Kauw- en slikstoornissen bij DMD
Uitgangsvraag
Wat is de waarde van een screening en een interventie gericht op het verminderen/behandelen van kauw- en/of slikstoornissen bij patiënten met Duchenne spierdystrofie?
Aanbeveling
Aanbeveling 1: screening op Kauw- en slikstoornissen
Voor de diëtist:
Evalueer tenminste jaarlijks de intake van voeding door de patiënt.
Voor artsen:
Zorg dat lengte en gewicht halfjaarlijks wordt gemeten, en verwijs op indicatie naar een diëtist.
Screen halfjaarlijks op de aanwezigheid van een kauw- en slikstoornis met behulp van gestandaardiseerde vragenlijsten (bijvoorbeeld de LINMA-k).
Verwijs de patiënt, waar nodig, naar een revalidatieteam met expertise op het gebied van kauw- en slikstoornissen bij spierziekten.
Voor de logopedist:
Overweeg bij patiënten waarbij er symptomen zijn van een onveilige slik om een slikvideo (met verschillende consistenties) te maken.
Aanbeveling 2: Preventie van kauw- en slikstoornissen
Adviseer om zo lang mogelijk kauwbare voeding aan te bieden en overweeg laag intensieve functionele kauwtraining met kauwgom, bijvoorbeeld 2 tot 3 keer per dag 15 minuten na de maaltijd, om problemen met kauwen uit te stellen/te behandelen. Wees alert op signalen van overbelasting en hierdoor onvoldoende intake.
Geef tijdig en regelmatig advies over goede mondhygiëne.
Meet tijdens de jaarlijkse controle de mondopening en pas bij vermindering gangbare technieken toe om de mondopening voldoende te houden (zoals rekken).
Verwijs patiënten met gebits- en kaakafwijkingen zo nodig naar een centrum voor bijzondere tandheelkunde, dat bekend is met de gevolgen van DMD op het gebit.
Aanbeveling 3 Behandeling van dysfagie
Pas bij patiënten met Duchenne spierdystrofie met kauwstoornissen als eerste de grootte van de bolus aan (klein snijden), ga pas na advies van de logopedist en diëtist over op zachtere en makkelijk kauwbare voeding.
Maak gebruik van de IDDSI in een gezamenlijk advies van diëtist en logopedist over consistenties van voedingsmiddelen bij kauw- en slikstoornissen.
Monitor of de actuele voedingsinname overeenkomt met de behoefte.
Overweeg een PEG en bespreek dit in een vroeg stadium met de patiënt en familie. Indicaties voor een PEG zijn:
- onveilige slik (met aspiratie);
- ondervoeding; of
- onvoldoende hydratatie.
(zie voor verdere stappen en indicaties richtlijn ‘enterale toegang’, NVMDL, in ontwikkeling).
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Er zijn geen studies gevonden die de zoekvraag beantwoorden. Er ligt op dit vlak een duidelijke kennislacune.
Herkennen van kauw- en slikstoornissen
Er is enig onderzoek gedaan naar het verloop van kauw- en slikstoornissen bij patiënten met Duchenne spierdystrofie (DMD). Soms worden kauw- en slikstoornissen niet als dusdanig door de patiënt herkend. Een langere maaltijdduur kan een eerste signaal zijn van kauw- en slikstoornissen (Brumbaugh, 2018). Uit onderzoek komt naar voren dat kauwklachten als eerste gezien worden (van den Engel-Hoek, 2016). Als de patiënt zelf herkent dat het kauwen moeilijker wordt, dan zien we vaker dat patiënten de voeding gaandeweg aanpassen, omdat ze de voeding te hard/taai vinden of last hebben van langdurig kauwen tijdens de maaltijd, de maaltijd te lang gaat duren (Pane, 2006), of uit angst voor verslikken en hoesten (Brumbaugh, 2018).
Er zijn studies gedaan naar de kauw- en slikstoornissen bij patiënten met DMD (Pane, 2006; Aloysius, 2008; Salera, 2017; Yamada, 2018). Deze onderzoeken geven een beschrijving van de problemen op grond van een vragenlijst of door screening. In de studie van Aloysius (2008) (bij jongens met DMD met een gemiddelde leeftijd van 17 jaar) werden de slikproblemen gekenmerkt door voeding die in de keel bleef hangen, maar was er meestal geen sprake van aspiratie. Daarnaast zijn er onderzoeken gedaan naar de onderliggende gestoorde mechanismen (Eckhardt, 1996; van den Engel-Hoek, 2013 en 2016). Uit deze onderzoeken komt naar voren dat problemen met kauwen, in combinatie met dystrofische veranderingen van de kauwspieren en veranderingen in occlusie, al in de vroege fase gezien worden. Er zijn geen leeftijden te noemen, omdat dit afhankelijk is van het individuele beloop. De slikstoornissen worden vaak later gezien, en worden veroorzaakt door een combinatie van toenemende zwakte van de mondbodemspieren, de keelspieren, moeite met kauwen, een vergrote tong en een afwijkende stand van de kaken, waardoor geen occlusie meer mogelijk is (Morel-Verdebout, 2007; Botteron, 2008, van Bruggen, 2014). Op basis van deze onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de kauw- en slikstoornissen eerst vooral de orale fase van het eten betreffen en pas in een later stadium ook het slikken zelf.
