Detecteren behoefte psychosociale zorg - Organisatorische randvoorwaarden
Uitgangsvraag
Wat zijn de organisatorische randvoorwaarden waarbinnen het detecteren van distress en zorgbehoefte (instrument, gesprek en verwijzing) succesvol kan worden toegepast?
Aanbeveling
Er wordt geadviseerd om onderstaande randvoorwaarden in ogenschouw te nemen voor het succesvol implementeren van het signaleren van klachten/detecteren behoeften zorg:
- een duidelijke visie op te nemen in beleidsplannen ten aanzien van het belang van signaleren van klachten/detecteren behoeften zorg in de oncologische zorg met daarin de benodigde inzet en ondersteuning vanuit het management.
- centraal project management aan te stellen, met een duidelijke karrtrekker
- het betrekken van inhoudelijke experts vanuit de praktijk bij het implementeren van het proces van detecteren behoefte psychosociale zorg.
- duidelijk geformuleerde doelen en maandelijkse terugrapportage over de voortgang van de implementatie aan de oncologische behandelaars (artsen en verpleegkundigen).
- gestructureerde signaleringssystematiek in te voeren, waarbij is aangetoond, dat dit weinig tot niet meer tijd kost voor de zorgverleners en erg wordt gewaardeerd door patiënten.
- opname van het proces van signaleren, bespreken en verwijzen in tumorspecifieke zorgpaden. Daarnaast is het zeer wenselijk dat voor betrokkenen duidelijk is naar welke disciplines binnen de instelling en externe instantie patiënten kunnen worden doorverwezen, wanneer de score en psychosociale zorginventarisatie daartoe aanleiding geeft en door de patiënt zelf gewenst wordt.
- In het te ontwikkelen zorgpad aandacht te hebben voor patient empowerment, zelfmanagement, belang van patiënten wijzen op www.kanker.nl en de Verwijsgids Kanker, met gebruikmaking van PROMs als kwaliteitsevaluatie-instrument.
- te werken met zorgverleners die voldoende competent zijn om met mensen met kanker de antwoorden op het signaleringsinstrument te bespreken, basale psychosociale ondersteuning te bieden en inzicht te hebben in de juiste verwijsmogelijkheden afhankelijk van de door een patiënt met kanker ervaren zorgbehoefte/verwijswens.
- zorgverleners training en nascholing te bieden, om distress en zorgbehoefte/zorgwens op basis van het signaleringsinstrument te herkennen, over de aangegeven problematiek te communiceren, basale psychosociale zorg verlenen en optimaal te kunnen verwijzen.
- indien de training en nascholing door gespecialiseerde psychosociale zorgverleners van de instelling zelf wordt gegeven, heeft dit als aangetoond voordeel, dat dit de interne verwijsdrempel verlaagt en de onderllinge samenwerking en terugkoppeling bevordert.
- bij de opzet en voortgang van psychosociale signaleringsprogramma’s in de oncologie direct een kosten-batenanalyse mee te laten lopen, teneinde de elders aangetoonde kosten-effectiviteit in onderzoekssetting ook in de Nederlandse dagelijkse praktijk zichtbaar te maken en een goede afweging te maken van geïnvesteerde kosten, eventuele besparingen in het vervolgtraject en mogelijke gezondheidswinst in kwalitatief opzicht op korte en langere termijn.
- zoveel mogelijk van het elektronisch patiëntendossier gebruik te maken zowel bij het signaleren klachten/detecteren behoeften zorg als bij verwijs- en therapiemogelijkheden.
Overwegingen
Klinische relevantie
Naar de mening van de werkgroep hoort signaleren van distress een integraal onderdeel van oncologische zorg te zijn, hetgeen ook in de literatuur onderschreven wordt. In een beschrijvend review benadrukken Carlson et al. [2012] (13) het belang van draagvlak op meerdere niveaus binnen een organisatie voor het welslagen van het implementeren van systematische signalering op distress. Een dergelijk implementatietraject heeft steun vanuit de Raad van Bestuur/directie nodig, een lokale coördinator, betrokkenheid van verplegend personeel en betrokkenheid vanuit de patiënten groeperingen [Carlson 2012] (13). Het belang van visie, draagvlak en trekker voor het inrichten van psychosociale zorg en signalering binnen Nederland wordt tevens onderschreven in het onderzoek van Hoekstra-Weebers [2010] (14). Implementatie, volgens een draaiboek waarin de procedure en benodigde materialen beschreven zijn, is haalbaar in Nederland [van Nuenen 2016] (15). Welk instrument gebruikt gaat worden, hangt mede af van de keuze van de zorgprofessionals die het in de dagelijkse praktijk zullen gebruiken.
Veiligheid
De privacy van de patiënt dient gewaarborgd te zijn. Daarom moet met ingevulde signalerings-vragenlijsten zorgvuldig worden omgegaan en ze moeten veilig bewaard worden. Dat kan in een EPD waartoe alleen die zorgverleners toegang hebben die bij de behandeling van de patiënt betrokken zijn.
Bij begin van het diagnostisch c.q. (oncologische) behandeltraject wordt met de patiënt besproken dat gegevens van de patient ter bevordering van de kwaliteit van de zorg voor inter- en multidisciplinaire communicatie (bijvoorbeeld specialist met de huisarts of in een MDO) over afdelingen, instellingen en locaties heen, inzichtelijk zijn en wanneer nodig worden uitgewisseld, tenzij de patient daar bezwaar tegen maakt.
