnemen van het microbloedonderzoek (scalp scratch) een pH >7.20 wordt gevonden. Het uitblijven van acceleraties is echter geen goede voorspeller van foetale acidose.

Optreden van acceleraties na digitale scalpstimulatie: er is één retrospectieve studie (Trochez 2005) waarin voorafgaand aan 70 MBO’s bij 54 foetussen digitale scalpstimulatie werd toegepast. Bij twee van vijf foetussen met een pH ≤7.20 werden geen acceleraties gezien na digitale scalpstimulatie.

Bij 45 van 65 MBO’s met een pH > 7.20 werden wel acceleraties gezien na digitale scalpstimulatie.

In één prospectieve studie (Elimian 1997), werden geen acceleraties gevonden indien de pH ≤7.20 was bij MBO (0 van 15). Bij 51 van 73 foetussen werden wel acceleraties gezien indien de pH > 7.20 was. De negatief voorspellende waarde (NVW) is hoog en varieert tussen de 0.94 en 1.0. Dit wil zeggen dat wanneer een acceleratie gezien wordt als reactie op vaginaal toucher (digitale scalpstimulatie), de kans op acidose gering is.

Optreden van acceleraties tijdens het afnemen van scalpbloed: er is één retrospectieve studie (Clark 1982, n=200) waarin er geen (0/19) acceleraties gevonden werden indien de pH <7.21 was bij MBO.

Bij 169 van 181 foetussen werden er acceleraties gezien indien de pH> 7.21 was.

 

Daarnaast zijn er vier prospectief observationele studies verricht (Elimian 1997, Umstad 1992, Spencer 1991, Rice 1986). Er werd zelden (0/15; 3/8; 0/6; 1/7) een acceleratie gezien indien de pH ≤7.20 was. Daarentegen werden er meestal (50/93; 35/52; 69/132; 70/95) acceleraties gezien indien de pH>7.20 was. De resultaten uit deze studies werden samengevat in een 2x2-tabel:

 

 

pH< 7.20 (ziekte aanwezig)

pH> 7.20 (ziekte afwezig)

Geen acceleratie (test pos.)

52

160

Acceleratie (test neg)

4

393

 

Dit resulteert in een positief voorspellende waarde van 24,5% (voorspellen van acidose, geen acceleraties na stimulatie), positieve likelihood ratio 3.2. De negatief voorspellende waarde is 99% (voorspellen van ontbreken van acidose, wel acceleraties na stimulatie), negatieve likelihood ratio is 0,1. De sensitiviteit is 92.8% en de specificiteit is 71%. Dit wil zeggen dat wanneer een acceleratie gezien wordt als reactie op scalpstimulatie door middel van het afnemen van microbloedonderzoek (scalp scratch) de kans op acidose gering is.

 

Graderen van de evidence

Alle artikelen zijn van lage kwaliteit (bewijsniveau A2-B), retrospectief en prospectief observationeel onderzoek.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden, is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende wetenschappelijke vraagstelling:

Welke plaats heeft scalpstimulatie indien er op basis van CTG-afwijkingen verdenking is op foetale nood van de à terme foetus?

 

Patiënten = suboptimaal CTG durante partu waarvoor digital stimulation (= fetus suspected of fetal distress)

Interventie = digital scalpstimulatie met acceleratie op CTG

Controle = digital scalpstimulatie zonder acceleratie op CTG

Outcome = pH> 7.20 in foetaal scalpbloed


Patiënten = suboptimaal CTG durante partu waarvoor scalp scratch (= fetus suspected of fetal distress)
Interventie = scalp scratch met acceleratie op CTG
Controle = scalp scratch zonder acceleratie op CTG
Outcome = pH >7.20 in foetaal scalpbloed