Screening
Aangezien kauw- en slikstoornissen invloed hebben op intake, maaltijdduur, en kwaliteit van leven (Salera, 2017; brumbaugh, 2018), acht de werkgroep screening en onderzoek van deze problemen in een vroeg stadium van belang. Omdat daarnaast ook veranderingen aan de stand van de kaken kunnen optreden die het kauwen bemoeilijken, dient de tandheelkundige status een onderdeel van het onderzoek te zijn. Naast kauw- en slikstoornissen kunnen er ook andere redenen voor een te lage voedingsintake zijn: een verminderde arm- en handfunctie, maagdarmstoornissen, afhankelijkheid van derden voor eten en drinken, en een verhoogde energiebehoefte door ademhalingsinsufficiëntie (Salera, 2017). Het is belangrijk om bij gewichtsverlies ook deze oorzaken te overwegen.
Het belang van tijdige screening op kauw- (inclusief het afbijten) en slikproblemen en het monitoren van de intake wordt ook benadrukt in de ‘Care considerations’ (Birnkrant, 2018). Daarin wordt aangeraden een halfjaarlijks - jaarlijks gecombineerd onderzoek naar voedingsintake, slikken en gastro-intestinale onderwerpen te doen. Het gebruik van gestandaardiseerde vragenlijsten, waarop patiënten en/ of hun ouders kunnen aangeven welke problemen er zijn, is daarbij belangrijk. De vragenlijsten kunnen ook worden afgenomen door specialistisch verpleegkundigen.
De werkgroep stelt bij screening van kauw- en slikstoornissen de volgende multidisciplinaire werkwijze voor:
- De diëtist beoordeelt de voedingstoestand van de patiënt jaarlijks en begeleidt de patiënt met een voedingsplan gericht op het voorkomen van overvoeding en ondervoeding, en voedingsdeficiënties. De diëtist gebruikt de EAT-10 als screeningsinstrument om te verwijzen naar de logopedist en/of arts. Daarnaast is de mate van gewichtsverlies een belangrijk indicator. Dit wordt gescreend met behulp van de STRONGkids voor kinderen en volgens de richtlijn Ondervoeding voor volwassenen (Kruizenga, 2019, geraadpleegd op 4 november 2020).
- De arts zorgt dat lengte en gewicht halfjaarlijks worden gemeten en stelt halfjaarlijks vragen over dysfagie (Toussaint, 2016, zie ook hieronder), obstipatie, reflux en gastroparese (Birnkrant, 2018). Voor dysfagie is in Nederland de ‘Signaleringslijst logopedie voor de revalidatiearts’ (onderdeel LINMA-k) beschikbaar als screeningsinstrument (Fransen, 2015; Kooi, 2020). Deze korte vragenlijst met tien vragen kan als instrument gebruikt worden tot verwijzing naar de logopedist en kan vanaf de diagnose worden ingezet.
- De logopedist onderzoekt op verwijzing de mate van kauw- en slikstoornissen. In verschillende studies wordt verder aanbevolen om aanvullend een radiologisch slikonderzoek (slikvideo) te maken als er een verdenking is op aspiratie. Het is aan te bevelen dit onderzoek in de gebruikelijk eethouding met verschillende voedingsconsistenties uit te voeren, omdat bekend is dat dun vloeibaar voedsel minder problemen op kan leveren dan vast voedsel of dik vloeibaar voedsel.
De werkgroep acht het belangrijk dat de logopedist en diëtist nauw samenwerken.
Toussaint (2016) heeft een algoritme ontwikkeld voor jongens en mannen met DMD in de late niet-ambulante fase, op basis van 30 jaar klinische ervaring. Dit screeningsinstrument wordt halfjaarlijks gebruikt door de arts waarbij dysfagie, reflux, aspiratie, gewichtsverlies en bloedgassen worden gecheckt.
Tenslotte is het van belang dat er een goede samenwerking is tussen het multidisciplinair team en een orthodontist van een Centrum voor Bijzondere Tandheelkunde, die bekend is met spierziekten en die de gevolgen van DMD op het gebit en de stand van de kaken beoordeelt.
Behandeling van kauw- en slikstoornissen
Er is wel enig onderzoek uitgevoerd naar de effecten en behandeling bij dysfagie, maar het betreft dan niet-vergelijkend onderzoek (Jones, 2016). Gezien de klachten is het echter ook onwaarschijnlijk dat er vergelijkend onderzoek gedaan zal worden bij patiënten die al een stoornis hebben, aangezien niet behandelen bij deze groep geen optie is. Onderzoek naar preventieve strategieën om het ontstaan van kauw- en slikstoornissen uit te stellen, en onderzoek naar aanpassingen om de gevolgen van de kauw- en slikstoornissen te verminderen, is echter wel mogelijk. Dergelijk onderzoek is essentieel. Datzelfde geldt voor onderzoek naar het wel of niet starten van een orthodontische behandeling.
Er zijn geen studies gevonden die de zoekvraag met betrekking tot kauwstoornissen beantwoorden. Er zijn echter wel aanwijzingen uit een kleine pilot-studie (die daarom niet opgenomen kon worden in de literatuursamenvatting) dat laag-intensieve kauwtraining een positief effect heeft op de kauwfunctie. Van Bruggen (2015) onderzocht het kauwen van suikervrije kauwgom bij jongens en mannen met DMD. Door deze kauwtraining was er een verbetering van het kauwen te zien, met name wat betreft het aspect van ‘mengen van het voedsel’.
Een goede mondhygiëne is essentieel voor het behoud van het gebit. Dit kan een probleem zijn in het geval van een vergrote tong en/of indien er sprake is van een beperkte mondopening (van Bruggen, 2015). De behandeling van een beperkte mondopening door rekken is vooral gericht op het stabiel blijven van de mondopening (Nozaki, 2010). Door de beperkte bewegingen van de tong kan het reinigen van de tanden en kiezen na een maaltijd onvoldoende zijn, waardoor er resten achter blijven. Het extra spoelen met water na een maaltijd wordt daarom aanbevolen. Daarnaast is bekend dat een slechte mondhygiëne bij ouderen een grotere kans geeft op longontsteking, indien de slik is aangedaan (van der Maarel-Wierink, 2012). Dergelijk onderzoek is nog niet gedaan bij mensen met een spierziekte. Het is belangrijk dat verzorgers goede instructies krijgen over gebitsreiniging bij een patiënt met DMD.
