Beeldvorming lymfekliermetastasen bij cervixcarcinoom
Uitgangsvraag
Bij patiënten met invasief cervixcarcinoom, welke diagnostische techniek resulteert in de meest accurate stadiering?
Aanbeveling
CT
Er wordt geadviseerd om bij patiënten met primair invasief cervixcarcinoom geen standaard CT te maken voor het aantonen van lymfekliermetastasen.
MRI
Er wordt geadviseerd om bij patiënten met primair invasief cervixcarcinoom, waarbij er onduidelijkheid bestaat over de lokale uitbreiding, naast de MRI voor lokale uitbreiding ook direct de MRI te gebruiken om eventuele lymfekliermetastasen aan te tonen.
Overwegingen
Indien er een MRI wordt gemaakt voor het bepalen van de tumorgrootte, parametrium-, blaas- en rectum- invasie, heeft dit ook de voorkeur bij het bepalen van de lymfeklierstatus, zodat kan worden volstaan met één diagnostiekvorm (kosteneffectiviteit). Verder geeft een CT stralingsbelasting (veiligheid). Kennis en ervaring met MRI is alleen in de grotere centra aanwezig (professioneel perspectief). Beschikbaarheid is echter minder goed geregeld (langere wachttijden).
Onderbouwing
Conclusies
Het is aannemelijk dat CT (sensitiviteit 31%) of MRI (mediane sensitiviteit 61%; range 0-77%) de aanwezigheid van pelviene of ara-aortale lymfekliermetastasen niet accuraat kan uitsluiten.
Niveau 2: B Oberoi et al. 2002 (6); Bipat et al. 2003 (1); Havrilesky et al. 2005 (2); Hoon Chung et al. 2005 (7); Choi et al. 2006 (8); Chung et al. 2007 (9); Sahdev et al. 2007 (10); Selman et al. 2008 (3); Hori et al. 2009 (11); Mitchell et al. 2009 (5); T esta et al. 2009 (12); Chung et al. 2010 (13)
Het is aannemelijk dat CT (specificiteit 86%) of MRI (mediane specificiteit 95%; range 56-100%) de aanwezigheid van pelviene of para-aortale lymfekliermetastasen accuraat kan aantonen.
Niveau 2: B Oberoi et al. 2002 (6); Bipat et al. 2003 (1); Havrilesky et al. 2005 (2); Hoon Chung et al. 2005 (7); Sahdev et al. 2007 (10); Selman et al. 2008 (3); Mitchell et al. 2009 (5); T esta et al. 2009 (12)
Samenvatting literatuur
Systematische reviews
Vier systematische reviews beoordeelden beeldvormende technieken voor de detectie van lymfekliermetastasen (1) (2) (3) (4) (zie ook tabel 1 en 2).
Eén systematische review werd eerder besproken onder tumorkarakteristieken parametrium, blaas of rectuminvasie (1). Hier was de sensitiviteit voor het detecteren van lymfekliermetastasen (locatie niet gespecificeerd) voor MRI 60% (95% CI 52-68; n=25); significant hoger dan voor CT (43%; 95%CI 37-57; n=17) (P=0.047).
De tweede review van Havrilesky et al. includeerde 15 kleine studies, waarvan geen enkele een blindering voor de beoordeling van de beeldvorming rapporteerde (2). In een meta-analyse van twee van de geïncludeerde studies was de sensitiviteit van CT om pelviene lymfekliermetastasen te detecteren 47% (95%CI: 21-73)(referentie: histologie of follow-up); Er werden onvoldoende data gepubliceerd voor het berekenen van de specificiteit. Voor MRI was de sensitiviteit 72% (95%CI: 53-87) en de specificiteit 96% (95%CI: 92-98) (meta-analyse van twee studies met histologie of follow-up als referentie); en voor PET was de sensitiviteit 79% (95%CI: 65-90) met een specificiteit van 99% (95%CI: 96-99) (meta-analyse van vier studies met histologie of follow-up als standaard). Eén van de geïncludeerde studies rapporteerde een sensitiviteit van 67% (95%CI: 9-99) en een specificiteit van 100% (95%CI: 66-100) voor de detectie van para-aortale lymfekliermetastasen door middel van MRI (referentie: histologie). In een meta-analyse van vier van die geïncludeerde studies was de sensitiviteit van PET voor de detectie van para-aortale lymfekliermetastasen 84% (95%CI: 68-94%) en de specificiteit was 95% (95%CI: 89-
98) (referentie: histologie).