  1. Trochez RD, Sibanda T, Sharma R, Draycott T. Fetal Monitoring in labor: Are accelerations good enough? J Matern Fetal Neonatal Med, 2005;18(5):349-52
  2. Elimian A, Figueroa R, Tejani N. Intrapartum assessment of fetal well-being: A comparison of scalp stimulation with scalp blood pH sampling. Obstet Gynecol 1997;89:373-6.
  3. Clark SL, Gimovsky ML, Miller FC. Fetal heart rate response to scalp blood sampling. Am J Obstet Gynecol 1982;144:706-8.
  4. Umstad M, Bailey C, Permezel M. Intrapartum fetal stimulation testing. Aust N Z J Obstet Gynecol 1992;32:222-4.
  5. Spencer JAD. Predictive value of a fetal heart rate acceleration at the time of fetal blood sampling in labour. J Perinat Med 1991;19:207-15
  6. Rice P, Benedetti T. Fetal heart-rate acceleration with fetal blood sampling. Obstet Gynecol 1986;68:469-72.

1. Quality Assessment Table

Study refere nce

 

(first author

, year of public ation)

Was the spectru m of patients represe ntative of the patients who will receive the test in practice

?

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Is the referenc e standar d likely to correctly classify the target conditio n?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Is the time period betwee n referenc e standar d and index test short enough to be reasona bly sure that the target conditio n did not change betwee n the two tests?

 

yes/no/ unclear

Did the whole sample or a random selectio n of the sample, receive verificati on using a referenc e standar d?

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Did patients receive the same referenc e standar d irrespec tive of the index test result?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Was the referenc e standar d indepen dent of the index test (i.e. the index test did not form part of the referenc e standar d)?

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Were the index test results interpre ted without knowled ge of the results of the referenc e standar d and vice versa?

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Were the same clinical data availabl e when test results were interpre ted as would be availabl e when the test is used in practice

?

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Were uninterpr etable/ intermed iate (unclear) test results reported

?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/u nclear

Were withdra wals from the study explaine d?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Leve l of evid ence

Troche z 2005

Yes

Yes

-

No

Yes

No

Yes

Yes

No

No

B

Elimia n, 1997

Yes

Yes

Unclear

No

Yes

No

Yes

Yes

Yes

Yes

A2

A1: Meta-analysis of at least 2 independent studies of level A2.

A2: Index test compared to reference test (reference standard); cut-offs were defined a priori; independent interpretation of test results;

an adequate number of patients were enrolled consecutively; all patients received both tests.

B: Index test compared to reference test, but without all the features mentioned for level A2.

C: Non-comparative studies

 Evidencetabel: digitale stimulatie

Study referen ce

Study characteris tics

Patient characteris tics 2

Index test (test of interest)

Referen ce test

Follo w-up

Outcome measures and effect size

 

Troche

Type:

Inclusion

Analyzing

 

-

There were accelerations at 48 VEs before FBS (n = 70). In five

 

z 2005

retrospecti

All

54 CTG’s

 

cases there was fetal acidosis (pH<or=7.20). Three of these five

 

 

ve

consecutiv

of fetuses

 

fetuses had accelerations at VE, giving a false negative rate of

 

 

observatio

e, term

in whom

 

6.25%.

 

 

nal study

(>37 weeks

70 scalp

 

 

 

 

(11-2002 to

gestation)

blood

 

 

Acceleration

FBS pH

≤7.20

FBS pH >7.20

Total

 

 

 

11-2003)

singleton

sample

 

 

 

 

foetuses

procedur

 

 

 

Setting:

where a

es were

 

 

Yes (test result negative)

3 (false negative)*

45 (true negative)

48

 

 

 

Southmead

FBS was

performe

 

 

 

hospital,

obtained in

d. The

 

 

 

Bristol,

labor.

CTG

 

 

 

 

 

traces for

 

 

 

Country:

Exclusion

all of

 

No (positive test result

2 (true positive)

20 (false positive)**

22

 

 

 

UK

12%

these

 

 

 

 

because

fetuses

 

 

 

Source of funding: Not mentioned

informatio n retrieval was not possible.

 

N total at baseline 54 fetuses during labor in whom 70 FBS

procedures were performed

were revised by an investigat or blind to the outcome (RS). A

portion of the trace starting from the point of the vaginal examinati on (VE).

 

The primary outcome measure was the false negative rate of the scalp stimulati on test.