De ervaring leert dat een vaste bolus en dik vloeibare voeding in de loop van de tijd meer problemen gaan geven. Wanneer er sprake is van dysfagie zonder gewichtsverlies, wordt indien nodig de consistentie van de maaltijden gewijzigd, met aandacht voor de energiedichtheid. Het advies bij penetratie tot boven de stemplooien en residu in de keel na de slik is om geen vast voedsel te eten, maar de consistentie aan te passen naar (dunner) gepureerd eten en de keel na elke hap of in ieder geval aan het eind van de maaltijd te schonen met een slokje water. Dranken moeten, in tegenstelling tot het advies bij veel centraal neurologische aandoeningen, niet worden verdikt (van den Engel-Hoek, 2013).
Bij slikstoornissen en ongewenst gewichtsverlies wordt een energie- en eiwit-verrijkte voeding geadviseerd, rekening houdend met de lage energiebehoefte ten opzichte van gezonde leeftijdgenoten. Bij ondervoeding/ondergewicht/onvoldoende groei met inadequate inname van gewone voedingsmiddelen wordt medische drinkvoeding geadviseerd. Bij een onveilige slik en/of onvoldoende resultaat met medische drinkvoeding en/of dehydratie wordt voeding via een percutane endoscopische gastrostomie (PEG) overwogen (Toussaint, 2016; Birnkrant 2018)). Aanbevolen wordt om niet te snel over te gaan op alleen drinkvoeding, maar zo lang mogelijk het kauwen van vast voedsel in stand te houden. Indien mogelijk ook nadat een PEG-sonde is geplaatst. Hoewel de invloed daarvan niet is onderzocht, weten we uit ander onderzoek dat het niet gebruiken van spieren (‘no use is disuse’) een verdere negatieve invloed heeft op de spieren en de functie daarvan.
Voorlichting over en indicaties voor een PEG dienen in een vroeg stadium en regelmatig bespreekbaar gemaakt te worden (Birnkrant, 2018). De besluitvorming dient zorgvuldig te gebeuren in een multidisciplinair team (waarin minstens een arts- MDL en/of revalidatiearts, logopedist en diëtist zitting hebben) tezamen met de patiënt en diens familie. Een PEG leidt vaak tot stabilisatie of verbetering van de voedingstoestand (Martigne, 2010; Mizuno, 2012). Meestal blijft het naast het aanbieden van voeding via de PEG mogelijk kleine hoeveelheden te eten en te drinken.
De behandeling van dysfagie is reeds beschreven voor de algemene populatie binnen de richtlijn Orofaryngeale slikstoornissen (NVKNO, 2017). Daarnaast is er een richtlijn voor diëtisten beschikbaar (Wijnen, 2020), waarvan de belangrijkste aanbevelingen ook op de website van het Duchenne Centrum Nederland[1] staan. Logopedisten en diëtisten kunnen voor aanvullende handvatten deze richtlijnen raadplegen.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)
Binnen de groep jongens en mannen (en hun ouders/verzorgers) is veel variatie in wensen en behoeften wat betreft screening en adviezen/ behandeling. In het algemeen kan gezegd worden dat het belangrijk gevonden wordt dat deze stoornissen onderkend worden en dat de klachten zo veel mogelijk beperkt worden.
Kosten (middelenbeslag)
Er zijn geen gegevens over de kosteneffectiviteit bekend. Het betreft verzekerde zorg (logopedie en diëtetiek). Er zijn geen argumenten met betrekking tot kosten die van invloed zijn op de besluitvorming.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
De logopedist onderzoekt het kauwen en slikken en inventariseert beïnvloedende factoren (zoals stand van de kaken en een grote tong - macroglossie). De diëtist onderzoekt de voedingstoestand, gewichtsverlies of - toename, duur van de maaltijden, eetlust, recente veranderingen in voedingsinname en voedingsgerelateerde klachten.
Interdisciplinaire samenwerking tussen logopedist en diëtist is nodig om het beleid ten aanzien van kauwen, kauwtraining en voeding (consistenties) nader af te stemmen. De screening op kauw- en slikstoornissen wordt dan ook bij voorkeur gevolgd door een multidisciplinair overleg, waarin waar nodig adviezen geformuleerd worden over training (bijvoorbeeld kauwen), aanpassen voeding (wat betreft samenstelling, consistenties en energie) en compensaties (gebruik armsteun, goede zitpositie, kleiner snijden voeding, gebruik van eethulpmiddelen en eventueel aanvullende sondevoeding). Er worden geen problemen verwacht met betrekking tot deze interdisciplinaire afstemming tussen de logopedist en diëtist. Door middel van de International Dysphagia Diet Standardisation Initiative (IDDSI) (https://iddsi.org/) spreken diëtisten en logopedisten eenzelfde taal wat betreft de consistenties van voedsel en dranken bij kinderen en volwassenen. De logopedist benoemt na onderzoek de consistentie van het voedsel en dranken in een schaal van 0 tot en met 7 waarna de diëtist deze consistenties naar voedingsmiddelen vertaalt.