Indien een instelling gegevens verkregen van patiënten over detecteren distress en zorgbehoefte op een later moment wil gebruiken voor wetenschappelijke doeleinden, dient de vigerende regelgeving gevolgd te worden m.b.t. het daarover informeren c.q. toestemming krijgen van de patiënt.
Het is ook van belang de patiënt te informeren dat hij of zij eigenaar is van zijn eigen dossier.
Patiëntenperspectief
Naar de mening van de werkgroep is structurele aandacht voor distress onderdeel van integrale oncologische zorg.
Patiënten zijn blij met de structurele aandacht voor de psychische aspecten binnen de zorg [Lambert 2014 (16), Bultz 2013 (17)]. Nederlands onderzoek naar wat patiënten en zorgverleners belangrijk vinden als het gaat om gezondheid, laat zien dat issues die te maken hebben met de spirituele/existentiële dimensie en het sociaal en maatschappelijk participeren door patiënten veel hoger worden gewaardeerd dan verpleegkundigen en vooral artsen [Huber 2014] (18). Onderzoek onder mensen met kanker in Nederland naar onbeantwoorde behoeften aan zorg laat zien dat zij zouden willen dat de eigen zorgverleners onder andere vaker aandacht zouden hebben voor psychosociale behoeften en zingevingsvragen [Osse 2005] (19).
De implementatie van een signaleringsinstrument voor distress heeft als voornaamste doel de communicatie met de patiënt te faciliteren, psychosociale behoeften en levensvragen systematisch te signaleren, zelf de primaire zorg te bieden voor deze behoeften en daar waar nodig te verwijzen.
Het is van belang te realiseren, dat lang niet alle patiënten met hoge distress-scores naast de zorg die zij van hun reguliere zorgverleners ontvangen, aanvullende gespecialiseerde psychosociale hulp nodig hebben c.q. wensen te aanvaarden. Clover [2014] (20) onderzocht dat van de 311 patiënten met een lastscore > 4 221 (71%) geen extra hulp wilden. Een groot deel wilde zelf de problemen overwinnen (n=99, 46%) of had al hulp (n=52, 24%). Lambert [2014] (16) vond dat de helft van de onderzochte gynaecologische-oncologische patiënten met een lastscore >4 geen extra professionele hulp wilden en genoeg hadden aan steun van partner, familie, en/of vrienden. Degenen die wel hulp wilden, hadden veelal andere ernstige gebeurtenissen meegemaakt en hadden minder sociale steun. Ook Carlson [2012] (13) heeft in een RCT aangetoond dat slechts 52% van de mensen met longkanker en 40% van de mensen met borstkanker een verder gesprek over hun ervaren hoge emotionele last wilden en dat uiteindelijk maar 30% van degenen met een lastscore >4 werd verwezen.
Naast aandacht voor distress is er ook steeds meer aandacht voor zelfmanagement. Dit is het vermogen van een patiënt om een chronische ziekte zo goed mogelijk in te passen in zijn dagelijkse leven. De patiënt speelt hierbij een actieve rol en neemt verantwoordelijkheid over zijn leven, gedrag en gezondheid. Zo kan de patiënt aanvullend op het signaleringsinstrument gebruik maken van een zelfmanagement instrument, vooral geschikt voor mensen met beperkte klachten die zelf met hun herstel aan de slag willen en kunnen.
Helaas dient opgemerkt te worden dat veel patiënten vaak onvoldoende op de hoogte zijn van de beschikbaarheid van psychosociale zorgopties in en buiten de instelling en de mogelijkheden die er zijn om iets aan hun klachten te doen indien zij hier wel gebruik van wensen te maken. Het is daarom van belang patiënten te attenderen op beschikbare ondersteuning in de regio (bijvoorbeeld inloophuizen, lotgenotencontact, gespecialiseerde zorgverleners) en informatieve website kanker.nl en de Verwijsgids Kanker waar te vinden is welke zorgverleners beschikbaar zijn in de eigen regio.
Professioneel perspectief
Er is een discrepantie in tijdsbeleving bij het signaleren van distress door professionals. Evaluatie binnen het voormalige IKR en IKNO-gebied laat zien dat professionals voorafgaand aan implementatie denken dat systematische signalering meer tijd zal kosten, terwijl ervaringen met de Lastmeter laten zien dat het gesprek niet meer tijd kostte dan eerder maar wel leidde tot gerichtere verwijzingen. Dit wordt tevens beschreven in het overzichtsartikel van Hoekstra-Weebers [2010] (14).
De aandacht voor psychosociale zorg krijgt steeds meer draagvlak naast het alleen medisch somatisch handelen. Terugkoppeling van de inhoud en resultaten van psychosociale begeleiding/behandeling naar de basisbehandelaar en eerstelijns-behandelaar is een onmisbaar onderdeel van ketenzorg.
Enthousiasme en gedrevenheid van de werkers in de praktijk alleen is niet voldoende om een goede inbedding van de psychosociale zorg in een instelling te waarborgen. Training van de betrokkenen is een belangrijke organisatorische randvoorwaarde. Het verhoogt de eigen deskundigheid, het bewust zijn van eigen grenzen en het is een verrijking van de eigen competenties.
Onderlinge bekendheid van de basisbehandelaars met de diverse gespecialiseerde zorgverleners verhoogt eveneens de kwaliteit van zorg gegeven door de basisbehandelaars en is drempelverlagend voor een eventuele verwijzing [Fukui 2008] (21). Ondanks de bestaande angst dat het signaleren van distress veel tijd kost, blijkt uit literatuur echter dat signalering van distress met de lastmeter niet meer tijd kost; vooral als men geschoold is in communicatieve vaardigheden [Hubbard 2014] (22).