De (derde) review van Kang et al. includeerde tien studies die de detectie van para-aortale lymfekliermetastasen met behulp van PET of PET /CT, waarvan er acht prospectief van opzet waren en waarvan zes de beeldvorming geblindeerd beoordeelden (4). Een meta-analyse van de tien geïncludeerde studies (vijf studies naar PET en vijf studies naar PET /CT, steeds met histologie als referentiestandaard) liet een sensitiviteit zien van 34% (95%CI: 10-72); een specificiteit van 97% (95%CI: 93-99%); een negatieve likelihood ratio van 0.68 (95%CI: 0.40-1.15) en een positieve likelihood ratio van 12.49 (95%CI: 4.64-33.62). De sensitiviteit en specificiteit voor PET waren 66% (95%CI: 33-89) en 97% (95%CI: 90-99) en voor PET /CT 13% (95%CI: 2-56) en 98% (95%CI: 78-100). De sensitiviteit van de PET /CT voor lymfekliermetastasen was extreem heterogeen; de auteurs concludeerden dat bias in studies met een lagere prevalentie van lymfeklier metastasen een grote rol moet hebben gespeeld. In de vijf studies met een hoge prevalentie (>15%) van lymfekliermetastasen was de sensitiviteit 73% (95%CI: 53-87%) en de specificiteit 93% (95%CI: 86-97%).
In de vierde en laatste review rapporteerden Selman et al. 95 test resultaten van 72 geïncludeerde studies met histologie als referentiestandaard, waarbij zowel studies die naar pelviene lymfeklieren keken als studies die naar para-aortale lymfeklieren keken, werden meegenomen (3). Alle primaire studies hadden methodologische beperkingen. Een meta-analyse van 32 studies die CT evalueerden, liet een sensitiviteit zien van 58% ((95%CI: 54-61); specificiteit 92% (95%CI: 92-94); positieve likelihood ratio 4,3 (95%CI: 3,0-6,2); negatieve likelihood ratio 0,58 (95%CI: 0,48-0,70)). Een meta-analyse van 24 studies naar MRI liet een sensitiviteit zien van 56% ((95%CI: 49-62); specificiteit 93% (95%CI: 91-94); positieve likelihood ratio 6,4 (95%CI: 4,9-8,3); negatieve likelihood ratio 0,50 (95%CI: 0,39-0,64).
Een meta-analyse van 8 studies naar PET liet een sensitiviteit zien van 75% ((95%CI: 63-84); specificiteit 98% (95%CI: 95-99); positieve likelihood ratio 15,3 (95%CI: 7,9-29,6); negatieve likelihood ratio 0.27 (95%CI: 0,11- 0,66). PET was meer accuraat dan MRI voor het aantonen van pelviene en para-aortale kliermetastasen (odds ratio 3,84; 95%CI: 1,22-12,12). CT en MRI waren even accuraat (odds ratio 0,63; 95%CI 0,36-1,12).
Primaire studies
Na de laatste zoekdatum van de systematische reviews werd er één primaire studie gevonden met informatie over CT, negen primaire studies over MRI, drie studies over PET en 13 studies over PET /CT.
Beeldvorming lymfekliermetastasen d.m.v. CT /MRI
In een grotere multicenter studie (n=208) werd de lage sensitiviteit van CT bevestigd (31%) maar lag de specificiteit (86%) iets lager dan eerder gerapporteerd (5).
De negen primaire studies die naar MRI keken, bevestigden de in de reviews gerapporteerde lage sensitiviteit van MRI voor de detectie van lymfekliermetastasen (mediane sensitiviteit (inclusief de primaire studie gerapporteerd in Havrilesky 2005 (2) (61%; range 0-77%) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (5) (12) (13) (T abel 3).De specificiteit werd echter in vier studies als laag (<90%) gerapporteerd (8) (9) (11) (13) en in de overige vijf studies als hoog (6) (7) (10) (5) (12). De mediane specificiteit van alle negen primaire studies (en de ene primaire studie gerapporteerd in Havrilesky 2005) was 95% (range: 56-100%).