Er zijn centra waar geen gespecialiseerde logopedist en/of diëtist aanwezig is. Deze centra moeten dan de patiënten voor de screening/behandeling doorsturen (zie ook de module Organisatie van zorg). Er worden verder geen bezwaren tegen de aanbevelingen verwacht.
Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie
Aanbeveling-1: screening op Kauw- en slikstoornissen
Birnkrant (part 1, 2018) beschrijft halfjaarlijkse monitoring van dysfagie, voeding en andere gastro-intestinale stoornissen. Omdat Birnkrant (2018) niet beschrijft hoe die monitoring er uit zou moeten zien, is geïnventariseerd welke screeningsinstrumenten gebruikt zouden kunnen worden. Voor deze monitoring kan de LINMA-k (screening voor de revalidatiearts) (van Es, 2020) en het stroomdiagram van Toussaint (2016) gebruikt worden. De EAT-10 kan als aanvulling gebruikt worden.
Aanbeveling-2: Preventie van kauw- en slikstoornissen
Uit een pilotstudie kwam naar voren dat laag-intensieve kauwtraining met kauwgom (3 maal per dag 30 minuten, 5 maal per week, gedurende 4 weken) een positief effect kan hebben op de efficiëntie van het kauwen (van Bruggen, 2015). Het is echter nog niet bekend vanaf welke leeftijd dit geadviseerd moet worden. Daarnaast ligt overbelasting op de loer, waardoor dit een negatief effect kan hebben op het kauwen van voedsel. De meningen over (suikervrije) kauwgum bij bestaande reflux lopen uiteen. Enerzijds kan het kauwen van kauwgum klachten van bestaande reflux verergeren. Anderzijds kan kauwgum tot een half uur na de maaltijd klachten van reflux verminderen (Moazzez, 2005). Mondhygiëne kan een probleem zijn door een beperkte kaakopening, vergrote tong en moeite om de mond te schonen. Goede mondhygiëne is van belang voor behoud van het gebit en bij slikstoornissen ter voorkoming van longontsteking.
Aanbeveling-3 Behandeling van dysfagie
Jongeren en volwassenen met Duchenne spierdystrofie (DMD) krijgen vaak advies om hun voeding aan te passen. Het hoofddoel bij dysfagie is voldoende en veilige intake van voeding en vocht. Indien dit niet goed wordt uitgelegd aan de patiënt/zorgverlener kan er verwarring optreden over wat met een bepaalde consistentie bedoeld wordt. Door gebruik te maken van een gestandaardiseerde beschrijving van consistenties (de International Dysphagia Diet Standardization Initiative - IDDSI) kan dit voorkomen worden. De IDDSI zorgt ervoor dat alle zorgverleners dezelfde taal spreken, waardoor duidelijk uitgelegd kan worden wat wordt bedoeld met een bepaald IDDSI-niveau. Bij patiënten met DMD wordt de voeding vaak geleidelijk aangepast. Drinkvocht wordt niet ingedikt, maar de (vaste) voeding wordt gaandeweg wel aangepast: van normaal naar meer dik vloeibare voeding. Welke consistentie op welk moment nodig is kan de logopedist aangeven, gebruik makend van de IDDSI niveaus.
[1] Op dit moment is dit nog niet gerealiseerd. De verwachting is dat de samenvatting voorafgaand aan of snel na de publicatie van deze richtlijn in de Richtlijnendatabase online beschikbaar is.
Onderbouwing
Achtergrond
Kauw- en slikproblemen bij jongens en mannen met Duchenne spierdystrofie (DMD) kunnen een negatieve invloed hebben op de voedingsintake, de duur van de maaltijden, de voedingstoestand en op de kwaliteit van leven. Kauw- en slikstoornissen komen vaak voor, zijn meestal progressief (Birnkrant, 2018) en zijn specifiek voor DMD, zoals blijkt uit een vergelijkend onderzoek door Umemoto (2012) tussen patiënten met DMD en myotone dystrofie type 1. Met name de vergrote tong en de in toenemende mate afwijkende stand van de kaken is bij de jongens en mannen met DMD aanwezig en heeft een negatieve invloed op kauwen en slikken. Daarnaast is de onderliggende oorzaak van de slikproblemen anders bij een spierziekte dan bij een centraal neurologische aandoening zoals CVA of cerebrale parese (van den Engel-Hoek, 2014). Globaal kan worden gezegd dat verslikken bij een spierziekte wordt veroorzaakt door zwakte, terwijl bij een centraal neurologische aandoening de coördinatie verstoord is waardoor verslikken kan optreden. Slikstoornissen kunnen zich bij DMD al vanaf jonge leeftijd ontwikkelen. Het herkennen en behandelen van kauw- en slikproblemen vormt nog geen routinematig onderdeel van de zorg bij jongens en mannen. Het is de vraag op welke manier het beste gescreend kan worden op boven genoemde problemen en welke specifieke interventies nodig zijn om de klachten te verminderen en/of te behandelen bij deze patiëntpopulatie.
Voor de literatuursamenvatting hebben we gekeken naar de behandeling. Met betrekking tot de screening zijn de aanbevelingen op expert opinion gebaseerd, aangezien bekend was dat hier geen wetenschappelijke literatuur over is.
Conclusies
Er kan geen conclusie worden geformuleerd aangezien geen enkele studie voldeed aan de inclusiecriteria.
Zoeken en selecteren
Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:
Wat zijn de gunstige effecten van interventies gericht op het verminderen/behandelen van kauw- en/of slikstoornissen?
P: patiënten met Duchenne spierdystrofie;
I: interventie gericht op het verminderen/behandelen van kauw- en/of slikstoornissen;
C: expectatief beleid/reguliere zorg;
O: veilige slik, adequate intake, maaltijdduur, kwaliteit van leven.