Gespecialiseerde psychosociale zorgverleners (psychiaters, psychologen, medisch maatschappelijk werkers, geestelijk verzorgers) kunnen een belangrijke rol innemen in de communicatietraining. Daarin zou aandacht moeten zijn voor het aanbieden van kennis over het gebruik van een signaleringsinstrument, over het deskundig bieden van basale psychosociale zorg, over het kennen van de eigen grenzen van competentie en over de expertise van zorgverleners van andere disciplines. In een ziekenhuis heeft het veelal praktische en financiële voordelen als de gespecialiseerde psychosociale zorgverleners de benodigde deskundigheidsbevordering organiseren voor de behandelend artsen en verpleegkundigen in de eigen instelling, mogelijk ook voor eerstelijnszorgverleners in de omgeving. Zij kunnen hen scholen in het goed uitleggen aan patiënten wat het belang van signalering is voor henzelf, dat het signaleringsinstrument regelmatig ingevuld moet worden in verband met tijdig herkennen van distress, goede communicatie aan de hand van de aangegeven problematiek, het geven van basale psychosociale zorg, het optimaal verwijzen, rapportage en overdracht. Deskundigheidsbevordering kan door middel van o.a. scholing, intervisie, klinische lessen, gesprekstrainingen etc. Het bevordert ook de multidisciplinaire samenwerking en de kennis over de verwijsmogelijkheden en ondersteuning van gespecialiseerde zorgverleners in en buiten de instelling.
Het is wenselijk om niet alleen te kijken naar de klinische zorg of een patiënt zich beter voelt, maar ook gebruik te maken van Patient Gerapporteerde Resultaten (de zogenaamde PRO’s, Patient Reported Outcomes) in de dagelijkse klinische zorg. De International Society for Quality of Life Research (ISOQOL) heeft een handleiding ontwikkeld om PRO’s in de praktijk te implementeren. Deze richtlijn bevat een aantal methodologische en praktische beslissingen [Snyder 2011] (23). PRO’s kunnen verzameld worden voor individuele patiëntenzorg/kwaliteitsevaluaties of voor kwaliteitsverbeteringen. Voor een PRO dient zorgvuldig een afweging te worden gemaakt van welke vragenlijst gebruik gemaakt gaat worden en van wat voor type PRO (symptoomgericht/ functioneren/kwaliteit van leven) [Aaronson 2015] (24).
Het stroomschema geeft schematisch het proces van Detecteren behoefte zorg weer en van wat gebeurt na verwijzing, namelijk diagnostiek en behandeling volgens de richtlijnen van de beroepsgroep. Het figuur en de uitleg daarbij verduidelijken het proces voor zorgverleners.
Om de patiënt aansluitende zorg te kunnen bieden, kan aanvullende deskundigheid gewenst zijn van de zorgprofessional, omdat in andere culturen andere opvattingen over gezondheid en ziekte, en daarmee over de diagnose en behandeling, kunnen leven.
Tot slot is het ook van belang dat de behandelaar zich realiseert dat een patiënt eigenaar is van zijn eigen dossier.
Kosteneffectiviteit
Bij een onderzoek waarbij daadwerkelijk de tijd als uitkomstmaat werd gemeten, bleek nauwelijks verschil te bestaan tussen de tijdsduur van een polikliniek bezoek met screening met de “Emotion Thermometer” in vergelijking met een controlegroep. Tussen de in- en uitchecktijd van een polikliniekbezoek lag 43.9 minuut bij screening van mensen met borstkanker naar emotionele distress met de “Emotion Thermometer” vergeleken met 42,6 minuten bij de controle groep [Schubart 2015] (25).
Tijdens zo’n polikliniekbezoek werd de patiënt, voorafgaande aan de afspraak met de arts, gevraagd een Emotion Thermometer in te vullen met een bijbehorende Concerns Checklist, waarbij daarna gevraagd werd de top 3 zorgen aan te geven van de afgelopen 2 weken; het gehele formulier werd vervolgens aangereikt aan de behandelend arts en tijdens de afspraak met de patiënt besproken.
Voor de benodigde inzet voor de opstartfase, de benodigde deskundigheidsbevordering en de benodigde inzet voor de onderlinge afstemming dient de instelling voldoende tijd en menskracht in te zetten. Exacte eisen qua benodigde formatie en inbedding bestaan niet en hangen ook samen met beschikbare tijd voor de zogenaamde indirecte patiëntenzorg. Zoals beschreven bij patiëntenperspectief zal bij slechts een deel van de patiënten met een hoge distress score daadwerkelijk extra professionele ingeschakeld worden. De angst dat er bij gestructureerde signalering een overvloed aan psychosociale verwijzingen gaat plaatsvinden, lijkt dan ook ongegrond.
De voordelen van screening, verwijzing en behandeling zijn over de verschillende settings van de gezondheidszorg aangetoond. Specifiek hebben screening, korte interventies en gerichte verwijzingen een daling van problematische gezondheidsklachten en kosten aangetoond. In de toekomst moet uit onderzoek blijken of dit ook afdoende voor mensen met kanker blijkt [Zebrack 2012] (26). Het is volgens de werkgroep daarom zinvol om bij implementatietrajecten gelijktijdig een kosten-batenanalyse in te zetten voor de kortere maar ook de langere termijn qua mogelijke besparingen verderop in het traject qua snellere werkhervatting, minder extra zorgconsumptie etc.