 

 

 

Total

5

65

70

 

 

*False negative rate = 0.0625

** False positive rate = 0.9091

 

FSST statistical measures

 

Statistical measures

Result

95% CI interval

 

Prevalence of results with pH

≤7.20

0.0714

0.0257

0.1657

Sensitivity

0.40000

0.0726

0.8296

Specificity

0.6923

0.5640

0.7976

Positive predictive value

0.0909

0.0252

0.2781

Negative predictive value

0.9375

0.8316

0.9785

Likelihood ratio for positive test result

1.3000

0.2710

6.2361

Likelihood ratio for negative test result

0.8667

0.4422

1.6982

Elimian

, 1997

Type of study: prospective

 

Setting: New York Medical College- Metropolit an Hospital Center Jan- sept 1995

 

Country: USA

 

Funding: Not mentioned

Inclusion criteria: Women with FHR patterns suggestive of possible acidosis were entered prospective ly into the study.

 

Exclusion criteria: Women who tested positive for HIV or Heptitis |B surface antigen, women with herpesvirus lesions ans women in whom

108 with fetal heart rate (FHR)

patterns suggestiv e of acidosis underwe nt fetal scalp blood pH evaluatio ns.

Digital scalp stimulati on was performe d for 15 seconds 1-2

minutes before pH sampling. The study group

 

-

All 51 instances of acceleration of 15 beats per minute or more lasting at least 15 seconds following scalp stimulation had a scalp pH of 7.20 or more. Using an acceleration of 10 beats per minute or more lasting at least 10 seconds, seven more reactive responses were obtained after scalp stimulation, all with pH of

7.20 or more. The 15 instances in which the pH was less than

7.20 were nonreactive irrespective of the definition of reactivity (P < .001). Twenty-one of the 50 instances of nonreactive responses (reactive response: acceleration of 10 beats per minute or more lasting at least 10 seconds) had positive variability. Only two of these 21 (9.5%) instances compared to 13 of the 29 (45%) instances with negative variability had pH less than 7.20 (P < .007).

 

 

Fetal scalp pH

 

Fetal heart rate response (≥15bpm,

≥sec)

Digital scalp stimulation

Scalp puncture

 

 

<7.20

≥7.20

<7.20

≥7.20

 

Non-reactive

15

(26%)

42

(74%)

15

(26%)

43

(74%)

 

 

 

 

 

scalp was inaccessibl e for sampling.

 

N total at baseline: 108

was subdivide d based on reactivity to scalp stimulati on and scalp puncture and was correlate d with pH values.

 

 

 

Reactive

0

51

(100%)

0

50

(100%)

 

P<0.001 for digital scalp stimulation and scalp puncture

 

100% negative predictive value 100% sensitivity

 

 

 Data-analyse “digitale stimulatie”

Trochez, retrospectief

pH ≤7.20

pH >7.20

Geen acceleratie

2

20

Acceleratie

3

45

Sensitiviteit = 2/(2+3) = 0.4 Specificiteit = 45/(20+45) = 0.69 PVW = 2/(2+20) = 0.09

NVW = 45/(45+3) = 0.94

 

Eliminian, prospectief

pH ≤7.20

pH >7.20

Geen acceleratie

15

42

Acceleratie

0

51

Sensitiviteit = 15/(15+0) = 1.0 Specificiteit = 51/(42+51) = 0.55 PVW = 15/(15+42) = 0.26

NVW = 51/(51+0) = 1.0

 

 2. Evidencetabel: stimulatie met behulp van scalp scratch

Study refer ence

Was the spectru m of patients represe ntative of the patients who will receive the test in practice

?

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Is the referenc e standar d likely to correctly classify the target conditio n?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Is the time period betwee n referenc e standar d and index test short enough to be reasona bly sure that the target conditio n did not change betwee n the two tests?

 

yes/no/ unclear

Did the whole sample or a random selectio n of the sample, receive verificati on using a referenc e standar d?

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Did patients receive the same referenc e standar d irrespect ive of the index test result?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Was the referenc e standar d indepen dent of the index test (i.e. the index test did not form part of the referenc e standar d)?