Relevante uitkomstmaten
De werkgroep achtte een veilige slik (niet verslikken) en een adequate intake voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaten; en maaltijdduur en kwaliteit van leven voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.
De werkgroep definieerde de uitkomstmaten als volgt:
- Veilige slik: het niet verslikken tijdens eten en of drinken. Hoesten tijdens eten of drinken wordt gezien als verslikken. Bij geen of een zwakke hoest of veel verslikken kan aspiratie (voeding en/of vocht komt en blijft in de longen) optreden met longontsteking tot gevolg.
- Adequate intake: op individu afgestemde voeding, met voldoende energie en eiwit en in de juiste consistentie, om een goede voedingstoestand te bereiken/handhaven.
- Kwaliteit van leven: zoals bepaald met een gevalideerd meetinstrument.
De werkgroep definieerde niet a priori de uitkomstmaat ‘maaltijdduur’, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities. Op basis van de algemeen geldende norm en enkele studies (Reau, 1996; Namasivayam-MacDonald, 2019; Pane, 2006) wordt uitgegaan van het idee dat een maaltijdduur langer dan 30 minuten als te lang wordt beschouwd.
Zoeken en selecteren (Methode)
In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Elsevier) is op 29 mei 2019 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek en vergelijkend observationeel onderzoek. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 464 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: systematische reviews (gezocht in ten minste twee databases, gedetailleerde zoekstrategie en risk of bias beoordeling beschikbaar), gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek of observationeel vergelijkend onderzoek waarin een vergelijking werd gemaakt tussen een interventie gericht op het verminderen/behandelen van kauw- en slikstoornissen en expectatief beleid/reguliere zorg bij >10 patiënten met Duchenne spierdystrofie (DMD). Daarnaast moest ten minste één van de bovenstaande uitkomsten zijn geïncludeerd.
Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 11 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 11 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording).
Resultaten
Geen enkele studie voldeed aan de inclusiecriteria.
Referenties
- Birnkrant, D. J., Bushby, K., Bann, C. M., Apkon, S. D., Blackwell, A., Brumbaugh, D., ... & Street, N. (2018). Diagnosis and management of Duchenne muscular dystrophy, part 1: diagnosis, and neuromuscular, rehabilitation, endocrine, and gastrointestinal and nutritional management. The Lancet Neurology, 17(3), 251-267.
- Botteron, S., Verdebout, C. M., Jeannet, P. Y., & Kiliaridis, S. (2009). Orofacial dysfunction in Duchenne muscular dystrophy. Archives of oral biology, 54(1), 26-31.
- Brumbaugh, D., Watne,L., Gottrand, F., Gulyas, A., Kaul, A., Larson, J., TomeszkoJ. Nutritional and gastrointestinal management of the patient with Duchenne muscular dystrophy. Pediatrics, 142, S53-S61.
- van Bruggen, H. W., van de Engel-Hoek, L., Steenks, M. H., Bronkhorst, E. M., Creugers, N. H. J., de Groot, I. J. M., & Kalaykova, S. I. (2014). Predictive factors for masticatory performance in Duchenne muscular dystrophy. Neuromuscular Disorders, 24(8), 684-692.
- Van Bruggen, H. W., Van Den Engel‐Hoek, L., Steenks, M. H., Bronkhorst, E. M., Creugers, N. H. J., De Groot, I. J. M., & Kalaykova, S. I. (2015). Reduced mandibular range of motion in Duchenne muscular dystrophy: predictive factors. Journal of oral rehabilitation, 42(6), 430-438.
- Van Bruggen, H. W., van den Engel-Hoek, L., Steenks, M. H., Van Der Bilt, A., Bronkhorst, E. M., Creugers, N. H., ... & Kalaykova, S. I. (2015). Fighting against disuse of the masticatory system in Duchenne muscular dystrophy: a pilot study using chewing gum. Journal of child neurology, 30(12), 1625-1632.
- Brumbaugh, D. E., & Accurso, F. J. (2002). Persistent silent aspiration in a child with Trisomy 21. Current opinion in pediatrics, 14(2), 231-233.
- van den Engel-Hoek, L., Erasmus, C. E., Hendriks, J. C., Geurts, A. C., Klein, W. M., Pillen, S., ... & de Groot, I. J. (2013). Oral muscles are progressively affected in Duchenne muscular dystrophy: implications for dysphagia treatment. Journal of neurology, 260(5), 1295-1303.
- van den Engel-Hoek, L., Erasmus, C. E., van Hulst, K. C., Arvedson, J. C., de Groot, I. J., & de Swart, B. J. (2014). Children with central and peripheral neurologic disorders have distinguishable patterns of dysphagia on videofluoroscopic swallow study. Journal of child neurology, 29(5), 646-653.
- Van den Engel-Hoek, L., de Groot, I. J. M., Sie, L. T., van Bruggen, H. W., de Groot, S. A. F., Erasmus, C. E., & van Alfen, N. (2016). Dystrophic changes in masticatory muscles related chewing problems and malocclusions in Duchenne muscular dystrophy. Neuromuscular Disorders, 26(6), 354-360.
- Fransen, S., van den Engel-Hoek, L., Logopedisch Instrument Neuromusculaire Aandoeningen voor kinderen. Tijdschrift voor Logopedie. 2015(87), 7-8:5.
- Es, M., Erasmus, C. E., Houwen, S., de Groot, I. J. M., Voet, N. B. M., & van den Engel-Hoek, L. (2020). Early detection of dysphagia and dysarthria in children with neuromuscular disorders: diagnostic accuracy of a screeninglist for physicians. Journal of Pediatric Rehabilitation Medicine, (Preprint), 1-7.