Organisatie
Mehta [2011] (27) betoogt dat bij het implementeren van een nieuw programma er een soort promotieactie ingezet dient te worden met een bewustwordingscampagne over de noodzaak. Tevens vraagt dit van de betrokken medisch specialisten genoeg inzet en betrokkenheid te tonen met afdoende tijd voor interdisciplinair overleg met een bij de zorg adequaat betrokken succesvol psychosociaal team. Williams [2008] (28) beschrijft hoe op een ziekenhuisafdeling in Perth, Australië, middels de Action Research methode psychisch-emotionele patiëntenzorg werd verbeterd. Zij volgden hiertoe een kwaliteitscirkel met 5 fasen: 1) planning; 2) verandering voorbereiden; 3) verandering implementeren; 4) evalueren; en 5) veranderingen aanpassen onder leiding van een “clinical champion” met afdoende tijd en vooral ook afdoende status/aanzien binnen een instelling.
Dit sluit aan bij de conclusie, dat er aanwijzingen zijn dat de volgende factoren qua organisatorische randvoorwaarden als bevorderend worden ervaren door zorgverleners:
- voor de invoering van psychosociale signalering: gecentraliseerd project management, een centraal persoon toegewijd aan de implementatie en voortrekkers
- duidelijk gestelde doelen, maandelijks terugrapportage, cyclisch evaluatie- en verbeterproces en steun van het management.
[Dudgeon 2012 (3), Riblet 2014 (5)]
Coyne [2013] (29) benadrukt in een beschrijvende review, dat systematische signalering niet vanzelfsprekend een positieve invloed heeft. Veel hangt af van de benodigde vervolgacties en doorverwijzingen en de kwaliteit dáárvan. Hij pleit tevens voor aansluiten bij de behoeften en voorkeuren van de patiënten zelf, met daarop afgestemde goede communicatie, afdoende middelen en makkelijk toegankelijke informatiesystemen. Daarbij geeft hij aan dat zelfs bij verdere optimalisering van de benodigde vervolgacties, alsnog extra inzet noodzakelijk zal zijn om kansarme patiënten genoeg zorg te geven. Ook in het artikel van Hoekstra 2010 kwam als knelpunt de onzekerheid van de verpleegkundigen aan bod qua gesprekstechniek en kennis van sociale kaart, waarop inmiddels cursussen zijn ontwikkeld om de verpleging handvatten te geven. In datzelfde artikel wordt ook benadrukt dat de continuïteit van zorg een punt van aandacht moet zijn met overdracht van de psychosociale zorgbehoeften bij overdrachtsmomenten in de ketenzorg. Een zorgpad is hierbij een goed hulpmiddel.
Digitale screenings – en signaleringssystematiek gekoppeld aan het elektronisch patiëntendossier bevordert het opsporen en zo nodig doorverwijzen van patiënten met emotionele problemen [Clark 2009] (2).
Mikkelsen [2009] (30) heeft onderzocht dat patiënten na hun behandeling in het ziekenhuis veelal nog bang zijn voor terugkeer van kanker en nog emotionele problemen ondervinden, die ze niet uit zichzelf melden op de polikliniek of in contact met hun huisarts, waarmee ze de rol van actieve controle en navraag in de eerstelijns zorg willen bevorderen.
Belangrijk daarbij is de meerwaarde van het gesprek, dat naar aanleiding van de antwoorden van de patiënt op het signaleringsinstrument plaatsvindt. De training zou zich moeten richten op het informeren van patiënten over het doel/nut (het waarom) en de procedure (het hoe) van het detecteren van distress en zorgbehoefte door (huis)artsen, verpleegkundig specialisten en POH-GGZ’ers.
Maatschappij
Gelukkig is er steeds meer aandacht voor distress in de oncologische zorgverlening. Door het structureel signaleren van distress wordt het verloop in ernst en aard van de klachten in kaart gebracht en kan er gericht, indien nodig gehandeld worden. Naast een signaleringsinstrument is het ook een communicatiemiddel tussen patiënten en professionals en verbetert het de kwaliteit van zorg. Mogelijk helpt het de patiënt om eerder of in aangepaste vorm weer deel te nemen aan het arbeidsproces.
Onderbouwing
Conclusies
Er zijn aanwijzingen dat de volgende randvoorwaarden bevorderend zijn voor de invoering van psychosociale zorgbehoefte signalering:
- gecentraliseerd project management, een centraal persoon toegewijd aan de implementatie, voortrekkers
- duidelijk gestelde doelen, maandelijks terugrapportage, cyclisch evaluatie- en verbeterproces, steun van het management
Niveau C: Dudgeon 2012 (3); Riblet 2014 (1), Clark 2009 (2), Dudgeon 2012 (3), Lee 2010 (8), Livingston 2010 (9), Mitchell 2008 (4), Riblet 2014 (5), Tavernier 2013 (6), Williams 2009 (12).