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Were the index test results interpre ted without knowled ge of the results of the referenc e standar d and vice versa?

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Were the same clinical data availabl e when test results were interpre ted as would be availabl e when the test is used in practice

?

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Were uninterpr etable/ intermedi ate (unclear) test results reported?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/u nclear

Were withdra wals from the study explaine d?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

yes/no/ unclear

Level of evid ence

Clark, 1982

Yes

Yes

-

No

Yes

No

Yes

Yes

-

-

A2

Elimi an, 1997

Yes

Yes

-

No

Yes

No

Yes

Yes

-

-

A2

Umst ad, 1992

No

Yes

-

No

Yes

No

Yes

Yes

-

Yes

B

Spen cer, 1991

Yes

Yes

-

No

Yes

No

Unclear

Yes

Yes

Yes

B

Rice, 1986

Yes

Yes

-

No

Yes

No

Yes

Yes

-

Yes

A2

A1: Meta-analysis of at least 2 independent studies of level A2.

A2: Index test compared to reference test (reference standard); cut-offs were defined a priori; independent interpretation of test results;

an adequate number of patients were enrolled consecutively; all patients received both tests.

B: Index test compared to reference test, but without all the features mentioned for level A2.

C: Non-comparative studies

 

Study refere nce

Study characteristi cs

Patient characteristics

Index test (test of interest)

Refere nce test

Follo w-up

Outcome measures and effect size

Clark, 1982

Type of study: retrospectiv e, observationa l

 

Setting: labor records of patients who underwent delivery in the

research- delivery room at Los Angeles County/Univ ersity of Southern California Women’s Hospital

 

 

Country: USA

 

Source of funding: not reported

Inclusion criteria: during 2 year period

200 patients who had undergone routine fetal scalp blood sampling, chosen sequentially. Samples were analysed in duplicate. Fetal heart rate tracings were reviewed in a blind fashion.

 

Exclusion criteria: Not mentioned.

 

N total at baseline: 200 Intervention/c ontrol: n.v.t.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

we analyzed 200 fetal heart rate tracings of fetuses who had undergon e scalp blood sampling in early labor.

Data in regard to fetal heart rate response to endoscop e placemen t, scalp puncture, and resultant scalp pH were then analyzed.

 

Reactive: fetal heart rate accelerati on of 15 bpm lasting 15 seconds. Vs non- reactive in response to endoscop e placemen t and scalp puncture.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-

In no case did a fetus with a scalp blood pH less than 7.20 respond to scalp puncture with an acceleration (defined as an elevation above the baseline of 15 bpm for at least 15 seconds). Among fetuses with a scalp blood pH greater than 7.28, 142 of 144 responded to scalp puncture with an acceleration. Exception occurred in one fetus who was 32 to 33 weeks' gestation, and in one fetus who was moderately Rh isoimmunized. Fetuses with scalp pH in the range of 7.21 to 7.28 showed a variable response.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Elimia n, 1997

Type of study: prospective

 

Setting: New york Medical College- Metropolita n Hospital Center Jan- sept 1995

 

Country: USA

Inclusion criteria: Women with FHR patterns suggestive of possible acidosis were entered prospectively into the study. These FHR patterns, recorded by fetal scalp electrode, included

108 with fetal heart rate (FHR)

patterns suggestiv e of acidosis underwen t fetal scalp blood pH evaluatio ns. Digital scalp stimulatio

 

-

All 51 instances of acceleration of 15 beats per minute or more lasting at least 15 seconds following scalp stimulation had a scalp pH of 7.20 or more. Using an acceleration of 10 beats per minute or more lasting at least 10 seconds, seven more reactive responses were obtained after scalp stimulation, all with pH of 7.20 or more. The 15 instances in which the pH was less than 7.20 were nonreactive irrespective of the definition of reactivity (P < .001).

Twenty-one of the 50 instances of nonreactive responses (reactive response: acceleration of 10 beats per minute or more lasting at least 10 seconds) had positive variability. Only two of these 21 (9.5%) instances compared to 13 of the 29 (45%) instances with negative variability had pH less than 7.20 (P < .007).