- Jones, K., Pitceathly, R. D., Rose, M. R., McGowan, S., Hill, M., Badrising, U. A., & Hughes, T. (2016). Interventions for dysphagia in long‐term, progressive muscle disease. Cochrane Database of Systematic Reviews, (2).
- Kruizenga, H., Beijer, S., Huisman-de Waal, G., Jongers-Suitema, C., Klos, M., Remijnse-Meester,W., Thijs, A., Tieland, M.m Vasse, E., Witteman, B. (2019). Richtlijn ondervoeding. Herkenning, diagnosestelling en behandeling van ondervoeding bij volwassenen. https://www.stuurgroepondervoeding.nl/wp-content/uploads/2019/02/SoV01-Richtlijn-Ondervoeding-losse-paginas-210x297februari-2019.pdf, geraadpleegd op 4 november 2020.
- van der Maarel‐Wierink, C. D., Vanobbergen, J. N., Bronkhorst, E. M., Schols, J. M., & de Baat, C. (2013). Oral health care and aspiration pneumonia in frail older people: a systematic literature review. Gerodontology, 30(1), 3-9.
- Martigne, L., Seguy, D., Pellegrini, N., Orlikowski, D., Cuisset, J. M., Carpentier, A., ... & Gottrand, F. (2010). Efficacy and tolerance of gastrostomy feeding in Duchenne muscular dystrophy. Clinical nutrition, 29(1), 60-64.
- Mizuno, T., Komaki, H., Sasaki, M., Takanoha, S., Kuroda, K., Kon, K., ... & Ishihara, T. (2012). Efficacy and tolerance of gastrostomy feeding in Japanese muscular dystrophy patients. Brain and Development, 34(9), 756-762.
- Morel-Verdebout, C., Botteron, S., & Kiliaridis, S. (2007). Dentofacial characteristics of growing patients with Duchenne muscular dystrophy: a morphological study. The European Journal of Orthodontics, 29(5), 500-507.
- Moazzez, R., Bartlett, D., & Anggiansah, A. (2005). The effect of chewing sugar-free gum on gastro-esophageal reflux. Journal of dental research, 84(11), 1062-1065.
- Nozaki, S., Kawai, M., Shimoyama, R., Futamura, N., Matsumura, T., Adachi, K., & Kikuchi, Y. (2010). Range of motion exercise of temporo-mandibular joint with hot pack increases occlusal force in patients with Duchenne muscular dystrophy. Acta Myologica, 29(3), 392.
- Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied. (2017). Richtlijn Orofaryngeale dysfagie. NVKNO, Utrecht.
- Pane, M., Vasta, I., Messina, S., Sorleti, D., Aloysius, A., Sciarra, F., ... & Mercuri, E. (2006). Feeding problems and weight gain in Duchenne muscular dystrophy. European journal of paediatric neurology, 10(5-6), 231-236.
- Reau, N. R., Senturia, Y. D., Lebailly, S. A., & Christoffel, K. K. (1996). Infant and toddler feeding patterns and problems: normative data and a new direction. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics.
- Salera, S., Menni, F., Moggio, M., Guez, S., Sciacco, M., & Esposito, S. (2017). Nutritional challenges in Duchenne muscular dystrophy. Nutrients, 9(6), 594.
- Toussaint, M., Davidson, Z., Bouvoie, V., Evenepoel, N., Haan, J., & Soudon, P. (2016). Dysphagia in Duchenne muscular dystrophy: practical recommendations to guide management. Disability and rehabilitation, 38(20), 2052-2062.
- Umemoto, G., Furuya, H., Kitashima, A., Sakai, M., Arahata, H., & Kikuta, T. (2012). Dysphagia in Duchenne muscular dystrophy versus myotonic dystrophy type 1. Muscle & nerve, 46(4), 490-495.
- Wijnen, C. (2015). Dieetbehandelingsrichtlijn 39: Duchenne Spierdystrofie. 20/10 Uitgevers, Rotterdam.
Evidence tabellen
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur en jaartal |
Redenen van exclusie |
Audag, 2016 |
Review naar de verschillende meetinstrumenten om dysfagie bij kinderen met neuromusculaire ziekten in kaart te brengen. |
Audag, 2019 |
Review naar de verschillende meetinstrumenten om dysfagie bij volwassen met neuromusculaire ziekten in kaart te brengen. |
Brumbaugh, 2018 |
Geen systematische review |
Davidson, 2009 |
In de review wordt niet specifiek een vergelijking gemaakt tussen een interventie gericht op het voorkomen/behandelen van kauw- en slikstoornissen en expectatief beleid/reguliere zorg , en de geïncludeerde studies worden niet in detail beschreven. |
Davis, 2015 |
Review, niet systematisch |
Diamanti, 2011 |
Correspondence, geen vergelijkende studie. |
Garguilo, 2016 |
Slechts zeven patiënten met Duchenne geïncludeerd. Onderzoek slikken met en zonder niet-invasieve ventilatie bij patiënten met ‘severe respiratory failure requiring extensive NIV’ |
Kawazoe, 1982 |
Slechts zeven patiënten geïncludeerd, éénarmige studie. |
Messina, 2018 |
Bredere scope dan alleen interventies gericht op kauw-en slikstoornissen. Overzichtsartikel. |
Salera, 2017 |
Review, niet systematisch |
Van den Engel-Hoek |
Focust niet alleen op Duchenne, geen systematische review. |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 12-02-2021
Laatst geautoriseerd : 12-02-2021
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Algemene gegevens
De VRA heeft de richtlijn voorlopig geautoriseerd. Definitieve autorisatie volgt na goedkeuren door de ALV.