Tabel 1 Sensitiviteit en specificiteit van MRI voor de detectie van lymfekliermetastasen
Referentie |
Aantal studies/ patiënten in analyse |
Jaren van inclusie |
Contrast |
Locatie |
Sensitiviteit |
Specificiteit |
|
Systematische reviews |
|||||||
(Bipat, Glas et al. 2003) (1) |
25 |
1985- 2002* |
NR |
NR |
60%* |
93%#* |
|
(Havrilesky, Kulasingam et al. 2005) (2) |
2 |
1966-2003 |
NR |
Pelvien |
72% |
96% |
|
1 |
PALN |
67% |
100% |
||||
(Selman, Mann et al. 2008) (3) |
24 |
1966-2006 |
NR |
Pelvien en PALN |
56% |
93% |
|
Primaire studies |
|||||||
(Choi, Roh et al. 2006) (8) |
22 |
2003-2005 |
Ja |
Pelvien en PALN |
77% |
56% |
|
(Chung, Kang et al. 2007) (9) |
119 |
2004-2006 |
Nee |
Pelvien en PALN |
71% |
69% |
|
(Chung, Kang et al. 2010) (13) |
83 |
2004-2008 |
Ja |
Pelvien |
64% |
69% |
|
(Hoon Chung, Lee et al. 2005) (7) |
44 |
2001-2004 |
NR |
PALN |
0% |
100% |
|
(Hori, Kim et al. 2009 (11) |
31 |
2006-2007 |
Ja |
Pelvien |
57% |
83% |
|
(Mitchell, Snyder et al. 2009) (5) |
161 |
2000-2002 |
NR |
Pelvien en PALN |
37% |
94% |
|
(Oberoi, Vohra et al. 2002) (6) |
105 |
1997-2001 |
NR |
Pelvien |
67% |
96% |
|
(Sahdev, Sohaib et al. 2007) (10) |
150 |
1995-2005 |
NR |
Pelvien |
37% |
95% |
|
(T esta, Ludovisi et al. 2009) (12) |
68 |
2002-2005 |
NR |
Pelvien |
27% |
96% |
|
Mediane sensitiviteit 10 primaire studies (range)† |
61% (0-77%) |
||||||
Mediane specificiteit 10 primaire studies (range)† |
95% (56-100%) |
||||||
Mediane sensitiviteit 5 primaire pelviene studies (range) |
57% (27-67%) |
||||||
Mediane specificiteit 5 primaire pelviene studies (range) |
95% (69-96%) |
||||||
Mediane sensitiviteit 2 primaire PALN studies (range)† |
34% (0-67%) |
||||||
Mediane specificiteit 2 primaire PALN studies (range)† |
100% (100%) |
* Er werd geen verschil gevonden in accuraatheid in subgroup analyses waarin oudere studies met nieuwere studies werden vergeleken
# Afgelezen uit de forest plot
† Inclusief de primaire studie gerapporteerd in Havrilesky 2005
Afkortingen: NR: ‘not reported' (niet gerapporteerd); PALN: para-aortale lymfeklieren
Beeldvorming lymfekliermetastasen d.m.v. PET
Twee primaire studies evalueerden PET. De eerste studie betrof patiënten (n=60) die geen lymfekliermetastasen hadden op de MRI (14). In deze patiëntengroep was de sensitiviteit van PET voor het detecteren van pelviene lymfekliermetastasen 10% (specificiteit 94%, NPV 84%, PPV 25%). In de tweede studie (n=47) hadden alle patiënten verdenking op een para-aortale, inguinale en/of supraclaviculaire lymfekliermetastase (15). 9/47 patiënten werden met PET /CT geëvalueerd, maar deze resultaten werden niet apart van PET gerapporteerd. In de gehele patiëntengroep was de sensitiviteit van PET of PET /CT voor de detectie van para-aortale lymfeklieren 97% (specificiteit 90%; NPV 90%; PPV 97%); voor de detectie van inguinale lymfeklieren 80% (specificiteit 86%; NPV 97%; PPV 40%); en voor de detectie van supraclaviculaire lymfeklieren 85% (specificiteit 100%; NPV 94%; PPV 100%).