 

Group

Scalp pH

Acceleration

No acceleration

1

>7.28

142

2

2

7.21-

7.28

27

10

3

<7.21

0

19

 

 

Funding: Not mentioned

moderate to severe mariable decelerations, late decelerations, baseline tachycardia, baseline bradycardia and decreased variability

 

Exclusion criteria: Women who tested positive for HIV or Heptitis |B surface antigen, women with herpesvirus lesions and women in whom scalp was inaccessible for sampling.

 

No patients refused participation.

 

N total at baseline: 108

n was performe d for 15 seconds 1-2

minutes before pH sampling. The study group was subdivide d based on reactivity to scalp stimulatio n and scalp puncture and was correlate d with pH values.

 

 

 

 

Fetal scalp pH

 

Fetal heart rate response (≥15bpm,

≥sec)

Digital scalp stimulation

Scalp punctur

e

 

<7.20

≥7.20

<7.20

≥7.20

Non-reactive

15

(26%)

42

(74%)

15 (26%)

43 (74%)

Reactive

0

51

(100%)

0

50 (100%)

P<0.001 for digital scalp stimulation and scalp puncture

 

100% negative predictive value 100% sensitivity

 

Umsta d, 1992

Type of study: observationa l

 

Setting: Melbourne department of obstetrics and gynecology, the royal women’s hospital, Melbourne.

 

Country: Australia

 

Funding: not mentioned

Inclusion: all patients with a fetal

heart tracing significantly abnormal such that fetal capillary blood sampling was indicated were recruited to the study.

Interventi on: Several minutes prior to RFCBS a 2

sec vibroacou stic stimulus as applied over the fetal head via a stimulato

r. FCBS was performe d in the usual manner. FHR traces were reported by one of the authors who were blinded to the results of

 

-

Intrapartum vibroacoustic stimulation testing (VAST) had a sensitivity of 100%, a specificity of 59.6% and a positive predictive value of 27.6% for the detection of fetal acidosis in this study of 60 cases. The use of VAST could significantly reduce the requirement for fetal capillary blood sampling. However, fetal scalp stimulation (FSS) was found to be an unreliable test to exclude fetal acidosis.

 

Relationship between FSS response and fetal capillary pH above or below 7.25

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

FSS = fetal scalp sampling. Pos predictive value 86.4%, negative predictive value 89.5%, sensitivity 82.6%,

specificity 91.9%

 

Relationship between FSS response and fetal capillary pH above or below 7.20

 

Response to FSS

Fetal capillary pH

 

 

 

Response to FSS

Fetal capillary pH

 

 

<7.25

>7.25

Non-reactive

19

3

Reactive

4

34

 

 

 

 

FCBS,

apgar, mode of delivery and umbilical artery cord pH values. Fetal scalp stimulatio n responses were assessed by determin e the reaction to fetal scalp puncture with the guarded scalpel blade during FCBS

 

 

 

 

<7.20

>7.20

 

Non-reactive

5

17

 

Reactive

3

35

 

 

FSS = fetal scalp sampling.

Positive predictive value 22.7%, negative predictive value 92.1%, sensitivity 62.5%, specificity 67.3%

Spenc er, 1991

Type of study: Observation eel.

 

Setting: John Radcliffe maternity Hospital, Oxford.

 

Country: UK

 

Funding: not mentioned

Inclusion:

All labours requiring fetal scalp pH measurement during one year at the John Radcliffe Maternity Hospital were reviewed to determine the association between pH result and the fetal heart rate response to the first scalp blood sample.

 

Base line characteristics: Gelijk voor pariteit, gestation, spontaneous labour, pH , NS pH , Apgar, beademing, intubatie en opname neo. Wel verschil in wijze van baring en pijnstilling ja/nee

Interventi on:

FHR

interpreta tion during and after FBS

 

FHR to FBS was noted to be either an accelerati on (transient rise above baseline of more than 15 beats per minute for longer than 15 seconds), no response, or a decelerati ons (transient fall below baseline of more than 15 beats per minute for longer than 15

 

-

Sixty-nine (50%) cases showed an acceleration and none had a scalp blood pH less than 7.20. Six (8.7%) of the cases which did not show an acceleration of the fetal heart rate had a pH less than 7.20 and this group had a greater incidence of analgesia usage and twice as many caesarean sections (39%). The detection rate for non-acidaemia using a fetal heart rate acceleration at the time of fetal blood sampling was 52 percent but the specificity and positive predictive value were both 100 percent. The false negative rate was 91 percent. Thus, whilst an acceleration was reassuring, the absence of an acceleration at the time of fetal blood sampling was not a good predictor of fetal acidaemia.