Er zijn aanwijzingen dat zorgprofessionals de volgende factoren als belemmerend ervaren:
- tijdgebrek
- ongeschikte inrichting van de werkomgeving c.q. het werkproces,
- ontbreken van een verantwoordelijke voor de screening en/of signalering,
- ontbreken van richtlijnen over wat te doen met de uitslagen, wanneer en naar waar verwijzen,
- toegankelijkheid naar en beschikbaarheid van gespecialiseerde psychosociale disciplines in het vervolgtraject,
- te weinig vaardigheden van verpleging en artsen voor screening/signalering,
- angst voor verandering, verstoring van de gebruikelijke werkwijze,
- onbekendheid met signaleringssystematiek, geen meerwaarde zien
- patiënt gerelateerde belemmeringen zoals taalproblemen of hoge leeftijd,
- kosten voor de implementatie,
- gebrek aan overeenstemming over het signaleringsinstrument
- gebrek aan voldoende middelen om het programma in stand te blijven houden
Niveau C: Absolom 2011(1), Clark 2009(2), Dudgeon 2012(3), Lee 2010(8), Livingston 2010(9), Mitchell 2008(4), Riblet 2014(5), Tavernier 2013(6), Williams 2009(12).
Samenvatting literatuur
Bij de literatuursearch naar wetenschappelijke onderbouwing voor succesvolle organisatorische randvoorwaarden voor het gestructureerd detecteren van aanvullende psychosociale zorgbehoefte voor oncologische patiënten is gezocht naar literatuur vanaf 2008 tot begin 2015. Uiteindelijk werden 12 observationele en kwalitatieve studies geselecteerd die aan de vereiste kwaliteitscriteria voldeden, naast één systematische review naar de helpende en belemmerende organisatorische factoren voor optimalisering van de patiëntenzorg rondom pijn bij kanker bij volwassenen; totaal 13 artikelen. Bij de literatuurbesprekingen van de diverse studies wordt de term signalering gebruikt indien uit de studie duidelijk werd dat, naast het gebruik van een signalerings- of screeningsinstrument, tevens sprake was van een aanvullend inventariserend gesprek. Logischerwijs zijn er geen bruikbare RCTs gevonden; kwalitatieve en observationele studies zijn meer aangewezen onderzoeksmethoden om inzicht te krijgen in belemmerende factoren en relevante randvoorwaarden voor implementatie.
Tijdgebrek werd in een aantal onderzoeken door zorgverleners genoemd als ervaren belemmering [Absolom 2011 (1), Clark 2009 (2), Dudgeon 2012 (3), Mitchell 2008 (4), Riblet 2014 (5), Tavernier 2013 (6)].
Tavernier [2013] (6) onderzocht in de Verenigde Staten onder de leden van de Oncology Nursing Society welke barrières verpleegkundigen aangeven bij het daadwerkelijk implementeren van de Lastmeter binnen hun organisaties. Van de 30.000 leden werden random 2.000 verpleegkundigen aangeschreven/gemaild of zij een enquête wilden invullen naar de bekendheid en gebruik van de Lastmeter. Bij een overigens zeer lage respons van 23% (uiteindelijk 409 bruikbaar ingevulde enquêtes), gaven slechts 17% van de reagerende verpleegkundigen aan dat de Lastmeter was geïmplementeerd en was de Richtlijn voor Implementatie van de Lastmeter bij het merendeel onbekend. De opgegeven redenen voor het niet gebruiken van de Lastmeter waren: tijdgebrek, gebrek aan deskundigheid t.a.v. gebruik, onzekerheid over vervolgopties, onzekerheid over verantwoordelijkheden, gebrek aan verwijsmogelijkheden en het heersende idee dat patiënten geen last willen bespreken.
In een observationele studie van Dinkel [2010] (7) in München, Duitsland, werd gekeken naar het verschil in acceptatie en tijdsbeslag van een pen-en-papier distress-screening versus gedigitaliseerde computersystematiek. Opmerkelijk was dat 18% van de verpleging/radiotherapeutisch laboranten vonden dat de screening met de papieren versie de begeleidende professionals meer tijd kostte dan met de gedigitaliseerde versie (3,7% dacht juist andersom) terwijl de benodigde staftijd bij beide versies in werkelijkheid evenveel tijd in beslag nam, namelijk 6 minuten. In het onderzoek van Clark [2009] (2) in San Diego, Verenigde Staten, bleek het belangrijkste obstakel bij invoering van touch-screen technologie voor het opsporen van psychosociale problematiek te berusten bij het front-office personeel, dat meende patiënten te overbelasten met de vraag om via touchscreen vragen te beantwoorden. Zij maken de aanbeveling om dergelijk ondersteunend personeel van meet af aan te betrekken bij dit soort projecten en hen te laten delen in de positieve feedback van de patiënten zelf. In dit onderzoek maakten de digitale psychosociale gegevens deel uit van het medische dossier, waarbij de informatie direct werd doorgegeven aan de juiste disciplines (bijv. bij ernstige pijn naar de arts, verpleegkundige en het maatschappelijk werk; bij suïcidale gedachten naar de psycholoog; bij misselijkheid en/of gewichtsverlies naar arts en verpleegkundige etc.).
Draagvlak creëren en een trekker/leider aanstellen is van belang zoals blijkt uit het onderzoek van Dudgeon [2012] (3) en Riblet [2014] (5). Dudgeon beschrijft hoe in Canada in 14 regionale kankercentra routinematige screening met de ESAS geïmplementeerd kon worden middels een kwaliteitsproject volgens het multidisciplinaire op teamwerk gebaseerde model van Langley et al. in combinatie met regelmatige Plan-Do-Study-Act cycli en de systematiek van het Institute for Healthcare Improvement, Breakthrough Series Collaborative Model. Hierbij is een centrale terugkoppeling van de lokale uitwerking belangrijk, waarbij per locatie een multidisciplinair team met één aangewezen leider/trekker t.b.v. dit project maandelijks terug rapporteert en met de feedback de organisatie/implementatie verder bijstelt met duidelijke en concrete doelen. Tevens stellen zij dat het belangrijk is voor het welslagen per locatie dat een belangrijk aansprekend persoon betrokken is (“clinical champion”, bijvoorbeeld een radiotherapeut of psycholoog met visie op, en ervaring met, verbetering van patiëntenzorg). Met deze inspanningen steeg het percentage patiënten waarbij de ESAS werd afgenomen van 18% naar 60% van de mensen met longkanker en van 13% naar zo’n 32% van de andere mensen met kanker.