Tabel 2 Sensitiviteit en specificiteit van PET /CT voor de detectie van lymfekliermetastasen
Referentie |
Aantal studies/ patiënten in analyse |
Jaren van inclusie |
Locatie |
Sensitiviteit |
Specificiteit |
Systematische reviews |
|||||
(Kang, Kim et al. 2010) (4) |
5 |
1980-2009 |
PALN |
13% |
98% |
Primaire studies |
|||||
(Amit, Beck et al. 2006) (16) |
16 |
NR |
NR |
0% |
NR |
(Choi, Roh et al. 2006) (8) |
22 |
2003-2005 |
Pelvien en PALN |
77% |
56% |
(Chung, Park et al. 2009) (19) |
34 |
2003-2007 |
Pelvien |
41% |
94% |
(Chung, Kang et al. 2010) (13) |
83 |
2004-2008 |
Pelvien |
29% |
84% |
(Goyal, Singh et al. 2010) (21) |
80 |
2007-2009 |
Pelvien |
58% |
93% |
(Kim, Choi et al. 2009) (20) |
79 |
2001-2007 |
Pelvien en PALN |
47% |
71% |
(Leblanc, Gauthier et al. 2011) (23) |
125 |
2004-2008 |
PALN |
33% |
94% |
(Loft, Berthelsen et al. 2007 (18) |
119 |
2002-2005 |
PALN |
100% |
99% |
(Ramirez, Jhingran et al. 2010) (22) |
60 |
2004-2009 |
PALN |
36% |
96% |
(Sandvik, Jensen et al. 2011 (24) |
36 |
2006-2007 |
Pelvien |
20% |
90% |
(Sironi, Buda et al. 2006) (17) |
47 |
2003-2004 |
Pelvien |
73% |
97% |
(Yu, Jia et al. 2011) (25) |
16 |
NR |
NR |
0% |
100% |
Mediane sensitiviteit 12 primaire studies (range) |
39% (0-100%) |
||||
Mediane specificiteit 11 primaire studies (range) |
94% (56-100%) |
||||
Mediane sensitiviteit 5 primaire pelviene studies (range) |
41% (20-73%) |
||||
Mediane specificiteit 5 primaire pelviene studies (range) |
93% (84-97%) |
||||
Mediane sensitiviteit 3 primaire PALN studies (range) |
36% (33-100%) |
||||
Mediane specificiteit 3 primaire PALN studies (range) |
96% (94-99%) |
Afkortingen: NR: ‘not reported' (niet gerapporteerd); PALN: para-aortale lymfeklieren
Referenties
- 1 - Bipat, S., A. S. Glas, et al. (2003). "Computed tomography and magnetic resonance imaging in staging of uterine cervical carcinoma: a systematic review." Gynecol Oncol 91(1): 59-66.
- 2 - Havrilesky, L. J., S. L. Kulasingam, et al. (2005). "FDG-PET for management of cervical and ovarian cancer." Gynecol Oncol 97(1): 183-191.
- 3 - Selman, T. J., C. Mann, et al. (2008). "Diagnostic accuracy of tests for lymph node status in primary cervical cancer: a systematic review and meta-analysis." CMAJ 178(7): 855-862.
- 4 - Kang, S., S. K. Kim, et al. (2010). "Diagnostic Value of18F-FDG PET for evaluation of paraaortic nodal metastasis in patients with cervical carcinoma: A metaanalysis." Journal of Nuclear Medicine 51(3): 360-367.
- 5 - Mitchell, D. G., B. Snyder, et al. (2009). "Early invasive cervical cancer: MRI and CT predictors of lymphatic metastases in the ACRIN 6651/GOG 183 intergroup study." Gynecol Oncol 112(1): 95-103.
- 6 - Oberoi, R., S. Vohra, et al. (2002). "Staging of carcinoma cervix with MRI and histopathological correlation in 105 cases." Asian Oceanian Journal of Radiology 7(2): 88-94.
- 7 - Hoon Chung, H., S. Lee, et al. (2005). "Pretreatment laparoscopic surgical staging in locally advanced cervical cancer: Preliminary results in Korea." Gynecologic Oncology 97(2): 468-475.
- 8 - Choi, H. J., J. W. Roh, et al. (2006). "Comparison of the accuracy of magnetic resonance imaging and positron emission tomography/computed tomography in the presurgical detection of lymph node metastases in patients with uterine cervical carcinoma: a prospective study." Cancer 106(4): 914-922.
- 9 - Chung, H. H., S. B. Kang, et al. (2007). "Can preoperative MRI accurately evaluate nodal and parametrial invasion in early stage cervical cancer?" Japanese journal of clinical oncology 37(5): 370-375.