 

 

pH≥7.25

pH<7.25

pH≥7.20

<7.20

Acceleration

60

9

69

0

No acceleration

5

17

63

6

Chi scare

3.033

 

4.356

 

P

<0.20

 

<0.05

 

 

 

 

 

seconds). Only the first FBS on any single patient was included in the analysis.

 

 

 

Rice, 1986

Type of study: retrospectief

 

Setting: University of Washington, Seattle, Washington

 

9 mnd in

1981

9 mnd in

1983

 

Country: USA

 

Source of funding:

 

Retrospec tive review of charts and FHR strips.

Review of the strips was conducte d by one of the authors without knowledg e of clinical details or fetal blood pH values.

 

132

fetuses of total of 3175

(4.1%)

had FBS Inclusion:

>36

weeks = 103/132

 

-

103 fetuses

69% (71) had accelerations either in direct response to sampling (55) and/or in the 30 minutes preceding sampling (16). 32 showed no acceleration. Fetal blood sampling indicated that 1/71 with accelerations was acidotic.

Whereas 7/32 without accelerations where acidotic.

 

Of the 8 acidotic foetuses, only 1 had accelerations present. 7/8 (88%) had no accelerations in respons to sampling or within 30 min before that stimulus.

 

Data-analyse “scalp scratch”

Clark, retrospectief

pH <7.21

pH ≥7.21

Geen acceleratie

19

12

Acceleratie

0

169

Sensitiviteit = 19/(19+0) = 1.0 Specificiteit = 169/(12+169) = 0.93 PVW = 19/(19+12) = 0.61

NVW = 169/(169+0) = 1.0

 

Elimian, prospectief

pH ≤7.20

pH >7.20

Geen acceleratie

15

43

Acceleratie

0

50

Sensitiviteit = 15/(15+0) = 1.0 Specificiteit = 50/(43+50) = 0.54 PVW = 15/(15+43) = 0.26

NVW = 50/(50+0) = 1.0

 

Umstad, prospectief

pH ≤7.20

pH >7.20

Geen acceleratie

5

17

Acceleratie

3

35

Sensitiviteit = 5/(5+3) =0.63 Specificiteit = 35/(17+35) = 0.67 PVW = 5/(5+17) = 0.23

NVW = 35/(35+3) = 0.92

 

Spencer, prospectief

pH <7.20

pH ≥7.20

Geen acceleratie

6

63

Acceleratie

0

69

Sensitiviteit = 6/(6+0) = 1.0 Specificiteit = 69/(63+69) = 0.52 PVW = 6/(6+63) = 0.09

NVW = 69/(69+0) = 1.0

 

Rice, prospectief

pH <7.20

pH ≥7.20

Geen acceleratie

7

25

Acceleratie

1

70

Sensitiviteit = 7/(7+1) = 0.88 Specificiteit = 70/(25+70) = 0.74 PVW = 7/(7+25) = 0.22

NVW = 70/(70+1) = 0.99

 

Exclusietabel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Rathore 2011

Alleen navelstreng pH, geen MBO.

Tevens intermitterend ausculteren i.p.v. CTG-monitoring.

Vanhatalo 2006

Geen informatie over foetale bewaking durante partu, onderzoek betreft neonaten.

Milh 2007

Onderzoek bij neonaten. Geen relatie met foetale bewaking durante partu.

Liston 2002

Volledige document niet beschikbaar, review met aanbevelingen (gradering o.b.v. bewijskracht). Geen specifieke informatie over scalpstimulatie o.b.v. abstract.