De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met Duchenne spierdystrofie (DMD).
Werkgroep
- Dr. I.J.M. de Groot, revalidatiearts, Radboudumc, VRA, voorzitter
- Drs. S.E. Nawijn, revalidatiearts, Roessingh Centrum voor Revalidatie, VRA
- Drs. E.T. Kruitwagen-van Reenen, revalidatiearts, UMC Utrecht, VRA
- Dr. E.H. Niks, neuroloog-kinderneuroloog, Leids Universitair Medisch Centrum, NVN en NVKN
- Dr. C.E. Erasmus, kinderneuroloog-neuromyoloog, Radboudumc, Amalia Kinderziekenhuis, NVN
- Dr. C.S.M. Straathof, neuroloog, Leids Universitair Medisch Centrum, NVN
- Prof. Dr. P.J. Wijkstra, longarts, Universitair Medisch Centrum Groningen, NVALT
- Drs. J.J.M. Renkens, orthopeed, Erasmus MC, NOV
- Y. van den Elzen, ergotherapeut, Radboudumc, EN
- Dr. M. van der Holst, (kinder)fysiotherapeut, Leids Universitair Medisch Centrum, KNGF/NVFK
- Dr. M. Jansen, (kinder)fysiotherapeut, Radboudumc, De Hoogstraat Revalidatie, KNGF/NVFK
- J.C. Wijnen, diëtist, Spierziekten Nederland, NVD
- Dr. L. van den Engel-Hoek, logopedist, Radboudumc, NVLF
- Dr. J.G.M. Hendriksen, klinisch neuropsycholoog, Kempenhaeghe, NIP
- Dr. A.M.C. Horemans, patiëntvertegenwoordiger, Spierziekten Nederland
- Drs. E. Vroom, patiëntvertegenwoordiger, Duchenne Parent Project
Klankbordgroep
- Dr. H.J. (Hetty) van der Kamp, kinderarts-endocrinoloog, Wilhelmina Kinderziekenhuis, Universitair Medisch Centrum te Utrecht, NVK
Met ondersteuning van
- L. Niesink-Boerboom, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. S. Persoon, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. A.C.J. Balemans, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
De Groot, voorzitter |
Radboudumc, Nijmegen |
Post academisch onderwijs, cursusleider, betaling gaat naar afdeling Revalidatie
Meerdere ‘masterclasses’ in het buitenland, onder andere gefinancierd door firma PTC, betaling gaat naar de afdeling Revalidatie.
|
Adviseurschap bij een bedrijf op uur basis (nu 3 uur geweest in I jaar)
Grants en gefinancierd onderzoek van: -Reveragen |
Geen, de onderzoeken gefinancierd door farmaceutische bedrijven zijn niet gerelateerd aan de onderwerpen in deze richtlijn. |
Horemans |
Hoofd kwaliteit van zorg, Spierziekten Nederland |
Geen |
Geen |
Geen |
Van der Holst |
Kinderfysiotherapeut Leids Universitair Medisch Centrum (16 uur/week) |
Consultant fysiotherapeut/trainer uitkomstmaten in Duchenne spierdystrofie bij ATOM (Advancing Trial Outcome Measures) International Itd. (betaald).
Docent workshop Physical therapy and outcome measures voor fysiotherapeuten. Gegeven via ATOM, gesponsord door PTC pharmaceuticals (betaald). |
Fysiotherapeut/assessor bij verschillende Duchenne (medicatie) trials Reveragen |
Geen, de onderzoeken gefinancierd door farmaceutische bedrijven zijn niet gerelateerd aan de onderwerpen in deze richtlijn.
Heeft zelf geen invloed op de keuze voor de uitkomstmaten die in trials worden afgenomen. |
Jansen |
Radboudumc, afdeling kinderfysiotherapie: kinderfysiotherapeut (20 uur p/w) en |
Avans +, intern begeleider thesisfase opleiding MPPT (betaald)
Verschillende scholingen gegeven op het gebied van NMA (onder andere voor het NPI)
Trainer Motor Function Measure (MFM; meetinstrument)/verzorgen scholing MFM |
Fysiotherapeut/assessor bij verschillende clinical trils bij Duchenne, onder andere Biomarin (natural history), AFM (natural history), Italfarmaco, Roche, WAVE DMD, Tamoxifen.
ln het verleden onderzoek gedaan naar het effect van training bij Duchenne, wat |
Geen, de onderzoeken gefinancierd door farmaceutische bedrijven zijn niet gerelateerd aan de onderwerpen in deze richtlijn.
|
Wijnen |
Diëtist, onbetaalde vrijwilliger bij Spieziekten Nederland sinds ruim 25 jaar. |
Als onbetaalde diëtist voor Spieziekten Nederland heb ik onder andere de dieetbehandelingsrichtlijn voor mensen met ALS (en PSMA) geschreven, en de dieetbehandelingsrichtlijn voor mensen met Duchenne spierdystrofie en de algemene patiëntenbrochure Voeding bij spieziekten. Verder vaker als adviseur gevraagd bij richtlijnontwikkeling.
lk heb vele presentaties gegeven voor de diverse diagnosegroepen over voeding bij hun specifieke spierziekte tijdens de landelijke dag.