- 10 - Sahdev, A., S. A. Sohaib, et al. (2007). "The performance of magnetic resonance imaging in early cervical carcinoma: a long-term experience." International journal of gynecological cancer: official journal of the International Gynecological Cancer Society 17(3): 629-636.
- 11 - Hori, M., T. Kim, et al. (2009). "Uterine cervical carcinoma: preoperative staging with 3.0-T MR imaging--comparison with 1.5-T MR imaging." Radiology 251(1): 96-104.
- 12 - Testa, A. C., M. Ludovisi, et al. (2009). "Transvaginal ultrasonography and magnetic resonance imaging for assessment of presence, siz e and extent of invasive cervical cancer." Ultrasound Obstet Gynecol 34(3): 335-344.
- 13 - Chung, H. H., K. W. Kang, et al. (2010). "Role of magnetic resonance imaging and positron emission tomography/computed tomography in preoperative lymph node detection of uterine cervical cancer." Am J Obstet Gynecol 203(2): 156 e151-155.
- 14 - Chou, H. H., T. C. Chang, et al. (2006). "Low value of [18F]-fluoro-2-deoxy-D-glucose positron emission tomography in primary staging of early-stage cervical cancer before radical hysterectomy." J Clin Oncol 24(1): 123-128.
- 15 - Chao, A., K. C. Ho, et al. (2008). "Positron emission tomography in evaluating the feasibility of curative intent in cervical cancer patients with limited distant lymph node metastases." Gynecol Oncol 110(2): 172-178.
- 16 - Amit, A., D. Beck, et al. (2006). "The role of hybrid PET/CT in the evaluation of patients with cervical cancer." Gynecol Oncol 100(1): 65-69.
- 17 - Sironi, S., A. Buda, et al. (2006). "Lymph node metastasis in patients with clinical early-stage cervical cancer: detection with integrated FDG PET/CT." Radiology 238(1): 272-279.
- 18 - Loft, A., A. K. Berthelsen, et al. (2007). "The diagnostic value of PET/CT scanning in patients with cervical cancer: a prospective study." Gynecol Oncol 106(1): 29-34.
- 19 - Chung, H. H., N. H. Park, et al. (2009). "Role of integrated PET-CT in pelvic lymph node staging of cervical cancer before radical hysterectomy." Gynecol Obstet Invest 67(1): 61-66.
- 20 - Kim, S. K., H. J. Choi, et al. (2009). "Additional value of MR/PET fusion compared with PET/CT in the detection of lymph node metastases in cervical cancer patients." Eur J Cancer 45(12): 2103-2109.
- 21 - Goyal, B. K., H. Singh, et al. (2010). "Value of PET-CT in avoiding multimodality therapy in operable cervical cancer." Int J Gynecol Cancer 20(6): 1041-1045.
- 22 - Ramirez, P. T., A. Jhingran, et al. (2010). "Laparoscopic extraperitoneal para-aortic lymphadenectomy in locally advanced cervical cancer1: a prospective correlation of surgical findings with positron emission tomography/computed tomography findings." Cancer 2010 Nov 16.
- 23 - Leblanc, E., H. Gauthier, et al. (2011). "Accuracy of 18-Fluoro-2-deoxy-D: -glucose Positron Emission Tomography in the Pretherapeutic Detection of Occult Para-aortic Node Involvement in Patients with a Locally Advanced Cervical Carcinoma." Ann Surg Oncol.
- 24 - Sandvik, R. M., P. T. Jensen, et al. (2011). "Positron emission tomography-computed tomography has a clinical impact for patients with cervical cancer." Dan Med Bull 58(3): A4240.
- 25 - Yu, L., C. Jia, et al. (2011). "Evaluation of (1)F-FDG PET/CT in early-stage cervical carcinoma." Am J Med Sci 341(2): 96- 100.
- 26 - Bentivegna, E., C. Uz an, et al. (2010). "Correlation between [18f]fluorodeoxyglucose positron-emission tomography scan and histology of pelvic nodes in early-stage cervical cancer." Anticancer Res 30(3): 1029-1032
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 22-03-2012
Laatst geautoriseerd : 22-03-2012
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijnmodules is een gynaecologische centrum verantwoordelijk. Voor de richtlijn cervixcarcinoom is Erasmus MC verantwoordelijk (rapport revisie gynaecologische oncologische richtlijnen april 2018).