Liston 2002

Volledige document niet beschikbaar, review met aanbevelingen (gradering o.b.v. bewijskracht). Geen specifieke informatie over scalpstimulatie o.b.v. abstract.

Lin 2001

Dit artikel beschrijft reactie op vibro-akoestische stimulaties.

Sanz Díaz 2000

Artikel in Spaans. Geen originele data. Geen specifieke data over foetale scalpstimulaties

o.b.v. abstract.

Hendrix 2000

Onderzoek naar beleid, niet naar testen van foetale scalpstimulatie.

Hendrix 2000

Geen informatie over foetale bewaking, onderzoek behelst ander onderwerp.

Yingling 1999

Geen informatie over foetale bewaking, onderzoek behelst ander onderwerp.

Porter 1999

Review met verwijzing naar andere originele studies welke wel zijn geïncludeerd.

Ecker 1999

Geen nieuwe data, in artikel wordt verwezen naar Clark (2x) en Elimian. Originele studies wel geïncludeerd.

Berkus 1999

Geen informatie over diagnostiek bij foetale monitoring, maar om combinatie van CTG- patroon en neonatale uitkomsten.

Irion 1996

Onderzoek naar vibro acoustische stimulaties, geen informatie over digitale scalp- stimulatie.

Wax 1996

Case report zonder informatie die antwoord geeft op onze onderzoeksvraag.

Stickles 1993

Geen informatie over onze onderzoeksvraag en techniek

Lazebnik 1992

Beoordeling van CTG voor en na afnemen van het MBO, maar uitkomst niet- acceleratie/deceleratie of geen verandering, maar gekeken naar gemiddelde hartslag voor en na het afnemen.

Jelinek 1991

Geen antwoord op onderzoeksvraag.

Ingemarsson 1989

Onderzoek naar effect van vibro-akoestische stimulatie.

Harvey 1989

Interpretatie van foetale monitoring.

Zimmer EZ 1989

Geen informatie MBO na stimulatie.

Müller R 1989

Geen volledig artikel, artikel in het Duits.

Shaw 1988

Geen volledig document beschikbaar.

Glasser 1988

Geen originele data, in review wordt verwezen naar artikel van Clark (wel geïncludeerd).

Polzin 1988

Onderzoek naar effect van vibro-akoestische stimulatie. Geen antwoord op onderzoeksvraag.

Edersheim 1987

Onderzoek naar effect van vibro-akoestische stimulatie. Geen antwoord op onderzoeksvraag.

Plessinger 1987

Dierproef. Geen antwoord op onderzoeksvraag.

Harvey 1987

Geen originele data, er wordt verwezen naar de twee studies van Clark en 3 losse cases.

Arulkumaran 1987

Geen onderzoek naar digitale stimulatie of MBO, maar het effect van Allis-klemmen (gedurende 15 seconden op hoofd van baby als foetale scalpstimulatie, gezien geen gangbare onderzoekstechniek niet geïncludeerd).

Smith 1986

Alleen informatie over akoestische stimulatie.

Woods 1986

Dierproef, onderzoek naar effect van licht.

Plessinger 1986

Dierproeven met effect van geluid.

Creel 1982

Ander onderzoeksgebied, geen informatie over foetale bewaking en antwoord op onderzoeksvraag.

Farb 1980

Geen informatie over foetale monitoring en of vergelijking naar effect van deze.

Lindmark 1974

Geen onderzoek naar foetale bewaking, derhalve geen antwoord op onderzoeksvraag.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-07-2019

Laatst geautoriseerd  : 18-07-2019

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie

Algemene gegevens

De conceptversie is ter beoordeling voorgelegd aan:

  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV)

Samenstelling werkgroep

L.C.A. Vink-van Os, A. Kwee, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, M.M. Porath, gynaecoloog MMC, Veldhoven.

 

Meelezers:

Leden van de Otterlo werkgroep

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVOG. De belangenformulieren zijn besproken binnen de betreffende werkgroep en de NVOG cie Kwaliteitsdocumenten, indien van toepassing. Geen van de belangen heeft tot een eventuele actie geleid.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
pH- en lactaatbepaling bij foetale nood