Riblet et al [2014] (5) toonden aan in Norris Cotton Cancer Center in noord New England, Verenigde Staten, dat middels een kwaliteitsbevorderingsproject screening t.b.v. psychosociale zorg behoefte geïmplementeerd kon worden tot bij 84% van de nieuw gediagnostiseerde hoofd-hals-oncologie-patiënten, waarbij tevens bij gevonden psychosociale problematiek de benodigde vervolgacties voor verdere psychosociale zorg werden ingezet. Zij stelden een multidisciplinair team samen met als teamleider een arts-assistent die een masteropleiding in Leadership Preventive Medicine en psychiatrie volgde, een internist-oncoloog, een oncologie verpleegkundig specialist en een gediplomeerde verpleegkundig assistent (licensed nursing assistant), die als spin in het web fungeerde om de patiënten op te zoeken op de polikliniek, te instrueren over de gebruikte vragenlijst, deze gegevens bij de arts en verpleegkundig specialist terecht te laten komen en deel te nemen aan de besprekingen hoe bij welke scores verdere psychosociale zorg ingezet moest worden. Belangrijke succesfactoren waren de betrokkenheid van een senior trekker van dit implementatie project, het volgen van Plan-Do-Study-Act cycli om de signalering, de inzet en continuïteit van de verpleegkundig assistent en het zo eenvoudig mogelijk inpassen van eventuele vervolgacties binnen de gebruikelijke workflow.
Het onderzoek van Williams & Mann [2009] uit Australië bij mensen met borstkanker en de daarbij betrokken artsen en verpleegkundigen, bevestigt de noodzaak tot het definiëren van duidelijke doorverwijscriteria en benadrukt het belang van een multidisciplinair overleg waarbij de verwijzing naar en met de psychosociale disciplines inclusief terugkoppeling van de bevindingen wordt besproken.
Absolom et al. (1) beschrijven in een studie van 2011 in Yorkshire (Leeds en omgeving) in Engeland, bij 23 geïnterviewde artsen (8 internist-oncologen, 4 chirurgen) en verpleegkundigen (6 verpleegkundig specialisten oncologie en 5 afdelingsverpleegkundigen) dat zonder adequate vervolg/doorverwijs-mogelijkheden en eigen afdoende training om de eerste emotionele opvang te verzorgen, de betrokken verpleegkundigen (en artsen) zich veelal onthand voelden. Zij concluderen dat hoezeer afdoende training ook van belang is bij het opsporen van de behoefte aan psychosociale zorg, daadwerkelijke toegang tot deze professionals met duidelijkheid over de benodigde verwijsprocedures en tijdige inzetbaarheid van deze deskundigen eveneens van groot belang is.
De noodzaak tot training wordt verder benadrukt in de studies van Mitchell [2008] (4) en Lee [2010] (8). Mitchell [2008] (4) beschrijft de respons van 300 gezondheidswerkers in de oncologie met 226 (75% respons) volledig ingevulde enquêtes op een vragenlijst naar: a) voorkeuren screeningssystematiek; b) hindernissen voor screenen/signaleren; c) voorspellers voor succesvolle signaleringsinvoering. Veel specialisten en verpleegkundig specialisten gaven aan meestal/altijd te informeren naar stemming en emotionele problematiek, waarbij slechts 10% daarvoor een gevalideerd instrument gebruikte. Belangrijke hindernis was tijdgebrek (aangeven door 58%), maar ook gebrek aan training en vertrouwen in eigen kunnen (17%). De bereidheid om tijd te spenderen aan gevonden last/distress was hoog bij de verpleegkundigen (90%) en maar 40% bij de artsen, waarbij met name tijdgebrek in vervolgafspraken een belangrijke rol speelde.
Lee [2010] (8) beschrijft een 12-weken durende pilot in Alfred Hospital, Melbourne, Australië, waarbij opgenomen oncologie- en hemato-oncologiepatiënten worden gescreend met de Lastmeter inclusief de Probleemlijst gevolgd door gesprek met de verpleegkundigen. Zij bemerkten vooral dat deze systematische signalering meer problemen aan het licht brachten, die doorverwijzing behoefden, waarbij de verwijzingen naar psychologen (van 14 naar 27) en maatschappelijk werkers (van 141 naar 174) toenamen. Daarbij werd tevens duidelijk dat de verpleegkundigen zelf graag beter toegerust wilden worden om emotionele problemen beter bespreekbaar te maken en hun eigen rol in de patiëntenzorg te versterken.