De rol van het NVD-netwerk is het informeren van collegae, artsen en patiënten over kennis die er is op het gebied van voeding bij spieziekten en ontwikkelingen daarin. Het feit dat ik dit alzo lang doe is het gevolg van mijn eigen spieziekte. |
Geen |
Geen |
Van den Elzen |
Ergotherapeut bij Radboudumc Nijmegen |
Werkgroepen: -Kerngroep consulenten netwerk FT/ET van SN -Zit/lig werkgroep van SN -Landelijk overleg ET ALS Onderwijs: -Lessen NMA / zithouding -Begeleiden studenten HAN Onderzoek: Deelname interne onderzoeken Radboudumc |
Medewerking (werkgroep en protocolontwikkeling) aan onderzoek OMARM van L vd Heijden, Hogeschool Zuyd. Betaald. |
Geen |
Kruitwagen-van Reenen |
Revalidatiearts UMCU |
Voorzitter IKNL Richtlijn ALS. Expertisecentrum ALS. |
Geen |
Geen |
Vroom |
Directeur Duchenne Parent Project (fulltime) |
Voorzitter World Duchenne Organisation (UPPMD) onbezoldigd |
geen |
Geen |
Nawijn |
80% 4dagen werkzaam als revalidatiearts (kinderrevalidatie) en medisch manager binnen Roessingh Centrum voor Revalidatie, te Enschede |
Geen |
Geen |
Geen |
Straathof |
Neuroloog LUMC, aandachtsgebied neuromusculaire ziekten |
Medisch coördinator multidisciplinair zorgpad jong volwassenen met Duchenne spierdystrofie |
PI Sideros trial en DELOS trial en SYROS studie: Idebenone bij Duchenne MD sponsor is firma Santhera. SI bij diverse andere medicatietrials voor DMD |
Geen, de onderzoeken gefinancierd door farmaceutische bedrijven zijn niet gerelateerd aan de onderwerpen in deze richtlijn. |
Erasmus |
kinderneuroloog Radboudumc, aandachtsgebied neuromusculaire ziekten en slikstoornissen |
|
Consultancy voor Eurocept Group Nederland
Grant PBS voor landelijke studie naar FSHD bij kinderen
Medisch adviseur Moebius Stichting Nederland Medisch adviseur diagnose werkgroep congenitale myopathieen en werkgroep myotone dystrofie (Spierziekten Nederland) |
Deelname zoals gebruikelijk, met uitzondering van de module met betrekking tot slikken. Was niet betrokken bij deze vraag.
|
van den Engel |
Logopediewetenschapper, universitair docent afdeling Revalidatie Radboudumc, Nijmegen |
Patiëntenzorg, betaald |
Geen |
Geen |
Niks |
Neuroloog in het Leids Universitair Medisch Centrum |
Ad hoc wetenschappelijk advies voor BioMarin, PTC Therapeutics en Summit Therapeuctics. |
Lokale (hoofd)onderzoeker in het LUMC voor klinisch trials uitgevoerd in samenwerking met WAVE Life Sciences, Roche, Italfamaco, Santhera, Lilly, Prosensa, GSK en BioMarin, NS-Pharma en Sarepta.
Medisch adviseur voor Spierziekten Nederland. |
Geen, de onderzoeken gefinancierd door farmaceutische bedrijven zijn niet gerelateerd aan de onderwerpen in deze richtlijn. |
Van Heeswijk |
Ergotherapeut St. Maartenskliniek 20 uur pw |
Ergotherapeut, behandelend, betaald |
Geen |
Geen. Mevr. Van Heeswijk heeft mevr. Van Elzen vervangen tijdens de eerste Werkgroepvergadering. |
Renkens |
Orthopedisch chirurg, subspecialisme Spinale chirurgie, Erasmus MC |
Geen |
Geen |
Geen |
Hendriksen |
Kempenhaeghe centrum voor neurologische leerstoornissen (0,8 fte), |
Geen |
Externe financiering van twee fondsen (onderzoeksgelden): |
Geen |
Wijkstra |
Longarts, UMCG |
Geen |
Geen |
Geen |
Balemans |
Adviseur Kennisinstituut |
Onderzoeker VU Medisch Centrum, afdeling revalidatiegeneeskunde en Revalidatiecentrum De Hoogstraat. Onbetaalde functie; alleen het afronden van publicaties over inspanningsfysiologie binnen de revalidatie. |
Geen belangenverstrengeling. De onderzoeken waar ik nog bij betrokken ben worden gesubsidieerd door Fonds Nutsohra of La Fondation Motrice. |
Geen actie nodig. |
Persoon |
Adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten |
Tot oktober 2018 Gastvrijheidsaanstelling afdeling Revalidatie Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, in verband met promotietraject. Project: Physical fitness to improve fitness and combat fatigue in patients with multiple myeloma or lymphoma treated with high dose chemotherapy.
April 2018-september 2018: Docent Team Technologie, Fontys Paramedische Hogeschool. Begeleiden van studenten bij afstudeerstages. Max 1 dag in de week, betaald. |
Geen, promotieonderzoek werd gefinancierd door KWF, financier had geen invloed op uitkomsten onderzoek of op huidige werkzaamheden. |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door participatie van Spierziekten Nederland en Duchenne Parent Project in de werkgroep. Voorafgaand aan de Invitational conference is door Spierziekten Nederland en Duchenne Parent Project ook een vragenlijst afgenomen bij familieleden (n=59) van patiënten met DMD (de belangrijkste resultaten zijn opgenomen in het verslag van de invitational conference) en is een focusgroep georganiseerd waarin de aanbevelingen besproken zijn met ouders van patiënten met Duchenne spierdystrofie. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Spierziekten Nederland, Duchenne Parent Project en Patiëntenfederatie Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met DMD. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door Duchenne Parent project, Spierziekten Nederland, V&VN, NVD, Duchenne Centrum Nederland, NVN, EN, KNGF, VSCA/NVALT, NAPA, VRA, NVVC en IGJ tijdens een Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risico op bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE-gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.