Erasmus MC zal minimaal tweejaarlijks de richtlijn toetsen aan de hand van nieuwe ontwikkelingen. Mochten er nieuwe ontwikkelingen zijn die vragen om revisie van de richtlijn zal dit eerst worden getoetst bij de CRGO (Commissie Richtlijnen Gynaecologische Oncologie), commissie kwaliteitsdocumenten en de pijler oncologie van de NVOG.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door IKNL (Integraal Kankercentrum Nederland) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doelstelling
Een richtlijn is een aanbeveling ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk.
Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een cervixcarcinoom.
Samenstelling werkgroep
R.G.V. Smolders (voorzitter) |
Gynaecoloog-oncoloog |
Erasmus MC, Rotterdam |
J.A. Adam |
Nucleair geneeskundige |
Amerstdam UMC |
J.J. Beltman |
Gynaecoloog-oncoloog |
Leids UMC |
M. Bleeker |
Klinisch patholoog |
Amsterdam UMC |
C.W.M.M. Bloemers |
Radiotherapeut |
AvL/NKI, Amsterdam |
J. Diepstraten |
Contactpersoon stichting Olijf |
Olijf |
P.C. Ewing |
Patholoog |
Erasmus MC, Rotterdam |
A. van der Kolk |
Contactpersoon stichting Olijf |
Olijf |
J. Krol - Veraar |
Verpleegkundig specialist |
UMCUtrecht |
J.W.M. Mens |
Radiotherapeut-oncoloog |
Erasmus MC, Rotterdam |
C.H. Mom |
Gynaecoloog-oncoloog |
Amsterdam UMC |
R.A. Nout |
Radiotherapeut-oncoloog |
Erasmus MC, Rotterdam |
P.B. Ottevanger |
Internist-oncoloog |
Radboud MC, Nijmegen |
J.M.J. Piek |
Gynaecoloog-oncoloog |
Catharina Ziekenhuis, Eindhoven |
M. Thomeer |
Radioloog |
Erasmus MC, Rotterdam |
N.E. van Trommel |
Gynaecoloog-oncoloog |
Avl/NKI, Amsterdam |
J.M. Tromp |
Internist-oncoloog |
Amsterdam UMC |
P.J. de Vos van Steenwijk |
Gynaecoloog |
Maastricht UMC |
G.H. Westerveld |
Radiotherapeut |
Amsterdam UMC |
P.O. Witteveen |
Internist-oncoloog |
UMC Utrecht |
R. Yigit |
Gynaecoloog-oncoloog |
UMC Groningen |
P.L.M. Zusterzeel |
Gynaecoloog-oncoloog |
Radboud MC, Nijmegen |
R.P. Zweemer |
Gynaecoloog-oncoloog |
UMC Utrecht |
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund Suzanne Verboort (senior-adviseur), Olga van der Hel (adviseur methodologie) en Hella Hamelers (secretaresse), namens IKNL.
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van IKNL. De belangenformulieren zijn besproken binnen de betreffende werkgroep en de NVOG cie Kwaliteitsdocumenten, indien van toepassing. Geen van de belangen heeft tot een eventuele actie geleid.
Inbreng patiëntenperspectief
Met Stichting Olijf heeft gedurende het ontwikkelproces contact plaatsgevonden over het patiëntperspectief. De conceptrichtlijn is voor commentaar en autorisatie voorgelegd aan Stichting Olijf en Patiëntenfederatie Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de modules en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
Werkwijze
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit.
Knelpuntenanalyse
Het gynaecologisch centrum (Erasmus MC) inventariseerde de knelpunten bij de leden van de expertgroep. Deze knelpunten zijn allemaal uitgezocht door de leden van de expertgroep.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpunten zijn door de expertgroep de definitieve uitgangsvragen vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de expertgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De leden van de expertgroep selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn opvraagbaar.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) -tabellen. De Cochrane ROB-tool werd gebruikt, dit is een gevalideerd instrument dat wordt aanbevolen door de Cochrane Collaboration.
Daarnaast heeft Olga van der Hel (adviseur methodologie, IKNL) advies gegeven bij de methodologie.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Matig |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE- methodiek. De leden van de expertgroep maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de expertgroep, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur).
Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)-organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.