In het onderzoek van Livingston [2010] (9), ook in Melbourne, Australië, werden mensen met colorectaal kanker 2 keer thuis gebeld na de afronding van hun behandelingen: 7-10 dagen later en 4 weken daarna. Telefonisch werd de Last- en Impactmeter afgenomen en besproken, verdere informatie gegeven en hulp aangeboden indien aangewezen. Hierbij werden van de 59 patiënten na het eerste telefonische gesprek 2 patiënten doorverwezen en na het tweede telefoongesprek nog eens 4 patiënten verwezen naar de huisarts, psycholoog of maatschappelijk werk. Van belang is met name dat de overgrote meerderheid de extra telefoongesprekken erg op prijs stelden (82% vond het eerste telefoongesprek behulpzaam, 79% het tweede telefoongesprek) als manier om nog eens te reflecteren op hun ziekte en behandelingen en om zich niet in de steek gelaten te voelen.
Mitchell heeft in 2009-2010 bij de radiotherapie in Leicester, Engeland, nogmaals onderzocht wat nou maakt, dat de implementatie van hetLastmetergebruik in de vaste routine van alledag zo moeizaam verloopt [Mitchell 2012] (10). De Lastmeter en Emotions-thermometer werden geïntroduceerd met het aanbod voor 1-uur training met 4 extra opvolg-sessies van 1 uur en indien gewenst verdere communicatietraining. Van deze trainingsmogelijkheden werd minimaal gebruik gemaakt (25%). Na afloop van de studieperiode bleek dat 43% het invoeren van gestructureerde signalering als zinvol had ervaren, 21% was neutraal en 36% had het invoeren als niet zinvol ervaren. In 51% van de gevallen had de signalering naar de mening van de professionals wel hun communicatievaardigheden verbeterd. Degenen die van tevoren het meest enthousiast waren over het invoeren van gestructureerde signalering, profiteerden het meest qua communicatie en herkenning van door patiënten ervaren last.
De enige systematische review is specifiek gericht op programma’s voor pijnbestrijding binnen de oncologie [Luckett 2013] (11) en toont aan dat, ook in het pijnmanagement, binnen de oncologie veranderprocessen moeizaam verlopen met bezwaren tegen in te zetten tijd, voorgestelde meetinstrumenten, het volgen van andere/nieuwe procedures, gebrek aan kennis en interesse bij verder toch duidelijk bewezen nut van de inzet van valide pijninstrumenten om pijn beter te objectiveren, te monitoren en adequaat volgens richtlijnen te behandelen.
Referenties
- 11 - Luckett T, Davidson P, Green A, et al. Assessment and management of adult cancer pain: a systematic review and synthesis of recent qualitative studies aimed at developing insights for managing barriers and optimizing facilitators within a comprehensive framework of patient care. J Pain Symptom Manage 2013;46:229-53. [link]
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld :
Laatst geautoriseerd : 01-05-2017
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
Voor deze richtlijn is bekeken welk instrument het meest geschikt is bij het signaleren van distress en zorgbehoefte en hoe dit instrument dient te worden ingezet. Het instrument kan, naast de signalerende functie, gezien worden als hulpmiddel bij het gesprek, het biedt structuur en handvatten om gezamenlijk met de patiënt de problemen te bespreken, de behoefte aan extra zorg na te gaan en te bepalen wie deze zorg het beste zou kunnen verlenen. Het instrument vervangt niet de essentie van het in gesprek blijven met de patiënt over ervaringen en behoeften, integendeel, zij kan daarvan juist een goede basis vormen.
De behoefte aan een gesprek hoeft overigens niet per definitie vanuit een probleemstelling of last onderkend te worden. Het kan ook belangrijk zijn voor de patiënt om gelukkige momenten en positieve ervaringen te delen.
De richtlijn behelst het traject van signalering van distress en zorgbehoefte tot en met verwijzing naar een relevante gespecialiseerde psychosociale/(para)medische zorgverlener. De richtlijn bevat naast aanbevelingen over het instrument dat het meest geschikt is om distress en zorgbehoefte vast te stellen, ook aanbevelingen over de meetmomenten, het gesprek met de patiënt, verwijzing en organisatorische randvoorwaarden. De aanbevelingen zijn gebaseerd op een zo hoog mogelijke graad van wetenschappelijk bewijs en de richtlijn biedt de gebruikers inzicht hierin.
Doel en doelgroep
Doelstelling
De richtlijnwerkgroep wil met de richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg' bewerkstelligen dat bij alle volwassenen met kanker in de gehele oncologische zorgketen (klinisch, poliklinisch en in de thuissituatie) op systematische wijze gesignaleerd wordt of er sprake is van (verhoogde) distress en/of zorgbehoefte en bevorderen dat indien gewenst passende psychosociale en/of (para)medische zorg wordt aangeboden. Het tijdig signaleren van distress en zorgbehoefte en indien nodig tijdig verlenen van (extra) zorg draagt bij aan het voorkómen van ernstigere problematiek en kan resulteren in een betere kwaliteit van leven voor de patiënt.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen mensen met kanker in de 1e, 2e en 3e lijn. In het bijzonder betreft dit de basisbehandelaars en de gespecialiseerde psychosociale/(para)medische zorgverleners. Tot deze professionals behoren:
- Basisbehandelaars (artsen -zoals medisch-oncoloog, hematoloog, chirurg-oncoloog, radiotherapeut-oncoloog, gynaecoloog-oncoloog, uroloog-oncoloog, MDL-arts, longarts-oncoloog, neurochirurg, dermatoloog, revalidatiearts, huisarts en bedrijfsarts), verpleegkundigen/verpleegkundig specialisten (in het ziekenhuis en in de thuissituatie) en de POH-GGZ);
- Gespecialiseerde psychosociale zorgverleners (maatschappelijk werkers, psychologen, psychiaters en geestelijk verzorgers, gespecialiseerd in de oncologie);
- (Para)medische zorgverleners (zoals (in de oncologie gespecialiseerde) fysiotherapeuten, ergotherapeuten, diëtisten, logopedisten, seksuologen, huid/oedeemtherapeuten, e.d.)
Samenstelling werkgroep
Deze werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke en beroepsverenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng.
Leden voorbereidingsgroep
dr. J. Hoekstra-Weebers, Medisch socioloog, namens de NVPO (co-voorzitter)
dr. M.H.M. van der Linden, Klinisch psycholoog, namens de NVPO (co-Voorzitter)
dr. M. Bannink, Psychiater, namens de NVvP
A.J. Berendsen, Huisarts, namens de NHG
drs. T. Brouwer, Ervaringsdeskundige, namens de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties
de Jong, Ervaringsdeskundige, namens de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties
J. Krol-Veraar, Verpleegkundig specialist, namens de V&VN verpleegkundig specialisten
prof.dr. J.A. Roukema, Oncologisch chirurg, namens de NVvH
mw.dr. L. Veerbeek, Adviseur richtlijnen, IKNL
mw.dr. M.J. Velthuis, Adviseur en procesbegeleider, IKNL
H. Hamelers-Paulus, Secretaresse, IKNL
Leden richtlijnwerkgroep
dr. J. Hoekstra-Weebers, Medisch socioloog, namens de NVPO (voorzitter)
prof.dr. N.K. Aaronson, Medisch socioloog, namens de NVPO
dr. M. Bannink, Psychiater, namens de NVvP
drs. T. Brouwer, Ervaringsdeskundige, namens de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties
dr. W.V. Dolsma, Radiotherapeut-oncoloog n.p., namens de NVRO
F.J.M. Eskens, Maatschappelijk werker, namens de NVMW (tot 15/04/2015)
N. Golsteijn, Verpleegkundig specialist, namens de V&VN Oncologie
C. Janssen, verpleegkundige in de thuissituatie, namens de V&VN Maatschappij & Gezondheid
K. de Jong, Ervaringsdeskundige, namens de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (tot 18/08/2015)
J. Koopman, POH-GGZ, namens de LVPOHGGZ
J. Krol-Veraar, Verpleegkundig specialist, namens de V&VN verpleegkundig specialisten
dr. A. Kuin, Geestelijk verzorger, namens de VGVZ
drs. A.M. Mathot, Huisarts en Hospice-arts, UMC Utrecht, namens de NHG
prof.dr. J. Prins, Medisch psycholoog, namens de NVPO
prof.dr. J.A. Roukema, Oncologisch chirurg, namens de NVvH
M.H. van der Veldt, Medisch maatschappelijk werker, namens de NVMW (vanaf 15/04/2015)
drs. Y. Smit, Onafhankelijk onderzoeker/epidemioloog
dr. M.J. Velthuis, Adviseur en procesbegeleider, IKNL
mw. H. Hamelers-Paulus, Secretaresse, IKNL
Belangenverklaringen
Om de beïnvloeding van de richtlijnontwikkeling of formulering van de aanbevelingen door conflicterende belangen te minimaliseren zijn de leden van de werkgroep gemandateerd door de wetenschappelijke verenigingen.
Alle werkgroepleden hebben bij aanvang en bij de afronding van het richtlijn traject een belangenverklaring ingevuld. Hiermee geven de werkgroepleden aan onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn.
Inbreng patiëntenperspectief
De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Werkwijze
De voorbereidingsgroep heeft zich van juni 2014 t/m maart 2015 bezig gehouden met het schrijven van een plan van aanpak, ontwikkelen van een enquête voor de knelpunteninventarisatie, het op basis van de knelpuntenanalyse bepalen van de belangrijkste knelpunten, formuleren van uitgangsvragen en formeren van de richtlijnwerkgroep. De voorbereidingsgroep is driemaal bijeen geweest.
In juli 2014 is een online enquête uitgezet onder professionals en patiënten(vertegenwoordigers) voor de knelpunteninventarisatie. Informatie over de enquête, verzendlijst en analyse van de knelpunteninventarisatie is weergegeven in de bijlagen 12 en 13. Op basis van de knelpunteninventarisatie heeft de voorbereidingsgroep zeven uitgangsvragen geformuleerd. Deze uitgangsvragen vormen de basis voor de evidence based modules van deze richtlijn die door de richtlijnwerkgroep zijn uitgewerkt.
De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.
Elke uitgangsvraag is toebedeeld aan meerdere werkgroepleden. Werkgroepleden hebben input geleverd aan de methodologisch expert voor het uitvoeren van systematische zoekacties naar relevante literatuur met betrekking tot zijn of haar uitgangsvraag. De literatuur is geselecteerd door de methodologisch expert in samenwerking met de werkgroepleden. De geselecteerde literatuur is samengevat en voorzien van niveau van bewijs door de methodologisch expert, de werkgroepleden hebben daaraan bijgedragen. De werkgroepleden hebben vervolgens de overwegingen en aanbevelingen geformuleerd. De werkgroep heeft gedurende een periode van ongeveer tien maanden gewerkt aan de tekst voor de conceptrichtlijn. De teksten zijn tijdens meerdere telefonische en vier plenaire vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren geaccordeerd. De afzonderlijke teksten zijn samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document: de conceptrichtlijn. Deze is ter commentaar aangeboden aan de relevante wetenschappelijke verenigingen en landelijke en regionale (tumor)werkgroepen.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.